Ingediend | 4 februari 2011 |
---|---|
Beantwoord | 17 februari 2011 (na 13 dagen) |
Indiener | Boris van der Ham (D66) |
Beantwoord door | Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
Onderwerpen | hoger onderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z02231.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-1478.html |
Ik heb tijdens het overleg over het onderdeel hoger onderwijs en wetenschap van de begroting van het ministerie van OCW (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VIII, nr. 73 aangegeven dat er sprake is van een «kleine» min van € 10 miljoen als je in 2015 de plussen en minnen voor het hoger onderwijs bij elkaar optelt. Hierbij ben ik uitgegaan van het totaalpakket van maatregelen in het regeerakkoord. Zowel de maatregelen die consequenties hebben voor de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs als de maatregelen die betrekking hebben op de studenten maken hiervan deel uit.
Een deel van de maatregelen betreft reserveringen voor de ontwikkeling van de studentenaantallen (het zgn. ramingsrisico). De omvang van deze ontwikkeling en daarmee de omvang van de reservering is nu nog niet bekend. Ik kom hierop terug bij de Voorjaarsnota.
Daarnaast moet nog invulling worden gegeven aan een onderwijsbrede subsidietaakstelling. U wordt hierover in maart nader geïnformeerd. Deze twee zaken zullen van invloed zijn op het totaalbeeld.
Ik wil benadrukken dat de Onderwijsbegroting in haar geheel niet meeloopt in de € 18 miljard aan bezuinigingen in het regeerakkoord. Het kabinet kiest ervoor kwaliteit en rendement van het hoger onderwijs te verbeteren en daarvoor te investeren. Om dit te realiseren is een aantal ombuigingen noodzakelijk.
In het hoger onderwijs is voor de kwaliteitsimpuls een bedrag beschikbaar van € 50 miljoen in 2012, oplopend tot € 230 miljoen in 2015. In de daaropvolgende jaren zal dit verder oplopen tot € 300 miljoen structureel. Als ik kijk naar het saldo van bezuinigingen en intensiveringen die betrekking hebben op de instellingen voor hoger onderwijs en ik verder rekening houd met bovenstaande onzekerheden, dan hebben de instellingen in 2012 en 2013 minder financiële middelen ter beschikking. In 2014 verandert dit beeld. Vanaf 2016 vinden in het hoger onderwijs substantiële investeringen plaats. Ik ben van mening dat de bezuiniging op de instellingen voor hoger onderwijs en de invoering van extra collegegeld voor de langstudeerders (€ 3 000) uiteindelijk een investering in de kwaliteit van het hoger onderwijs betekent.
De onderwijsinstellingen staan voor de opgave de doelmatigheid te vergroten en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te realiseren. Het kabinet wil de instellingen daarbij ondersteunen door de aanbevelingen in het rapport van de commissie Veerman uit te voeren. De kabinetsreactie op dit rapport is u onlangs toegezonden. Het zal de instellingen de ruimte bieden om te komen tot meer maatwerk en differentiatie. Waar nodig zal ik daarvoor de regelgeving aanpassen.
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.