Ouders en kinderen moeten erop kunnen vertrouwen dat alles wat voor, tijdens of na schooltijd met instemming en aanmoediging van het bevoegd gezag gebeurt, voldoet aan de wettelijke eisen rondom sociale veiligheid. Het bevoegd gezag is verplicht zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat. Een basisnorm hiervoor is het bezit van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) voor personen die met leerlingen in contact komen. Onder de huidige wetgeving geldt voor het vervullen van uiteenlopende taken in het onderwijs al een verplichting tot het beschikken over een VOG. Zo geldt deze verplichting in het voortgezet onderwijs momenteel voor leraren, leidinggevend personeel en onderwijsondersteunende functionarissen. In het primair onderwijs moeten leraren, onderwijsondersteunende werknemers, directeuren, adjunct-directeuren en toezichthouders tijdens de tussenschoolse opvang ook over een VOG beschikken. Indien zij geen geldige VOG kunnen tonen, kunnen zij niet in dienst treden of moeten zij de werkzaamheden staken. Deze verplichtingen gelden ook voor tijdelijk ingehuurd personeel zoals invalleerkrachten. In dat geval is de werkgever (zoals een uitzend- of detacheringsbureau) verantwoordelijk voor het verkrijgen van de VOG. Het bevoegd gezag is er voor verantwoordelijk dat de VOG wordt gecontroleerd en bewaard.
Het gebruik van diverse vormen van aanvullend onderwijs is flink gestegen in het afgelopen decennium. De toename van aanvullend onderwijs vindt niet alleen buiten het publieke onderwijs plaats. Er is een verwevenheid van dit groeiende particuliere aanbod met het publieke onderwijs. Scholen kunnen zelf een externe partij inhuren om werkzaamheden te verrichten ten behoeve van het onderwijsprogramma of aanvullend op het onderwijsprogramma. Ook kunnen scholen een klaslokaal beschikbaar stellen aan een particuliere partij, zodat leerlingen na schooltijd in hetzelfde gebouw kunnen aanschuiven bij externe bijles of huiswerkbegeleiding. Aangezien werknemers in het aanvullend onderwijs in een vergelijkbare situatie werken als de werknemers op school, worden in het onderhavig wetsvoorstel diverse sectorwetten (WEC, WPO, WPO BES, WVO 2020) zo aangepast, dat duidelijk is dat het bevoegd gezag alleen aanbieders van aanvullend onderwijs mag inhuren of met hen mag samenwerken, indien het personeel van de aanbieders, dat daardoor in contact komt met leerlingen van de school, beschikt over een geldige VOG.
De bewaar- en controleverplichting van het bevoegd gezag geldt ten aanzien van het personeel van particuliere onderwijsaanbieders die werkzaamheden verrichten die een bijdrage leveren aan het onderwijsleerproces en die plaatsvinden op de school, tijdens of aansluitend aan de onderwijstijd, of onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
Werkzaamheden die een bijdrage leveren aan het onderwijsleerproces omvatten in ieder geval die werkzaamheden die gericht zijn op de aan het onderwijs gestelde doelen. Te denken valt daarbij aan bijvoorbeeld bijles, huiswerkbegeleiding, toets- of examentraining, extra ondersteuning bij specifieke leerbehoeften of studievaardighedentraining. Werkzaamheden die samenvallen met op school te bereiken doelen, maar daar niet op gericht zijn vallen niet onder deze verplichting. Zo is bijvoorbeeld voorstelbaar dat een schoolbestuur zijn gymzaal beschikbaar stelt aan een basketbalvereniging voor trainingen. De doelen van de basketbalvereniging zijn niet gericht op de aan het onderwijs gestelde doelen, hoewel zij daar uiteraard wel aan kunnen bijdragen. Het personeel van de basketbalvereniging valt daarmee niet onder de reikwijdte van deze verplichting.
De bewaar- en controleverplichting van het bevoegd gezag is beperkt tot werkzaamheden die in het schoolgebouw en aansluitend op de onderwijstijd of onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag plaatsvinden. Voor zover het gaat om werkzaamheden die onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag plaatsvinden, ligt het voor de hand het bevoegd gezag ook verantwoordelijk te houden voor het controleren en bewaren van de VOG. Het bevoegd gezag is in dat geval immers degene die zelf opdracht geeft tot het aanvullend onderwijs.
Het kan ook zo zijn dat het bevoegd gezag slechts een ruimte ter beschikking stelt aan een derde, waarin het aanvullend onderwijs plaatsvindt. Hoewel het bevoegd gezag in dat geval (formeel gesproken) niet de opdrachtgever is, wordt het bevoegd gezag ook dan verantwoordelijk gemaakt voor het controleren en bewaren van de VOG voor het aanvullend onderwijs. Deze verplichting is beperkt tot aanvullend onderwijs dat aansluitend plaatsvindt op het reguliere onderwijs. Beoogd is daarmee om de verantwoordelijkheden van het bevoegd gezag uitvoerbaar te houden. Voor zover activiteiten aansluitend op de onderwijstijd plaatsvinden is het redelijk te veronderstellen dat in ieder geval voor een deel van die periode personeel dat werkzaam is voor het bevoegd gezag in het gebouw aanwezig is. Het bevoegd gezag is daarmee in staat om te controleren welke personen namens de particulier onderwijsaanbieder het aanvullend onderwijs verzorgen. Derhalve is het ook redelijk om het bevoegd gezag daarvoor verantwoordelijk te houden. Aansluitend houdt in dat het gaat om activiteiten die als het ware op organische wijze aansluitend op het reguliere onderwijs plaatsvinden. Er kan daarbij sprake zijn van een korte onderbreking in de vorm van een pauze, maar ook van een langere onderbreking wanneer bijvoorbeeld voor een specifieke leerling het aanvullende onderwijs niet aansluit op zijn eigen rooster.
De VOG-verplichting voor aanvullend onderwijs beoogt een beperkte uitbreiding van de groep die in het onderwijs moet beschikken over een VOG. De huidige procedure voor de aanvraag van een VOG verandert niet. De VOG wordt door de werknemer, in opdracht van de werkgever, zelf aangevraagd. De externe organisatie die het aanvullend onderwijs aanbiedt wordt hier gezien als de oorspronkelijke werkgever. De werknemer vraagt de VOG dan ook aan als werknemer van deze werkgever en niet als ingehuurde werknemer van de school. Het bevoegd gezag controleert of de desbetreffende persoon in het bezit is van een recente VOG en bewaart een afschrift van het origineel.
De VOG-verplichting voor de werknemer volgt uit de bewaar- en controleplicht van het bevoegd gezag.
Het bevoegd gezag controleert voor aanvang van de werkzaamheden of het origineel van de VOG waarvan het afschrift wordt bewaard in de administratie, op het moment van ontvangst van het afschrift, niet ouder is dan zes maanden. De controleverplichting voor het bevoegd gezag geldt slechts de eerste keer dat een persoon gedurende een schooljaar werkzaamheden verricht.
Het bevoegd gezag is daarnaast verplicht een afschrift van de VOG te bewaren in de administratie. Hieraan gekoppeld is het feit dat de bewaarverplichting geldt gedurende het schooljaar waarin de werkzaamheden worden verricht. Als in een volgend schooljaar opnieuw werkzaamheden wordt verricht, moet dus opnieuw aan de bewaar- en controleverplichting worden voldaan.
De verplichting tot een jaarlijkse controle hangt samen met de wijze waarop particuliere onderwijsaanbieders veelal zijn georganiseerd. Omdat zij veelal werkzaam zijn op verschillende scholen en hun personeel als gevolg daarvan ook veel kan wisselen tussen de scholen is het van belang dat overzichtelijk is voor het bevoegd gezag welke personen op haar school werkzaam zijn en van wie zij een afschrift van een VOG dient te bewaren. Daarom dient elk schooljaar opnieuw de VOG aan het bevoegd gezag te worden overgelegd en gecontroleerd en dient het bevoegd gezag het afschrift van de VOG alleen gedurende het schooljaar waarin deze persoon de werkzaamheden verricht de VOG te bewaren. Daarmee wordt gewaarborgd dat van alle personen waarvoor de VOG verplichting geldt door het bevoegd gezag een afschrift van een recente VOG wordt bewaard en deze tegelijkertijd niet onnodig lang in de administratie van de school is opgenomen.
Het bevoegd gezag controleert het origineel van de VOG op echtheid en de afgiftedatum, maar het is niet noodzakelijk om het origineel in de administratie op te nemen. Een afschrift volstaat. De reden hiervoor is dat deze personen vermoedelijk op diverse scholen werkzaam zijn en het zou (financieel) te belastend zijn als iedere school een origineel zou moeten bewaren.
Het wetsvoorstel beperkt verschillende grondrechten van het personeel in het aanvullend onderwijs die voortvloeien uit internationaalrechtelijke verdragen en de Grondwet. De regering acht deze beperkingen gerechtvaardigd in het licht van het te beschermen belang: de veiligheid van leerlingen, ook wanneer deze deelnemen aan het aanvullend onderwijs.
Op grond van artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie heeft eenieder recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en zijn persoonsgegevens. Eenzelfde bescherming vloeit voort uit artikel 8 van het EVRM, waarin het recht op eerbieding van het privéleven wordt gewaarborgd. Het wetsvoorstel vormt een beperking van dit recht door de verplichting die het oplegt aan het personeel in het aanvullend onderwijs om een VOG over te leggen en daardoor persoonsgegevens te delen met het bevoegd gezag. Een beperking op dit recht kan gerechtvaardigd worden zolang zij voorzienbaar is bij wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Met dit wetsvoorstel is de beperking kenbaar en voorzienbaar voor degenen die het aangaat. De beperking dient ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, namelijk het waarborgen van de veiligheid van leerlingen. Het waarborgen van de veiligheid van leerlingen is een dwingende maatschappelijke behoefte die een grondslag kan vormen voor een beperking van de gestelde rechten. Het screenen van personeel dat in aanraking komt met leerlingen op relevante antecedenten is een geschikt middel om de veiligheid van leerlingen te waarborgen. De VOG is daarvoor het aangewezen middel. Voor uiteenlopende taken in het onderwijs geldt daarom al een verplichting tot het hebben van een VOG. De verplichting tot het jaarlijks opnieuw overleggen van een VOG vloeit voort uit het karakter van het aanvullend onderwijs en is noodzakelijk om de VOG verplichting in het aanvullend onderwijs uitvoerbaar en handhaafbaar te houden. Het zwaarwegende belang van het waarborgen van de veiligheid van leerlingen op school moet in het kader van de proportionaliteit worden afgewogen tegen de beperking van de rechten van het personeel in het aanvullend onderwijs. De regering acht deze beperking gerechtvaardigd, gelet op het reeds genoemde zwaarwegende veiligheidsbelang.
Daarnaast wordt de vrijheid van beroepskeuze die voortvloeit uit artikel 15 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beperkt. Zonder VOG zal het niet langer mogelijk zijn om op school of onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag werkzaam te zijn in het aanvullend onderwijs. Het recht op vrije beroepskeuze is geen absoluut recht, zij moet bezien worden in relatie tot haar functie in de maatschappij. Aan de uitoefening van deze vrijheid kunnen aldus beperkingen worden gesteld op voorwaarde dat zij, met inachtneming van artikel 52, eerste lid, van het Handvest, bij wet worden gesteld en dat zij noodzakelijk en proportioneel zijn en de beperkingen aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen beantwoorden.
Het wetsvoorstel voorziet in een bij wet gestelde beperking op de vrijheid van beroepskeuze voor hen die op grond van relevante antecedenten geen VOG kunnen verkrijgen. Zij kunnen niet langer werkzaam zijn in het aanvullend onderwijs voor zover dat op school tijdens of aansluitend op de onderwijstijd dan wel onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag plaatsvindt. De afgifte van een VOG wordt gereguleerd door titel 2, afdeling 5 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Bij afgifte van een VOG wordt het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd afgewogen tegen het belang van betrokkene. Indien er op grond van die afweging bezwaren blijken tegen degene die de VOG heeft aangevraagd, is de beperking van zijn vrijheid van beroepskeuze noodzakelijk en proportioneel gezien het zwaarwegende belang van de veiligheid van leerlingen. De voorgestelde beperking dient aldus ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, namelijk de veiligheid van leerlingen.
Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is ook vastgelegd in artikel 10 van de Grondwet. Beperkingen van dit recht dienen bij of krachtens de wet plaats te vinden. Het wetsvoorstel voorziet in een grondslag voor de voorgestelde beperking. De noodzaak en proportionaliteit is hierboven onderbouwd.
Daarnaast vormt het wetsvoorstel ook een beperking van de vrijheid van onderwijs door aan het bevoegd gezag de verplichting op te leggen te waarborgen dat het personeel dat zij betrekt voor het aanvullend onderwijs beschikt over een VOG. Deze vrijheid is niet absoluut. Beperkingen zijn toegestaan, indien zij (in beginsel) bij wet worden geregeld en noodzakelijk en proportioneel zijn, zo vloeit voort uit het vijfde lid. Dat aan deze eisen is voldaan, is, als gezegd, reeds onderbouwd in de bovenstaande paragraaf. Daarnaar zij kortheidshalve verwezen. In aanvulling daarop zij nog opgemerkt dat het hier gaat om een geringe beperking van de vrijheid van onderwijs. Het bevoegd gezag van een school hoeft enkel te waarborgen dat het personeel in het aanvullend onderwijs beschikt over een VOG. Het betreft dus geen eisen aan de inhoud van het onderwijs.
Het wetsvoorstel vormt een beperkte uitbreiding van de plicht tot het hebben van een VOG voor personeel dat werkzaam is in het aanvullend onderwijs in een schoolgebouw of onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. De gevolgen zijn daarmee beperkt.
De kosten en procedure voor het aanvragen van een VOG kunnen een drempel vormen voor huidig en toekomstig personeel van aanbieders van aanvullend onderwijs. Personeel dient jaarlijks een VOG aan te vragen en het origineel zelf te bewaren teneinde dit te kunnen overleggen aan het bevoegd gezag bij aanvang van de werkzaamheden. Dit geldt in meerdere mate voor personeel dat zelfstandig actief is binnen de onderwijssector en niet werkzaam is voor een grotere organisatie.
De VOG-verplichting voor personen werkzaam in het aanvullend onderwijs sluit aan bij de al bestaande VOG-verplichtingen in het funderend onderwijs. De extra administratieve lasten voor het bevoegd gezag zijn daarmee beperkt en zien met name op de jaarlijkse controle van de VOG. Dit neemt niet weg dat de VOG-verplichting in dit wetsvoorstel mogelijk gevolgen kan hebben voor het personeel van aanbieders van aanvullend onderwijs dat belast is met de aanvullende onderwijs activiteiten in het schoolgebouw en/of namens aanvullend onderwijsaanbieders actief is binnen de school. Hierbij valt te denken aan toenemende administratieve handelingen.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Omdat de VOG-verplichting een verwerking van persoonsgegevens met zich brengt, is op dit onderdeel van het wetsvoorstel een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) uitgevoerd. Met de DPIA is de noodzaak onderzocht van de voorgenomen verwerking van persoonsgegevens en zijn op gestructureerde wijze de gevolgen en risico’s van de gegevensverwerkingen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen in kaart gebracht.
Een VOG-verplichting is niet nieuw in het onderwijs. Met dit wetsvoorstel wordt de doelgroep van de verplichting uitgebreid naar personen die werkzaam zijn in particulier aanvullend onderwijs onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van scholen. De aanvraag tot het afgeven van een VOG, de behandeling daarvan door Justis en de beslissing daarop door de Minister van Justitie en Veiligheid worden reeds geregeld in Afdeling 5 van Titel 2 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De aanvraag wordt beoordeeld op basis van een bestaand screeningsprofiel specifiek gericht op personen die werkzaam zijn op een educatieve instelling (screeningsprofiel 60).
De werknemer dient een kopie van de afgegeven VOG te verstrekken aan het bevoegd gezag onder wiens verantwoordelijkheid het particulier aanvullend onderwijs wordt verzorgd. Het bevoegd gezag controleert de kopie en neemt deze op in de administratie. Hiermee verwerkt het bevoegd gezag de volgende persoonsgegevens van de medewerker: NAW-gegevens, datum verzoek en controle, geboorteplaats en -land, screeningsprofiel en dat er uit de screening van Justis is gebleken dat er geen bezwaren zijn voor de functie (of het doel) waarvoor de VOG is aangevraagd.
De VOG-verplichting in dit wetsvoorstel is een wettelijke taak die de grondslag vormt voor het bevoegd gezag om deze persoonsgegevens te verzamelen, controleren en bewaren. Deze gegevensverwerkingen zijn noodzakelijk voor het bevoegd gezag om te kunnen aantonen dat de medewerkers gescreend zijn op relevante antecedenten. Het is niet mogelijk om met verwerking van minder persoonsgegevens hetzelfde doel te bereiken. Omdat de VOG-verplichting al geldt voor ander personeel, en in de praktijk vaak al van werknemers in het aanvullend onderwijs een VOG verlangd wordt, ligt de gegevensverwerking in lijn met de redelijke privacyverwachtingen van betrokkene en kan geoordeeld worden dat de inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens in redelijke verhouding staat tot het doel waarvoor dat gebeurt, een veilig schoolklimaat.
Ten opzichte van het reguliere personeel in het aanvullend onderwijs wijkt de VOG-verplichting af op het punt van de jaarlijkse controle. De jaarlijkse controle op een VOG en de daarmee samenhangende beperking van de bewaarplicht tot het schooljaar waarin de persoon werkzaamheden verricht op de school is noodzakelijk in verband met de wijze waarop het aanvullend onderwijs veelal georganiseerd is. Het bevoegd gezag heeft geen eigen arbeidsrelatie met het personeel van de externe aanbieder. Om te waarborgen dat het afschrift van de VOG niet onnodig lang wordt bewaard dient deze aan het einde van het schooljaar uit de administratie van de school verwijderd te worden. Wanneer in een nieuw schooljaar nieuwe werkzaamheden door hetzelfde personeelslid van de externe aanbieder worden verzorgd dient dan ook een nieuwe VOG overhandigd te worden en het afschrift daarvan in de administratie van de school te worden opgenomen.
Dit wetsvoorstel beperkt de rechten die de betrokkene op grond van hoofdstuk III van de Algemene verordening gegevensbescherming toekomen niet. De betrokkene kan op grond van die rechten controleren of diens persoonsgegevens op rechtmatige wijze worden verwerkt en indien dat niet het geval is, zulks afdwingen.
Dit wetsvoorstel brengt geen aanvullende risico’s voor de rechten en vrijheden van de betrokkene met zich ten opzichte van de reeds bestaande VOG-verplichting voor andere medewerkers en de procedure voor de afgifte van een VOG. De bestaande wettelijke maatregelen ter bescherming van persoonsgegevens worden derhalve ook in deze context passend geacht.
Het wetsvoorstel is in dit verband voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens ter advisering. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft geen opmerkingen gemaakt bij het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel regelt eenzelfde verplichting op Caribisch Nederland als in Europees Nederland. De VOG-systematiek op Caribisch Nederland is vergelijkbaar met die in Europees Nederland, het wetsvoorstel is daarmee dan ook op Caribisch Nederland uitvoerbaar. Het wetsvoorstel is als onderdeel van de Reparatiewet ook aan Caribisch Nederland voorgelegd ter consultatie. Daarop zijn geen reacties binnengekomen.
Het wetsvoorstel is als onderdeel van de Reparatiewet OCW 20## voorgelegd aan Justis met het verzoek een uitvoeringstoets uit te voeren. Uit de uitvoeringstoets is gebleken dat de gevolgen van de VOG-verplichting voor het aanvullend onderwijs voor Justis beperkt zullen zijn. De verwachting is dat de wijziging van de sectorwetgeving niet tot een significante toename van het aantal aanvragen zal leiden en geen gevolgen heeft voor de processen van Justis.
Daarnaast is het wetsvoorstel als onderdeel van de Reparatiewet OCW 20## voorgelegd aan DUO met het verzoek een uitvoeringstoets te doen. DUO heeft geconstateerd dat het wetsvoorstel niet leidt tot extra uitvoeringsgevolgen voor DUO.
In het kader van het geïntegreerde toezicht is de uitvoeringstoets ook uitgezet bij de inspectie en de ADR. De ADR heeft geen reactie gegeven. De inspectie had enkele opmerkingen en aanvullingen bij het wetsvoorstel. De opmerkingen zagen op enkele onduidelijkheden ten aanzien van de VOG-verplichting. De toelichting is in het kader hiervan aangevuld.
Controle op de aanwezigheid van het afschrift van de VOG in verband met aanvullend onderwijs in de administratie van het bevoegd gezag kan plaatsvinden door de Inspectie van het Onderwijs in het kader van het risico gestuurd toezicht.
Het wetsvoorstel is als onderdeel van de Reparatiewet OCW 20## voor internetconsultatie aangeboden. Bij de internetconsultatie is één reactie binnengekomen die zag op het verplichtstellen van de verklaring omtrent het gedrag in het aanvullend onderwijs. Deze respondent stelde enkele vragen over de geldigheidstermijn van de VOG. Naar aanleiding van deze reactie is de toelichting bij het wetsvoorstel verduidelijkt.
Het wetsvoorstel heeft geen financiële gevolgen voor de OCW-begroting.
De kosten die komen kijken bij het aanvragen van een VOG komen voor rekening van de externe organisatie die het aanvullend onderwijs aanbiedt. Voor een VOG-aanvraag via de gemeente wordt momenteel € 41,35 gerekend. Een digitale aanvraag kost de werkgever € 33,85.
Het oogmerk is het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na vaststelling in werking te laten treden. Daarbij zal rekening worden gehouden met de minimuminvoeringstermijn en de vaste verandermomenten in het onderwijs.1
Artikel 1, onderdeel E, Artikel II, onderdeel E, Artikel III, onderdeel E, Artikel IV, onderdeel C
(Invoeging van artikel 34b van de WEC, artikel 34b van de WPO, artikel 34a in de WPO BES en 7.3.a van de WVO 2020)
Met de gewijzigde artikelen wordt voorzien in een verplichtstelling van de VOG in het aanvullend onderwijs. Deze verplichtstelling vloeit voort uit de in deze artikelen geïntroduceerde bewaar- en controleplicht voor het bevoegd gezag. De reikwijdte van het artikel beperkt zich tot personeel van particuliere onderwijsaanbieders die in het schoolgebouw van het bevoegd gezag werkzaam zijn aansluitend op de onderwijstijd, zoals uiteengezet in het algemeen deel van de toelichting. Daarnaast geldt de bewaar- en controleplicht wanneer er sprake is van activiteiten onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag omvat daarbij in ieder geval de situaties waarin het bevoegd gezag verantwoordelijk is voor de betaling van de kosten van het aanvullend onderwijs. Maar het kan bijvoorbeeld ook gaan om situaties waarin het bevoegd gezag een rol speelt bij de organisatie van de werkzaamheden, zonder dat deze verantwoordelijk is voor het betalen van de kosten.
Het bevoegd gezag dient de op grond van deze bepaling de VOG voorafgaand aan de start van de werkzaamheden te controleren op echtheid en de afgiftedatum. Deze controle vindt alleen de eerste keer dat gedurende een schooljaar werkzaamheden worden verricht plaats. Na controle bewaart het bevoegd gezag een afschrift van de VOG in haar administratie gedurende de rest van het schooljaar waarin werkzaamheden zijn verricht. Wordt er in het volgende schooljaar opnieuw werkzaamheden verricht door dezelfde persoon, dan moet er opnieuw een VOG worden overgelegd die niet ouder is dan zes maanden op het moment van controle. Het bevoegd gezag neemt het afschrift van deze VOG dan opnieuw op in zijn administratie.
Artikel I, onderdeel A, B, C en D, Artikel II, onderdeel A, B, C, D, F en G, Artikel III, onderdeel A, B, C, D, F en G en Artikel IV, A, B, D en E.
(Wijziging van de artikelen 1, 3, 3a en 32 van de WEC, 1, 3, 3a, 32, 45 en 74 van de WPO, 1, 3, 4, 34, 72 en 148 van de WPO BES en 1.1, 4.5a en 11.45a van de WVO 2020)
Van de gelegenheid wordt gebruikt gemaakt om in artikel 1 WEC, artikel 1 WPO, artikel 1 WPO BES en artikel 1.1 van de WVO 2020 een begripsbepaling op te nemen van de term Verklaring Omtrent het Gedrag. De wijzigingen van de artikelen 3, 3a en 32 WEC, 3, 3a, 32, 45 en 74 WPO, 3, 4, 34, 72 en 148 WPO BES en 4.5a, 7.3 en 11.45a WVO 2020 vloeien hier uit voort.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul