Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 26 april 2024

De vaste commissie voor Digitale Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

         

I.

ALGEMEEN DEEL

2

         
 

1.

Inleiding

2

 

2.

Doel, reikwijdte en belangrijkste begrippen

3

   

2.1.

Doel en achtergrond van de verordening

3

   

2.2.

Volledige harmonisatie en ruimte voor aanvullende nationale regels

3

   

2.3.

Het begrip «tussenhandeldienst»

4

   

2.4.

Het begrip «desinformatie of andere inhoud»

4

 

3.

Aansprakelijkheid van aanbieders van tussenhandeldiensten

5

   

3.1.

Het kader voor aansprakelijkheid van tussenhandeldiensten voor door afnemers verstrekte informatie

5

   

3.2.

Eisen aan bevelen om op te treden tegen illegale inhoud of om informatie te verstrekken

6

 

4.

Zorgvuldigheidsverplichtingen voor aanbieders van tussenhandeldiensten

6

   

4.1.

Verplichtingen die gelden voor alle aanbieders van tussenhandeldiensten

6

   

4.2.

Aanvullende verplichtingen voor online platforms

6

   

4.3.

Aanvullende verplichtingen voor zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines

7

 

5.

Uitvoering, samenwerking, toezicht en handhaving

8

   

5.1.

Uitvoering in Nederland

8

   

5.2.

Toezicht en handhaving

8

   

5.3.

Toezicht en handhaving door de Commissie

9

   

5.4.

Certificering en toekenning formele statussen

9

 

6.

Gegevensuitwisseling

10

   

6.1.

Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en met andere autoriteiten

10

   

6.2.

Gegevensuitwisseling

10

   

6.3.

Gegevensuitwisseling tussen de ACM, de politie en het OM

10

 

7.

Gevolgen

10

   

7.1.

Regeldruk en nalevingslasten van de Uitvoeringswet

10

   

7.2.

Uitvoeringslasten direct voortvloeiend uit de verordening

11

 

8.

Adviezen en consultatie

11

   

8.1.

UHT AP

11

   

8.2.

Advies OM

11

   

8.3.

Toezicht en grensoverschrijdende bevoegdheid

11

         

OVERIG

12

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de PVV-fractie bedanken de regering voor haar schrijven van 3 april jongstleden, betreffende het voorstel van wet tot uitvoering van verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (Uitvoeringswet digitaledienstenverordening). Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Uitvoeringswet. Zij onderstrepen het levensgrote belang van betere regulering van grote online platforms, die volgens hen te lang hun eigen regels hebben bepaald met grote maatschappelijke gevolgen van dien. Deze leden steunen de Digital Services Act (DSA) als eerste stap richting een eerlijker, veiliger en democratischer internet en pleiten voor een blijvende stevige houding ten opzichte van het reguleren van grote online platforms, onder andere op het gebied van verslavend ontwerp en op interactie-gebaseerde algoritmes. Over deze Uitvoeringswet hebben de leden opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Uitvoeringswet Digitaledienstenverordening. Daarbij hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Uitvoeringswet Digitaledienstenverordening en hebben hier enkele vragen en opmerkingen over.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Uitvoeringswet Digitaledienstenverordening. Deze leden benadrukken dat onze waarden en normen, fatsoen en respect ook online gelden. De DSA beoogt de verspreiding van illegale online-inhoud, desinformatie of andere maatschappelijke risico’s tegen te gaan. Dit is volgens deze leden hard nodig ter bescherming van de grondrechten van burgers binnen de hele Europese Unie. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om vragen te stellen aan de regering over dit wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie merken op dat Nederland vijftien maanden de tijd had om de wet aan te passen aan de Europese regels die volgen uit de verordening, maar dat deze termijn niet is gehaald. Hierdoor kan de toezichthouder, de Autoriteit Consument en Markt (ACM), op dit moment niet handhaven wanneer meldingen binnenkomen. Deze leden vragen aan de regering wat de reden is dat de termijn is overschreden en of er sinds de inwerkingtreding van de DSA al veel meldingen binnen zijn gekomen bij de ACM die dus geen opvolging hebben kunnen krijgen en zo ja, hoeveel. Zij vragen welke activiteiten de ACM tot nu toe heeft ondernomen op basis van het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening. De leden van de CDA-fractie steunen een spoedige behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste en de Tweede Kamer.

2. Doel, reikwijdte en belangrijkste begrippen

2.1 Doel en achtergrond van de verordening

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van toelichting. De onderbouwing over wat wél en niet classificeert als «dienst van de informatiemaatschappij» zorgt nog voor enige verwarring. Klopt het dat een platform zoals Airbnb níet classificeert als zodanig, maar Uber bijvoorbeeld wél, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat er geen definitie van desinformatie wordt gegeven in de verordening, maar wel in de memorie van toelichting van het kabinet. Wat zijn de gevolgen hiervan voor de uitwerking van de verordening? Verder worden voorbeelden aangehaald waar in beginsel geen sprake is van illegale inhoud, zoals complottheorieën en foutieve medische informatie. In hoeverre klopt de veronderstelling van deze leden dat deze verordening deze uitingen dus niet kan aanpakken? Welke mogelijkheden zijn er om op nationale schaal hier maatregelen tegen te nemen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat volgens de regering het probleem van illegale online-inhoud en illegale online-activiteiten niet uitsluitend kan worden aangepakt door te richten op de aanbieders, maar juist ook moeten worden bestreden bij de bron. Deze leden vragen hoe de regering dit wil bewerkstelligen, nu veel mensen zich anoniem op het internet bewegen en vaak niet achterhaald kan worden wie achter een anoniem account zit. Is de regering het met deze leden eens dat het effectiever zou zijn als het niet meer mogelijk wordt gemaakt om een anoniem account aan te maken op sociale media? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen aan de regering of het dankzij onderhavige Uitvoeringswet en de DSA makkelijker wordt om bijvoorbeeld makers en verspreiders van deepfake-pornobeelden te achterhalen en op te sporen, en zo ja, op welke manier dit wordt verbeterd en of hier daadwerkelijk actief op wordt gehandhaafd.

2.2 Volledige harmonisatie en ruimte voor aanvullende nationale regels

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen volledig de gedachte achter de behoefte voor volledige harmonisatie die de DSA beoogt en bereikt. Ook zien deze leden in dat de lidstaten geen aanvullende nationale eisen mogen stellen of in stand houden die binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen. Dientengevolge vragen zij of er aanvullende eisen zijn die de regering graag in de verordening had gezien, die er nu niet in zijn opgenomen. Kan de regering aangeven welke eisen dat zijn? Kan de regering aangeven of zij bij de Europese Commissie gaat aandringen op een evaluatie van de DSA om eventueel deze eisen in een later stadium alsnog op te nemen in de DSA? Met welke andere lidstaten trekt de regering hierin gezamenlijk op?

De leden van de VVD-fractie lezen dat lidstaten geen aanvullende nationale eisen mogen stellen of in stand houden die binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen, tenzij daarin uitdrukkelijk is voorzien in de verordening. Hoewel de leden van de VVD-fractie begrijpen dat harmonisatie van groot belang is en dat er voldoende ruimte gecreëerd wordt voor nationale regels, vragen deze leden hoe de huidige nationale aanvullende regels zich verhouden tot de verordening. Wordt er voldoende rekening gehouden met de Europese regels? Wordt het mkb hierin voldoende ondersteund?

2.3. Het begrip «tussenhandeldienst»

De leden van de VVD-fractie lezen dat de verordening niet van toepassing is op diensten die worden verleend via tussenhandeldiensten, als die diensten op zichzelf niet voldoen aan de definitie van tussenhandeldienst. Hoe wordt hier in praktijk onderscheid tussen gemaakt? Hoe komen platformen te weten of zij worden beschouwd als een tussenhandeldienst of niet?

2.4. Het begrip «desinformatie of andere inhoud»

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van toelichting dat desinformatie beschouwd dient te worden als het (onafhankelijk van het onderwerp, de producent/verspreider of wijze van verspreiding) doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de openkenniseconomie of de volksgezondheid. Tevens lezen deze leden dat de Commissie desinformatie definieert als «onjuiste of misleidende inhoud die wordt verspreid met de bedoeling te bedriegen of economisch of politiek gewin te verkrijgen en die publieke schade kan berokkenen».

De leden van de PVV-fractie merken op dat dergelijke indicaties vrijelijk interpretabel zijn. In hoeverre wordt er gekeken naar de «bron» of «de zender» die de informatie gepost heeft? Welke indicatoren worden in relatie tot de bron gehanteerd om te bepalen of de toegelichte interpretatie van toepassing is? Hoe wordt geborgd dat een individuele al dan niet ongelukkig geformuleerde mening niet als desinformatie geclassificeerd wordt?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn verheugd te lezen dat de verordening ook poogt om minderjarigen te beschermen. In het kader van de harmonisatie die de verordening poogt te bewerkstelligen zijn de leden benieuwd wat er onder minderjarig wordt verstaan. Is dit voor het gehele Uniegebied hetzelfde, e.g. onder de 18 jaar? Of zijn er verschillen tussen verschillende landen? Indien er verschillen zijn, hoe pakken die verschillen uit ten aanzien van het toezicht dat de digitaledienstencoördinator moet uitvoeren? Voorziet de regering hier problemen en zo ja, hoe kunnen die problemen aangepakt worden?

Het stemt de leden van de VVD-fractie tevreden dat niet-illegale, maar wel schadelijke inhoud, waaronder desinformatie, wel onder het bereik van de regels gericht op het voorkomen van systeemrisico’s door zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines valt. Deze leden vragen hoe hierop toezicht gehouden zal worden, aangezien de op nationaal niveau aangewezen bevoegde autoriteiten hier geen bevoegdheid tot hebben en de Commissie exclusief hiervoor verantwoordelijk is.

Deze leden vragen verder hoe gecontroleerd wordt of aanbieders van online platforms hun online interfaces, waarmee zij informatie van hun afnemers verspreiden, op een misleidende of manipulerende manier ontwerpen, organiseren of beheren (artikel 25 van de verordening). Worden algoritmen die extreme content voorrang geven hierin ook meegenomen? Dit ook met het oog op de motie van de leden Rajkowski en Dekker-Abdulaziz (Kamerstuk 30 821, nr. 1931).

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het verwijderen van illegale content er precies uit gaat zien. Kan de regering het proces schetsen van plaatsen van illegale content tot verwijdering en eventuele opsporing en vervolging?

3. Aansprakelijkheid van aanbieders van tussenhandeldiensten

De leden van de D66-fractie constateren dat hosting partijen maatregelen moeten nemen om te voorkomen dat er illegale content wordt gehost. Kan de regering nogmaals verduidelijken hoe een actieve rol in deze precies wordt gedefinieerd en welke maatregelen daaronder vallen?

De verordening stelt regels over het geven van bevelen die nationale gerechtelijke of bestuursrechtelijke autoriteiten aan aanbieders van tussenhandeldiensten kunnen richten ten aanzien van het bestrijden van illegale inhoud, maar creëert echter geen wettelijke grondslag voor het geven van deze bevelen. Hoe kijkt de regering naar het ontbreken van deze grondslagen, zo vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de D66-fractie constateren dat het Europese Hof van Justitie heeft geoordeeld dat van een verlener van de online dienst niet kan worden verlangd het actief surveilleren van alle gegevens van al zijn klanten om elke toekomstige inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten te voorkomen. Geldt er daardoor een recht op encryptie, zo vragen deze leden?

3.1. Het kader voor aansprakelijkheid van tussenhandeldiensten voor door afnemers verstrekte informatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat er verschillende aansprakelijkheidsvrijstellingen zijn waar tussenhandeldiensten een beroep op kunnen doen. Deze leden vragen hierbij of het voldoende afgebakend is wanneer een dienst hier recht op heeft. Tegelijkertijd zijn deze leden benieuwd naar de mogelijkheid om misbruik te maken van deze regelingen. Hoe wordt er gezorgd dat alleen zij die recht hebben op vrijstelling, hier ook gebruik van kunnen maken?

3.2. Eisen aan bevelen om op te treden tegen illegale inhoud of om informatie te verstrekken

De leden van de VVD-fractie vragen, gezien er verschillende eisen zijn die gelden als het gaat om het optreden tegen illegale inhoud of om informatie te verstrekken, in welk tijdsbestek er opgetreden kan worden tegen illegale inhoud. In de digitale wereld is elke seconde dat er illegale inhoud online staat, één seconde teveel. Daarom denken de leden dat het noodzakelijk is om snel te handelen in deze situaties. In hoeverre laat de verordening dit toe?

4. Zorgvuldigheidsverplichtingen voor aanbieders van tussenhandeldiensten

In hoeverre hebben overheidsorganisaties nu de status van «betrouwbare flaggers» toegediend gekregen en in hoeverre behouden zij deze status? In hoeverre is dit wenselijk volgens de regering, zo vragen de leden van de D66-fractie?

De leden van de D66-fractie zien bij de maatregelen voor minderjarigen nog weinig terug over het versterken van de leeftijdsverificatie voor platforms met leeftijdsvereisten. In hoeverre zijn er verplichtingen die voortvloeien vanuit de verordening op dit gebied, zo vragen deze leden?

4.1. Verplichtingen die gelden voor alle aanbieders van tussenhandeldiensten

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat uit overweging 51 bij de verordening volgt dat elke inhoudsmoderatie strikt gericht moet zijn op de specifieke onderdelen die als illegale inhoud of in strijd met de algemene voorwaarden worden beschouwd, zonder de vrijheid van meningsuiting en van informatie van afnemers van de dienst onnodig aan te tasten. De leden vragen of de regering kan reflecteren op de situatie wanneer de algemene voorwaarden verder gaan dan de maatschappelijke moraal, zowel wanneer het hostingdiensten als zeer grote online platforms betreft. Het specifieke voorbeeld waar de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op doelen betreft het tonen van mannelijke en vrouwelijke tepels. Sommige hostingdiensten en zeer grote online platforms verbieden het tonen van vrouwelijke, maar niet het tonen van mannelijke tepels, vanuit een maatschappelijk puriteins moraal uit het land van oorsprong dat anders ligt dan de Nederlandse en/of Europese moraal. En er zijn meer voorbeelden te bedenken waarin de moraal van het hostingdienst of zeer grote online platform verschilt van de maatschappelijke moraal in Nederland. Kan de regering hierop reflecteren? Acht de regering het wenselijk dat private bedrijven een moraal die anders is dan onze waarden op kunnen dringen? Kan de regering hierin een onderscheid maken tussen hostingdiensten en zeer grote online platforms? Welke mogelijkheden biedt de DSA om op te treden tegen dit soort onwenselijke algemene voorwaarden? Wordt optreden tegen dit soort onwenselijke algemene voorwaarden bemoeilijkt wanneer het hoofdkantoor of de wettelijk vertegenwoordiger van een hostingdienst of zeer groot online platform zich in een Unieland bevindt waarin de moraal eveneens verschilt van de Nederlandse? Deze leden zijn zeer benieuwd naar een uitgebreide reflectie van de regering.

4.2. Aanvullende verplichtingen voor online platforms

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij te lezen dat de schorsing van gebruikers dankzij de verordening aan regels wordt gebonden. De aanbieder zal pas tot schorsing kunnen overgaan, als hij in meerdere afzonderlijke gevallen heeft vastgesteld dat door een gebruiker verstrekte informatie illegaal is of een door een klager ingediende klacht ongegrond is. Wat betreft de mogelijkheid van bevelen van een administratieve of gerechtelijke autoriteit: artikel 23 van de verordening komt pas in beeld als bepaalde misbruik zich frequent heeft voorgedaan. Kan de regering aangeven wat het verstaat onder «frequent» misbruik? Is het aan de ACM om hier zelf richtlijnen voor op te stellen? Kan de regering reflecteren op mogelijke verschillen tussen de zienswijze van de ACM en de algemene voorwaarden van aanbieders van online platforms ten aanzien van frequent misbruik? Is de visie van de ACM of zijn de algemene voorwaarden leidend?

Ook lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat zogenoemde «dark patterns» verboden worden. Ten aanzien van zaken als cookieconsent pop-ups zijn deze op basis van de AVG reeds verboden. Toch zien deze leden dat er veelvuldig gebruik wordt gemaakt van dark patterns in de vormgeving van deze cookieconsent pop-ups. Kan de regering aangeven of zij denkt dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en ACM genoeg capaciteit hebben om hier goed en gericht toezicht op te houden? Denkt de regering dat de DSA tot een wezenlijke verandering en verbetering voor afnemers gaat leiden als de toezichtcapaciteit tekortschiet en zo ja, waarom denkt de regering dat dat het geval is als het naar aanleiding van de AVG nog niet tot het gewenste resultaat heeft geleid ten aanzien van cookieconsent pop-ups? Is de regering bereid om druk te blijven uitoefenen op verdere regulering van dark patterns en het initiatiefrapport over dit onderwerp van het Europees Parlement2 volledig te omarmen?

Ten slotte zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie blij te lezen dat de DSA extra aandacht heeft voor de bescherming van minderjarigen. Deze leden zijn het ermee eens dat minderjarigen een hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming verdienen. Zij zijn voorts van mening dat óók volwassenen een hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming verdienen. Is de regering het daarmee eens? Zo ja, gaat de regering pogingen ondernemen om bij de Europese Commissie aan te dringen op hogere standaarden voor volwassenen?

4.3. Aanvullende verplichtingen voor zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij dat de verordening zich niet alleen richt op het bestrijden van illegale inhoud, maar ook op informatie die weliswaar legaal is, maar niettemin negatieve effecten kan hebben, zoals desinformatie. Tegelijk is al jaren bekend dat de algoritmes van zeer grote online platforms met name content bevoordelen die veel interactie oplevert, en dat content die veel interactie oplevert vaak «ophef» content is. Deze leden zijn ervan op de hoogte dat de verordening van zeer grote online platforms vereist dat zij een niet-algoritmisch alternatief moeten bieden, zoals een chronologische of alfabetische tijdlijn. De algoritmische tijdlijn blijft echter ook een mogelijkheid en wordt niet verboden. Kan de regering aangeven of het naar haar mening wenselijk en/of mogelijk is dat toezichthouders zeer grote online platforms kunnen dwingen om hun algoritmes aan te passen, om zodoende minder desinformatie te verspreiden? Wat zijn mogelijke drempels en bezwaren?

Ook lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat als aanbieders van zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines vaststellen dat hun diensten systeemrisico’s in zich hebben, dat ze dan op grond van artikel 35 van de verordening redelijke, evenredige en doeltreffende risicobeperkende maatregelen moeten treffen om de geïdentificeerde systeemrisico’s te adresseren. Deze leden zijn hier tevreden mee. Wel vragen zij waarom de verantwoordelijkheid bij het identificeren van dergelijke systeemrisico’s bij de aanbieders zelf ligt. Kan de regering aangeven of toezichthouders of de Europese Commissie hier ook een rol in (kunnen) spelen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de verordening in artikel 40, lid 1 tot en met 3, aanbieders van zeer grote online platforms verplicht om de digitaledienstencoördinator en de Commissie toegang te geven tot de gegevens die nodig zijn om de naleving van de verordening te monitoren en te beoordelen. Deze leden vragen aan de regering hoe wordt gehandeld wanneer een online platform niet voldoet aan deze eisen, door bijvoorbeeld niet te reageren op verzoeken tot inzage in bepaalde gegevens. Op welke manier kunnen deze grote bedrijven alsnog tot verantwoording geroepen worden, ook wanneer een groot online platform niet ingaat op verzoeken vanuit het Openbaar Ministerie (OM)?

5. Uitvoering, samenwerking, toezicht en handhaving

In de uitvoeringswet van de verordening staat opgenomen dat de toezichthouder, de ACM, tijdig moeten handelen bij klachten die door individuele derden zijn geuit. Waarom wordt ervoor gekozen hier geen maximale termijn aan te verbinden, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Kan de regering verduidelijken wat het in de praktijk betekent dat er niet wordt voldaan aan het verzoek van de ACM om de Boetebeleidsregel ACM 2014 aan te passen naar aanleiding van dit voorstel, zo vragen de leden van de D66-fractie.

5.1. Uitvoering in Nederland

De leden van de VVD-fractie lezen dat de ACM en de AP aangewezen zijn als toezichthouder. Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze toezichthouders voldoende uitgerust zijn voor deze rol, dit ook met oog op de andere gebieden waar deze partijen toezicht op houden. Kunnen de toezichthouders direct van start zodra deze wet is aangenomen?

De leden van de NSC-fractie lezen dat de Raad van State waarschuwt dat de ministeriële verantwoordelijkheid in het wetsvoorstel beperkt wordt door op enkele punten af te wijken van de Kaderwet zelfstandig bestuursorganen. Deze leden vragen daarom aan de regering of zij meerdere concrete situaties kan schetsen waarbij het wenselijk is dat de ministeriële verantwoordelijkheid wordt beperkt.

5.2. Toezicht en handhaving

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben begrip voor de manier waarop de afbakening met andere lidstaten en de Commissie is ingericht. Wel hebben deze leden vragen over verzoeken die de ACM kan doen aan toezichthouders van andere lidstaten en andersom. Kan de regering reflecteren op mogelijke gebreken aan capaciteit, budget of bereidwilligheid van toezichthouders van andere lidstaten ten aanzien van de verzoeken die de ACM bij hen doet, en mogelijke gebreken aan capaciteit, budget of bereidwilligheid van de ACM ten aanzien van verzoeken die het ontvangt van andere toezichthouders? Voorziet de regering mogelijke problemen wanneer andere toezichthouders niet bij machte zijn om handhavend op te treden wanneer de ACM overtredingen in Nederland constateert maar de wettelijke vertegenwoordiger van de overtreder zich in een ander Europese Unieland bevindt? Voorziet de regering mogelijke overvraging van de ACM door andere toezichthouders en is er een systeem bedacht dat deze overvraging op kan lossen, door bijvoorbeeld automatisch meer budget beschikbaar te stellen voor de ACM?

Ook realiseren de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat naar aanleiding van het land-van-oorsprongsbeginsel afnemers zich moeten melden bij de toezichthouders van het land waarin de wettelijke vertegenwoordiger van de tussenhandeldienst zich bevindt. Het land-van-oorsprongsbeginsel is vanuit de gedachte van toezicht een logische, maar maakt het melden van klachten niet eenvoudiger. Kan de regering aangeven of het wenselijk is dat Nederlandse afnemers zich te allen tijde bij de ACM en/of AP kunnen melden, die meldingen indien nodig (al dan niet automatisch) door kunnen sturen naar de juiste buitenlandse toezichthouder? Waarom zou dit wel of niet wenselijk kunnen zijn?

De leden van de NSC-fractie lezen dat, indien de tussenhandeldienst gevestigd is in een andere lidstaat of daar een wettelijke vertegenwoordiger heeft aangewezen, de ACM en de AP niet bevoegd zijn daar toezicht op te houden. Deze leden vragen daarbij hoe de regering beoogt de Nederlandse consument te beschermen tegen tussenhandeldiensten die gevestigd zijn in andere lidstaten. Hoe kan er toch voor gezorgd worden dat een onderzoek wordt gestart naar dergelijke tussenhandeldiensten? Daarbij vragen deze leden eveneens wat er zou gebeuren indien Nederland het nodig acht dat een dergelijk onderzoek wordt gestart, terwijl de lidstaat waarin de tussenhandeldienst is gevestigd dit niet wil.

De leden van de CDA-fractie constateren dat ook online tussenhandelsdiensten die niet kwalificeren als VLOP grote platformen kunnen zijn die internationaal actief zijn. Deze leden vragen hoe in dit geval samenwerking tussen nationale toezichthouders vorm krijgt, welke rol daar voor de Europese Commissie ligt en hoe de regering effectieve samenwerking bevordert.

5.3. Toezicht en handhaving door de Commissie

Het stemt de leden van de VVD-fractie tevreden dat de ACM als digitaledienstencoördinator genoeg bevoegdheden lijkt te hebben om onderzoeken in te stellen en de verordening te handhaven. De verzoeken voor onderzoek worden door de ACM ontvangen, waarna het verzonden wordt naar de AP. De leden vragen hierbij wat er gebeurt wanneer de ACM tot andere conclusies komt dan de AP. Op welke manier worden dergelijke situaties opgelost en hoe wordt ervoor gezorgd dat het proces niet te lang duurt. Ook vragen deze leden in geval het een situatie betreft waar geen persoonsgegevens in het geding zijn, hoe de rol van de AP er dan uitziet.

5.4. Certificering en toekenning formele statussen

De leden van de NSC-fractie lezen dat de AP advies uitbrengt aan de ACM over of de aanvrager van een onderzoek of inspectie in staat is om persoonsgegevens te beschermen. Daarbij vragen deze leden wat er zou gebeuren in het scenario dat de AP een negatief oordeel hierover velt, terwijl de ACM of de Europese Commissie het onderzoek desondanks alsnog wil uitvoeren. Daarbij vragen deze leden ook waarom hier niet is gekozen voor een bindend advies vanuit de AP. Het is immers zeer onverantwoord om gevoelige gegevens alsnog te delen terwijl de andere partij deze niet kan beschermen.

6. Gegevensuitwisseling

6.1. Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en met andere autoriteiten

Wanneer zal het benoemde samenwerkingsprotocol opgesteld worden en hoe wordt ervoor gezorgd dat er geen overlap is op sommige fronten of juist dat er belangrijke informatie wordt gemist, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de samenwerking zorgt voor een verdeling van de verantwoordelijkheid en niet een dubbele verantwoordelijkheid bij beide partijen?

6.2 Gegevensuitwisseling

De leden van de VVD-fractie vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat er voldoende maatregelen zijn genomen om veilig gegevens uit te wisselen tussen beide autoriteiten, doch dat dit ook op een snelle en efficiënte manier gebeurt. Hoe wordt het onderscheid gemaakt tussen welke informatie wel gedeeld moet worden en welke niet? Op welke manier komt er een afbakening die duidelijk maakt wanneer bepaalde processen gestart moeten worden? Kan de ACM ook zonder de AP bepaalde beslissingen nemen en andersom?

6.3. Gegevensuitwisseling tussen de ACM, de politie en het OM

De leden van de CDA-fractie lezen dat de verstrekking van politiegegevens door de politie aan de ACM geschiedt op grond van de Wet politiegegevens. De verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens door het Openbaar Ministerie zal geschieden op grond van art. 39f, lid 1 onder c Wjsg. Deze leden lezen in dat artikel dat op grond van een zwaarwegend algemeen belang strafvorderlijke gegevens verstrekt kunnen worden met als doeleinde het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving. Wanneer is in het licht van de DSA sprake van een zogenoemd zwaarwegend belang? Deze leden vragen hoe zwaar dit criterium wordt geacht te zijn.

De leden van de CDA-fractie lezen dat voor het verstrekken van politiegegevens in het kader van onderhavig wetsvoorstel een grondslag wordt opgenomen in het Besluit politiegegevens. Deze leden vragen wanneer deze grondslag zal worden geïmplementeerd en op welke manier dit wordt vormgegeven.

7. Gevolgen

7.1 Regeldruk en nalevingslasten van de Uitvoeringswet

In de verordening wordt genoemd dat deze eventuele regeldruk en kosten op kan leveren voor het bedrijfsleven en tussenhandeldiensten. De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het toezicht van de ACM en de AP belangrijk is en inderdaad druk en kosten op kan leveren. Echter zijn deze leden benieuwd voor welke partijen deze lasten het zwaarst zullen zijn. Er wordt genoemd dat er geen directe gevolgen zijn voor bedrijfsleven en burgers, maar de leden zijn benieuwd naar hoe deze afweging is gemaakt. Zij verwachten namelijk dat de gevolgen voor ondergenoemde partijen indirect doorspelen naar de burgers. Is de regering het met deze leden eens dat zij het bedrijfsleven (het mkb in het bijzonder) en burgers moet ondersteunen in het beter begrijpen van, en in het voldoen aan, deze verordening? Waar blijkt dit uit?

7.2 Uitvoeringslasten direct voortvloeiend uit de verordening

Het stemt de leden van de VVD-fractie positief te lezen dat de directe kosten voor aanbieders van tussenhandeldiensten volgens de impactanalyse verder in verhouding staan tot de omvang en het bereik van de tussenhandeldienst, evenals de notie dat de uitzonderingen voor het mkb verder voorkomen dat de verordening hoge toetredingsdrempels creëert waardoor de bestaande marktpartijen indirect beschermd zouden worden tegen nieuwe concurrenten. Echter vragen deze leden in hoeverre de regering hierin in acht heeft genomen dat veel mkb’ers vaak intensief samen werken met grotere partijen die lasten en kosten zullen ondervinden van deze verordening. Zal de verordening en de gevolgen hiervan niet indirect ook grote gevolgen hebben voor de uitgesloten partijen zoals het mkb? Waar blijkt dit uit?

8. Adviezen en consultatie

8.1 UHT AP

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn verrast te lezen dat de AP een verkeerde inschatting heeft gemaakt ten aanzien van het budget dat zij verwacht nodig te hebben voor de uitvoering van haar taken die volgen naar aanleiding van deze wet. Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van het te lage budget dat structureel beschikbaar is gemaakt voor de AP? Betekent dit dat de AP niet in staat is om (internationaal) onderzoek te doen? Kan de AP in dat geval nog wel effectief en goed toezicht houden? Kan de regering aangeven of het verwacht dat het budget van de AP verhoogd kan worden naar het niveau waarvan de AP aangeeft het nodig te hebben om effectief en goed toezicht te kunnen houden en te kunnen handhaven?

De leden van de D66-fractie constateren dat de AP verwacht 6,6 FTE nodig te hebben, wat resulteert in € 977,000 aan extra lasten. Er wordt echter slechts € 517,000 structureel beschikbaar gesteld. Kan de regering ingaan op het verhogen van de structurele financiering van de AP voor het houden van toezicht op deze verordening?

8.2 Advies OM

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij te lezen dat ook de Commissie inziet dat een nadere duiding van het begrip «strafbaar feit waarbij het leven of de veiligheid van personen in het geding is» wenselijk is en dat zij heeft aangegeven nadere handvatten te willen bieden. Kan de regering aangeven op welke termijn zij verwacht dat de Commissie deze handvatten kan bieden? Kan de regering tevens aangeven wat haar eigen visie is op dit punt en of zij van plan is om bij de Commissie deze zienswijze kenbaar te maken, zodat de Commissie dit ter overweging kan meenemen? Zo nee, waarom niet?

In hoeverre is er nu een uniforme duiding over wat een «strafbaar feit waarbij het leven of de veiligheid van personen wordt bedreigd», zo vragen de leden van de D66-fractie naar aanleiding van de bijdrage van het Openbaar Ministerie (OM).

8.3. Toezicht en grensoverschrijdende bevoegdheid

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie voorzien problemen door het feit dat de AP niet bij andere digitaledienstencoördinatoren verzoeken voor informatie of verzoeken om hun onderzoeksbevoegdheden uit te oefenen kan doen. Kan de regering aangeven of de ACM deze verzoeken namens de AP kan doen bij andere digitaledienstencoördinatoren? Voorziet de regering hier problemen in en wat zijn mogelijke oplossingen? Betekent dit tevens dat de ACM geen verzoeken kan indienen bij – bijvoorbeeld – de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit indien de Belgische regering heeft besloten om (net als Nederland) een deel van de taken van de digitaledienstencoördinator (bijvoorbeeld de Belgische Mededingingsautoriteit) te delegeren naar de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit?

OVERIG

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering expliciet in te gaan op de term «opruiing».

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie verzoeken de regering om te reflecteren op de invloed van de DSA op twee specifieke casussen. De eerste casus betreft een website die specifiek gericht is op deepfakepornografie. Hierop bevinden zich dan ook talloze pornografische filmpjes, gemaakt met deepfaketechnologie, van bekende Nederlanders en politici. Deze website wordt niet gehost door een bedrijf dat zich bevindt binnen de Europese Unie, heeft geen wettelijk vertegenwoordiger in de EU en reageert niet op e-mailcommunicatie. Welke mogelijkheden biedt de DSA de digitaledienstencoördinator, in dit geval de ACM, om op te treden tegen een dergelijke website die overduidelijk illegale content plaatst en gebruikers aanmoedigt om zo veel mogelijk van dergelijke content te plaatsen? Kan de regering aangeven wat de escalatieladder is van de ACM en of de DSA uiteindelijk mogelijkheden biedt om dit soort websites te laten blokkeren? Welke mogelijkheden en verantwoordelijkheden hebben slachtoffers zelf?

De tweede casus betreft «exposegroepen» en groepen waarin drugs wordt verkocht op Telegram. Soms betreft dit openbare groepen, soms betreft dit besloten groepen. Telegram heeft inmiddels een wettelijke vertegenwoordiger in België. Kan de regering aangeven welke middelen de DSA biedt om op te treden tegen dergelijke exposegroepen en groepen waarin drugs wordt verkocht op Telegram? Kan de regering aangeven wat de mogelijkheden zijn indien Telegram niet meewerkt met opgelegde maatregelen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie bedanken de bewindspersonen en de betrokken ambtenaren voor hun beantwoording.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kathmann

De adjunct-griffier van de commissie, Muller