Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een regeling te treffen voor draagmoederschap waarmee de positie van het kind, de draagmoeder en de wensouders wordt versterkt, en het daarnaast wenselijk is het recht van het kind op afstammingsinformatie te versterken en dat daartoe onder meer Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsmede het Wetboek van Strafrecht dienen te worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, eerste lid, wordt na «een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap» ingevoegd «, een gerechtelijke toekenning van het ouderschap na draagmoederschap».
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien een kind in familierechtelijke betrekking staat tot één ouder, heeft het de geslachtsnaam van die ouder.
2. Onder vernummering van de leden 6 tot en met 13 tot 7 tot en met 14 wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Indien een kind door gerechtelijke toekenning van het ouderschap na draagmoederschap in familierechtelijke betrekking tot twee ouders komt te staan, krijgt het de geslachtsnaam van een van hen, waarvan de ouders ter gelegenheid van de toekenning gezamenlijk hebben verklaard dat het kind deze zal hebben. De rechterlijke uitspraak inzake de toekenning van het ouderschap vermeldt de verklaring van de ouders hieromtrent.
3. In het negende lid (nieuw) wordt in de eerste zin «of zesde lid» vervangen door «, zesde of zevende lid» en wordt in de derde zin «zevende lid» vervangen door «achtste lid».
4. In het twaalfde lid (nieuw) wordt «negende lid» vervangen door «tiende lid».
5. In het veertiende lid (nieuw) wordt «zesde lid» vervangen door «zevende lid».
C
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt «een gegrondverklaring van een ontkenning van het vaderschap of moederschap of» vervangen door «een gegrondverklaring van een ontkenning van het vaderschap of moederschap, een gerechtelijke toekenning van het ouderschap na draagmoederschap, een herroeping van een gerechtelijke toekenning van het ouderschap na draagmoederschap, een beëindiging van het ouderschap na draagmoederschap».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand aan een geboorteakte een latere vermelding toevoegt van een gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap, doet de ambtenaar hiervan tevens mededeling aan het register, genoemd in artikel 223.
D
In artikel 22, eerste lid, wordt «moeder» vervangen door «persoon».
E
Artikel 198 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt na «uit wie het kind is geboren» ingevoegd «, tenzij vóór de geboorte het ouderschap na draagmoederschap als bedoeld in artikel 214 is toegekend».
2. In het eerste lid, onder b, wordt na «of de eerste zin van artikel 199, onder b, geldt» ingevoegd «, of vóór de geboorte het ouderschap na draagmoederschap als bedoeld in artikel 214 is toegekend».
3. Onder vervanging van «; of» aan het slot van onderdeel d door een puntkomma en onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. van wie het ouderschap na draagmoederschap gerechtelijk is toegekend; of
F
Artikel 199 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na «tenzij onderdeel b of de slotzin van artikel 198, eerste lid, onder b, geldt» ingevoegd «of vóór de geboorte het ouderschap na draagmoederschap als bedoeld in artikel 214 is toegekend».
2. Onder vervanging van «; of» aan het slot van onderdeel d door een puntkomma en onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. van wie het ouderschap na draagmoederschap gerechtelijk is toegekend; of
G
In artikel 204, eerste lid, onder a, wordt «de moeder» telkens vervangen door «de ouder».
H
Aan Titel 11 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
het kind dat uit draagmoederschap is of zal worden geboren;
de persoon die zwanger wenst te worden of is geworden met het voornemen een kind te baren ten behoeve van een ander die de ouder van het kind wenst te worden;
de persoon of twee personen die ouder wensen te worden van een kind geboren uit een draagmoeder.
1. Gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap geschiedt door een uitspraak van de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de draagmoeder en de wensouders.
2. Twee wensouders kunnen geen verzoek tot toekenning van ouderschap na draagmoederschap doen, indien zij krachtens artikel 41 geen huwelijk met elkaar mogen sluiten.
3. De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van ouderschap na draagmoederschap als bedoeld in het eerste lid af, als zij dit niet in het belang van het kind acht. Zij kent het ouderschap na draagmoederschap slechts toe indien de vrije instemming van de draagmoeder, wensouders en indien van toepassing de echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner van de draagmoeder blijkt.
4. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, bevat een tenminste door de draagmoeder, wensouders en indien van toepassing de echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner van de draagmoeder ondertekende draagmoederschapsovereenkomst die ten minste de onderdelen, genoemd in artikel 216, bevat. Indien deze overeenkomst ontbreekt, dan biedt de rechter de verzoekers de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn dit verzuim te herstellen. Maken de verzoekers van deze gelegenheid geen gebruik, dan worden zij niet ontvankelijk verklaard in hun verzoek.
5. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, bevat tevens een verklaring omtrent het gedrag die op het moment van indienen van het verzoek niet ouder is dan drie maanden van de wensouders en, indien van toepassing, de levensgezel van de wensouder. Indien deze verklaring ontbreekt of indien een wensouder zijn gewone verblijfplaats buiten Nederland heeft, beslist de rechter niet dan nadat hij hierover advies heeft ingewonnen van de raad voor de kinderbescherming.
1. De rechtbank kent het ouderschap na draagmoederschap slechts toe indien:
a. de draagmoeder en de wensouders een verslag overleggen van de afgeronde voorlichting en counseling over zowel de juridische als de psychologische aspecten van draagmoederschap afgegeven ten hoogste vier jaar voor het verzoek;
b. de draagmoeder ter zitting verklaart dat zij nog niet zwanger is;
c. alle betrokkenen meerderjarig zijn ten tijde van het verzoek;
d. ten minste één van de wensouders de genetische ouder van het kind zal zijn, of de onmogelijkheid hiervan aannemelijk is gemaakt;
e. de identiteit van degene die zaadcellen of eicellen heeft afgestaan of zal afstaan voor de bevruchting op termijn te achterhalen is voor het kind door raadpleging van het register, genoemd in artikel 223, of bevraging van het register gehouden door de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting overeenkomstig de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting;
f. niet uit de draagmoederschapsovereenkomst of anderszins blijkt dat aan de draagmoeder meer dan de bij de in het derde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur vastgestelde maximaal toegestane vergoedingen zijn of zullen worden gegeven of anderszins blijkt van een afhankelijkheidsrelatie die de vrije instemming van de draagmoeder negatief kan beïnvloeden;
g. de draagmoeder en de wensouders zich bij de totstandkoming van de draagmoederschapsovereenkomst onafhankelijk van elkaar hebben doen bijstaan door een onafhankelijke juridisch deskundige;
h. vaststaat dat de familierechtelijke betrekking tussen het kind en ten minste één wensouder vanaf de geboorte van het kind zal worden erkend in het land waar het kind zijn gewone verblijfplaats zal hebben;
i. vaststaat dat het kind vanaf de geboorte de nationaliteit van ten minste één van de wensouders zal bezitten;
j. de draagmoeder en ten minste één van de wensouders de gewone verblijfplaats hebben in Nederland en deze naar verwachting gedurende de zwangerschap zullen houden; en
k. de draagmoeder en ten minste één van de wensouders de Nederlandse nationaliteit hebben dan wel rechtmatig verblijf in Nederland hebben op grond van artikel 8 onder b, d of e van de Vreemdelingenwet 2000.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud van de voorlichting en counseling en het verslag, bedoeld in het eerste lid onder a, waaronder de eisen gesteld aan degene die de voorlichting of counseling verzorgt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen tevens voorwaarden worden gesteld aan de bemiddeling bij draagmoederschap.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de aard en maximale hoogte van de vergoedingen en aanvullende tegemoetkoming van de wensouders aan de draagmoeder in verband met het draagmoederschap. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
4. Wordt het verzoek gedaan door de draagmoeder en één wensouder, dan kent de rechter het ouderschap na draagmoederschap enkel toe indien tevens, indien van toepassing, een verklaring van instemming wordt overgelegd van de levensgezel van die wensouder alsmede een verslag van de door deze levensgezel afgeronde voorlichting en counseling als bedoeld in het eerste lid onderdeel a.
1. In de draagmoederschapsovereenkomst, bedoeld in artikel 214, vierde lid, worden in ieder geval afspraken opgenomen over:
a. de vergoedingen en de aanvullende tegemoetkoming van de wensouders aan de draagmoeder in verband met het draagmoederschap, bedoeld in artikel 215, derde lid;
b. de beschikbaarheid van juridisch advies en de wijze waarop de draagmoeder voorafgaand aan, gedurende en tot drie maanden na afloop van de zwangerschap dit advies kan verkrijgen, waarbij de kosten hiervan worden gedragen door de wensouder of wensouders;
c. de wijze waarop de risico’s die zijn verbonden aan de zwangerschap en de bevalling voor de draagmoeder in redelijke mate zijn afgedekt;
d. het contact tussen de draagmoeder en het kind na de geboorte, en
e. de herkomst van zaadcellen of eicellen die zullen worden gebruikt bij het draagmoederschap.
2. Vanaf de indiening van het verzoek tot gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap, is wijziging van de draagmoederschapsovereenkomst op de onderdelen a, b, c en e, genoemd in het eerste lid, enkel mogelijk door de rechtbank op verzoek van de draagmoeder of van de wensouders of een van hen.
1. De ambtenaar van de burgerlijke stand waarnaar de griffier op grond van artikel 20e, eerste lid, de beschikking houdende de gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap zendt, is die van de woonplaats van de draagmoeder.
2. De griffier zendt de beschikking alsmede de draagmoederschapsovereenkomst, bedoeld in artikel 214, vierde lid, dan wel de op grond van 216, tweede lid, gewijzigde draagmoederschapsovereenkomst, tevens aan het register, genoemd in artikel 223.
3. Indien de rechtbank na toekenning van het ouderschap na draagmoederschap op grond van artikel 216, tweede lid, de draagmoederschapsovereenkomst wijzigt, zendt de griffier de beschikking alsmede de gewijzigde draagmoederschapsovereenkomst aan het register, genoemd in artikel 223.
1. De gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap heeft betrekking op het eerste kind of, indien de zwangerschap een meerling betreft, de eerste kinderen, geboren uit de draagmoeder binnen drie jaar nadat de beschikking waarin deze is opgenomen in kracht van gewijsde is gegaan. Wordt binnen deze periode uit de draagmoeder een kind levenloos geboren, dan geldt de toekenning van ouderschap tevens voor diens registratie. Is binnen deze periode geen kind geboren uit de draagmoeder, dan wordt de toekenning geacht nooit te hebben bestaan.
2. Onverminderd artikel 2, werkt de gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap vanaf de geboorte van het kind.
1. Op verzoek van een van de personen op wiens verzoek de beschikking houdende de gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap is uitgesproken, herroept de rechtbank de toekenning indien de draagmoeder niet zwanger is op het tijdstip van dit verzoek en er evenmin sinds de toekenning een kind uit haar is geboren.
2. Op verzoek van de draagmoeder herroept de rechtbank de beschikking houdende de gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap indien de draagmoeder door bedreiging, dwaling of bedrog tot draagmoederschap is bewogen of indien na de toekenning de omstandigheden zijn gewijzigd en de rechtbank herroeping in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3. Op verzoek van de wensouder of ouder, herroept de rechtbank de gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap op de grond dat de wensouder of ouder niet de biologische ouder van het kind is indien het verzoek tot gerechtelijke toekenning van het ouderschap na draagmoederschap van deze persoon door bedreiging, dwaling of bedrog tot stand is gekomen of sprake is geweest van bedrog omtrent de wijze waarop de zwangerschap tot stand is gekomen door de draagmoeder.
4. Het verzoek, bedoeld in het tweede of derde lid, wordt ingediend vóór de geboorte van het kind of binnen drie maanden daarna.
5. Overlijdt de wensouder of ouder vóór de afloop van de in het vorige lid gestelde termijn, dan kan een kind van die wensouder of ouder of, bij gebreke van een kind, een ouder van die wensouder of ouder de rechtbank verzoeken de toekenning van ouderschap na draagmoederschap te herroepen op de grond, bedoeld in het derde lid. Het verzoek wordt gedaan vóór de geboorte van het kind of binnen drie maanden daarna.
6. De rechtbank behandelt het verzoek binnen zes weken.
7. Ontbinding of opzegging van de draagmoederschapsovereenkomst is enkel mogelijk door de rechtbank bij toewijzing van een verzoek tot herroeping als bedoeld in het tweede of derde lid. De rechtbank regelt de gevolgen van de herroeping voor de draagmoederschapsovereenkomst.
1. Zodra de beschikking houdende herroeping van de toekenning van ouderschap na draagmoederschap in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de toekenning geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor niet geschaad.
2. Door de herroeping ontstaat geen vordering tot teruggave van de kosten en tegemoetkoming die zijn verbonden aan het draagmoederschap, noch van de kosten van verzorging en opvoeding of van levensonderhoud van het kind noch tot teruggave van het krachtens vruchtgenot genotene. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van genoten vermogensrechtelijke voordelen die uit de toekenning van ouderschap na draagmoederschap zijn voortgevloeid, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het instellen van het verzoek daardoor niet was gebaat.
3. Artikel 217 is van overeenkomstige toepassing.
1. Het ouderschap na draagmoederschap van de ouder kan op de grond dat deze niet de biologische ouder is door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van het kind worden beëindigd.
2. Het verzoek wordt door het kind ingediend niet eerder dan de dag waarop het kind meerderjarig is geworden en niet later dan drie jaren daarna.
3. Door de beëindiging van het ouderschap na draagmoederschap herleven geen familierechtelijke betrekkingen.
4. Voor het geval het kind overlijdt voor de afloop van de in het tweede lid gestelde termijn, is artikel 201, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
5. Artikel 217 is van overeenkomstige toepassing.
1. Er is een draagmoederschapsregister.
2. Het register wordt gehouden door Onze Minister voor Rechtsbescherming dan wel door een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen houder.
3. Het register heeft tot doel:
a. mogelijk te maken dat het kind toegang verkrijgt tot informatie over diens biologische of genetische afstamming en ontstaansgeschiedenis, en
b. het verzamelen van statistische gegevens ten behoeve van wetenschappelijk en statistisch onderzoek.
4. In het register kunnen bij of krachtens deze wet bepaalde persoonsgegevens worden opgenomen, waaronder bijzondere persoonsgegevens van het kind, de wensouders, de draagmoeder en van gebruikte gametendonoren. Van de levensgezel van de draagmoeder kunnen bij of krachtens deze wet bepaalde persoonsgegevens worden opgenomen.
5. In het register worden tevens opgenomen de beschikkingen die betrekking hebben op het draagmoederschap en de draagmoederschapsovereenkomst, bedoeld in artikel 216.
6. De houder van het register draagt zorg voor een zorgvuldige bewaring van de gegevens gedurende honderd jaren te rekenen vanaf de dag waarop het kind is geboren.
1. De houder van het register, genoemd in artikel 223, tweede lid, verstrekt de bij hem berustende gegevens over de ontstaansgeschiedenis en afstamming van een kind:
a. aan het kind dat de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, op diens verzoek;
b. aan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind, indien het kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op diens verzoek;
c. aan derden voor het doel, genoemd in artikel 223, derde lid, onder b, op een wijze dat de anonimiteit van de betrokkenen is gewaarborgd.
2. De houder van het register draagt zorg voor deskundige begeleiding bij de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.
3. De verstrekking, bedoeld in het eerste lid geschiedt kosteloos.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van:
a. de werkwijze van en het toezicht op de houder van het register, genoemd in artikel 223, tweede lid;
b. de gegevens, waaronder persoonsgegevens, die opgenomen kunnen worden in het register;
c. de wijze waarop de aantekening geschiedt;
d. de passende en specifieke maatregelen ter bescherming van de belangen van diegenen van wie persoonsgegevens zijn opgenomen;
e. de bescheiden die een verzoek tot verstrekking van de gegevens als bedoeld in artikel 224, eerste lid, moeten vergezellen;
f. de wijze van verstrekking en van de begeleiding bij de verstrekking van de gegevens, en
g. de wijze van bewaring en verwijdering van opgenomen gegevens.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de mogelijkheid van en voorwaarden voor opname van gegevens met betrekking tot draagmoederschap zonder gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap alsmede de personen die om aantekening van deze gegevens kunnen verzoeken. In dat geval worden persoonsgegevens van anderen dan het kind enkel opgenomen met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene.
I
Aan artikel 228 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In geval van een verzoek tot adoptie na draagmoederschap zijn artikel 214, lid 4, artikel 215, lid 1, onder a, en onder d tot en met g en artikel 217, tweede lid, van overeenkomstige toepassing op het adoptieverzoek.
J
In artikel 247, derde lid, wordt na «de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen» toegevoegd: en het kind voor te lichten over diens afstamming.
K
Aan artikel 248 wordt toegevoegd «De voogd ziet toe op de voorlichting van het kind over diens afstamming.».
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 635, derde lid, wordt «adoptieverlof of verlof voor het opnemen van een pleegkind» vervangen door «adoptieverlof, verlof voor het opnemen van een pleegkind of wensouderverlof».
B
In artikel 670, zevende lid, wordt na «als bedoeld in artikel 3:2 van de Wet arbeid en zorg» ingevoegd «, zijn recht op wensouderverlof als bedoeld in artikel 3:2a van de Wet arbeid en zorg».
Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 94 wordt aan het slot van de derde volzin toegevoegd «tenzij de rechtbank op grond van artikel 215, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een verzoek tot toekenning van ouderschap na draagmoederschap heeft toegewezen en deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan».
B
In titel 5 wordt na Afdeling 3 een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:
1. Of een kind in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot een persoon die een draagmoederschapsovereenkomst als bedoeld in artikel 214 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten met de persoon uit wie het kind is geboren, wordt bepaald door het Nederlandse recht.
2. Het Nederlandse recht is eveneens van toepassing op alle vragen voortvloeiend uit Afdeling 7 van titel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waaronder vragen betreffende de draagmoederschapsovereenkomst, als bedoeld in artikel 214 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
C
Aan Afdeling 5 van Titel 5 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. In afwijking van de van rechtswege erkenning op grond van artikel 100 lid 1 van dit Boek wordt een in het buitenland tot stand gekomen beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming na draagmoederschap zijn vastgesteld of gewijzigd, in Nederland uitsluitend erkend als de rechter dit verklaart op grond van artikel 100 van dit Boek.
2. In afwijking van de van rechtswege erkenning op grond van artikel 101 lid 1 van dit Boek worden in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen na draagmoederschap zijn vastgesteld of gewijzigd en die zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, in Nederland uitsluitend erkend als de rechter dit verklaart op grond van artikel 101 van dit Boek.
3. Lid 1 en lid 2 blijven buiten toepassing indien:
a.
1°. de gegevens over de afstamming van het kind beschikbaar zijn voor opname in het register, genoemd in artikel 223 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. aangetoond wordt dat het kind genetisch verwant is aan ten minste een van de wensouders. De nadere regels op grond van artikel 4, zesde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap zijn van overeenkomstige toepassing op het bewijs van genetische verwantschap;
3°. er een rechterlijke beslissing ten grondslag ligt aan de afstamming;
4°. een verslag als bedoeld in artikel 215, eerste lid, onder a, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van de wensouders wordt overgelegd, dat is afgegeven voorafgaand aan de rechterlijke beslissing, en
5°. indien de wensouders vanaf de geboorte de ouders zijn geweest van het kind, er een mogelijkheid heeft bestaan voor de draagmoeder om dit ouderschap te betwisten; of
b. de wensouders en de draagmoeder zowel ten tijde van de aanvang van het draagmoederschap, de geboorte en de beslissing, het rechtsfeit of de rechtshandeling hun gewone verblijfplaats buiten Nederland hadden en de beslissing, het rechtsfeit of de rechtshandeling tot stand is gekomen of is erkend in die staat of staten.
4. Indien de rechter op basis van lid 1 of 2 van dit artikel verklaart dat een buitenlandse akte voor erkenning in aanmerking komt of indien de erkenning met toepassing van lid 3 van dit artikel positief is beoordeeld, zendt de griffier of betrokken instantie een afschrift van de gegevens op basis waarvan deze tot zijn oordeel is gekomen aan het register, genoemd in artikel 223 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De griffier zendt daarbij tevens een afschrift van de beschikking houdende de verklaring dat de beslissing voor erkenning in aanmerking komt. Artikel 25f van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.
5. Dit artikel is ook van toepassing indien de familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming na draagmoederschap zijn vastgesteld door middel van een buitenlandse gerechtelijke adoptieprocedure en het kind genetisch verwant is aan tenminste een van de wensouders.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3 wordt in de aanhef «de artikelen 4 en 5» vervangen door «de artikelen 3a, 4 en 5».
B
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In zaken betreffende de gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de draagmoeder en ten minste één wensouder in Nederland de gewone verblijfplaats hebben ten tijde van het verzoek op grond van artikel 214 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht aangenomen op grond van het eerste lid, dan heeft de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht ter zake van daarmee verband houdende opvolgende zaken, waaronder verzoeken op grond van artikel 216, lid 2 en artikel 220 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
C
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Rechtsmacht kan niet op grond van het eerste lid worden aangenomen in zaken betreffende de gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap.
D
Aan artikel 800 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid wordt een verzoek als bedoeld in artikel 214 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek telkens op een zitting behandeld, tenzij de rechter aanstonds een beschikking geeft waarbij hij zich onbevoegd verklaart.
E
Aan artikel 810 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op zaken die verband houden met de gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap als bedoeld in artikel 214 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 7, tweede lid, onderdeel a, wordt na «artikelen» ingevoegd «151ca,».
B
Artikel 151b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «een vrouw draagmoeder wenst te worden» vervangen door «een ander draagmoeder wenst te worden» en wordt «wordt gezocht» vervangen door «door een ander wordt gezocht».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De in het eerste en tweede lid bedoelde feiten zijn niet strafbaar indien het teweegbrengen of bevorderen, bedoeld in het eerste lid, of het aanbieden of het openbaar maken, bedoeld in het tweede lid, geschiedt door een door Onze Minister voor Rechtsbescherming daartoe aangewezen rechtspersoon.
C
Na artikel 151c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Degene die, om het ouderlijk gezag over een kind te verwerven dan wel anderszins duurzaam de verzorging en opvoeding van een kind op zich te nemen, betalingen doet of voordelen geeft of beloften van betalingen of voordelen doet aan degene van wie of door tussenkomst van wie diegene het ouderlijk gezag of de verzorging en opvoeding wil overnemen of heeft overgenomen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft degene die opzettelijk de dader als medeplichtige ter zijde staat.
D
In Titel II van het Derde Boek wordt na artikel 442a een artikel ingevoegd, luidende:
Degene die een vergoeding geeft of ontvangt voor het zijn van draagmoeder als bedoeld in artikel 151b, derde lid, die meer bedraagt dan de krachtens artikel 215, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde vergoeding, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
In artikel 67, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering wordt na «151, » ingevoegd «151ca,».
De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1:3 wordt als volgt gewijzigd:
Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van deze wet wordt onder «draagmoeder» en «wensouder» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 213 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij:
a. de rechter een verzoek tot toekenning van ouderschap na draagmoederschap heeft toegewezen op grond van artikel 214 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of
b. het in het buitenland tot stand gekomen ouderschap na draagmoederschap is erkend op grond van artikel 101a van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek.
B
Het opschrift van hoofdstuk 3 komt te luiden:
C
Het opschrift van Afdeling 1 van Hoofdstuk 3 komt te luiden:
D
Na artikel 3:2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De werknemer die wensouder is, heeft recht op wensouderverlof zonder behoud van loon, tenzij de beschikking houdende de gerechtelijke toekenning van het ouderschap na draagmoederschap door de rechtbank is herroepen.
2. Het recht op wensouderverlof bestaat gedurende een tijdvak van zesentwintig weken en bedraagt ten hoogste zes aaneengesloten weken. Het recht bestaat vanaf vier weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling van de draagmoeder dan wel, indien eerder gelegen, vanaf de werkelijke datum van bevalling.
3. Indien als gevolg van het draagmoederschap tegelijkertijd twee of meer kinderen worden geboren, bestaat het recht op wensouderverlof slechts ten aanzien van één van die kinderen.
4. In afwijking van het tweede lid kan de werknemer de werkgever verzoeken om het verlof te spreiden gedurende een tijdvak van zesentwintig weken. De werkgever kan dit verzoek afwijzen, indien zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
E
Aan artikel 3:3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De werknemer meldt aan de werkgever het opnemen van het wensouderverlof uiterlijk drie weken voor de dag van ingang van het verlof, onder opgave van de omvang van het verlof. Indien dit niet mogelijk is, meldt de werknemer het opnemen van verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever. Bij de melding worden de volgende documenten, zonder vermelding van persoonsgegevens van de draagmoeder, gevoegd: de gerechtelijke toekenning van het ouderschap, bedoeld in artikel 214 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en een schriftelijke verklaring dat sprake is van een zwangerschap, met daarin opgenomen de vermoedelijke datum van de bevalling van de draagmoeder. Indien het ouderschap in het buitenland tot stand is gekomen, overlegt de werknemer bewijsstukken waaruit blijkt dat het ouderschap op grond van artikel 101a van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek is erkend. Daarbij worden geen persoonsgegevens van de draagmoeder vermeld. Indien de gerechtelijke toekenning door de rechtbank wordt herroepen meldt de werknemer dit onverwijld aan de werkgever.
F
In de artikelen 3:4 en 3:5, tweede lid, wordt «en 3:2» vervangen door «, 3:2 en 3:2a».
G
Het opschrift van Afdeling 2 van Hoofdstuk 3 komt te luiden:
H
Aan artikel 3:7 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De werknemer heeft gedurende de periode dat het wensouderverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:2a, tweede lid, recht op uitkering.
I
Na artikel 3:9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De gelijkgestelde heeft bij wensouderverlof recht op uitkering.
2. Het recht op uitkering bij wensouderverlof bedraagt ten hoogste zes aaneengesloten weken gedurende een tijdvak van zesentwintig weken. Het recht bestaat vanaf vier weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling van de draagmoeder dan wel, indien eerder gelegen, vanaf de werkelijke datum van bevalling.
3. Indien als gevolg van draagmoederschap tegelijkertijd twee of meer kinderen door de wensouder worden opgenomen, bestaat het recht op uitkering slechts ten aanzien van één van die kinderen.
J
Onder vernummering van het derde en vierde lid van artikel 3:10 tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Een recht op uitkering als bedoeld in de artikelen 3:7, derde lid, en 3:9a, eerste lid, komt mede toe aan de wensouder die, op de dag van de geboorte van een kind uit een draagmoeder, korter dan tien weken geen werknemer of gelijkgestelde meer is als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid.
K
Artikel 3:11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. De werknemer dan wel gelijkgestelde die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met opname van wensouderverlof doet de aanvraag daartoe, door tussenkomst van de werkgever, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het wensouderverlof, onderscheidenlijk de datum waarop de werknemer dan wel gelijkgestelde het recht op uitkering wil laten ingaan. Bij die aanvraag wordt de datum waarop het wensouderverlof ingaat gemeld, dan wel de datum waarop de werknemer dan wel gelijkgestelde het recht op uitkering wil laten ingaan. Indien de aanvraag wordt gedaan voordat het kind is geboren, wordt bij de aanvraag de vermoedelijke datum van de bevalling van de draagmoeder aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen meegedeeld. Bij de aanvraag wordt, zonder vermelding van persoonsgegevens van de draagmoeder, de gerechtelijke toekenning van het ouderschap, bedoeld in artikel 214 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, gevoegd dan wel de bewijsstukken overlegd waaruit blijkt dat het ouderschap op grond van artikel 101a van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek is erkend.
Indien de gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap door de rechtbank wordt herroepen meldt de werknemer of gelijkgestelde dit, door tussenkomst van de werkgever, onverwijld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. In dat geval wordt de uitkering beëindigd met ingang van de datum van de herroeping door de rechtbank.
2. In het vijfde lid (nieuw) vervalt «in verband met zwangerschap en bevalling, adoptie of pleegzorg».
L
In artikel 3:12 wordt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien de gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van uitkering bij wensouderverlof, geen werkgever heeft, doet hij de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor ingang van de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan. Artikel 3:11, vierde lid, tweede, derde en vierde volzin, zijn van toepassing. Indien de gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap door de rechtbank wordt herroepen, meldt de gelijkgestelde dit onverwijld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. In dat geval wordt de uitkering beëindigd met ingang van de datum van de herroeping door de rechtbank.
M
Artikel 3:29, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien een persoon over dezelfde periode op grond van dezelfde paragraaf, artikel 4:2b of artikel 6:3a, recht heeft op twee of meer van de hierna genoemde uitkeringen, wordt slechts een van die uitkeringen in de hierna vermelde rangorde uitbetaald:
1° uitkering in verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof of ter zake van vervanging in vervanging in vervang met zwangerschaps- en bevallingsverlof;
2° uitkering in verband met wensouderverlof;
3° Uitkering in verband met adoptieverlof of ter zake van vervanging in verband met adoptieverlof;
4° Uitkering in verband met pleegzorgverlof of ter zake van vervanging in verband met pleegzorgverlof;
5° uitkering in verband met aanvullend geboorteverlof.
N
In artikel 4:1, tweede lid, onder a, wordt «of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont» vervangen door «, de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont of de draagmoeder die het kind baart ten behoeve van de wensouder».
O
Aan artikel 4:2, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Geen recht op geboorteverlof heeft de echtgenoot van de draagmoeder, geregistreerde partner van de draagmoeder of de persoon met wie de draagmoeder ongehuwd samenwoont.
P
In artikel 6:3, achtste lid, wordt «adoptie of pleegzorg» vervangen door «adoptie of pleegzorg dan wel vanwege wensouderverlof als bedoeld in hoofdstuk 3».
Q
In hoofdstuk 6. Ouderschapsverlof wordt na artikel 6:11 een artikel ingevoegd, luidende:
Het recht op uitkering als bedoeld in de artikelen 3:7, derde lid, en 3:9a, eerste lid, wordt toegekend voor zover het wensouderverlof is opgenomen na de datum van inwerkingtreding van artikel VII, onderdelen Hen I, van de Wet kind, draagmoederschap en afstemming.
In artikel 29, vierde lid, van de Ziektewet wordt «artikel 3:7, tweede lid of derde lid, 3:9 of 3:10, tweede en derde lid van de Wet arbeid en zorg» vervangen door «artikel 3:7, tweede lid of derde lid, 3:9, 3:9a of 3:10, tweede en derde lid, 4:2b of 6:3a van de Wet arbeid en zorg».
In artikel 9 van de Wet lidmaatschap koninklijk huis wordt «artikel 5, eerste tot en met elfde lid» vervangen door «artikel 5, eerste tot en met twaalfde lid».
Aan artikel 3.13, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. de in een draagmoederschapsovereenkomst als bedoeld in artikel 214, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek overeengekomen tegemoetkoming draagmoederschap, tot het maximumbedrag per maand en tot de maximale periode van toekenning, bedoeld in de op grond van artikel 215, derde lid, van Boek 1 van dat wetboek vastgestelde algemene maatregel van bestuur.
In artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma, een onderdeel waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel toegevoegd, luidende:
#. de in een draagmoederschapsovereenkomst als bedoeld in artikel 214, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek overeengekomen tegemoetkoming draagmoederschap, tot het maximumbedrag per maand en tot de maximale periode van toekenning, bedoeld in de op grond van artikel 215, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vastgestelde algemene maatregel van bestuur.
De Wet basisregistratie personen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid geschiedt de inschrijving van het kind dat niet reeds is ingeschreven en dat door gerechtelijke toekenning van het ouderschap na draagmoederschap in familierechtelijke betrekking tot diens ouders komt te staan door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de in de geboorteakte eerstgenoemde ouder is ingeschreven.
B
Artikel 2.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid worden bij de inschrijving op grond van artikel 2.3, tweede lid, de gegevens omtrent het adres ontleend aan de persoonslijst van de in de geboorteakte eerstgenoemde ouder.
Onze Minister voor Rechtsbescherming zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Indien het bij koninklijke boodschap van 10 december 2021 ingediende voorstel van wet Wijziging van enige bepalingen in Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van Bonaire, Sint Eustatius en Saba met betrekking tot de keuze van de geslachtsnaam (introductie gecombineerde geslachtsnaam) (35 990) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel A, van die wet:
a. eerder in werking treedt of is getreden dan Artikel I van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel B van Artikel I komt te luiden:
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien een kind in familierechtelijke betrekking staat tot één ouder, heeft het de geslachtsnaam van die ouder.
2. Onder vernummering van de leden 6 tot en met 14 tot 7 tot en met 15 wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Indien een kind door gerechtelijke toekenning van ouderschap na draagmoederschap in familierechtelijke betrekking tot twee ouders komt te staan, krijgt het de geslachtsnaam van een van hen of van beide ouders in een vrij te bepalen volgorde, waarvan de ouders ter gelegenheid van de toekenning gezamenlijk hebben verklaard dat het kind deze zal hebben. De rechterlijke uitspraak inzake de toekenning van ouderschap na draagmoederschap vermeldt de verklaring van de ouders hieromtrent.
3. In het negende lid (nieuw) wordt in de eerste zin «of zesde lid» vervangen door «, zesde of zevende lid» en wordt in de derde zin «zevende lid» vervangen door «achtste lid».
4. In het twaalfde lid (nieuw) wordt «negende lid» vervangen door «tiende lid».
5. In het veertiende lid (nieuw) wordt «zesde lid» vervangen door «zevende lid».
2. Aan Artikel I worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
M
In artikel 253t, vijfde lid, wordt «Artikel 5, veertiende lid» vervangen door «Artikel 5, vijftiende lid».
N
In artikel 282, zevende lid, wordt «Artikel 5, veertiende lid» vervangen door «Artikel 5, vijftiende lid».
b. later in werking treedt dan Artikel I, onderdeel B, van deze wet, wordt Artikel I van die wet als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel 3 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
3A. In het zesde lid wordt na « de geslachtsnaam van een van hen» ingevoegd «of van beide ouders in een vrij te bepalen volgorde».
2. In onderdeel 4 wordt «zesde lid» vervangen door «zevende lid».
3. In onderdeel 5 wordt «zevende lid» vervangen door «achtste lid».
4. In onderdeel 6 wordt «achtste lid» vervangen door «negende lid».
5. In onderdeel 7 wordt in het toe te voegen lid «14.» vervangen door «15.».
2. In onderdelen B en C wordt «Artikel 5, veertiende lid» telkens vervangen door «Artikel 5, vijftiende lid».
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 juni 2021 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting in verband met de tweede evaluatie van de wet, het actieplan ter ondersteuning van donorkinderen en de omvorming van de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting tot publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (35 870) tot wet is of wordt verheven en:
a. eerder in werking treedt of is getreden dan Artikel I, onderdeel H, van deze wet, wordt
1. in Artikel I, onderdeel H, van deze wet in artikel 215, eerste lid, onder e, en 216, derde lid, «de Stichting» vervangen door «het College».
2. in artikel 8 van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting «ten minste tachtig jaren» vervangen door «honderd jaren».
b. later in werking treedt dan artikel I, onderdeel H, van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:
1. Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:
2. Na artikel VI wordt een artikel VIIa ingevoegd, luidende:
In artikel 215, eerste lid, onder e, en 216, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt «de Stichting» vervangen door «het College».
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Rechtsbescherming,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,