Ingediend | 2 juni 2010 |
---|---|
Beantwoord | 12 juli 2010 (na 40 dagen) |
Indiener | Paulus Jansen |
Beantwoord door | Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
Onderwerpen | bestuur criminaliteit koninklijk huis openbare orde en veiligheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z09030.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20092010-2886.html |
Het klopt dat betrokkene op 29 april 1998 is benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. De Koninklijke onderscheiding is volgens de standaardprocedure beoordeeld door het Kapittel voor de Civiele Ordes (het Kapittel).
Na de beoordeling heeft het Kapittel advies uitgebracht. Vervolgens is op voordracht van de minister van VROM en de minister van BZK, bij Koninklijk Besluit van 3 april 1998 besloten om betrokkene bij Algemene gelegenheid (29 april 1998) te benoemen tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Na de benoeming van betrokkene tot ridder in de Orde van Oranje- Nassau is een drietal verzoeken gedaan om hem te bevorderen tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Het Kapittel heeft deze drie verzoeken tot bevordering beoordeeld en afgewezen.
Het Openbaar Ministerie ziet op basis van de thans beschikbare informatie geen aanleiding tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Daarom is evenmin aan te geven op welke delictsomschrijving(en) een eventuele vervolging zou kunnen worden gestoeld en tot welke maximumstraffen een veroordeling zou kunnen leiden.
Zie antwoord vraag 1.
De betreffende ambtenaar heeft de functie, chef kabinetszaken, bijna 18 jaar bekleed.
Vanaf 1995 zijn de gegevens met betrekking tot aanvragen van Koninklijke onderscheidingen digitaal beschikbaar. Vanaf 1995 zijn er door het Kapittel 820 adviezen over Koninklijke onderscheidingen gedaan waarbij sprake was van bemoeienis van het ministerie van VROM. Van deze 820 adviezen waren er 731 positief.
Gezien het antwoord op vraag 1 bestaat er geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te verrichten.
Indien er sprake is van een verjaard strafbaar feit ontbreekt voor het Openbaar Ministerie op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht het recht tot vervolging. Dit heeft tot gevolg dat bij een vervolging van een dergelijk feit, de rechtbank het Openbaar Ministerie ten aanzien van dat feit niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging. Aangezien een verjaard feit niet aan de rechter kan worden voorgelegd, kan het ook niet bewezen worden verklaard en daardoor evenmin worden meegewogen bij de straftoemeting.
Aangezien de feiten waarover de minister van Justitie uw Kamer per brief van 27 april 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009-2010, 32 123 VI, nr. 98) heeft geïnformeerd zijn verjaard, zal het Openbaar Ministerie naar deze feiten geen onderzoek instellen.
Op 2 juni 2010 heeft het lid Jansen aan de ministers van VROM, Binnenlandse Zaken en Justitie vragen gesteld over mogelijke fraude bij het uitdelen van een Koninklijke onderscheiding, naar aanleiding van een artikel in de Volkskrant van 1 juni jl. Het beantwoorden van de vraag neemt, vanwege de vereiste interdepartementale afstemming, helaas meer tijd in beslag dan de gebruikelijke termijn van drie weken.