Ingediend | 8 december 2010 |
---|---|
Beantwoord | 8 februari 2011 (na 62 dagen) |
Indiener | Khadija Arib (PvdA) |
Beantwoord door | Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z18864.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-1351.html |
Ja.
Bij de beantwoording van deze Kamervragen zal ik tevens rekening houden met de destijds door de leden van de vaste commissie voor Justitie gestelde vragen. Omdat ik pas op 10 december 2010 kennis kon nemen van het boek «Vrijbuiters uitgebuit. Minderjarige jongens in de prostitutie» was het niet mogelijk om voor 10 december de gestelde vragen te beantwoorden.
Aan het einde van de beantwoording van deze Kamervragen wordt ingegaan op de vragen van de leden van de vaste commissie voor Justitie, van september 2009.
Ik deel die conclusie niet. In dit boek van Repetur en Veenstra zijn in totaal drie hulpverleners, een afdelingsmanager en een politiefunctionaris aan het woord geweest.
Ik vind het voorbarig om de conclusies te veralgemeniseren. Wat opvalt in zowel het boek van Repetur en Veenstra als in het WODC-onderzoek, is dat de geïnterviewde jongens veelal niet het idee hebben dat hun problemen samenhangen met prostitutie en daarom niet aan (hun) hulpverleners melden dat ze zich prostitueren. Dat maakt herkenning van jongensprostitutie voor hulpverleners vaak moeilijk.
Het Expertisepunt Jeugdprostitutie van Movisie heeft in de afgelopen jaren trainingen en workshops op het gebied van jeugdprostitutie verzorgd voor onder meer hulpverleners, politiemensen, preventiewerkers, lokale en provinciale overheden en het onderwijs.
De meeste scholen hebben een Zorg- en Adviesteam (ZAT), waarin zij samenwerken met jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg, (school)maatschappelijk werk, leerplicht en politie om onderwijsoverstijgende problemen van leerlingen snel en in gezamenlijkheid aan te pakken. Met het wetsvoorstel Zorg in en om de school (ZioS) dat bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in voorbereiding is, wordt deze samenwerking wettelijk geborgd.
De conclusies in het boek zijn gebaseerd op een beperkt aantal interviews met jongens, klanten en hulpverleners en een quickscan, uitgevoerd op één van de grootste websites op dit gebied (boys4u.nl). Van de 131 bruikbare reacties (uit een aangeschreven groep van 1800) bleek ongeveer een kwart van de jongens voor het 18de jaar een eerste ervaring met betaalde seks te hebben gehad.
Het WODC-onderzoek bevat een omvangrijke literatuurstudie naar misbruik van minderjarigen, een analyse van de landelijke politieregistraties met betrekking tot misbruik van minderjarige jongens en een uitgebreid veldonderzoek.
De conclusies uit beide onderzoeken, hoewel qua opzet en omvang zeer uiteenlopend, wijzen in dezelfde richting (zie verder het antwoord op vraag 6.
Op basis van dossieranalyse en bewerking van registratiegegevens van de politieregio’s komt men in het WODC-onderzoek tot een landelijke schatting van circa 680 geregistreerde zaken van seksueel misbruik van minderjarige jongens per jaar (dus niet enkel jongensprostitutie).
Het onderzoek van Horn e.a., gebaseerd op tellingen uit een onderzoek dat in 1994 is gedaan, spreekt over 3000 jongens (waarvan niet bekend is welk deel minderjarig is) die zich bezighouden met prostitutieactiviteiten.
Zowel uit het WODC-onderzoek als uit het boek van Repetur en Veenstra lijkt het aandeel minderjarigen onder de jongensprostitués relatief klein te zijn. De jongens doen zich vaak jonger voor dan hun kalenderleeftijd. Omdat deze jongens er meestal niet voor uitkomen dat zij betaalde seks hebben, is het moeilijk om een indicatie van de omvang te krijgen.
Om meer zicht te krijgen op de omvang van jeugdprostitutie heb ik ook voor 2011 ruimte op mijn begroting gemaakt voor de ontwikkeling van een registratiesysteem. Bovendien zijn jeugd- en jongensprostitutie betrokken bij de aanpak van mensenhandel.
Het ministerie van VWS richt zich op het voorkómen van problematiek met betrekking tot seksuele gezondheid. Het ingezette meerjarige programma «Seksuele Gezondheid van de Jeugd» van ZonMw, is gericht op bevordering van de seksuele gezondheid van jongeren en de campagne «Maak seks lekker duidelijk» is gelanceerd om de weerbaarheid van jongeren te vergroten. In samenwerking met het ministerie van OCW is extra geld vrijgekomen voor de seksuele vorming van jongens en voor mediawijsheid.
Door het hele land worden gratis en anoniem seksualiteitsspreekuren voor jongeren georganiseerd, met aandacht voor seksuele weerbaarheid en seksuele dwang. Op de SOA-poli’s is bovendien de aandacht voor prostitutie geborgd (Kamerstukken II, 2008/09, 30 420, nr. 135). Voor een volledig overzicht van het VWS-beleid op het gebied van seksuele gezondheid verwijs ik u naar de beleidsbrief seksuele gezondheid van de toenmalige staatssecretaris van VWS. (Kamerstukken II, 2009/10, 32 239, nr. 8.
Nee. Tegen de klant van een minderjarige (jongens)prostituee kan strafrechtelijk worden opgetreden op grond van artikel 248b respectievelijk de artikelen 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Op grond van deze bepalingen is strafvervolging mogelijk zowel wanneer het feit in Nederland wordt gepleegd als – ingevolge de extraterritoriale rechtsmacht die uit de artikelen 5 en 5a Sr voortvloeit – wanneer het feit door een Nederlander of een ingezetene buiten Nederland wordt gepleegd.
Prostitutie door minderjarigen in Nederland verdient een krachtige aanpak. Naast de mogelijkheden die het Wetboek van Strafrecht daartoe biedt, zullen ook de maatregelen die zijn opgenomen in het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (32 211) – dat thans bij uw Kamer aanhangig is – daaraan bijdragen.
Er is gericht onderzoek gedaan naar de aard en omvang van minderjarige jongensprostitutie. Gelet op de (zeer) beperkte uitkomsten kan hiervoor (nog) geen specifieke aanpak worden ontwikkeld. De aanpak van jongensprostitutie is opgenomen in de aanpak van prostitutie door minderjarigen. Voor de ingezette acties verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6.
Wanneer er zorg is over een minderjarige jongen die zich mogelijk prostitueert, bestaat natuurlijk altijd de mogelijkheid om een beroep te doen op Bureau jeugdzorg (BJZ) of een melding te doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Ook is het mogelijk dat BJZ of AMK de Raad voor de Kinderbescherming inschakelt, zodat kinderbeschermingsmaatregelen kunnen worden ingezet om deze jongens te helpen.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Arib (PvdA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over misbruik van minderjarige jongens in de prostitutie (ingezonden op 8 december 2010) niet binnen de door haar gevraagde termijn (van 10 december) kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie, waaronder het genoemde onderzoeksrapport van Movisie, is ontvangen. Overigens stel ik vast dat de door de leden van de vaste commissie voor Justitie in september 2009 gestelde vragen, waarnaar mevrouw Arib in haar vragen naar verwijst, naar aanleiding van de brief van de toenmalige Minister van Justitie over het rapport «Verborgen werelden: minderjarige jongens, misbruik en prostitutie» mijn departement nooit formeel hebben bereikt. Mijn ambtenaren ontvingen deze vragen dinsdagochtend 7 december informeel van de griffie. Ik streef ernaar de gestelde Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden en zal daarbij tevens reageren op de vragen die destijds door de leden van de vaste commissie voor Justitie waren gesteld.