Ingediend | 21 oktober 2010 |
---|---|
Beantwoord | 15 december 2010 (na 55 dagen) |
Indieners | Ewout Irrgang , Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | recht staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z15087.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-789.html |
Met het oog op het contextgebonden karakter van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen wordt eerst ingegaan op relevante elementen van de brede problematiek.
De in de vraagstelling beschreven situatie is opgebouwd uit beelden uit uitzendingen van EénVandaag2 die op hun beurt gebaseerd zijn op de documentaire «Kinderen van het seizoen»3. Deze documentaire volgt een gezin gedurende een oogstseizoen en geeft een beeld van de complexe problematiek rondom seizoensmigratie in Turkije. Dit is een eerste element van de context. Om een noodzakelijke aanvulling op hun inkomen te verwerven, verlaten Turkse gezinnen in het oogstseizoen hun woonplaats om gewassen te helpen oogsten als abrikozen, druiven, tomaten, pistachenoten, vijgen en de in de uitzending uitgelichte hazelnoten. De ouders nemen hun kinderen mee, ook als zij overdag aan het werk zijn. Hierbij kunnen zich situaties voordoen waarbij, in strijd met de Turkse wet, ook de kinderen arbeid verrichten.
De zomervakantie voor schoolgaande kinderen duurt in Turkije drie maanden. Het oogstseizoen valt grotendeels samen met deze vakantie. Toch is het waarschijnlijk dat kinderen in de periode voor en na de vakantie school missen als gevolg van deze seizoensmigratie. Dit probleem ligt, anders dan de uitzending van EénVandaag doet denken, veel breder dan de pluk van hazelnoten. Het gaat om overlappende oogstperioden van verschillende gewassen, waarvan die van hazelnoten slechts maximaal zes weken beslaat in de maanden juli en augustus.
Een tweede element betreft de productieketen. De keten van pluk tot consumptie van hazelnoten kent een groot aantal schakels die binnen Turkije oplopen in schaalgrootte, te beginnen bij de naar schatting 400 000, vaak particuliere telers4. De hazelnoten belanden via talloze kleine lokale tussenhandelaren en regionale kraakfabrieken uiteindelijk bij een aantal grote fabrieken die de hazelnoten verder verwerken en gereed maken voor export. Via Nederlandse importeurs komen deze producten uiteindelijk terecht bij voedingsmiddelenproducenten om te dienen als ingrediënt voor bijvoorbeeld ijs, chocola of ontbijtgranen die in de supermarkten te koop zijn. Uit cijfers van het CBS en Eurostat blijkt dat Nederland minder dan 1 procent van de hazelnootoogst van Turkije afneemt5.
Deze twee elementen tonen dat het probleem zeer complex is als het wordt bezien vanuit een perspectief van verantwoordelijkheid van individuele bedrijven. De oplossing betreft veel verschillende sectoren, met alle hun eigen, wijdvertakte internationale ketens, waarbinnen Nederlandse hazelnootverwerkende bedrijven onmogelijk een vuist kunnen maken. Bedrijven dienen zonder meer datgene te doen wat redelijkerwijs van hen mag worden verwacht om kinderarbeid in hun keten te bestrijden, maar zij kunnen niet verantwoordelijk worden gehouden voor de oplossing van het probleem van kinderarbeid ten gevolge van seizoensmigratie in Turkije.
Een derde contextelement is dat de Turkse overheid haar verantwoordelijkheid voor de bestrijding van kinderarbeid serieus neemt. Volgens de cijfers van Turkstat (Turkse CBS) is kinderarbeid (kinderen die werken in de leeftijdscategorie 6–17 jaar) in de periode 1994–2006 gedaald van 2 269 000 tot 958 000. Het percentage kinderen tussen 6–14 jaar dat werkt is in dezelfde periode afgenomen van 15,2 naar 5,9 procent. Hoewel sprake is van een significante daling, zijn er nog steeds aanzienlijk grote groepen kinderen, die eigenlijk op school zouden moeten zitten, werkzaam in de verschillende sectoren. Ook de voortgangsrapporten 2009 en 2010 van de EU over Turkije vermelden dat de mechanismen om de relevante regelgeving te implementeren en controleren, verder versterkt dienen te worden.
Primair verantwoordelijke is de Turkse overheid. Voortzetting en intensivering van het Turkse beleid ter bestrijding van kinderarbeid is de meest effectieve oplossing. De EU kan hier bij Turkije op aandringen. Nederland maakt zich hier sterk voor. Dit beleid kan worden ondersteund door het MVO-beleid van bedrijven die agrarische producten uit Turkije verwerken. De Turkse ambassade in Den Haag laat desgevraagd weten dat uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid in 2015 een van de prioriteiten is van de Turkse overheid, zoals ook weergegeven in het «Ninth Development Plan Strategy 2007–2013» 6 van de Turkse overheid. Hierbij werkt ze nauw samen met de International Labour Organisation (ILO).
Overigens heeft het kantoor van de gouverneur van de stad Şanliurfa aan de Turkse ambassade laten weten dat het meisje Zehra Yamuktu uit de documentaire dit jaar haar school is begonnen op 20 september, gelijk met de andere leerlingen, en dat haar moeder financiële hulp ontvangt van de Turkse overheid, zodat haar kinderen hun school kunnen vervolgen.
In het licht van bovenstaande zijn gesprekken gevoerd met de brancheorganisaties als vertegenwoordiging van de belangrijkste Nederlandse bedrijven die mogelijk hazelnoten verhandelen, verwerken of verkopen (NZV, CBL en FNLI, deze onder meer namens VBZ)7. De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven dat zij in het buitenland ondernemen in overeenstemming met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen8 en dat zij hun invloed in de keten ruimhartig aanwenden9. De specifieke invulling is aan bedrijven. Een bedrijf kan invulling geven aan zijn verantwoordelijkheid door zich te vergewissen van de risico's en mogelijke impact van zijn eigen activiteiten en die van zijn ketenpartners, en stappen te ondernemen om schendingen te voorkomen en/of op te lossen. Verantwoording over het bedrijfsbeleid vindt plaats in dialoog met belanghebbenden op een transparante wijze.
De brancheorganisaties hebben aangegeven geschrokken te zijn van de berichten over kinderarbeid in de hazelnootpluk in Turkije. De leden van de betrokken brancheorganisaties voeren reeds beleid ter voorkoming van kinderarbeid in de keten. Zo worden in contracten met leveranciers standaard clausules opgenomen die er zorg voor dragen dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in overeenstemming met relevante internationale regels. De brancheorganisaties vinden dit een serieuze kwestie en zijn bereid te onderzoeken of aanvullende maatregelen effectief zouden kunnen zijn. Hierbij vragen de brancheorganisaties begrip voor het feit dat het onmogelijk is om te garanderen dat er zich nooit schendingen zullen voordoen in de hazelnootketen. Dit als gevolg van de vele schakels en telers en de onmogelijkheid om deze allemaal te controleren.
De brancheorganisaties FNLI en CBL zijn van mening dat het van groot belang is om met alle betrokken en verantwoordelijke partijen (overheden, bedrijven, NGO’s) samen te werken om eraan bij te dragen dat er in de gehele toeleveringsketen geen kinderarbeid voorkomt. De FNLI en CBL zijn hiertoe reeds op constructieve wijze in gesprek met de Campagne Stop Kinderarbeid. Ook hebben FNLI en CBL de kwestie kinderarbeid bij de leden urgent en actief onder de aandacht gebracht. Daarnaast is deze kwestie op de agenda gezet van de Europese samenwerkingsverbanden van de levensmiddelenindustrie. Wij juichen deze inspanningen toe. Met de brancheorganisaties zal begin 2011 opnieuw worden gesproken over de follow-up en over de eventuele behoefte aan faciliteren door de overheid, bijvoorbeeld door contact tot stand te brengen met de Turkse overheid, ILO of andere organisaties bij concrete problemen van de Nederlandse bedrijven.
Kinderarbeid in de seizoensoogst, waarbij kinderen school missen, is niet in overeenstemming met internationale afspraken die onder meer zijn vastgelegd in verdragen van de ILO. Nog afgezien van eventuele ratificatie van specifieke verdragen, dienen alle lidstaten van de ILO een aantal fundamentele principes en rechten op het werk te onderschrijven. Onderdeel hiervan is het verbod op kinderarbeid. De Turkse overheid voert overigens actief beleid om kinderarbeid te bestrijden.
Zoals neergelegd in de Mensenrechtenstrategie «Naar een menswaardig bestaan», ziet de Nederlandse overheid het als haar taak om alle mogelijkheden om kinderarbeid uit te bannen, zo goed mogelijk te benutten. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het aankaarten van het onderwerp bij bilaterale bezoeken en het in multilateraal verband aandringen op ratificatie en implementatie van internationale mensenrechteninstrumenten. Over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid kwam uw Kamer in maart 2010 een brief toe10. Primair verantwoordelijk is de Turkse overheid zelf. Zoals uiteengezet betekent dit niet dat er voor andere partijen geen mogelijkheid bestaat om bij te dragen aan de uitbanning van kinderarbeid in Turkije, maar de verantwoordelijkheid daartoe hangt samen met de rol die de desbetreffende partij in de lokale context kan spelen.
Volgens de meest recente vergelijkbare cijfers van het CBS is 66 procent van de hazelnotenimport in Nederland afkomstig uit Turkije11. Vanwege vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie zijn deze gegevens niet herleidbaar naar individuele bedrijven. Voor de beantwoording van deze vragen is daarom gekozen om de meest relevante brancheorganisaties als aanspreekpunt te nemen. De brancheorganisaties FNLI, waaronder de VBZ, het CBL en de NZV hebben aangegeven dat zij de belangrijkste Nederlandse bedrijven vertegenwoordigen die mogelijk hazelnoten uit Turkije verwerken of verhandelen.
Zie antwoord vraag 1.
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind.
Met de brancheorganisaties zal begin 2011 opnieuw worden gesproken over de follow-up en over de eventuele behoefte aan faciliteren door de overheid, bijvoorbeeld door contact tot stand te brengen met de Turkse overheid, ILO of andere organisaties bij concrete problemen van de Nederlandse bedrijven.
Zie gecombineerd antwoord op vraag 1 en 5.
De stuurgroep van het bedrijvennetwerk tegen kinderarbeid, waarin de FNV is vertegenwoordigd, heeft aangegeven dat de hazelnotensector niet valt onder de geselecteerde vijf prioritaire sectoren te weten cacao, kleding, katoen- en zadenproductie, toerisme en mijnbouw. In elk van deze sectoren zullen 10 bedrijven gezocht worden die zich actief willen inzetten voor bestrijding van kinderarbeid. Uitgangspunt hierbij is een multistakeholderaanpak. Het Initiatief Duurzame Handel (IDH), uitvoerder van het bedrijvennetwerk, acht het niet verstandig daar nu nog de hazelnotensector aan toe te voegen. Wel kan de sector gebruik maken van de goede praktijkvoorbeelden die het bedrijvennetwerk zal verzamelen.
Voor projecten in de hazelnootsector in Turkije is geen subsidie verstrekt of gebruik gemaakt van andere overheidsfaciliteiten. In andere landen is één project bekend in de hazelnootsector dat in het verleden subsidie heeft ontvangen. Dit betreft een PSO-project (programma samenwerking Oost-Europa) in Rusland in de periode 2003–2008 op het gebied van verwerking van hazelnoten in chocopasta. Daarnaast heeft een bedrijf uit Albanië een aanvraag ingediend voor ondersteuning bij het vinden van een geschikte Nederlandse zakenpartner voor de productie en verwerking van hazelnoten onder de Matchmakingfaciliteit Ontwikkelingssamenwerking (MMF). Er zijn voor dit project echter nog geen financiële verplichtingen aangegaan. Bij de afhandeling van deze vraag heeft het onderwerp kinderarbeid expliciet de aandacht. De ambassade in Tirana is geraadpleegd over de lokale situatie en kinderarbeid zal onderwerp van gesprek zijn met de aanvrager.
Deze informatie heeft geen gevolgen voor de ondersteuning. De in de documentaire geschetste problematiek heeft een breed karakter en geeft geen aanwijzingen dat bij genoemde projecten in Rusland en Albanië sprake is van kinderarbeid. Ook buiten de uitzending om zijn bij deze projecten geen aanwijzingen voor kinderarbeid gevonden.
In de sinds 2008 geïnstitutionaliseerde bilaterale consultaties met Turkije zal, zoals gebruikelijk, het onderwerp mensenrechten onderdeel uitmaken van gesprek. In aanvulling hierop zal het onderwerp ook aan de orde worden gesteld in bilaterale contacten op (hoog)ambtelijk niveau. Hierbij zal ook specifiek worden gewezen op de noodzaak tot bestrijding van kinderarbeid.
De Turkse overheid spant zich al ruim 15 jaar lang fors in voor de bestrijding van kinderarbeid, deels in nauwe samenwerking met IPEC, het kinderarbeidprogramma van de ILO. Uit een rapportage van de ILO blijkt dat kinderarbeid in Turkije is afgenomen van 2 269 000 kinderen in 1994 tot 958 000 kinderen in 2006. In de landbouw is kinderarbeid met tweederde afgenomen in de genoemde periode. Dat ondanks deze afname kinderarbeid nog steeds in substantiële mate voorkomt, wordt door de Turkse overheid erkend en op het tegengaan van kinderarbeid wordt actief beleid gevoerd. Binnen deze context zal de Nederlandse overheid het onderwerp kinderarbeid in de seizoensoogst met de Turkse overheid bespreken, bijvoorbeeld in de jaarlijkse SZW dialoog tussen Turkije en Nederland.
Overigens is de Nederlandse overheid bereid om, indien hier behoefte aan is bij de Nederlandse bedrijven, contact tot stand te brengen met de Turkse overheid, ILO of andere organisaties.
Vanwege het extraterritoire karakter van het probleem zien wij geen mogelijkheid tot het gevraagde nadere onderzoek door de Nederlandse overheid. Er wordt reeds onderzoek gedaan naar kinderarbeid en arbeidsomstandigheden in de landbouwsector, onder andere door de Food and Agriculture Organization (FAO) in samenwerking met de ILO, en door NGO’s. Andere nuttige bronnen zijn lokale studies, zoals een lopend onderzoek aan de universiteit van Ankara in samenwerking met de Bernard van Leer Foundation naar de effecten van seizoensmigratie op jonge kinderen, en de jaarlijkse rapporten van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau (ILAB) «The Department of Labor’s list of Goods produced by Child Labor or Forced Labor» en «Findings on the Worst Forms of Child Labor»16. Naast landenprofielen brengen deze rapporten internationale documenten over kinderarbeid en dwangarbeid bijeen ingedeeld naar landen en sectoren, waaronder hazelnoten in Turkije.
Op 21 oktober 2010 zijn Kamervragen gesteld aan de ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Buitenlandse Zaken over kinderarbeid bij de hazelnotenpluk in Turkije door de leden Gesthuizen en Irrgang (beiden SP) en Voordewind (ChristenUnie) onder kenmerk 2010Z15087, het lid Ferrier (CDA) onder kenmerk 2010Z15088, het lid Van Veldhoven-van der Meer (D66) onder kenmerk 2010Z15089 en het lid Braakhuis (GroenLinks) onder kenmerk 2010Z15102. Gelet op de noodzakelijke afstemming met bedrijven en andere betrokken relevante partijen, en andere ministeries, zal een zorgvuldige beantwoording van de vragen binnen de geldende termijn van drie weken niet mogelijk zijn. De beantwoording zal zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden aangeboden.