Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2024
Naar aanleiding van het plenaire debat van afgelopen donderdag over de wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten (Kamerstuk 36 412), ontvangt u hierbij een correctie en een reactie op het nieuwe amendement.
In het debat werd n.a.v. het amendement Sneller (36 412, nr. 18) de vraag gesteld welke peildatum gekozen diende te worden om de grote waardestijging van woningen in 2023 (17%) niet mee te nemen.
Mijn reactie hierop was dat dit 1 januari 2022 diende te zijn. Na het debat is ter controle nog contact geweest met de Waarderingskamer, het landelijke expertisecentrum voor de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ).
De Waarderingskamer heeft aangegeven dat, om de 17%-stijging buiten beschouwing te laten, een waardepeildatum van 1 januari 2021 gekozen dient te worden, mocht de Kamer hierop een amendement overwegen.
Wat betreft het na het debat ingediende amendement, dat strekt tot het opnemen van het peiljaar 1 januari 2021 voor de zogenaamde «tariefdifferentiatie gebouwd» van de leden Sneller en Gabriëls (Kamerstukken 36 412, nr. 25): dit amendement ontraad ik.
De keuze voor 1 januari 2021 als peilmoment zal ook een vrij grote lastenverschuiving inhouden voor een kleine groep niet-woningen (bedrijven) ten opzichte van een geringe lastendaling voor een grote groep woningeigenaren. Vanwege de rechtszekerheid die van belang is bij (fiscale) maatregelen en de lastenverschuiving «ex post» naar de categorie niet-woningen, wordt het niet wenselijk geacht ontwikkelingen uit het verleden om te buigen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers