Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de in het Europese deel van Nederland geldende regels inzake gelijke behandeling mede van toepassing te verklaren in het Caribisch deel van Nederland teneinde uitvoering te geven aan het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet, aldaar te voorzien in onafhankelijke bijstand bij discriminatie en de mogelijkheid tot individuele oordeelsvorming door het College voor de rechten van de mens;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt zorg voor de beschikbaarstelling, inrichting, instandhouding en het functioneren van een voorziening in Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor onafhankelijke bijstand bij discriminatie.
2. In de voorziening worden de volgende taken uitgevoerd:
a.
1° ondersteuning aan personen bij de afwikkeling van hun klachten betreffende onderscheid als bedoeld in:
de Algemene wet gelijke behandeling;
de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen;
de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte;
de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid;
artikel III van de Wet van 7 november 2002 tot uitvoering van de richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Stb. 2002, 560);
artikel V van de Wet van 3 juli 1996 houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet in verband met het verbod tot maken van onderscheid tussen werknemers naar arbeidsduur (Stb. 1996, 391).
2° ondersteuning aan personen bij de afwikkeling van hun klachten betreffende:
schending van artikel 1614aa van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES;
discriminatie als bedoeld in artikel 95c van het Wetboek van Strafrecht BES.
b. registratie van klachten inzake discriminatie als bedoeld in onderdeel a en jaarlijkse verslaglegging ter zake;
c. advisering over mogelijk te ondernemen stappen;
d. doorgeleiding naar andere hulpverlenende instanties;
e. bemiddeling; en
f. informatieverschaffing en voorlichting.
3. De voorziening heeft een protocol voor de uitvoering van de taken, genoemd in het tweede lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere eisen worden gesteld aan de inrichting van de voorziening en de uitvoering van de taken, genoemd in het tweede lid.
4. Toegang tot de voorziening is gratis.
5. In de voorziening kunnen persoonsgegevens worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de taken, genoemd in het tweede lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gegevens die worden verwerkt, aan wie deze gegevens worden verstrekt, hoe lang deze worden bewaard en hoe deze worden beveiligd.
De Algemene wet gelijke behandeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. het aanstellen of ontslaan van personen, op wie artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing is en het aanstellen of ontslaan van ambtenaren als bedoeld in de Ambtenarenwet BES;
B
Artikel 8 komt te luiden:
In geval van een beëindiging van de arbeidsverhouding door de werkgever in strijd met artikel 5, of wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op artikel 5 of ter zake bijstand heeft verleend, is artikel 681 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 1615s van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES van overeenkomstige toepassing.
C
Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op vorderingen als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES en op beroepen ingesteld in bestuursrechtelijke procedures door belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 7, eerste lid, derde zin, van de Wet administratieve rechtspraak BES.
D
Artikel 11 komt te luiden:
In artikel 1614aa, eerste lid, van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES vervalt «, met uitzondering van de artikelen 646, tweede lid, tweede zin, 648, derde lid, en 649, derde lid,».
De Wet College voor de rechten van de mens wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 komt te luiden:
B
Artikel 10, eerste en tweede lid, komen te luiden:
1. Het College
a.
1° kan op schriftelijk verzoek onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in de volgende wetten en bepalingen en zijn oordeel daarover kenbaar maken:
de Algemene wet gelijke behandeling;
de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen;
artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
artikel 1614aa van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES;
de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte;
de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid;
de Wet van 7 november 2002 tot uitvoering van de richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Stb. 2002, 560);
de Wet van 3 juli 1996 houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet in verband met het verbod tot maken van onderscheid tussen werknemers naar arbeidsduur (Stb. 1996, 391).
2° kan op schriftelijk verzoek onderzoeken of gehandeld is in strijd met artikel 2 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en zijn oordeel daarover kenbaar maken.
b. kan uit eigen beweging onderzoeken of zodanig onderscheid stelselmatig wordt gemaakt en zijn oordeel daarover kenbaar maken.
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onder a, kan worden ingediend door:
a. degene die meent dat te zijnen nadele een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in een of meer van de in het eerste lid genoemde wetten;
b. de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of het bevoegd gezag, die wensen te weten of zij een onderscheid maken als bedoeld in een of meer van de in het eerste lid genoemde wetten;
c. degene die belast is met de beslissing over een geschil met betrekking tot onderscheid als bedoeld in een of meer van de in het eerste lid genoemde wetten;
d. een ondernemingsraad, die meent dat in de onderneming waarvoor deze is ingesteld, onderscheidenlijk een met die ondernemingsraad vergelijkbaar medezeggenschapsorgaan, dat meent dat in het organisatorisch samenwerkingsverband waarvoor het is ingesteld, onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in een of meer van de in het eerste lid genoemde wetten;
e. een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of stichting, die in overeenstemming met haar statuten de belangen behartigt van diegenen in wier bescherming een of meer van de in het eerste lid genoemde wetten beoogt te voorzien.
C
Artikel 13, eerste lid, komt te luiden:
1. Het College kan in rechte vorderen dat een gedraging die in strijd is met een of meer van de in artikel 10, eerste lid, genoemde wetten en bepalingen, onrechtmatig wordt verklaard, dat deze wordt verboden of dat een bevel wordt gegeven om de gevolgen van die gedraging ongedaan te maken.
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4, onderdeel c, komt te luiden:
c. het aanstellen of ontslaan van personen, op wie artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing is en het aanstellen of ontslaan van ambtenaren als bedoeld in de Ambtenarenwet BES;
B
Artikel 9 komt te luiden:
In geval van een beëindiging van de arbeidsverhouding door de werkgever in strijd met artikel 4, of wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op artikel 4 of ter zake bijstand heeft verleend, is artikel 681 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 1615s van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES van overeenkomstige toepassing.
C
Artikel 10, derde lid, komt te luiden:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op vorderingen als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES en op beroepen ingesteld door belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 7, eerste lid, derde zin, van de Wet administratieve rechtspraak BES.
D
Artikel 12 komt te luiden:
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, onderdeel d, komt te luiden:
d. het aanstellen of ontslaan van personen, op wie artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing is en het aanstellen of ontslaan van ambtenaren als bedoeld in de Ambtenarenwet BES;
B
Artikel 11 komt te luiden:
In geval van een beëindiging van de arbeidsverhouding door de werkgever in strijd met artikel 3, of wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op deze wet of ter zake bijstand heeft verleend, is artikel 681 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 1615s van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES van overeenkomstige toepassing.
C
Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op vorderingen als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES en op beroepen ingesteld door belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 7, eerste lid, derde zin, van de Wet administratieve rechtspraak BES.
D
Artikel 14 komt te luiden:
De Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: «Waar in deze wet wordt gesproken over openbare dienst worden tevens openbare lichamen als bedoeld in artikel 132a van de Grondwet begrepen.»
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. In geval van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst van degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is in openbare dienst door het bevoegd gezag in strijd met deze wet, is artikel 681 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 1615s van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES van overeenkomstige toepassing.
B
Artikel 1c komt te luiden:
Ingeval een natuurlijke persoon, rechtspersoon of bevoegd gezag een ander onder zijn gezag arbeid laat verrichten, anders dan krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of ambtelijke aanstelling, zijn de artikelen 646 en 681 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of de artikelen 1614aa en 1615s van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES van overeenkomstige toepassing.
C
Artikel 12f komt te luiden:
Het bepaalde in artikel 681 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 1615s van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES is van overeenkomstige toepassing bij beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in artikel 12b.
D
Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd luidende:
De Wet van 3 juli 1996, houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet in verband met het verbod tot maken van onderscheid tussen werknemers naar arbeidsduur (Stb. 1996, 391) wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel III, derde lid, vervalt.
B
Na artikel V wordt een artikel ingevoegd luidende:
De Wet van 7 november 2002 tot uitvoering van de richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Stb. 2002, 560) wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het maken van onderscheid tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst is verboden, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Dit geldt eveneens ter zake van de voorwaarden bij een ambtelijke aanstelling als bedoeld in de Ambtenarenwet BES.
2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing op een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het ter beschikking stellen arbeidskrachten BES.
B
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met dien verstande dat artikel 657 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is bij een ter beschikking gestelde arbeidskracht als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het ter beschikking stellen arbeidskrachten BES.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt, in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Minister voor Rechtsbescherming,
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,