Ingediend | 20 april 2010 |
---|---|
Beantwoord | 17 juni 2010 (na 58 dagen) |
Indiener | Ine Aasted-Madsen (CDA) |
Beantwoord door | Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
Onderwerpen | economie organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z07028.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20092010-2668.html |
Ja.
Ja, die mening deel ik. De cijfers op basis van het jaarverslag van het Europees meldingensysteem voor gevaarlijke consumentenproducten (RAPEX) geven geen representatief beeld van de veiligheid van een bepaalde productgroep in algemene zin. De producten die via het RAPEX systeem worden gemeld zijn een afspiegeling van de toezichtsactiviteiten in de lidstaten. In Nederland houdt de Voedsel en Warenautoriteit (VWA) toezicht op de veiligheid van consumentenproducten.
De VWA voert haar toezicht op de veiligheid van consumentenproducten uit op een wijze die risicogericht is. Het toezicht geschiedt op basis van zogenaamde risicoprofielen van producten en handelskanalen. Dit betekent dat de VWA haar controles daar uitvoert waar zij, op basis van een analyse van risico’s, mag verwachten dat de kans het grootst is dat er onveilige producten worden verhandeld. Door dit type controles lopen toezichthouders in Europa en in Nederland tegen hoge afwijkingspercentages aan.
De stijging van de meldingen van motorvoertuigen in 2009 is mede toe te wijzen aan het feit dat sinds 1 mei 2009 de nieuwe kaderrichtlijn van toepassing is geworden. Deze richtlijn bevat voor het eerst de verplichting voor fabrikanten om melding te maken van onveilige producten. In Nederland houdt de rijksdienst voor het wegverkeer hier toezicht op.
De Warenwet verbiedt het verhandelen van onveilig speelgoed en andere consumenten producten. De producent en de distributeur hebben een meldingsplicht wanneer zij constateren dat een door hen op de markt gezet product niet veilig is. Onveiligheid kan ook aan het licht komen naar aanleiding van inspecties en onderzoek door de VWA. Het is aan hen om corrigerende acties te ondernemen. Afhankelijk van de ernst van het risico worden verschillende maatregelen genomen zoals publiekswaarschuwingen, terugroepacties en het uit de handel nemen. De VWA ziet hier op toe en kan sancties opleggen.
Onder de huidige Speelgoedrichtlijn (78/378/EEG), geïmplementeerd in het Warenwetbesluit speelgoed heeft de importeur dezelfde verplichtingen als de producent. Een importeur dient zich te vergewissen van de veiligheid van het speelgoed dat hij van buiten de EU importeert alvorens het op de Europese markt gebracht mag worden.
In de nieuwe Speelgoedrichtlijn, waarvan de bepalingen medio 2011 van kracht worden, zijn de verschillende verplichtingen van producent, importeur en distributeur veel duidelijker aangegeven. Zo moeten producenten onder andere technische documentatie opstellen voor het speelgoed dat op de markt wordt gebracht. Importeurs zien erop toe dat de producten de juiste veiligheidsbeoordelingsprocedure hebben uitgevoerd. Distributeurs controleren zelf of het speelgoed vergezeld gaat van de vereiste documenten en instructies.
Zie vraag 3.
De vragen van het Kamerlid Aasted Madsen-van Stiphout (CDA) over onveilig speelgoed kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat er meer interdepartementale afstemming is vereist. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de kamervragen doen toekomen.