Ontvangen 15 februari 2024
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
ENIG ARTIKEL
Artikel I, onderdeel I, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste subonderdeel, onder b, komt te luiden:
b. Onderdeel c komt te luiden:
c. maximaal 100% hoger vaststellen voor ongebouwde onroerende zaken die zijn gelegen in een bepaald gedeelte van het gebied van het waterschap waarin door of vanwege het algemeen bestuur van het waterschap een wateraanvoerproject tot stand wordt of is gebracht.
2. Er wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
3. Na het vijfde lid (nieuw) worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Potentieel heffingplichtige is degene die op het moment dat uitvoering wordt gegeven aan het vijfde lid, onderdeel b, in de basisregistratie kadaster als rechthebbende is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
7. De heffing bedoeld in het derde lid, onderdeel c, kan voor de betrokken ongebouwde onroerende zaken op een verschillend of een gelijk percentage worden vastgesteld. Bij het vaststellen van een verschillend percentage kan het belang van de ongebouwde onroerende zaak bij het wateraanvoerproject vanwege onder meer de ligging en de bestemming in aanmerking worden genomen.
De tariefdifferentiaties zoals die nu in artikel 122 van de Waterschapswet zijn opgenomen brengen tot uitdrukking dat de onroerende zaken waarvoor ze gelden, minder of juist meer belang hebben bij het watersysteembeheer. Zo kan een waterschap ervoor kiezen om voor onroerende zaken die in bemalen gebieden liggen een hoger tarief vast te stellen, en/of voor buitendijks gebied een lager tarief. In de Waterschapswet zelf is niet expliciet opgenomen dat er een afwijkend belang moet zijn bij de toepassing van de tariefdifferentiaties. Voor de hand ligt dat het besluit tot het invoeren van een tariefdifferentiatie en het daarbij geldende percentage wordt gerelateerd aan specifieke maatregelen die voor het watersysteem worden getroffen of juist het ontbreken daarvan.
Dat ligt anders bij de baatbelasting die gemeenten kunnen opleggen.1 Daar moet «de baat» wel apart onderbouwd worden. Gebleken is dat zowel het onderbouwen van «de baat» als de onderbouwing van de kosten van de voorziening kwetsbaar zijn in procedures. Daardoor lopen gemeenten juridische en financiële risico’s bij het bekostigen van voorzieningen door middel van de baatbelasting. In paragraaf 3.3.1 van de memorie van toelichting is daarom uiteengezet dat mede om die reden voor een tariefdifferentiatie is gekozen bij wateraanvoerprojecten en niet voor een (separate) baatbelasting. Doordat in de wettekst de woorden «gebaat kunnen zijn» zijn opgenomen zal het waterschap toch apart moet motiveren dat de onroerende zaak gebaat is. Met deze nota van wijziging wordt artikel 122, derde lid, onderdeel c, van de Waterschapswet (artikel I, onderdeel I) daarom op dit punt aangepast door de woorden «gebaat kunnen zijn» te schrappen. Hierdoor wordt niet alleen beter aangesloten bij de bedoeling van deze tariefdifferentiatie, maar ook bij de wijze waarop de overige tariefdifferentiaties zijn vormgegeven.
Het is niet zo dat het belang (de baat) van een onroerende zaak bij een wateraanvoerproject hierdoor geen rol meer speelt. Dit komt immers tot uitdrukking bij de verplichte draagvlaktoets zoals die in het wetsvoorstel is voorzien. In de draagvlaktoets kan de heffingplichtige het belang dat de onroerende zaak heeft meewegen om voor of juist tegen het wateraanvoerproject te stemmen.
Verder wordt verduidelijkt wat onder het begrip «potentieel heffingplichtige» wordt verstaan om daarmee onduidelijkheid te voorkomen. Niet bepalend is het gebruikelijke peilmoment van 1 januari van een kalenderjaar om te bepalen wie potentieel heffingplichtig is (vgl. artikel 119 van de Waterschapswet). Een potentieel heffingplichtigen is ook alleen degene die daadwerkelijk een bijdrage verschuldigd is voor het wateraanvoerproject zodra de tariefdifferentiatie wordt toegepast. Heffingplichtigen waarvoor een 0-tarief zal gelden vallen daar dus niet onder.
Wanneer het waterschap kan objectiveren dat er binnen het gebied sprake is van een verschillende mate van profijt dan kan er binnen het gebied gevarieerd worden met de hoogte van de tariefdifferentiatie. Deze mogelijkheid om te differentiëren is al opgenomen in het wetsvoorstel. Verduidelijkt wordt wel wanneer deze differentiatie van toepassing kan zijn. Hierbij kan het belang van de ongebouwde onroerende zaak bij het wateraanvoerproject vanwege onder meer de ligging en de bestemming in aanmerking worden genomen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers