Ingediend | 14 december 2010 |
---|---|
Beantwoord | 28 januari 2011 (na 45 dagen) |
Indiener | Sharon Gesthuizen (GL) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | burgerlijk recht criminaliteit openbare orde en veiligheid recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z19397.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-1230.html |
De afgelopen jaren is de aanpak van faillissementsfraude verbeterd, onder andere door de opbouw van expertise bij het Openbaar Ministerie (OM) en in de afstemming tussen OM en de curatoren. Verdere verbetering is mogelijk en nodig, onder andere op het punt van de pakkans en de samenwerking tussen alle betrokken organisaties. Daarbij is het van belang te beseffen dat faillissementsfraude een typisch ketenprobleem is, dat alleen adequaat kan worden aangepakt als alle betrokken partijen samenwerken. Met de programmatische aanpak zijn in dat opzicht bij andere criminaliteitsvormen positieve ervaringen opgedaan. In het eerste kwartaal van 2011 zullen de direct betrokken actoren (ministerie van Veiligheid en Justitie, Openbaar Ministerie en de Vereniging van insolventierecht-advocaten) met elkaar overleggen om te komen tot een gezamenlijke strategie. Dit maakt onderdeel uit van de brede aanpak van het kabinet die gericht is op het versterken van de bestrijding van de criminaliteit die de integriteit van het financieel-economische stelsel ondermijnt, de aanpak van fraude en witwassen en het afnemen van crimineel vermogen. Voor deze aanpak zijn in het regeerakkoord ook gelden vrijgemaakt.
Ik onderschrijf deze stelling niet. Ik ben van mening dat misbruik van rechtspersonen wel degelijk in een aantal gevallen met succes wordt bestreden en aangepakt. In dat verband is relevant om te vermelden dat de fiscus een speciaal team heeft geformeerd dat faillissementsfraude door dergelijke opkopers moet aanpakken. Daarnaast is van belang dat door de fiscus en door curatoren de bestuurders van rechtspersonen zowel fiscaal als civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld in verband met het genoemde misbruik.
De genoemde cijfers komen overeen met de bevindingen uit het WODC-onderzoeksrapport «Fraude en misbruik bij faillissement» uit 2005. Het rapport meldt dat indien de in het onderzoek gevonden bedragen worden geëxtrapoleerd naar alle faillissementen van vennootschappen, de totale schade over 2004 circa 1,7 miljard euro bedraagt. Over het aantal betrokken werknemers wordt in het rapport gemeld dat – op basis van extrapolatie – het totale aantal werknemers dat zijn baan verliest bij faillissementen waarin naar alle waarschijnlijkheid sprake is van frauduleus handelen tussen de 7000 en 7500 bedraagt. Ik benadruk overigens dat het hier om schattingen gaat.
Ik kan dit percentage niet bevestigen. Ik beschik slechts over bevindingen op enkele deelgebieden en over schattingen die een indruk geven van de omvang van faillissementsfraude in Nederland, en daaraan gerelateerde percentages zoals het aantal daders en de pakkans. Deze cijfers zijn evenwel te onbetrouwbaar en gefragmenteerd om een percentage pakkans voor faillissementsfraude op te kunnen baseren.
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.
Ik onderschrijf niet de stelling dat de garantstellingsregeling voor curatoren nauwelijks werkt. Het gebruik van deze regeling vertoont vanaf 2005 een stijgende lijn en stabiliseert daarna tot ieder jaar net boven de 100 nieuwe aanvragen. Dit gebruik van de regeling geeft mij geen aanleiding veranderingen aan te brengen.
Sinds 2009 bestaat voor curatoren een vergoedingsregeling voor de kosten die worden gemaakt bij het doen van aangifte wegens faillissementsfraude. Hiermee is een belangrijke belemmering voor het doen van aangifte weggenomen. Ik zie hiernaast twee mogelijkheden om het doen van aangifte verder te bevorderen. Ten eerste zou het Openbaar Ministerie curatoren die aangifte hebben gedaan consequenter en uitgebreider kunnen informeren over wat er met hun aangifte wordt gedaan. Ten tweede kan de rechter-commissaris die toezicht houdt op een curator hem aansporen tot het doen van aangifte indien de aangetroffen omstandigheden daar aanleiding toe geven. Beide mogelijkheden zal ik ter sprake brengen in het overleg over de nieuwe gezamenlijke strategie waaraan ik refereerde in antwoord op vraag 1.
Ik onderschrijf het cruciale belang van de informatie die bekend is bij de Kamers van Koophandel voor het signaleren van de genoemde malafide praktijken. Dit is ook de reden voor het project Herziening toezicht rechtspersonen (HTR), dat zich thans in een afrondende fase bevindt. Met het programma HTR wordt een systematiek opgezet waarmee JustID automatisch het Handelsregister van de Kamer van Koophandel kan screenen op signalen van fraude. Het doorgeven van signalen aan justitie wordt daarmee niet meer afhankelijk van de oplettendheid van een medewerker van de Kamer van Koophandel.
De invoering van HTR gaat gepaard met flankerende maatregelen. Het strafrechtelijk bestuursverbod is inmiddels ingevoerd (Staatsblad 2009, nr. 245), en het wetsvoorstel voor het civielrechtelijk bestuursverbod is in voorbereiding. Met een dergelijk civielrechtelijk bestuursverbod kan het misbruik op korte termijn worden gestopt, terwijl een strafrechtelijk bestuursverbod pas effectief wordt als het strafproces is afgerond. Met deze verboden wordt het mogelijk om personen die misbruik hebben gemaakt van rechtspersonen (zoals faillissementsfraudeurs) voor een bepaalde periode de toegang te ontzeggen tot bestuursfuncties. Dit betreft zowel formele als feitelijke bestuursfuncties. Het houdt tevens in dat bestaande bestuursfuncties kunnen worden beëindigd.
Zie antwoord vraag 8.
Hierbij bericht ik u, mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, dat de schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen (SP) over de bestrijding van faillissementsfraude (ingezonden 14 december 2010) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.