Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 23 augustus 2023 en het nader rapport d.d. 12 december 2023, aangeboden aan de Koning door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 21 juni 2023, nr. 2023001448, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 augustus 2023, nr. W04.23.00135I, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 21 juni 2023, no. 2023001448, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen hoofdzakelijk op het terrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Verzamelwet BZK 20XX), met memorie van toelichting.
De Verzamelwet BZK beoogt het herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede wijzigingen van ondergeschikte aard. Dit betreft onder andere enkele wijzigingen van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het voorstel, maar maakt een opmerking over de technische aard van de wijzigingen van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers. In verband daarmee is aanvulling wenselijk van de toelichting.
In het wetsvoorstel worden enkele wijzigingen voorgesteld van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa).2 De Appa voorziet (onder meer) in het wettelijk kader voor de geldelijke voorzieningen van Kamerleden. Wijzigingen in de socialezekerheidswetgeving krijgen over het algemeen enkele jaren later navolging in de Appa.
Artikel 63 van de Grondwet bepaalt dat geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden van de Staten-Generaal en van hun nabestaanden bij de wet worden geregeld en dat voorstellen ten aanzien hiervan met ten minste twee derden meerderheid moeten worden aangenomen door de beide Kamers der Staten-Generaal. Deze grondwetsbepaling is in 1938 in de Grondwet opgenomen, (mede) ter voorkoming van (de schijn van) zelfverrijking. Kamerleden zijn immers nauw betrokken bij de vaststelling van de eigen geldelijke voorzieningen.3 Gelet op de strekking van artikel 63 van de Grondwet, is de heersende uitleg dat de gekwalificeerde meerderheid van toepassing is op de wijzigingen die inhoudelijk raken aan de geldelijke voorzieningen van Kamerleden.4
De Afdeling merkt op dat de voorgestelde wijzigingen niet inhoudelijk raken aan de geldelijke voorzieningen van Kamerleden en slechts technisch van aard zijn, omdat zij vooral zien op het corrigeren van verwijzingen en het preciseren van de momenten van inwerkingtreding.5 Dit betekent dat artikel 63 van de Grondwet gelet op de heersende uitleg niet van toepassing is op de voorgestelde wijzigingen. Om onduidelijkheid te voorkomen acht de Afdeling het wenselijk om in de toelichting te expliciteren dat artikel 63 van de Grondwet niet van toepassing is op de voorgestelde wijzigingen.6
De Afdeling adviseert gelet op het voorgaande de toelichting aan te vullen.
De Vice-President van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Het algemeen deel van de memorie van toelichting is in de door de Afdeling bedoelde zin aangevuld.
Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om een aantal wijzigingen door te voeren:
– Bij artikel I, onderdeel Ea, onder twee en drie, van de Evaluatiewet Wfpp is een technische correctie doorgevoerd. Door de wettelijke verplichting uit artikel 8, vierde lid, Wfpp, om de bedragen genoemd in het eerste en tweede lid van dat artikel, jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling, overeenkomstig de voor de rijksbegroting gehanteerde loon- en prijsbijstelling te wijzigen, komen de onderdelen b en c uit artikel 8, eerste lid, Wfpp, niet meer overeen met de beoogde wijziging van artikel I, onderdeel Ea, onder twee en drie van de Evaluatiewet Wfpp. Hierdoor zou deze wetswijziging niet uitgevoerd kunnen worden. Deze technische wijziging zorgt ervoor dat die beoogde wijziging wel uitgevoerd kan worden (zie artikel IV van het wetsvoorstel).
– Artikel 185 van de Gemeentewet, onderscheidenlijk artikel 186 van de Provinciewet zijn gewijzigd in verband met de invoering van de rekenkameronderzoek bij de waterschappen en de mogelijkheid om onderzoek in te stellen bij overheidsdeelnemingen waarin de waterschappen deelnemen (zie artikel V, onderdeel E en artikel X, onderdeel D van het wetsvoorstel).
– De Wet veiligheidsregio’s is aangepast vanwege de inwerkingtreding van de Wet elektronische publicaties op 1 juli 2021, waarbij onder meer de Bekendmakingswet is gewijzigd. Artikel 61, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s wordt hiermee in lijn gebracht met hetgeen in de Bekendmakingswet is bepaald (zie artikel IX van het wetsvoorstel).
– Voorts is van de gelegenheid gebruikgemaakt om aan de Kieswet een grondslag toe te voegen voor het vaststellen van het model voor het proces-verbaal van de zitting van het briefstembureau in opdracht van het nationaal briefstembureau. Deze grondslag ontbrak per abuis en wordt met deze wijziging alsnog toegevoegd (zie artikel XII, onderdeel N van het wetsvoorstel).
– Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel XXXIV van de Wet van 10 mei 2023 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet (Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer) aan te passen. Reden is dat inmiddels de Wet digitale overheid in werking is getreden (op 1 juli 2023; Stb. 2023, 16), waardoor de samenloopbepaling in dit artikel een dode letter is geworden. Genoemde wijzigingswet is wel gepubliceerd (Stb. 2023, 183) maar nog niet in werking getreden. Artikel XXXIV is daarom aangepast aan de actualiteit. (zie artikel XXIV van het wetsvoorstel).
– Artikel XXII, onderdeel F is aangevuld met een precisering van de uitzonderingen uit de Gemeentewet en de Provinciewet, waardoor de actieve openbaarmakingsregels van artikel 3.3, tweede lid, onderdelen c en d, van de Woo van toepassing zijn op besluitenlijsten van de raad, het college van burgemeester en wethouders, provinciale staten en gedeputeerde staten. Tevens is een fout in de oorspronkelijke wijzigingsopdracht hersteld. (zie artikel XXV, onderdeel F van het wetsvoorstel).
– Door de recente verschuivingen in het Kabinet Rutte IV zijn de wijzigingen met betrekking tot de oude benamingen van Ministers aangepast aan de recente wijzigingen. In enkele gevallen heeft dit ertoe geleid dat een wijzigingsbepaling is komen te vervallen, in andere gevallen is de wijzigingsbepaling aangepast (zie artikelen XXXI tot en met XL van het wetsvoorstel). Dit heeft ook geleid tot twee extra aanpassingen in wetten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (zie artikelen XX, onderdeel E en XLI van het wetsvoorstel).
– Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een samenloopbepaling op te nemen voor het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 naar aanleiding van de evaluatie van die wet teneinde een evidente omissie te herstellen (zie artikel XLIII van het wetsvoorstel).
– Voorts is van de gelegenheid gebruikgemaakt om in artikel 5, vijfde lid van de Wet Adviescollege ICT-toetsing een redactionele omissie te herstellen. Door een amendement is per abuis een verplichting opgelegd aan «de adviescommissie» terwijl klaarblijkelijk «het adviescollege» wordt bedoeld (zie artikel XLIV van het wetsvoorstel).
– Tot slot zijn in de memorie van toelichting nog enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.
Ik verzoek U het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge