Ingediend | 5 november 2010 |
---|---|
Beantwoord | 23 november 2010 (na 18 dagen) |
Indiener | Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
Beantwoord door | Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
Onderwerpen | sociale zekerheid werkloosheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z16029.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-562.html |
Ja.
In de Wet werk en bijstand (WWB) geldt, ook voor alleenstaande ouders, als uitgangspunt dat financiële zelfstandigheid door werk de voorkeur heeft boven uitkeringsafhankelijkheid. Werk leidt tot economische zelfstandigheid en tot participatie in de maatschappij. Alleenstaande ouders in de bijstand moeten, net als andere bijstandsgerechtigden aan het werk.
In 2009 is de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders van kracht geworden. Alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar hebben het recht gekregen om een ontheffing van de sollicitatieplicht aan te vragen voor de duur van maximaal zes jaar. Hieraan is een scholingsplicht gekoppeld om gedurende de ontheffingsperiode de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. De invulling van de scholingsplicht is aan het college.
Omdat uitdrukkelijk niet is beoogd een categoriale ontheffing voor de doelgroep te regelen, moeten alleenstaande ouders zelf een aanvraag doen, staat het gemeenten uiteraard vrij een traject naar werk te stimuleren en zelf te bepalen hoe de voorlichting over de ontheffingsmogelijkheid er uit ziet.
Overigens wil ik u erop wijzen dat het Kabinet voornemens is om deze specifieke ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar af te schaffen. Uw Kamer zal hierover op korte termijn een voorstel ontvangen.
Zie antwoord vraag 2.
Eind 2008 waren er 68 260 alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering. Hiervan hebben er 25 160 een kind jonger dan vijf jaar.
Op 21 januari 2010 is, samen met de monitor bestuurlijk akkoord, een onderzoek aan uw Kamer gezonden over de eerste resultaten van de werking van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders. Hierin is geconcludeerd dat de overgrote meerderheid van de ontheffingen van de doelgroep, tijdelijk en individueel zijn verleend op de algemene ontheffingsgrond van dringende redenen. Gemeenten geven hierbij als reden aan dat ontheffen op deze grond ook voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar volstaat. Het onderzoek biedt geen inzicht in landelijke cijfers over het aantal ontheffingen.
Verder blijkt dat gemeenten verschillende initiatieven ontplooien om de doelgroep te ondersteunen. Gemeenten geven aan dat het aanbod per cliënt verschilt en dat het gaat om maatwerk. Daarbij houden zij rekening met het niveau, interesses en motivatie van de cliënt.
Het onderzoek biedt geen inzicht in eventuele bezwaren die zijn ingediend op beschikkingen over ontheffingen.
In de wet is geregeld dat deze binnen vier jaar na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Omdat het Kabinet voornemens is om de ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders in de WWB af te schaffen, lijkt het niet opportuun om de evaluatie uit te voeren.
Zie antwoord vraag 2.
Het geven van ontheffingen is geen doel op zich. Iedereen is zelf verantwoordelijk om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien door te werken. De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd. Gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk en de systematiek van de WWB stimuleert hen om bijstandsgerechtigden zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Het college kan hierbij een of meer re-integratievoorzieningen inzetten. Gemeenten zijn verplicht hun re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. Deze moet tevens blijk geven van een evenwichtige aanpak voor alle doelgroepen.
Omdat het gaat om een gemeentelijke verantwoordelijkheid en gezien het Kabinet voornemens is om de specifieke ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders in de WWB af te schaffen ben ik niet van plan maatregelen ten aanzien van gemeenten te nemen.
Zie antwoord vraag 6.
Alimentatieverplichtingen jegens partners en kinderen zijn wettelijk verankerd in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Alimentatieverplichtingen die door de rechter zijn vastgesteld dienen ook te worden nagekomen, mede om te voorkomen dat als gevolg van het uitblijven hiervan een beroep wordt gedaan op de WWB. Binnen dit kader wijs ik op de Wet tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in verband met de inning van partneralimentatie (Kamerstukken 2008–2009, 31 575) die op 1 augustus 2009 inwerking is getreden. Met die wijziging is er ook voor de inning van partneralimentatie een laagdrempelig loket gekomen, ingeval betaling hiervan uitblijft. De interventie van het LBIO – op verzoek van de alimentatieplichtige – bevordert de behoorlijke nakoming van alimentatieverplichtingen. De praktijk bij inning van kinderalimentatie wijst dat uit. In 90% van de gevallen is de inschakeling van het LBIO succesvol. De uitbreiding van het takenpakket van het LBIO met inning van partneralimentatie biedt belangrijke voordelen binnen het bijstandsdomein. Deze wet sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan in de WWB en vermindert bijstandsafhankelijkheid. Concreet wordt hier gedoeld op het zelf effectueren van vastgestelde alimentatie via het LBIO als deze niet wordt betaald. Hierdoor zijn besparingen op de bijstand mogelijk. Gemeenten worden met deze wet ontlast in de uitvoering van de bevoegdheid tot bijstandsverhaal op onderhoudsplichtigen, in die gevallen waarin alimentatie in een rechterlijke uitspraak is vastgelegd.
Zie antwoord vraag 8.