Ingediend | 9 februari 2011 |
---|---|
Beantwoord | 16 maart 2011 (na 35 dagen) |
Indiener | Ineke van Gent (GL) |
Beantwoord door | Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
Onderwerpen | bestuur parlement |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z02579.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-1826.html |
Ik heb kennisgenomen van de conclusies van het promotieonderzoek van de heer G. Enthoven. De conclusie dat er de afgelopen 25 jaar sprake was van een terugkerend patroon van gebrekkige informatievoorziening herken ik niet.
Dit kabinet streeft ernaar de beide Kamers zowel gevraagd als ongevraagd de informatie te verstrekken die zij nodig hebben voor hun wetgevende en controlerende taak. Uiteraard probeert het dat zo nauwgezet mogelijk te doen. De departementen zijn erop ingericht om de bewindspersonen hierbij te ondersteunen.
Als er redenen zijn om niet over te gaan tot openbare verstrekking van gevraagde gegevens, kan besloten worden om de gegevens vertrouwelijk aan de Kamer te verstrekken. Zwaarwegende belangen kunnen onder omstandigheden ook vertrouwelijke verstrekking onmogelijk maken.
Zie antwoord vraag 2.
Het recht van kamerleden op informatie is vastgelegd in artikel 68 van de Grondwet en hangt samen met de ministeriële verantwoordelijkheid. De Kamer beschikt over een waarborg in de vertrouwensregel die geldt tussen regering en parlement. Uit de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 valt af te leiden, dat ik op dit moment geen aanleiding zie voor het nemen van maatregelen op dit punt. Dat geldt ook voor een eventuele onafhankelijke controle als in vraag 5 genoemd. De belangen die zich verzetten tegen vertrouwelijke verstrekking aan de Kamer, zullen zich doorgaans ook verzetten tegen verstrekking van de betreffende gegevens aan een ander orgaan ter onafhankelijke beoordeling. De aanwijzing van een externe instantie die beslist of een minister terecht inlichtingen weigert respectievelijk toetst of vertrouwelijkheid nodig is, verdraagt zich ook niet met ons parlementaire stelsel, waarin het de Kamers zijn die toezien op de naleving van de grondwettelijke inlichtingenplicht.
Zie antwoord vraag 4.
De huidige Wet openbaarheid van bestuur is een algemene wet met een ruime reikwijdte en vormt mijns inziens een goede basis voor de openbaarheid van bestuur in Nederland. Een verruiming van de WOB acht ik dan ook niet noodzakelijk. Vanuit het oogpunt van een effectieve en compacte overheid wil ik wel aandacht besteden aan het punt van «proportionaliteit» in de discussie over de Wob. Op verzoek van uw Kamer stuur ik u op korte termijn een brief met daarin voorstellen om oneigenlijk gebruik van de Wob te voorkomen. Daarin zal ik ook ingaan op de afhandeling van omvangrijke Wob-verzoeken.
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van het lid Van Gent (GroenLinks) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken over een terugkerend patroon van gebrekkige informatievoorziening door het kabinet aan de Tweede Kamer, met als kenmerk, die werden ingezonden op 7 februari 2011 deel ik u mee, dat deze vragen door mij zullen worden beantwoord, mede namens de minister-president, minister van Algemene Zaken. Gelet op het daarvoor benodigde leeswerk, is het niet mogelijk deze vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. Beantwoording zal zo spoedig mogelijk plaatsvinden.