Ingediend | 8 juli 2010 |
---|---|
Beantwoord | 4 augustus 2010 (na 27 dagen) |
Indiener | Sadet Karabulut |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z10654.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20092010-3012.html |
De vervangende hechtenis die dreigt voor betrokkene is geen besluit van het CJIB maar vloeit rechtstreeks voor uit het arrest dat het Hof te Den Haag op 19 november 2009 heeft gewezen. Daarin is bepaald dat mevrouw geen detentie behoefde te ondergaan als zij haar schuld aan degenen die zij heeft gedupeerd (ongeveer 80 duizend euro) zou voldoen. Het Hof heeft, alle in deze zaak spelende belangen afwegende, bepaald dat indien zij deze schuld niet voldoet, zij gedurende 365 dagen in vervangende hechtenis zal worden genomen.
Ik deel vanzelfsprekend de mening dat de door de strafrechter opgelegde schadevergoeding moet worden voldaan. De dreiging van een voorlopige hechtenis is een uiterste middel om de veroordeelde tot betaling aan te zetten, en heeft daarnaast tot doel om door zijn afschrikwekkende werking betrokkene (en anderen) ervan te weerhouden zich schuldig te maken aan dit soort misdrijven. Ook als in dit geval de vervangende hechtenis niet zal leiden tot betaling van de openstaande schuld, dan nog is het om deze reden wenselijk dat het oordeel van de rechter wordt gevolgd en de hechtenis ten uitvoer wordt gelegd.
Zie antwoord vraag 2.
De taak van het CJIB is om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechter. Daarbij kan het CJIB een betalingstermijn van 36 maanden voorstellen, en in schrijnende gevallen kan deze nog verder worden verlengd. Uitgangspunt hierbij is wel dat de openstaande schuld daadwerkelijk moet worden voldaan.
Als het CJIB zou instemmen met dermate lange betalingstermijnen dat betaling van de schuld onmogelijk of zeer onzeker wordt dan komt dit er in feite op neer dat het CJIB een deel van de schuld kwijtscheldt. Een dergelijke beslissing is niet aan het CJIB, maar aan de rechter.
Waar nodig moet er maatwerk worden geboden, maar een betalingsregeling moet wel passen binnen de uitspraak van de rechter en kan daarom niet zodanig soepel zijn dat er de facto van een gedeeltelijke kwijtschelding sprake is. Blijkens een arrest van het Hof Den Haag van 21 augustus 20094 kan in bepaalde gevallen het onvermogen van de veroordeelde om een op te leggen schadevergoedingsmaatregel te betalen, leiden tot een matiging van deze maatregel. Het CJIB kan het bedrag van de schadevergoeding niet matigen. Het nieuwe betalingsregelingenbeleid dat is opgenomen bij de Aanwijzing executie verruimt de mogelijkheden voor het CJIB om een passende betalingstermijn af te spreken. Afhankelijk van de draagkracht kan deze termijn tot 36 maanden worden verlengd, maar ook langer als dat in een schrijnend geval nodig is. In het geval van betrokkene bleek echter dat zelfs wanneer de volledige periode binnen de executieverjaringstermijn (die eindigt op 4 december 2025) zou worden benut, dit alsnog in een voor haar niet op te brengen maandbedrag zou resulteren. In dit geval zal daarom de door de rechter opgelegde vervangende hechtenis dienen te worden geëxecuteerd. Het CJIB is bereid om met betrokkene (en/of haar raadsman) in overleg te treden teneinde de uitvoering toe te lichten.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Ik ben niet van mening dat de beoordelingsruimte voor het CJIB te beperkt is. De rechter heeft, zoals blijkt uit het in mijn antwoord op vraag 5–7 aangehaalde arrest van het Hof Den Haag, ruimte om de opgelegde maatregel te matigen als deze onbetaalbaar is voor de veroordeelde.
Het is niet aan het CJIB om aan het oordeel van de rechter te tornen. De beoordelingsruimte van het CJIB ziet op de effectieve en niet onnodig ontwrichtende wijze van toepassing van dit instrumentarium. Ik zie in de casus van mevrouw geen reden om de beoordelingsruimte voor het CJIB aan te passen of om beleidsregels en wetgeving aan te passen.
Zie antwoord vraag 8.
Het feit dat hechtenis voor de samenleving aanzienlijke kosten met zich mee brengt, kan geen doorslaggevende rol spelen in de afweging of een rechterlijk oordeel ten uitvoer moet worden gelegd.
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 5–7 is het CJIB bereid om met betrokkenen te overleggen over de ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Karabulut (SP) van uw Kamer over het toepassen van vervangende hechtenis door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) (ingezonden 8 juli 2010) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.