Kamervraag 2010Z19216

Hantering van het instellingscollegegeld voor een tweede studie die een vereiste is voor bepaalde beroepsgroepen

Ingediend 13 december 2010
Beantwoord 4 februari 2011 (na 53 dagen)
Indiener Tanja Jadnanansing (PvdA)
Beantwoord door Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD)
Onderwerpen hoger onderwijs onderwijs en wetenschap
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z19216.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-1305.html
  • Vraag 1
    Bent u bekend met de vereisten voor het volgen van een studie tot kaakchirurg, waarbij er sprake is van de noodzaak tot het volgen van zowel een studie geneeskunde als tandheelkunde?

    Ja. Om in te stromen in de opleiding kaakchirurgie is zowel een opleiding geneeskunde als een opleiding tandheelkunde vereist. Dat is een eis die de beroepsgroep zichzelf heeft opgelegd en die niet is vastgelegd in Europese regelgeving of als BIG-vereiste.
    Er worden in totaal 15 studenten per twee jaar toegelaten tot de opleidingen kaakchirurgie.
    De faculteiten hebben verkorte trajecten gecreëerd voor deze combinatie geneeskunde en tandheelkunde. De trajecten verschillen per universiteit. Studenten kunnen ervoor kiezen eerst geneeskunde (6 jaar) te doen en vervolgens een verkorte opleiding tandheelkunde van 3 jaar of eerst een opleiding tandheelkunde (6 jaar) en een verkorte opleiding geneeskunde van ca. 4½ jaar. Overigens hebben studenten volgens een besluit van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) de mogelijkheid te starten met de opleiding kaakchirurgie als men één van de «vooropleidingen» (geneeskunde en tandheelkunde) heeft afgerond en ingeschreven is in het BIG-register en ingeschreven bij de andere «vooropleiding».

  • Vraag 2
    Bent u daarnaast bekend met het feit dat een student geneeskunde de studie tandheelkunde op drie plaatsen in het land kan volgen en daardoor in veel gevallen naar een andere universiteit moet uitwijken en door deze overstap met een zeer hoog instellingscollegegeld (tot op 32 000 euro) geconfronteerd wordt?

    Het is mij bekend dat de studie tandheelkunde op vier plaatsen in het land gevolgd kan worden: in Groningen, Nijmegen en bij de VU en de UvA in Amsterdam. Als een student eerst tandheelkunde volgt, kan hij aan dezelfde universiteit ook kaakchirurgie volgen, mits bij die instelling een opleidingsplaats kaakchirurgie is verkregen. Als een student eerst de studie geneeskunde volgt, die in acht steden aangeboden wordt, kan het voorkomen dat hij voor de studie tandheelkunde van universiteit moet wisselen.
    Omdat de studies na elkaar worden gevolgd geldt voor de tweede studie het instellingscollegegeld. Dit kan een laag bedrag zijn, zoals over het algemeen gevraagd wordt aan studenten die al aan de instelling studeren en daar een opleidingsplaats voor kaakchirurgie toegewezen hebben gekregen.
    Het instellingsbestuur bepaalt zelf de hoogte van het instellingscollegegeld en kan differentiëren in de hoogte van het instellingscollegegeld voor onderscheiden groepen studenten en opleidingen. Het is aan de instellingen om hierin een afweging te maken. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht inzake het instellingsbeleid op dit punt.

  • Vraag 3
    Hoe beoordeelt u deze situatie voor deze studie en in zijn algemeenheid in het licht van de nieuwe wet op het hoger onderwijs en specifiek de veranderde bekostiging van de tweede studie?

    Vanuit het oogpunt van beperkte overheidsmiddelen is ervoor gekozen de financiële verantwoordelijkheid van de overheid niet verder te laten strekken dan één bekostigde bachelor en één bekostigde master. Daarna is het een investering van de student in zijn of haar toekomst.
    Omdat het bij het vooropleidingstraject voor kaakchirurgie gaat om een eis die de beroepsgroep zichzelf heeft opgelegd, is het aan haar om afspraken te maken met de faculteiten over de lengte en inhoud van het traject en de daarvoor te vragen tarieven.
    Bij de opleiding kaakchirurgie is overigens geen sprake van verminderde instroom in de opleiding.
    Zie verder mijn antwoord op vraag 2.

  • Vraag 4
    Deelt u de mening dat de aanpassingen met betrekking tot bekostiging van de tweede studie nooit bedoeld zijn om noodzakelijke dubbele studieroutes af te snijden (zoals hier geldt voor de opleiding tot kaakchirurg) of als financiële melkkoe voor onderwijsinstellingen, via de zeer hoge instellingscollegeleden die vervolgens gevraagd worden? Zo nee, waarom niet?

    Ik ben het met u eens dat het beperken van de bekostiging tot één bachelor en één master inderdaad niet is bedoeld voor het afsnijden van noodzakelijke studieroutes of als financiële melkkoe voor instellingen. Maar in het geval van de opleiding kaakchirurgie is er ook geen sprake van het afsnijden van een noodzakelijke studieroute omdat het een beslissing is van de beroepsgroep zelf.
    De faculteiten vragen het instellingscollegegeld voor de tweede studie. Dit kan ook een laag bedrag zijn, met een minimum van het wettelijk collegegeld, zoals over het algemeen gevraagd wordt aan studenten die al aan de instelling studeren.
    Zie verder mijn antwoord op vraag 2.

  • Vraag 5
    Hoe kan het dat een universiteit een student, die intern de studies behorend bij kaakchirurgie blijft volgen, wel het wettelijk collegegeld in rekening brengt maar niet een instromende student van een andere universiteit voor deze studie?

    Het instellingsbestuur bepaalt de hoogte van het instellingscollegegeld en kan differentiëren in de hoogte van het instellingscollegegeld voor onderscheiden groepen studenten en opleidingen. Het is aan de instellingen om hierin een afweging te maken. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht inzake het instellingsbeleid op dit punt.

  • Vraag 6
    Bent u bereid beperkingen op het volgen van noodzakelijke, vereiste tweede studietrajecten zoals bijvoorbeeld kan gelden voor kaakchirurgie weg te nemen?

    Nee. Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.

  • Vraag 7
    Bent u tevens bereid in aanvulling op uw toezegging uit het wetgevingsoverleg hoger onderwijs van 29 november jl., over de transparantie van kosten van onderwijsinstellingen voor studies en de toerekening naar het instellingscollegegeld, niet deugdelijk en niet transparant onderbouwde instellingscollegegelden te maximeren?

    In het wetgevingsoverleg van 29 november jl. heb ik toegezegd om de instellingen te vragen of zij helder en transparant aan de studenten kunnen laten weten wat het instellingscollegegeld is. Dit zal ik op korte termijn ook aan de orde stellen in het bestuurlijk overleg dat ik met de koepels VSNU en HBO-raad voer.
    Ik heb in het wetgevingsoverleg in aanvulling daarop gezegd dat ik niet voor de instellingen ga bepalen hoe hoog het collegegeld moet zijn; het is niet voor niets instellingscollegegeld.
    Zie ook mijn antwoord op vraag 5.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2010Z19216
Volledige titel: Vragen van het lid Jadnanansing (PvdA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over hantering van het instellingscollegegeld voor een tweede studie die een vereiste is voor bepaalde beroepsgroepen (ingezonden 13 december 2010).
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20102011-1305
Volledige titel: Vragen van het lid Jadnanansing (PvdA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over hantering van het instellingscollegegeld voor een tweede studie die een vereiste is voor bepaalde beroepsgroepen (ingezonden 13 december 2010).