Ingediend | 7 april 2011 |
---|---|
Beantwoord | 3 mei 2011 (na 26 dagen) |
Indiener | Manja Smits |
Beantwoord door | Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
Onderwerpen | basisonderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z07344.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-2430.html |
Bij brief van 20 januari 2011 (260053) heb ik u geïnformeerd over de financiële jaarcijfers van het primair en voortgezet onderwijs. Hierin heb ik geschetst dat het primair onderwijs in 2009 inderdaad voor het eerst een negatief financieel exploitatie resultaat heeft. Vermindering van opgebouwde vermogens is alleen mogelijk met negatieve exploitatieresultaten. Ik beschouw het daarom niet per definitie als problematisch wanneer scholen tijdelijk een negatief resultaat behalen. Scholen kunnen zo beschikbare middelen uit hun vermogen inzetten voor de onderwijsexploitatie (primair proces, bv extra leerkrachten) of om onderwijsvoorzieningen uit te breiden (bv lesmateriaal, ICT, enz.) waarbij de onderwijskwaliteit op een doelmatige wijze wordt versterkt. Uiteraard is het niet de bedoeling dat instellingen financieel gezien in de gevarenzone terechtkomen. Daarom is het risicogerichte toezicht van de Inspectie van het Onderwijs er mede op gericht tijdig die instellingen te signaleren waarbij zich dat zou kunnen (gaan) voordoen.
Zoals in bovengenoemde brief is gemeld, is er vooral veel geïnvesteerd in materiële vaste activa als schoolborden, meubels en lesmethoden. Daarnaast merk ik op dat scholen niet altijd goed anticiperen op lange termijnontwikkelingen. Het maken van meerjarenbegrotingen is nog geen gemeengoed binnen het primair onderwijs. Zo kan het gebeuren dat de leerlingenaantallen dalen, terwijl dat zich niet vertaalt in de personele bezetting. Ik zet daarom ook sterk in op het verbeteren van de financiële deskundigheid binnen het primair onderwijs.
De scholen met een negatief exploitatieresultaat hebben dit op kunnen vangen met hun reserves. Scholen in het primair onderwijs hebben, zoals de Commissie Don al constateerde, een relatief ruime vermogenspositie. Zij moeten echter op tijd starten met het maken van de juiste keuzes in relatie tot de financiële positie op de langere termijn om problemen in de toekomst te voorkomen.
Het komt sporadisch voor dat scholen in financiële problemen komen. Er zijn dan verschillende mogelijkheden. Bijna altijd zoeken scholen naar oplossingen voordat de financiële problemen zover komen, dat ze niet meer op te lossen zijn. Schoolbesturen kunnen gaan samenwerken met anderen of fuseren. Een klein aantal scholen maakt gebruik van schatkistbankieren, maar dat wijst niet noodzakelijkerwijs op financiële problemen. In de afgelopen jaren gaat het om gemiddeld één school per jaar die in de financiële problemen komt.
Zie antwoord op vraag 4.
Er is onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de materiële kosten in relatie tot de ontwikkeling van de bekostiging. Daarnaast laat ik onderzoeken wat de ontwikkeling is geweest van de gemiddelde personeelslast waarop de personele bekostiging is gebaseerd en de daadwerkelijke loonkosten. Over de resultaten van deze onderzoeken zal ik u in mijn brief die ik tijdens het AO over de lumpsumbekostiging heb toegezegd informeren. Deze brief is op 26 april jongstleden aan u toegezonden.
Het is aan de onderwijsinstellingen om tijdig maatregelen te nemen die de financiële continuïteit waarborgen. De Inspectie van het Onderwijs houdt er toezicht op wanneer een instelling op grond van de daartoe geëigende kengetallen in de gevarenzone zou kunnen verkeren. Ik ben van mening dat de hoogte van de lumpsum toereikend is om dat op verantwoorde wijze te kunnen doen. Het is belangrijk dat de sector de financiële deskundigheid bevordert. Ik ben in gesprek met de PO-Raad daarover en constateer dat het Plan van Aanpak «Eerst kiezen, dan delen» een goede stap voorwaarts is. Scholen moeten beter in staat zijn om meerjarenbegrotingen te maken, om daarmee hun personeelsplanning en financiële planning beter vorm te geven in relatie tot opbrengst gericht werken.
Van een trend die doorbroken moet worden is geen sprake. Gemiddeld gesproken is het niet gewenst als een sector meerjarig een positief financieel resultaat laat zien, want dat zou betekenen dat structurele middelen die zijn bedoeld voor het onderwijs niet daaraan besteed worden. Overigens geldt voor nagenoeg alle onderwijsinstellingen dat zij niet in financiële problemen verkeren en kwalitatief goed onderwijs leveren.
Zoals hiervoor aangegeven is er geen sprake van een tekortschietende financiering. De meeste scholen komen goed uit met de beschikbare middelen. Daarnaast zijn er scholen die tekenen vertonen van «ruime» middelen – en daarnaar doet de Inspectie van het Onderwijs nader onderzoek naar aanleiding van het rapport van de commissie Don – en scholen die tekenen vertonen van «krappe» middelen. De lumpsumbekostiging betekent dat scholen zelf verantwoordelijk zijn voor hun financiële huishouden. Daar hoort bij dat zij keuzes en een meerjaren begroting moeten maken. Ik merk te vaak dat dit niet gebeurt. Daardoor hebben scholen meer leerkrachten in dienst, dan je op grond van hun leerlingenaantallen zou verwachten. Daarom investeer ik ook in het verbeteren van de financiële deskundigheid.