Ingediend | 9 juni 2010 |
---|---|
Beantwoord | 13 juli 2010 (na 34 dagen) |
Indiener | Helma Neppérus (VVD) |
Beantwoord door | Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
Onderwerpen | economie ondernemen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z09232.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20092010-2923.html |
De toelating van biociden en biocidenmiddelen kent een Europese en een nationale component. Hieronder wordt dit kort toegelicht.
De toelating van biocidenmiddelen in Nederland is vastgelegd in de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden. Daarin is onder andere geregeld dat de toelating de taak is van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Pas als een werkzame stof(biocide) is geplaatst op de bijlage van de Europese Biocidenrichtlijn of is opgenomen in het Europese werkprogramma (ter beoordeling van de stoffen voor de Biocidenrichtlijn) kan een toelating voor een middel in Nederland aangevraagd worden. De Europese beoordeling richt zich derhalve op stofbeoordelingen en niet op middelen. De stof waar het hier om gaat is opgenomen in het Europese beoordelingstraject, maar nog niet goedgekeurd.
De middelbeoordelingen, zoals voor een handdesinfectiemiddel, dienen door een lidstaat zelf te worden uitgevoerd. Ik heb u reeds op 23 februari 2009, (TK 2008/09, 27 858, nr. 75) geïnformeerd over het ongelijke Europese speelveld en de handreiking die de minister van VROM heeft gedaan om middelen die illegaal in Nederland op de markt zijn te legaliseren middels het gedifferentieerd handhavingsbeleid biociden. Dit betekent dat ondernemers van nog niet aangemelde middelen deze konden aanmelden. Betreffende ondernemer heeft dat niet gedaan.
De brief van Barroso van de Europese Commissie van 9 april 2010 (Verordening 298/2010) waaraan u refereert, is een brief waarin een uitzondering beschreven is voor producten die een groot nationaal belang dienen. De genoemde mogelijke uitzonderingen hebben betrekking op stoffen van middelen die niet zijn geplaatst op de bijlage van de Biocidenrichtlijn of zijn opgenomen in het Europese werkprogramma (ter beoordeling van de stoffen voor de Biocidenrichtlijn).
De werkzame stof van het middel waar u over spreekt is Benzalkonium chloride (CAS 68424-85-1). Deze stof is opgenomen in het Europese beoordelingstraject voor productgroep 1 (desinfecterende middelen voor privé gebruik en voor de openbare gezondheidszorg). Dit soort producten vallen niet onder de bovengenoemde uitzondering. Dit laat echter onverlet dat lidstaten dergelijke producten wel toegelaten kunnen hebben. Dit is te verklaren omdat de Biocidenrichtlijn een overgangsbepaling kent, die de lidstaten de ruimte geeft om in afwachting van een volledig geharmoniseerde markt, hun eigen toelatingssysteem te hanteren.
De stof waar het in dit geval om gaat is opgenomen in het Europese beoordelingstraject, maar is nog niet goedgekeurd. De ondernemer heeft bovendien geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het middel aan te melden in het kader van het gedifferentieerd handhavingsbeleid biociden en ook geen toelating aangevraagd. Ik ben niet voornemens om voor dit middel een uitzondering te maken.
Zonder toelating mag een product met een biocide niet op de markt worden aangeboden. In Nederland zijn op dit moment 1350 middelen toegelaten door het Ctgb. Nog eens 620 middelen zijn aangemeld om te worden beoordeeld door het Ctgb. Er is uitgebreide voorlichting geweest over het gedifferentieerd handhavingsbeleid en alle ondernemers van deze middelen zijn inmiddels bekend met de toelatingsregels in Nederland.
Zie antwoord vraag 3.
De vragen van de Kamerleden Elias en Neppérus (beiden VVD) over bureaucratische beslissingen waardoor ondernemers in het nauw dreigen te komen (Ingezonden 9 juni 2010) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat interdepartementale afstemming meer tijd vergt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de kamervragen doen toekomen.