Ingediend | 11 maart 2011 |
---|---|
Beantwoord | 19 april 2011 (na 39 dagen) |
Indiener | Harry van Bommel |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | recht staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z04970.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-2255.html |
De regering heeft meermaals te kennen gegeven dat zowel het aantal resoluties in VN-Mensenrechtenraad (MRR) en in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) over de situatie in het Midden-Oosten als de toonzetting daarvan niet bijdraagt aan een klimaat dat bevorderlijk is voor het internationaal recht en het bijleggen van het Arabisch-Israëlisch conflict.
In de aangehaalde passage uit mijn toespraak tot de 16e MRR heb ik deze opvatting tot uitdrukking gebracht waar het gaat om de MRR. Daarbij refereerde ik aan de resoluties die verband houden met het Israëlisch-Arabisch conflict, in de 16e MRR zes in getal. Stroomlijning en samenvoeging daarvan ligt in de rede.
De MRR-behandeling die de situatie in het Midden-Oosten ten deel valt, wijkt sterk af van de behandeling van ernstige mensenrechtensituaties in andere regio’s. Daaraan is geen vast agenda-item gewijd. Het aantal resoluties is lager (vier resoluties in totaal gewijd aan resp. Noord-Korea, Iran, Ivoorkust en Birma) en de toonzetting ervan zakelijker en oplossingsgerichter.
Een vergelijkbare observatie is te doen voor de AVVN: in de lopende AVVN zijn reeds negentien resoluties aangenomen die rechtstreeks of indirect betrekking hebben op Israël, tegenover zestien resoluties gerelateerd aan [spanningen in] andere landen of gebieden. Israël is daarbij het enige land dat onderwerp is van meerdere resoluties.
Het is andere MRR-lidstaten bekend dat Nederland voorstander is van een evenwichtige benadering met aandacht voor de rechten en verplichtingen van alle partijen. Deze aanpak is bij uitstek niet eenzijdig.