Ingediend | 7 april 2010 |
---|---|
Beantwoord | 24 juni 2010 (na 78 dagen) |
Indiener | Fred Teeven (VVD) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid politie, brandweer en hulpdiensten recht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2010Z06142.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20092010-2724.html |
Ja.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 23 maart 2010, waarin de vraag aan de orde was welke bevoegdheid uit het Wetboek van Strafvordering moet worden aangewend voor het vorderen van (pas)foto's van kaarthouders van een OV-chipkaart, foto’s bestempeld als bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens, nu uit een foto het ras van een persoon kan worden afgeleid. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de memorie van toelichting bij de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze gegevens kunnen volgens de Hoge Raad uitsluitend worden gevorderd op grond van artikel 126nf Sv. Dat wil zeggen dat daarvoor een machtiging van de rechter-commissaris noodzakelijk is. De uitleg van de Hoge Raad van artikel 126nf, eerste lid, Sv heeft in zoverre gevolgen voor de praktijk dat in ieder geval vorderingen ten behoeve van gegevensverwerkingen met betrekking tot pasfoto’s, in combinatie met andere persoonsgegevens, voortaan alleen na rechterlijke machtiging kunnen worden gedaan.
Het belang van het instellen van het cassatieberoep was met name gelegen in het aan de Hoge Raad voorleggen van de vraag of het vorderen van gegevens die onder meer foto’s betreffen, valt onder artikel 126nd, eerste lid Sv of 126nf Sv.
Ik sta op het standpunt dat deze uitspraak niet de in de vraag bedoelde gevolgen heeft. Beelden van particuliere bewakingscamera's zijn naar mijn oordeel van een andere aard dan een bestand met pasfoto's en daaraan gekoppelde andere persoonsgegevens. In recente uitspraken van de Rechtbank Zutphen, het Gerechtshof ’s Gravenhage en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch2 komt dit ook tot uitdrukking. In geval van pasfoto’s op toegangspasjes is er een koppeling met andere persoonsgegevens, gekoppeld aan het verlenen van toegang of andere rechten. In geval van bewakingscamera’s is vooraf onbekend of en van welke personen beelden worden gemaakt en wat daarop wel of niet zichtbaar zal zijn. Ook zijn daarbij geen andere persoonsgegevens bekend. Dergelijke camerabeelden worden om die reden bij de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens niet als bijzondere persoonsgegevens gezien. Zoals in het antwoord op vraag vier aan de orde komt, is dit voor de uitleg van artikel 126nf van belang.
Waar het Wetboek van Strafvordering voorschrijft dat de rechter-commissaris voor een bepaalde opsporingshandeling een voorafgaande machtiging moet afgeven, dient dit voorschrift uiteraard te worden nageleefd.
De uitleg van artikel 126nf moet in het bredere perspectief worden geplaatst van de discussie over het vorderen van gegevens en de recente ontwikkelingen op het gebied van privacy in zowel Nederlands als Europees verband. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarin artikel 126nf is geïntroduceerd naar voren komt, moet voor de uitleg van het begrip gevoelige gegevens worden gekeken naar de toepassing van artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 441, nr. 3, p. 10). Bij de totstandkoming van het artikel is gestreefd naar een voldoende afgewogen waarborging van veiligheid enerzijds en privacy anderzijds, waaruit het huidige stelsel van gegevensvordering is voortgekomen. Onderdeel van dat stelsel is dat aan bijzondere persoonsgegevens een andere bescherming wordt verleend dan aan gegevens die deze status niet hebben. Ik zie in deze uitspraak vooralsnog geen aanleiding tot wetswijziging. Of sprake is van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens is in concreto ter beoordeling van de officier van justitie.
Ook indien er sprake is van bijzondere persoonsgegevens, wil dit niet zeggen dat deze persoonsgegevens niet gevorderd zouden mogen worden. Alsdan dient wel de bevoegdheid van artikel 126nf te worden toegepast en zal de rechter-commissaris een verzoek tot machtiging van het OM beoordelen.
Gegeven de beperkte reikwijdte van de beschikking (zie antwoord 3) zie ik vooralsnog geen aanleiding, wetswijziging voor te stellen.