Vastgesteld 6 maart 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
|
I |
Algemeen |
1 |
II |
Verdrag |
5 |
III |
Artikelsgewijze toelichting |
6 |
IV |
Aanbeveling 206 |
6 |
V |
Consultatie sociale partners |
6 |
VI |
Koninkrijkspositie |
7 |
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben hier verschillende vragen over.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen een reflectie op de huidige stand van zaken over geweld en intimidatie op de werkvloer. Deze leden vinden dat dit nog veel te vaak voorkomt. Deze leden vragen of de regering doelen heeft op dit gebied en of deze cijfermatig zijn uit te drukken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de opstelling van de regering bij de onderhandelingen is geweest om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren. Deze leden vragen welke inhoudelijke doelstellingen de regering had.
In dit kader vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de regering niet van mening is dat de wetgeving een hoger ambitieniveau moet kennen en dat het verdrag hier ook alle aanleiding toe geeft. Volgens deze leden zijn er verschillende richtingen denkbaar, zoals het invoeren van nieuwe middelen in de wet, het stimuleren van werkgevers of het geven van extra bevoegdheden aan de Arbeidsinspectie. Deze leden merken op dat Hoofdstuk III van het verdrag ook wijst op dergelijke ingrepen. Zij vragen of de regering bereid is een stap bij te zetten om geweld en intimidatie op de werkvloer uit te bannen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hierbij specifiek naar een aantal verplichtingen die door de FNV naar voren zijn gebracht, namelijk een expliciet verbod op geweld en intimidatie, expliciete verplichtingen om risico’s in kaart te brengen en aan te pakken, een expliciete verlichting tot het vaststellen van een gedragscode, een expliciete verplichting tot het instellen van klachtenregelingen en een expliciete verplichting tot het uitvoeren van een deugdelijk, objectief en onafhankelijk onderzoek met onder meer hoor en wederhoor en een vertrouwelijke en voortvarende behandeling. Deze leden vragen of de regering is bereid deze op te nemen in de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Zij vragen de regering per voorstel te reageren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om één centrale wet te creëren, waarbij alle onderwerpen overzichtelijk en in samenhang bij elkaar staan, zoals bij de Wet bescherming klokkenluiders. Deze leden vragen een reflectie op de voordelen hiervan. De leden vragen om in dit antwoord ook te betrekken dat de verschillende losse wetten waar de onderdelen nu zijn in geregeld qua reikwijdte verschillen. Dit probleem is opgelost in één centrale wet.
Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen over de verankering in landelijke wetgeving. Deze leden vragen naar de reikwijdte van de «wereld van werk». Deze leden merken op dat de Arbowet niet automatisch op alle categorieën die onder de reikwijdte vallen van toepassing is, zoals zelfstandigen, waardoor de reikwijdte niet overeenkomt. Deze leden lezen in de memorie van toelichting over het per algemene maatregel van bestuur (AMvB) van toepassing verklaren van de Arbowet op zelfstandigen. Deze leden vragen of de regering in dit antwoord ook de andere categorieën kan betrekken, waaronder ook sekswerkers. In het verlengde hiervan vragen deze leden hoe de regering dit gaat oplossen. Deze leden vragen of zij kunnen aannemen dat de regering dit dan ook daadwerkelijk kan doen. Deze leden vragen wanneer zij in dat geval de AMvB kunnen verwachten.
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over hoe arbeidsmigranten vallen onder dit verdrag. Deze leden vragen welke mogelijkheid de regering ziet om arbeidsmigranten te beschermen tegen geweld van hun werkgever of bemiddelaar buiten de werkvloer.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat het begrip werkplek in de huidige wetgeving daarnaast ook nauwer wordt omschreven dan in het Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)-verdrag. Deze leden vragen of de regering het begrip werkplek gaat verruimen zodat ook thuiswerken hieronder valt.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar regelingen voor klachten en meldingen. Deze leden merken op dat meldingsbereidheid en het gebruik van rechtsmiddelen momenteel beperkt zijn. Deze leden vragen hoe geheimhoudingsplichten en zwijgbedingen zich volgens de regering verhouden tot het indienen van klachten. Deze leden vragen of de regering de opmerking deelt dat dergelijke plichten en bedingen het maken van een melding of het indienen van een klacht tegenwerken. Deze leden vragen of het niet wenselijk zou zijn om dergelijke plichten en bedingen nietig te verklaren in het geval dat een klacht wordt ingediend of melding wordt gemaakt aan derden over (seksuele) intimidatie.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de strafbaarstelling van seksuele intimidatie. Deze leden vragen hoe dit op dit moment is geregeld en vragen in dit kader een reflectie op het Verdrag van Istanbul. Deze leden vragen daarbij ook of het klopt dat dit nu alleen strafbaar is in de openbare ruimte. Deze leden vragen of de regering bereid is de strafbaarstelling uit te breiden, zodat seksuele intimidatie op de werkvloer hier ook onder valt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen verder naar psychosociale risico’s. Deze leden merken op dat artikel 9 van het verdrag verplicht tot het nemen van passende maatregelen tegen geweld en intimidatie, inclusief beleid over psychosociale risico’s. Deze leden vragen naar een onderbouwing waarom artikel 5 van de Arbowet daadwerkelijk voldoende duidt en of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Ook merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat de aanbeveling lidstaten oproept om statistieken te verzamelen en publiceren. Deze leden vragen hoe dit nu geregeld is en of dit voldoet aan het verdrag.
Verder merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat de regering concludeert dat het huidige raamwerk voldoende voorziet in advisering, training en bewustwording. Deze leden vragen op basis waarvan de regering deze conclusie trekt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen ten slotte naar de rol die een vertrouwenspersoon kan hebben. Deze leden merken op dat dit punt ook expliciet door FNV wordt benoemd. Deze leden vragen of het klopt dat de vertrouwenspersoon volgens de regering een positieve bijdrage kan hebben aan het behalen van de doelen uit dit wetsvoorstel en het achterliggende verdrag.
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien het belang in van een samenleving zonder geweld en intimidatie op de werkvloer. Wel vragen deze leden of het verdrag kan leiden tot een toename aan regels voor organisaties in Nederland. Ziet de regering hier een potentieel risico? En zo ja, hoe monitort de regering dit?
De leden van de fractie van NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel, waarmee het op 21 juni jl. tot stand gekomen Verdrag inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op de werkvloer wordt bekrachtigd. Deze leden onderschrijven van harte het doel om het recht van eenieder op een wereld zonder geweld en intimidatie te erkennen en te beschermen, en de aanpak van geweld en intimidatie op de werkvloer te reguleren. Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat ook de sociale partners de bekrachtiging van dit verdrag van belang achten. Zij merken daarbij op dat de FNV van mening is dat met de huidige wet- en regelgeving niet voldaan zou worden aan de verplichtingen van het verdrag. De regering ontkent dit en geeft aan dat Nederland op grond van de bestaande wet- regelgeving wél voldoet aan de aard en de verplichtingen die voortvloeien uit het verdrag. Kan de regering nader motiveren waaruit dit precies blijkt en uitgebreid ingaan op de stelling van de FNV dat dit niet het geval zou zijn? Kan daarbij concreet worden aangeven in hoeverre werknemers die te maken krijgen met grensoverschrijdend gedrag en intimidatie op de werkvloer een beroep kunnen doen op dit verdrag middels dit wetsvoorstel? Tenslotte vragen deze leden de regering om aan te geven wat precies de toegevoegde waarde is van dit wetsvoorstel ten opzichte van het staande beleid.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 21 juni 2019 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op de werkvloer. De regering schrijft het volgende op pagina 5 van de memorie van toelichting: «Voor de uitvoering van het verdrag is geen specifieke wijziging van weten regelgeving noodzakelijk. Wel is het dringend noodzakelijk (seksueel) grensoverschrijdend gedrag krachtig aan te pakken. Daartoe heeft de regering verschillende maatregelen genomen, zoals de benoeming van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld en het opstellen en uitvoeren van het Nationaal actieprogramma Aanpak Seksueel grensoverschrijdend gedrag en Seksueel geweld. De goedkeuring en daaropvolgend de bekrachtiging van het verdrag vormen hiermee een aanvulling op deze verdere maatregelen.» De regering is van mening dat er geen wetswijzigingen nodig zijn. Is de regering wel voornemens nieuwe wetgeving te initiëren om grensoverschrijdend gedrag krachtig aan te pakken? Zo ja, kan de regering deze ambities toelichten?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Het ratificeren van verdragen van de ILO is naar de mening van de leden van de CDA-fractie belangrijk om internationaal de standaarden op de arbeidsmarkt naar een hoger niveau te brengen. Deze leden vragen of inderdaad de belangrijkste reden van goedkeuring van dit verdrag gelegen is in de internationale werking hiervan. En zij vragen of de regering nader kan aangeven welke andere landen ook ratificeren.
De leden van de CDA-fractie vragen of zij goed begrijpen dat er voor de Nederlandse overheid, voor Nederlandse werkgevers en werknemers geen aanvullende verplichtingen rechtstreeks of indirect uit dit verdrag volgen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Arbowet en dan specifiek het onderdeel psychosociale arbeidsbelasting een belangrijk onderdeel vormt van de al bestaande wet- en regelgeving om geweld en intimidatie op de werkvloer te bestrijden. Daarnaast kent Nederland bepalingen in het strafrecht en andere wet- en regelgeving. In combinatie voldoet de Nederlandse wet- en regelgeving al aan het verdrag, zo begrijpen deze leden. Zij vragen een bevestiging daarvan.
Niettemin lijkt het in de ogen van de leden van de CDA-fractie wel een indirecte weg om via psychosociale arbeidsbelasting en de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) deze duidelijke normen te adresseren. Deze leden vragen de regering om een nadere reflectie hierop.
In het verdrag en de aanbeveling wordt ook het belang van bewustwording en communicatie benadrukt, constateren de leden van de CDA-fractie. Uiteindelijk is het uitbannen van geweld en intimidatie op de werkvloer – naast normstelling en strafbaarstelling – ook een kwestie van gedragsverandering. Deze leden vragen of de regering in de ratificatie van dit verdrag aanleiding ziet om op dit punt de activiteiten te intensiveren. En daarbij in te gaan op het advies van het College voor de Rechten van de Mens, dat ook wijst op het belang van bewustwording en advies en aansluiting op bestaande beleidsinitiatieven.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de regering. Deze leden voorzien onvoldoende implementatie van het verdrag binnen de huidige wetgeving en verzoeken de regering om een aparte wet op te stellen waarin de verplichtingen van het verdrag in gebundeld kunnen worden.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Voor deze leden staat voorop dat geweld en intimidatie op de werkvloer in alle gevallen verwerpelijk is en moet worden uitgebannen. Daarin dragen werkgevers, werknemers en de overheid gezamenlijk een verantwoordelijkheid, zeker ook in het beschermen van vrouwen en meisjes hiertegen. Deze leden hebben nog enkele vragen over dit verdrag en de mogelijke goedkeuring daarvan.
De leden van de SGP-fractie vragen welke toegevoegde waarde de regering ziet in goedkeuring van dit verdrag, aangezien goedkeuring geen specifieke wijziging van Nederlandse wet- en regelgeving vereist. Klopt het dat er nu geen aanvullende maatregelen zijn vereist?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het verdrag ook beoogt genderstereotypes en elkaar kruisende vormen van discriminatie en ongelijkwaardige op gender gebaseerde machtsverhoudingen aan te pakken. Wat verstaat de regering hieronder? En hoe beoordeelt zij dit verdrag tegen deze achtergrond? Moet niet een generieke aanpak van geweld en intimidatie op de werkvloer het uitgangspunt zijn?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het verdrag vordert dat een lid van dat verdrag moet bewerkstelligen dat iedereen op de werkvloer vrij is van geweld en intimidatie. De vraag van deze leden is wel in hoeverre dit ook daadwerkelijk in de macht van een overheid ligt. Hoe weegt de regering deze verantwoordelijkheidsclaim? Is dit niet allereerst een verantwoordelijkheid van de desbetreffende werkgever? Hoe is dit meegewogen bij de Nederlandse opstelling ten aanzien van dit verdrag?
De leden van de SGP-fractie lezen dat een lid zich verbindt aan een inclusieve, geïntegreerde en genderresponsieve aanpak ter voorkoming en uitbanning van geweld en intimidatie op de werkvloer. Wat moet specifiek worden verstaan onder een «genderresponsieve aanpak», en waarom en hoe is de regering voornemens hier in Nederland concreet invulling aan te geven? Welke maatregelen worden in dit kader genomen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat goedkeuring van dit verdrag betekent dat een lid zich verbindt aan de bepaling dat er wetten en voorschriften moeten komen die van werkgevers verlangen dat zij passende stappen nemen om geweld en pesterijen op de werkvloer te voorkomen. In hoeverre geeft de regering er in deze gevallen de voorkeur aan dit via wetgeving af te dwingen in plaats van het aanspreken van het verantwoordelijkheidsgevoel van werkgevers en de bredere samenleving?
Artikel 2
De leden van de SP-fractie verzoeken de regering om in de Arbowet expliciet op te nemen dat werkzoekenden, sollicitanten, zzp’ers, vrijwilligers en ex-werknemers onder de definitie van werkenden vallen, zodat zij ook beschermd worden tegen intimidatie en geweld.
De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijke decreten de regering neemt voor sectoren waarin blootstelling aan geweld en intimidatie frequenter voorkomt.
Artikel 3
De leden van de SP-fractie verzoeken de regering een brede definitie van de werkplek, zoals thuiswerken, online/telefonisch contact, woon-werkverkeer en bedrijfsuitjes, expliciet op te nemen in de bestaande wetgeving.
Artikel 4
De leden van de SP-fractie vragen de regering welke maatregelen worden opgenomen in de psychosociale arbeidsbelasting die geweld en intimidatie op de werkvloer uitbannen.
De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijkheden er zijn om de Arbeidsinspectie te versterken zodat zij slachtoffers van geweld en agressie zouden kunnen ondersteunen. Zijn er opties die de regering overweegt te implementeren?
De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is tot een uitbreiding van de strafbaarstelling van seksuele intimidatie tot de wereld van werk, zodat werknemers beter beschermd zijn tegen seksuele intimidatie op de werkvloer. Zo nee, waarom maakt de regering dan een onderscheid tussen seksuele intimidatie op de werkvloer en in het openbaar? Volgens het wetsvoorstel Seksuele misdrijven in het Wetboek van Strafrecht (Kamerstuk 36 222) is er wel sprake van een strafbaarstelling van seksuele intimidatie in de openbare ruimte. Zou dit verdrag niet de aansporing kunnen zijn om seksuele intimidatie in lijn te brengen met het Wetboek van Strafrecht?
Artikel 10
De leden van de SGP-fractie vragen wat moet worden verstaan onder genderresponsieve mechanismen voor het indienen van klachten en geschillenbeslechting, ondersteuning, diensten en rechtsmiddelen. Kunnen hiervan concrete voorbeelden worden genoemd?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de FNV op verschillende onderdelen kritiek heeft op dit wetsvoorstel. In lijn met de eerdere vraag van deze leden naar de psychosociale arbeidsbelasting in de Arbowet is de vraag of de regering overwogen heeft om op een andere wijze dit verdrag te implementeren. Deze leden vragen dit ook omdat de Arbowet vooral ziet op de zorgplicht van de werkgever, terwijl dit een normstelling naar zowel werkgever als werknemers inhoudt.
De leden van de CDA-fractie vragen ook een nadere reflectie op de meer juridische vragen van de FNV, die stelt dat dit verdrag noodzaakt om de Arbowet/Arbobesluit aan te passen waar het gaat om de reikwijdte en om de strafbaarstelling uit te breiden.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen dat de medegelding van dit verdrag voor Caribisch Nederland niet aan de orde is. Hoe verhoudt dit zich tot het wetsvoorstel om de gelijke behandelingswetgeving van Nederland wél integraal en in één keer van toepassing te verklaren, zo vragen deze leden aan de regering.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek