Gepubliceerd: 20 september 2023
Indiener(s): Tunahan Kuzu (DENK)
Onderwerpen: gezin en kinderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36393-7.html
ID: 36393-7

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 21 september 2023

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 
     

I.

Algemeen

1

1.

Inleiding

2

2.

Hoofdlijnen van het voorstel

3

3.

Gevolgen

5

4.

Financiële gevolgen

6

5.

Inwerkingtreding

6

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een structurele regeling voor meertalige dagopvang. Deze leden hebben hier nog vragen en opmerkingen over.

Omdat de leden van de D66-fractie belang hechten aan passende dagopvang en ruimte op kinderopvang aan te bieden die het beste aansluit bij de wensen en behoeften van kinderen en hun ouders, hebben deze leden met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een structurele regeling voor meertalige dagopvang. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat de huidige mogelijkheid om meertalige kinderopvang aan te bieden voldoet aan een behoefte op de buitenschoolse opvang, maar zij missen een gedegen onderbouwing om deze mogelijkheid uit te breiden naar kinderen van 0 tot 4 jaar in de kinderopvang. Zij betwijfelen dan ook vooralsnog nut en noodzaak van dit wetsvoorstel en vragen de regering voor welk probleem dit wetsvoorstel een oplossing is. Kan de regering hier nader op ingaan?

De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Wetsvoorstel Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een structurele regeling voor meertalige dagopvang. Deze leden hebben naar aanleiding van het rapport enkele vragen.

De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een structurele regeling voor meertalige dagopvang.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie merken in het algemeen op dat zij nog een aantal vragen hebben over de wijziging van de wet. Tevens merken de leden van de VVD-fractie op dat uit de toegezonden stukken uit de «Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang in verband met het stellen van regels over meertalige kinderopvang» blijkt dat de GGD GHOR Nederland in het licht van uitvoerbaarheid stelt dat het voor hen de voorkeur geniet om, bij de invoering van de nieuwe regelgeving per 1 februari 2024, deze uiterlijk 1 november 2023 vast te stellen. Uit dezelfde stukken blijkt dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) meent dat er nog te veel zorgen bestaan om de wijziging zoals die nu voorligt, te laten doorgaan. Gezien deze zorgen en de gedeeltelijk niet overgenomen adviezen van de Raad van State twijfelen de leden van de VVD-fractie aan de noodzaak om de wetswijziging met spoed door te voeren. Deze leden zien graag een onderbouwing van de regering voor deze noodzaak, waar ook ingegaan wordt op waarom een verlenging van het experiment niet volstaat en hoe groot de impact is op kinderen die nu onder het experiment vallen als hun meertalige dagopvang tijdelijk gestaakt wordt.

De leden van de VVD-fractie merken verder op dat uit de bijlagen waarnaar de memorie van toelichting verwijst, blijkt dat het experiment meertalige dagopvang enkele beperkingen kent. Zo stelt het onderzoek dat er geen negatieve effecten zijn gevonden bij de taalontwikkeling van kinderen bij Engelstalig taalaanbod. Er is tegelijkertijd echter sprake van een oververtegenwoordiging van kinderen met hoogopgeleide ouders. Tevens hebben er geen experimenten plaatsgevonden met Franse en Duitse dagopvang. Kan de regering hier nadere toelichting op geven? Overweegt de regering in het licht van deze beperkingen het experiment te evalueren en waar nodig aan te passen?

Hoewel de leden van de D66-fractie positief zijn over de permanente wettelijke verankering van meertalige dagopvang, vragen deze leden of er ook is geëxperimenteerd met dagopvang in een andere dan de Nederlandse taal voor meer dan vijftig procent van de tijd.

De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat waar er behoefte is aan meertalige opvang, de overheid daar welwillend tegenover kan staan mits er sprake is van een gepaste invulling. De ontwikkeling van het kind in de Nederlandse taalvaardigheid dient prioriteit te krijgen. Daar waar er sprake is van een negatief effect als gevolg van meertalige dagopvang op de ontwikkeling van Nederlandse taalvaardigheid dient alsnog ingegrepen te worden.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de VVD-fractie lezen in paragraaf 2.1.1 van de memorie van toelichting wordt ook de Friese taal genoemd. De leden van de VVD-fractie hechten waarde aan het beschermen van de Friese taal als een officiële rijkstaal in Nederland. Deze leden vragen daarom aan de regering of zij kan garanderen dat de Friese taal beschermd blijft bij meertalige kinderopvang? Op welke manier spant de regering zich daarvoor in?

In paragraaf 2.1.4 lezen de leden van de VVD-fractie dat het idee van meertalige kinderopvang is ontstaan naar aanleiding van behoeften uit de praktijk. Op basis daarvan heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) twee onderzoeken laten uitvoeren om een beeld te krijgen van de vraag en aanbod voor meertalige kinderopvang. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij deze twee onderzoeken naar de Tweede Kamer kan opsturen?

In paragraaf 2.1.6 lezen de leden van de VVD-fractie dat in dit wetsvoorstel «is vastgelegd dat een kindercentrum tijdelijk mag afwijken van het maximum percentage». Welke mate van tijdelijkheid neemt de regering hierbij in acht? Wordt deze maat ook duidelijk opgesteld en gecommuniceerd aan de kinderopvanginstellingen?

In paragraaf 2.1.10 lezen de leden van de VVD-fractie dat de regering niet voornemens is om verdere monitoring of evaluatie te laten plaatsvinden. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering nader toe te lichten waarom er geen evaluatiebepaling is opgenomen nu hier in verschillende uitvoeringstoetsen wel om is gevraagd, en de Universiteit van Amsterdam (UvA) de aanbeveling doet om nader onderzoek te doen naar meertalige dagopvang in een hyperdiverse context. Overweegt de regering om, in het licht van het voorgenoemde, nu wel een evaluatiebepaling op te laten nemen in de wijziging van de wet?

In paragraaf 2.3 lezen de leden van de VVD-fractie dat een goede taalbeheersing van de beroepskracht in het Engels, Frans of Duits noodzakelijk is. Wat wordt er bedoeld met «goede taalbeheersing»?

De leden van de D66-fractie begrijpen dat dagopvang ook in het Duits, Frans of Engels kan worden aangeboden, maar deze leden vragen of de regering het wenselijk acht om de specifieke talen die kunnen worden aangeboden niet wettelijk te verankeren maar in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) zodat andere talen kunnen worden toegevoegd als daar een directe aanleiding voor is (zoals Oekraïens). Deze leden lezen dat politieke besluitvorming nodig is om andere talen dan het Engels, Frans en Duits toe te staan op het primair onderwijs maar vragen of meertalige kinderopvang een dergelijk politiek besluit zou kunnen volgen middels een AMvB in plaats van aparte wetswijzigingen.

Het stemt de leden van de D66-fractie tevreden dat meertalige dagopvang er ook toe leidt dat internationale werknemers een alternatief hebben voor (bijna) volledig Engelstalige dagopvang voor hun kinderen, maar deze leden vragen hoe gebruik van meertalige dagopvang in plaats van volledig Engelstalige dagopvang aantrekkelijk wordt gemaakt voor ouders die de Nederlandse taal zelf (nog) niet (volledig) machtig zijn. Voorts vragen deze leden naar de aansluiting van de meertalige dagopvang op meertalig primair onderwijs en voorbeelden van manieren waarop kinderopvanglocaties met meertalige dagopvang het Nederlands aanbieden aan kinderen die thuis niet of weinig te maken krijgen met de Nederlandse taal.

Omdat 10% van de ondervraagde ouders aangeeft graag te zien dat er ook een andere taal gesproken wordt op de kinderopvang, vragen de leden van de D66-fractie welke andere taal wordt verzocht naast het Engels, Duits en Frans en of de regering de wenselijkheid ziet om ook andere talen mogelijk te maken, zoals het Papiaments of een andere taal.

Ten aanzien van het experiment vragen de leden van de D66-fractie of de regering van mening is dat de specifieke omstandigheden tijdens het experiment, er was een coronacrisis, geen aanleiding geven om na de implementatie van het wetsvoorstel een extra evaluatiemoment in te plannen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering aangeeft dat uit het experiment dat door de UvA is gehouden onder 10 kindercentra naar voren komt dat er geen negatieve effecten gevonden zijn van het meertalige (Engelse) taalaanbod op de ontwikkeling van de Nederlandse taal. Zijn er wel positieve effecten gevonden? Zo ja welke effecten zijn dit? Zo nee, kan de regering aangeven wat dan de toegevoegde waarde van dit wetsvoorstel is? Temeer daar dit onderzoek van de UvA slechts beperkt in omvang was, gehouden werd tijdens de corona-periode en er vooral kinderen van hoogopgeleide ouders aan meededen?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de onderzoekers van de UVA in hun rapport expliciet aangeven dat er meer onderzoek nodig is. Ook de Inspectie van het Onderwijs geeft aan dat door de beperkingen van het onderzoek de resultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden, vanwege het feit dat bijna 90% van de deelnemende kinderen hoogopgeleide ouders heeft. Waarom wacht de regering niet eerst de uitkomsten van deze onderzoeken af, zodat er een gedegen afweging over nut en noodzaak kan plaatsvinden, alvorens dit wetsvoorstel in te dienen?

In de memorie van toelichting lezen de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie dat de buitenschoolse opvang voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van een kindercentrum in de Engelse, Duitse, of Franse taal mag worden verzorgd, en dat deze mogelijkheid met het wetsvoorstel wordt uitgebreid naar de dagopvang. Is de regering voornemens mogelijk te maken meertalige opvang te faciliteren in andere talen? Waarom wel of niet?

Daarnaast lezen de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie in de memorie van toelichting dat het moeilijk in te schatten is op welke schaal meertalige kinderopvang aangeboden gaat worden. In hoeverre verwacht de regering dat er regionale verschillen ontstaan wat betreft de toegang tot meertalige opvang?

De leden van de BBB-fractie hebben twee aanvullende vragen naar aanleiding van het voorstel. De regering geeft aan een beperking tot drie talen in te voeren: Engels, Duits, Frans. Zijn er meer talen onderzocht en laat de regering de deur op een kier om in de toekomst hier meer talen aan toe te voegen? En zou dat opnieuw om een wetswijziging vragen? De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat het bij bovengenoemde talen kan en dient te blijven.

Ook hebben de leden van de BBB-fractie vragen over personele capaciteit in de opvang. Bekend is uiteraard dat personeel schaars is. In hoeverre zorgt dit voorstel voor een extra uitdaging bij het aantrekken van personeel? Van werknemers wordt immers verwacht dat zij over extra taalvaardigheid beschikken. Welke uitdagingen/risico’s zijn op dit terrein denkbaar?

3. Gevolgen

De leden van de VVD-fractie merken op dat het bestaande personeelstekort in de kinderopvangsector problematisch is. In paragraaf 3.1 staat dat het moeilijk in te schatten is op welke schaal meertalige kinderopvang aangeboden gaat worden. Deze leden vragen de regering of zij verwacht dat meertalige kinderopvang invloed gaat hebben op dit tekort. Hoe schat de regering deze effecten?

Gezien de krapte in de kinderopvangsector vragen de leden van de VVD-fractie of het aanbieden van meertalige kinderopvang een lucratieve bijverdienste kan zijn voor aanbieders, die ten koste gaat van kinderopvang voor ouders uit de middengroepen. Acht de regering het bijvoorbeeld denkbaar dat kinderopvangcentra hogere tarieven vragen voor meertalige dagopvang die ten koste gaat van de toegankelijkheid voor middengroepen? Aan het experiment hebben immers hoofdzakelijk hoogopgeleide ouders meegedaan. Heeft de regering dit meegenomen in impactanalyses of evaluaties van het experiment?

Daarnaast merken de leden van de VVD-fractie op dat er door deze onduidelijkheid mogelijkerwijs een risico bestaat voor regionale verschillen in het aanbod. Kan de regering ingaan op de wenselijkheid van het mogelijke ontstaan van regionale verschillen?

De leden van de CDA-fractie hebben tenslotte nog een vraag over de krappe arbeidsmarkt in relatie tot dit wetsvoorstel. Is de regering het met deze leden eens dat er hierdoor een prikkel kan ontstaan om Engelstalige opvang aan te bieden, ook als hier helemaal geen behoefte aan is en dit ten koste kan gaan van kinderen die de Nederlandse taal nog niet voldoende beheersen?

De leden van de D66-fractie zijn positief over dat het verwachte effect op kinderen en hun ontwikkeling positief is. Deze leden vragen op welke manier kinderopvangorganisaties kunnen samenwerken om het meertalige aanbod te stroomlijnen. Ook vragen deze leden naar de doorgaande leerlijn met meertalig onderwijs en hoe de samenwerking tussen opvang en onderwijs vorm krijgt.

Niet alleen bij meertaligheid, maar in brede zin vragen de leden van de D66-fractie waarom er soms enorme verschillen zijn in lokaal toezicht van exact dezelfde landelijk geldende regels. Specifiek over meertaligheid vragen deze leden hoe de regering wil voorkomen dat ook op het gebied van meertaligheid verschillende lokale gemeentelijke gezondheidsorganisaties (GGD’s) de regels op een dermate andere manier uitleggen dat sommige overtredingen in de ene gemeente wel en in een andere gemeente niet tot een boete leiden. Is de regering bereid om de wenselijkheid van landelijk toezicht voor landelijk geldende regels, zoals wordt aanbevolen in onderzoeken zoals van Andersson Elffers Felix (AEF)1, nu uit te gaan werken zodat een volgend kabinet hier wel vervolgstappen in kan zetten, zo vragen deze leden. Wat zijn de resultaten uit het vervolgonderzoek dat de Minister van SZW heeft aangekondigd in reactie2 op genoemd onderzoek van AEF en welke concrete verbeteracties zijn er reeds genomen, vragen deze leden verder.

4. Financiële gevolgen

In dit hoofdstuk lezen de leden van de VVD-fractie dat er geen verdere financiële gevolgen worden verwacht met de wijziging van de wet. De leden van de VVD-fractie merken echter op dat de GGD GHOR Nederland in diens uitvoeringstoets aangeeft dat voor het toezichthouden structureel meer tijd beschikbaar zal moeten worden gesteld. In de uitvoeringstoets wordt uitgegaan van een half uur tot een uur extra tijd per keer. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij deze financiële gevolgen door kunnen laten rekenen en deze doorrekening met de Tweede Kamer kan delen.

5. Inwerkingtreding

Gelet op de datum van dit verslag, vragen de leden van de D66-fractie of de regering het haalbaar acht om het wetsvoorstel per 1 januari 2024 in werking te laten treden. Op welke termijn moet het wetsvoorstel dan aangeboden zijn bij de Eerste Kamer, zo vragen deze leden.

De voorzitter van de commissie, Kuzu

Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek