Vastgesteld 5 oktober 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
blz. |
||
---|---|---|
I. |
ALGEMEEN DEEL |
1 |
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
De inhoud van het voorstel |
3 |
Huidig juridisch kader van het boa-stelsel |
3 |
|
Veranderde taakstelling en context |
4 |
|
Hoger regelgevingsniveau voor regels over bewapening en uitrusting |
4 |
|
3. |
Advies en consultatie |
5 |
3.1 |
Internetconsultatie |
5 |
De toekenning van geweldmiddelen aan boa’s |
5 |
|
Opleiding |
6 |
De leden van de VVD-fractie hebben met waardering kennisgenomen van het voorstel voor de wijziging van de Politiewet 2012 in verband met een delegatiegrondslag voor een algemene maatregel van bestuur over de bewapening en uitrusting van buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden stellen voorop dat buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) de afgelopen jaren, vooral in bepaalde steden en regio’s, met buitenproportioneel geweld te maken hebben gekregen. Boa’s spelen een belangrijke rol in de strafrechtelijke handhaving van de lokale veiligheid, leefbaarheid en naleving van speciale regels, zoals ook gesteld wordt in de inleiding. Boa’s kunnen daarom ook in dat verband geweldsmiddelen toegekend krijgen. Deze leden onderstrepen dit, Zij hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en stellen de regering nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik om nog enkele vragen te stellen aan de regering over dit wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden zien ook dat boa’s steeds vaker taken krijgen die in eerste instantie bij de politie terecht horen. Zij vragen in dat kader dan ook of het niet wenselijker is om boa’s die politietaken uitvoeren onder te brengen bij de politie. Het is zeer begrijpelijk dat boa’s, indien zij geconfronteerd worden met geweld bij het uitoefenen van hun taken, zich willen kunnen verdedigen. De vraag is echter waar het verdedigen ophoudt en het toepassen van geweld om hun taak uit te voeren begint. Ook in dat licht achten deze leden het wenselijker dat boa’s die politietaken uitvoeren onderdeel worden van de politie. In de consultatiereacties valt dan volgens deze leden ook terecht te lezen dat het erop lijkt dat boa’s steeds meer een eigen handhavingsinstituut beginnen te worden. In reactie hierop wordt aangegeven dat dit voorstel slechts ziet op meer regels rondom bewapening maar dat dit geen afbreuk doet aan het debat over de functie van de boa. Deze redenering snappen deze leden dan weer niet. Met het aanvaarden van het wapens geven aan boa’s is immers een forse stap gezet in de discussie rondom de taken en waar zij thuishoren. Kan de regering hier nader op reflecteren?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel waarin, kort gezegd, de delegatiegrondslag voor de bewapening en uitrusting van boa’s wordt opgetrokken naar het niveau van de politie. Deze leden willen hun grote waardering uitspreken voor de inzet van boa’s. De boa’s spelen inmiddels een onmisbare rol in het veiligheidsdomein in de meest brede zin van het woord; niet alleen dragen boa’s bij aan de handhaving van de openbare orde binnen de gemeentegrenzen, maar ook in het buitengebied treden zij op tegen overtredingen van (milieu)regels. Daarbij worden boa’s regelmatig geconfronteerd met situaties waarin hun bewapening en uitrusting tekort schieten. Ook boa’s merken aan den lijve de gevolgen van de verhardende drugscriminaliteit. Dit klemt te meer nu assistentie van de politie in urgente gevallen niet vanzelfsprekend is.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben daarom in het recente verleden hun begrip uitgesproken voor betere bewapening van met name de groene boa’s. Deze leden zijn in dit licht bezien dan ook erg benieuwd of, en zo ja in hoeverre, dit wetsvoorstel eraan kan bijdragen dat besluitvorming over bewapening en uitrusting van boa’s maat houdt met de mogelijke risico’s van actuele maatschappelijke ontwikkelingen voor, bijvoorbeeld, het geweldniveau waaraan boa’s mogelijkerwijs worden blootgesteld en de mate waarin de politie bijstand kan bieden aan boa’s. Daarnaast vinden voornoemde leden het van groot belang dat boa’s zélf inbreng hebben op hoe zij uitgerust en bewapend willen worden. Ook zijn de aan het woord zijnde leden benieuwd naar de concrete criteria voor uitrusting en bewapening in de algemene maatregel van bestuur (amvb). Tot slot vragen deze leden de regering om een nadere beschouwing in hoeverre decentrale overheden invloed kunnen uitoefenen op bewapening en uitrusting, bijvoorbeeld als het gaat om de uiterlijke zichtbaarheid van levensbeschouwelijke uitingen op het boa-tenue.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden erkennen dat de bewapening van boa’s steeds meer gelijkenis vertoont met de bewapening van politieambtenaren en dat daarbij ook passende regelgeving hoort. Deze leden erkennen dat het wetsvoorstel slechts een technische omzetting beoogt, waarbij beleidsregels omgezet worden in een amvb. Zij lezen dat het meenemen van inhoudelijke wijzigingen in de amvb zorgt voor vertraging in de totstandkoming van de amvb. Deze leden vangen echter regelmatig verontrustende signalen op over de huidige beleidsregels en hebben behoefte aan het stellen van enkele vragen hieromtrent.
De leden van de BBB-fractie hebben geen vragen en-/of opmerkingen over de wijziging van de Politiewet 2012 en het onderzoek kosten-batenanalyse kansspelen.
Huidig juridisch kader van het boa-stelsel
De leden van de VVD-fractie lezen dat er bij de toetsing van de noodzaak van de bewapening van een boa met een vuurwapen ook moet worden voldaan aan het criterium dat er een redelijke verwachting bestaat dat de boa bij de uitoefening van de functie in (onvoorziene) omstandigheden komt te verkeren, dat hij of anderen met onmiddellijk vuurwapengebruik of onmiddellijke dreiging met een vuurwapen worden geconfronteerd. Kan de regering nader toelichten hoe deze criteria worden vastgesteld?
De leden van de CDA-fractie lezen dat boa’s op grond van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar kunnen worden uitgerust met handboeien, wapenstok, pepperspray en een vuurwapen. Deze leden constateren dat zij eerder aandacht hebben gevraagd voor de uitrusting en bewapening van groene boa’s (boa’s die werkzaam zijn in onder andere het buitengebied). Groene boa’s krijgen steeds vaker te maken met drugsdumpingen en het risico zware criminelen in het buitengebied tegen te komen. Op welke manier kunnen zowel de veiligheid van groene boa’s als de effectiviteit van hun werk beter aangesloten worden op de risico’s in de praktijk? Voornoemde leden vragen ook of groene boa’s bijvoorbeeld snel en gericht kentekens van verdachte wagens kunnen controleren.
Groene boa’s kunnen voor de vergunning van een vuurwapen een aanvraag doen bij de werkgever die de noodzaak en bekwaamheid van de boa in de omgang met het vuurwapen moet aantonen. De leden van de CDA-fractie vragen aan de regering hoe vaak een verzoek tot de bewapening van een groene boa met een vuurwapen is afgewezen met als reden dat de redelijke verwachting dat de boa bij de uitoefening van de functie in omstandigheden komt te verkeren waarin hij met een vuurwapen wordt geconfronteerd, ontbrak. Deelt de regering de mening dat groene boa’s hetzelfde behandeld moeten worden als reguliere boa’s wat betreft de eisen voor een vergunning voor een vuurwapen? Voornoemde leden vragen ten slotte hoe de samenwerking verloopt tussen groene boa’s en de politie, met name wanneer de groene boa wordt geconfronteerd met geweld en niet beschikt over voldoende geweldsmiddelen om zichzelf te kunnen beschermen.
Veranderde taakstelling en context
De leden van de VVD-fractie onderstrepen de aanzienlijk veranderende context waarin boa’s hun taak dienen uit te voeren. Steeds vaker worden boa’s ingezet op verschillende plekken, tijdstippen en geconfronteerd met allerlei verschillende vormen van gevaarzetting. Kan de regering verder toelichten of boa’s taakgericht worden ingezet en ook op die wijze beoordeeld dienen te worden en hoe zij uitgerust en bewapend worden? Klopt het dat in het wetsvoorstel niet geregeld is dat taakstelling wordt meegenomen maar dat boa’s individueel getoetst worden?
Hoger regelgevingsniveau voor regels over bewapening en uitrusting
De leden van de VVD-fractie lezen dat gelijktijdig aan de omzetting van de bestaande regels over bewapening en uitrusting uit de beleidsregels naar amvb dit ook voor andere onderwerpen wordt gedaan. Kan de regering een stand van zaken geven over deze afzonderlijke trajecten?
De leden van de D66-fractie stellen dat boa’s op dit moment op grond van beleidsregels kunnen worden uitgerust met handboeien en bewapend met onder meer een wapenstok, pepperspray en zelfs een vuurwapen. Of een geweldmiddel wordt toegekend wordt beoordeeld aan de hand van in beleidsregels opgenomen criteria. De aan het woord zijnde leden achten dat, net als de regering, een onvoldoende stevige grondslag, gelet op de impact van de aanwending van toegekende geweldsmiddelen op de burger en de maatschappij. Derhalve onderschrijven zij het doel van het wetsvoorstel om een hogere wettelijke grondslag in het leven te roepen voor de regels over de bewapening en uitrusting van boa’s, aangezien dat betekent dat deze (bij wijziging) worden geconsulteerd en ter advisering voorgelegd moeten worden aan de Raad van State. Een hoger niveau van regelgeving levert derhalve een betere borging van de betreffende mensenrechten.
De leden van de D66-fractie willen echter wel de mate waarin boa’s bewapend zijn ten principale ter discussie stellen. De regering verwijst in dat kader naar de veranderde taakstelling en context voor het werk van de boa’s. Boa’s zijn, aldus de regering, steeds meer taken van de politie gaan overnemen. Zo fungeren zij als aanspreekpunt in de wijk en zijn zij actief bij het handhaven van de openbare veiligheid in grote steden. Omdat zij in die hoedanigheid vaker worden geconfronteerd met geweld zou het bewapenen noodzakelijk zijn. Deze redenering gaat wat voornoemde leden betreft echter voorbij aan de vraag of het überhaupt wenselijk is om boa’s taken van de politie te laten overnemen. Immers ligt het geweldsmonopolie bij de politie. Kan de regering hierop reflecteren? In hoeverre acht de regering het noodzakelijk om, nu de regels omtrent geweldmiddelen voor boa’s en politieagenten op hetzelfde niveau worden gebracht, de taakafbakening tussen boa’s en de politie eveneens wettelijk te verankeren?
De leden van de D66-fractie achten het verder nog van belang dat boa’s in mindere mate dan agenten zijn opgeleid om geweld te gebruiken. Van politieagenten mag men verwachten dat zij in staat zijn om een gevaar in te schatten en gepast geweld te gebruiken als een situatie daarom vraagt, zonder dat daarbij excessief geweld wordt gebruikt en met inachtneming van de mensenrechten van burgers. Kan de regering toelichten in hoeverre dergelijke vaardigheden ook in de boa-opleiding aan bod komen? Daarnaast is voor politieagenten bij wet in formele zin geregeld aan welke opleidingsvereisten en screening zij moeten voldoen alvorens zij als agenten met geweldmiddelen aan het werk kunnen. Voor boa’s zijn dergelijke vereisten niet opgenomen in een wet in formele zin, en evenmin is beoogd dit te regelen met het voorliggende wetsvoorstel. Deelt de regering de mening dat het wenselijk is dit soort vereisten op te nemen in een wet in formele zin?
De toekenning van geweldmiddelen aan boa’s
De leden van de SGP-fractie lezen dat uit de internetconsultatie blijkt dat sommigen voor de uitbreiding en verbetering van de bewapening en uitrusting van boa’s zijn, terwijl anderen juist tegen de toekenning van wapens aan boa’s zijn. De toekenning hiervan wordt geregeld in de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar. Deze leden lezen in artikel 10 van de beleidsregels dat een wapen alleen kan worden toegekend als de noodzaak hiertoe is aangetoond. Deze leden constateren dat de Minister in het commissiedebat politie van 6 juli 2023 heeft gesproken over dit noodzakelijkheidscriterium. Deze leden maken de regering erop attent dat de toepassing van dit noodzakelijkheidscriterium niet overal op dezelfde wijze wordt gehandhaafd en dat het voor interpretatie vatbaar is. Deze leden vragen de regering of het noodzakelijkheidscriterium vereenvoudigd dan wel geschrapt kan worden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het tweede lid van artikel 10 van de beleidsregels boa dat het toekennen van bewapening aan een boa onder meer afhankelijk is van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met geweld of dreiging met geweld wordt geconfronteerd. Deze leden constateren dat meer dan regelmatig enkel wordt gekeken naar het gebruik van geweldsmiddelen in het verleden, en dat enkel het dragen en daarmee dreigen met het geweldsmiddel onvoldoende wordt meegewogen in de beslissing. Tevens wijzen deze leden erop dat een groene boa niet altijd op adequate bijstand van politie kan rekenen als hij diep in het bos zijn taak uitvoert. Deze leden wijzen op het toenemend aantal drugsdumpingen in natuurgebieden. Indien een groene boa de daders op heterdaad betrapt is hij zonder geweldsmiddel erg kwetsbaar. De in redelijkheid te verwachten kans dat de boa met geweld wordt geconfronteerd neemt in de praktijk dus alleen maar toe. Daarnaast menen deze leden dat deze kans lastig vooraf in te schatten valt. Deze leden menen dat het onwenselijk is dat een groene boa zich niet tegen (drugs)criminelen of stropers kan verweren en moet vluchten omdat bijstand te lang op zich laat wachten. Deze leden vragen de regering te reflecteren op deze problematiek en om een nadere invulling van het begrip in redelijkheid te verwachten dreiging met geweld.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in het derde lid van artikel 10 van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar bij de beoordeling van de noodzaak tot het bewapenen van een boa ook de frequentie en mate waarin zich in het verleden situaties hebben voorgedaan waarbij bewapening wenselijk was geweest worden betrokken. Deze leden vragen de regering in hoeverre dit aspect wordt meegewogen en hoe deze incidenten geregistreerd worden. Deze leden wijzen erop dat enkel het voorhanden hebben van het geweldsmiddel al kan zorgen voor een afschrikkende werking.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in het zevende lid van artikel 10 van de beleidsregels boa dat het toekennen van een wapen aan een boa slechts geschiedt indien zijn bekwaamheid in de omgang met het betreffende wapen is aangetoond. Deze leden merken op dat bekwaamheid met het wapen gemakkelijk is aan te tonen door middel van een periodieke keuring. Wanneer de keuring is doorstaan en er geen signalen zijn ontvangen over oneigenlijk gebruik stellen deze leden voor dat er een verkorte toekenningsprocedure gevolgd zou kunnen worden. Mede gezien de langdurige procedure die toekenning van geweldsmiddelen in beslag kan nemen. Zij vragen de regering te reflecteren op deze aanbeveling.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in artikel 12 van de beleidsregels boa de noodzaak wordt aangegeven voor periodieke toetsing van de noodzakelijkheid van het voorhanden hebben van een geweldsmiddel. Deze leden constateren dat iedere vijf jaar opnieuw gekeken wordt of toekenning van het geweldsmiddel gerechtvaardigd is. Deze leden wijzen de regering op de rompslomp die dit met zich mee kan brengen en vragen de regering of in het kader van de veiligheid van de boa niet volstaan kan worden met een verkorte procedure indien zich geen incidenten hebben voorgedaan en de boa nog dezelfde werkzaamheden verricht.
Opleiding
De leden van de VVD-fractie merken op dat in een internetconsultatie gesteld wordt dat in de regelgeving extra verplichte opleidingen voor boa’s, voordat zij over uitrusting mogen beschikken, ontbreken. Deze leden herleiden uit de reactie dat een boa zich dient te gedragen overeenkomstig de regels van de Politiewet 2012, de Wet wapens en munitie en de ambtsinstructie. Ook wordt aangegeven dat in artikel 4, onder b, van de ambtsinstructie is bepaald dat het gebruik van een geweldmiddel uitsluitend is toegestaan door een ambtenaar die in het gebruik van dat geweldsmiddel is geoefend. Kan de regering dit verder toelichten? Betekent dit dat boa’s die over vuurwapens mogen beschikken ook extra opleidingscriteria opgelegd krijgen? Heeft dit effect op het aantal boa’s dat ieder jaar instroomt? Heeft dit effect op de inzetbaarheid van boa’s?
De voorzitter van de commissie, Kat
Griffier van de commissie, Brood