Gepubliceerd: 27 juni 2023
Indiener(s): Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA)
Onderwerpen: gezin en kinderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36385-3.html
ID: 36385-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

1. Aanleiding

Ouders van kinderen met een ernstige ziekte of aandoening verlenen extra zorg aan hun kind. Dit brengt eveneens extra kosten met zich mee. Om ouders tegemoet te komen in deze kosten, kunnen zij recht hebben op het dubbele bedrag van de kinderbijslag: de dubbele kinderbijslag intensieve zorg (hierna: DKIZ).

Het doel van dit wetsvoorstel is het verminderen van de complexiteit van de regeling voor ouders van kinderen met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) en de aanpak van niet gebruik. Ten eerste wordt de regeling vereenvoudigd door mogelijk te maken dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) uit eigen beweging een signaal stuurt indien een nieuwe Wlz-indicatie is vastgesteld, waarna de SVB de DKIZ ambtshalve, dus zonder aanvraag van ouders, kan toekennen. Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat het CIZ ouders van kinderen met een Wlz-indicatie gericht informeert over het recht op DKIZ. Ten tweede wordt het mogelijk gemaakt DKIZ met terugwerkende kracht toe te kennen, zodat ouders minder financiële ondersteuning mislopen als zij DKIZ later aanvragen. Deze memorie van toelichting wordt ondertekend in overeenstemming met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport.

Leeswijzer

In dit hoofdstuk wordt het doel van het wetsvoorstel toegelicht. Hoofdstuk 2 gaat in op de inhoud van de wet en de knelpunten bij de huidige aanvraagprocedure. Daarop volgend wordt het wetsvoorstel op hoofdlijnen beschreven. Hierbij is onder meer aandacht voor gegevensuitwisseling in de praktijk. In hoofdstuk 3 wordt de verhouding met nationale regelgeving en hoger recht weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitkomsten van de uitvoeringstoetsen van het CIZ en de SVB. In hoofdstuk 5 worden de financiële gevolgen voor het wetsvoorstel beschreven en wordt ingegaan op de gevolgen voor regeldruk. Hoofdstuk 6 gaat over de wijze waarop dit voorstel wordt geëvalueerd. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de uitkomsten van de externe adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens en de Afdeling advisering van de Raad van State. In hoofdstuk 8 wordt kort ingegaan op de inwerkingtreding.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Algemene Kinderbijslagwet bij intensieve zorgbehoefte

Het recht op DKIZ bestaat voor ouders met thuiswonende kinderen in de leeftijd van 3 tot 18 jaar bij wie sprake is van intensieve zorg in de zin van artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW). Er is voor ruim 33.000 kinderen recht op DKIZ.1 Daarnaast kunnen ouders van kinderen die in een instelling verblijven wegens een ziekte of beperking in aanmerking komen voor de verdubbeling van de kinderbijslag. Voor deze verdubbeling van de kinderbijslag gelden aanvullende voorwaarden, zoals dat de ouders hun uitwonende kind in belangrijke mate onderhouden.

Ouders van thuiswonende kinderen met een intensieve zorgbehoefte kunnen aanvullend op de DKIZ nog een extra bedrag krijgen: de AKW+. Achtergrond van de AKW+ is dat ouders die ervoor kiezen om voor hun kind met intensieve zorgbehoefte te zorgen -en dit belangijker vinden dan de arbeidsparticipatie van beide partners-, hiervan geen belemmering moeten ondervinden. Met de AKW+ worden deze ouders gecompenseerd voor inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) die zij door deze keuze mislopen.

De beschreven onderdelen van de kinderbijslag bij een intensieve zorgbehoefte worden in onderstaande afbeelding weergegeven:

De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de DKIZ, die wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank. Ouders kunnen bij de SVB een aanvraag voor DKIZ doen. Vervolgens vraagt de SVB aan het CIZ advies of er sprake is van intensieve zorg. Intensieve zorg kan blijken uit een Wlz-indicatie; een al eerder op aanvraag van de ouder onder de Wlz vastgesteld recht op zorg voor het kind. Deze kinderen zijn vanwege een aandoening blijvend aangewezen op 24-uurszorg in de nabijheid of permanent toezicht. Het is daarom evident dat er in het geval van een Wlz-indicatie ook sprake is van «intensieve zorg» als bedoeld in de AKW. Daarom is er geen aanvullend onderzoek nodig van het CIZ. Voor kinderen zonder een Wlz-indicatie onderzoekt het CIZ aan de hand van een vastgesteld beoordelingskader of er sprake is van intensieve zorg en brengt hierover advies uit aan de SVB. Hierbij geeft het CIZ ook een geldigheidsduur van het advies mee aan de SVB, op basis waarvan de SVB de geldigheidsduur van diens besluit inzake de DKIZ bepaalt. Bij afloop van de geldigheidsduur van het besluit moeten ouders opnieuw een aanvraag indienen en het CIZ adviseert vervolgens weer over intensieve zorg. Ongeveer één op de vier ouders ontvangt DKIZ vanwege hun kind met een Wlz-indicatie.2 Onderstaand figuur geeft het huidige aanvraagproces en de rollen van de SVB en het CIZ weer:

2.2 Knelpunten bij huidige aanvraagprocedure DKIZ

Uit beleidsonderzoek is gebleken dat de aanvraagprocedure van de DKIZ ingewikkeld is: één op de drie ouders haakt tijdens een aanvraag af.3 Uit Op 29 april 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over dit onderzoek en de vervolgacties.4 De SVB heeft hier ook op gewezen in de knelpuntenbrief die met de Stand van de uitvoering van 6 juli 2021 aan de Kamer is verstuurd. Naar aanleiding van deze inzichten is onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor vereenvoudiging. Zo is gebleken dat de aanvraagprocedure van DKIZ ingewikkeld is voor ouders. Mede als gevolg van die complexiteit ontstaat er niet-gebruik. Ouders maken geen aanspraak op hun recht, zij zetten de aanvraag niet door of ronden dit pas later af. Dit geldt voor één op de drie ouders die een aanvraag indienen. Het niet-gebruik van DKIZ wordt op basis van gegevens uit 2018 geschat op ongeveer 10% van de totale doelgroep; dat komt neer op zo’n 3.000 ouders.5 Iets meer dan de helft van het niet-gebruik doet zich voor bij ouders van kinderen met een Wlz-indicatie (ca 1.600 ouders). Het andere deel van het niet-gebruik zit bij ouders waarbij het CIZ de intensieve zorgbehoefte vaststelt aan de hand van het beoordelingskader (ongeveer 1.350 ouders). Omdat er geen mogelijkheid bestaat om DKIZ met terugwerkende kracht toe te kennen, zoals bij de reguliere kinderbijslag, lopen ouders hierdoor geld mis wanneer zij op een later moment alsnog het aanvraagproces afronden. Naast de complexiteit van de aanvraagprocedure, is soms ook de onbekendheid van DKIZ een oorzaak van niet-gebruik.

Buiten dit wetsvoorstel zijn ook maatregelen genomen die hieraan bijdragen, maar die geen wetswijziging vereisen. Zo spannen het CIZ en de SVB zich doorlopend in om de communicatie te verbeteren richting ouders om de bekendheid te vergroten. Denk hierbij aan communicatie aan belangrijke stakeholders, maar ook een passage in de Wlz-beschikking die wijst op het recht op DKIZ.

2.3 DKIZ automatisch toekennen aan Wlz-doelgroep

Zoals eerder toegelicht is er in principe recht op DKIZ voor alle ouders van thuiswonende kinderen met een Wlz-indicatie die tussen de 3 en 18 jaar oud zijn. Maar niet alle ouders komen in actie en dienen een aanvraag in. Er is sprake van niet-gebruik voor ouders van zo’n 1.600 kinderen.6 Ouders ervaren het aanvraagtraject soms als een (te grote) last op het moment dat ze al een traject voor de Wlz-indicatie hebben doorlopen. Om niet-gebruik in de toekomst te voorkomen en om de administratieve lasten voor deze ouders te verlagen, is onderzocht of de verdubbeling van de kinderbijslag, zonder aanvraag door de ouders kan verlopen. Deze vereenvoudiging blijkt niet mogelijk binnen de kaders van de bestaande wetgeving. Op grond van de AKW kan kinderbijslag enkel op aanvraag van de ouder worden verstrekt. Binnen de huidige regelgeving kan het CIZ met het oog op de dubbele kinderbijslag alleen (bijzondere) persoonsgegevens delen in reactie op een adviesvraag van de SVB aan het CIZ. Er is onderzocht of er op basis van de huidige wet- en regelgeving met toestemming van ouders kan worden gewerkt. Het werken met toestemming blijkt geen vereenvoudiging op te leveren ten opzichte van de huidige situatie: ouders moeten dan nog steeds zelf in actie komen met mogelijk niet-gebruik tot gevolg.

Proactieve dienstverlening

In het coalitieakkoord 2021–2025 is de relatie tussen burger en overheid een belangrijk speerpunt. Burgers moeten kunnen uitgaan van een betrouwbare en dienstbare overheid. Zoals eerder toegelicht is er voor ouders van thuiswonende kinderen met een Wlz-indicatie in principe recht op DKIZ. Als al sprake is van een Wlz-indicatie en de betreffende ouder wil DKIZ ontvangen, is het indienen van een aanvraag om DKIZ in dat geval een administratieve handeling die zou kunnen worden gemist. Het is immers evident dat er in principe recht is op DKIZ. Door het CIZ direct een signaal te laten geven aan de SVB dat er sprake is van een Wlz-indicatie, in plaats van afwachten tot een ouder zelf in actie komt, kan een administratieve lastenverlaging voor ouders worden gerealiseerd. Het gaat om ouders die al veel moeten regelen met de overheid voor hun kind: er wordt al veel beroep op hen gedaan. Denk bijvoorbeeld aan het regelen van een persoonsgebonden budget of de indicatiestelling voor de Wlz en daarnaast de zorg voor hun kind. Het is van belang om de toegang tot DKIZ zo laagdrempelig mogelijk te houden en ouders waar mogelijk te ontlasten. Met de voorgestelde vereenvoudiging wordt de dienstverlening aan kwetsbare ouders verbeterd en wordt voorkomen dat zij onnodig financiële ondersteuning mislopen. Om deze gegevensverwerking mogelijk te maken is, naast een wijziging van de AKW, een wijziging nodig van de Wlz.

De beoogde vereenvoudiging kan worden bereikt door middel van proactieve dienstverlening, waarbij burgers actief worden benaderd en geholpen om aanspraak te maken op het recht op DKIZ. Deze vorm van dienstverlening komt in plaats van de huidige – reactieve – wijze waarop de dienstverlening is vormgegeven. In deze reactieve vorm van dienstverlening wacht de overheid op het initiatief van burgers, terwijl al duidelijk is dat er zeer waarschijnlijk recht is op DKIZ. Er moet bijvoorbeeld enkel nog door de SVB worden gecontroleerd of ouders voldoen aan de voorwaarden van de (enkele) kinderbijslag en of het kind thuis woont bij de ouders.

Proactieve dienstverlening is mogelijk voor 25% van de doelgroep, namelijk ouders van kinderen met een Wlz-indicatie. Er is voor deze kinderen sprake van intensieve zorg, omdat zij blijvend zijn aangewezen op 24 uur zorg in nabijheid of onder permanent toezicht. Er is onderzocht of er ook andere indicaties binnen de zorg zijn waaruit direct blijkt dat er sprake is van intensieve zorg. Uit onderzoek en een verkenning door het CIZ is gebleken dat er geen andere indicaties voorhanden zijn. Zo wordt binnen andere domeinen waar sprake is van zorg aan kinderen, zoals de Jeugdwet en Zorgverzekeringswet, het begrip «intensieve zorg» niet gedefinieerd7. De doelgroep van de twee regelingen loopt daardoor uit elkaar, waardoor toekenning zonder aanvraag van de ouder niet mogelijk is. Voor ouders van kinderen met intensieve zorg zonder Wlz-indicatie wordt buiten dit wetsvoorstel om onderzocht hoe de aanvraagsystematiek kan worden vereenvoudigd.

Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld in de Wlz een grondslag te creëren voor een actieve en structurele gegevensuitwisseling tussen het CIZ en de SVB. Dit gebeurt door middel van de signalering van CIZ aan SVB, zonder aanvraag van de ouders. Ook gaat het om het proactief informeren van ouders over de DKIZ. Concreet houdt deze wijziging in dat het CIZ een signaal afgeeft aan de SVB als er een Wlz-indicatie is vastgesteld. De SVB beoordeelt of de ouders van het betreffende kind aanspraak maken op verdubbeling van de kinderbijslag. Er wordt een signaal gestuurd van het CIZ naar de SVB, waaruit de SVB kan opmaken dat er sprake is van een Wlz-indicatie. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande gegevensuitwisseling. In het huidige proces wisselen de SVB en het CIZ de gegevens uit nadat de ouder een aanvraag heeft ingediend bij de SVB. De SVB vraagt dan advies aan het CIZ, die vervolgens constateert dat er sprake is van intensieve zorg, blijkend uit een Wlz-indicatie en informeert de SVB hierover. Het gaat om een code waaruit de SVB kan afleiden dat er sprake is van intensieve zorg wegens een Wlz-indicatie en er recht is op DKIZ. Er worden verder dus geen dossiers met medische gegevens gedeeld. Verder vindt de gegevensuitwisseling alleen plaats voor kinderen die binnen de leeftijdscategorie van de DKIZ (van 3 tot 18 jaar) vallen.

Met deze actieve en structurele gegevensuitwisseling wordt niet-gebruik van DKIZ onder ouders van kinderen met een Wlz-indicatie in de toekomst voorkomen. De tweede wijziging in het kader van proactieve dienstverlening heeft betrekking op het huidige niet-gebruik van DKIZ onder ouders van kinderen met een Wlz-indicatie. Dit voorstel beoogt een verwerkingsgrondslag voor het CIZ met als doel deze ouders proactief te wijzen op hun mogelijke recht op DKIZ. Hiervoor is het nodig dat het CIZ de gegevens van een eerder positief advies aan de SVB wegens een Wlz-indicatie in de eigen systemen vergelijkt met alle Wlz-indicaties voor kinderen van 3 tot 18 jaar. Dit wetsvoorstel voorziet in een wettelijke grondslag voor deze bestandsvergelijking, met als doel vereenvoudiging voor ouders en het voorkomen van niet-gebruik door het gericht informeren van ouders bij wie sprake is van niet-gebruik.

Deze bestandsvergelijking is al eenmaal uitgevoerd zonder wettelijke grondslag. De reden hiervoor is dat het belang voor ouders groot is. Zoals toegelicht in hoofdstuk 1 is uit onderzoek gebleken dat het niet-gebruik bij ouders van kinderen met een Wlz-indicatie 5% is (ongeveer 1.600 ouders). Zonder de bestandsvergelijking zouden ouders deze financiële ondersteuning blijven mislopen, tot de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

De Tweede Kamer is op verschillende momenten geïnformeerd over deze mailing door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.8 Daarbij is de Tweede Kamer tevens geïnformeerd over de afweging om in dit uitzonderlijke geval de mailing uit te voeren, ondanks dat deze in strijd is met privacyregelgeving, en de waarborgen voor de privacy die hierbij in acht zijn genomen. Een belangrijke afweging om de mailing uit te voeren is dat het een uitzondering betreft vooruitlopend op de wettelijke grondslag die met dit voorstel wordt geïntroduceerd. Een tweede afweging is dat de mailing een belangrijk maatschappelijk doel dient: voorkomen dat ouders financiële ondersteuning blijven missen.

De mailing aan ouders is dus eenmalig zonder wettelijke grondslag uitgevoerd. De nieuwe grondslag die dit wetsvoorstel beoogd, maakt het mogelijk om deze mailing te evalueren en te bezien in hoeverre er nog sprake is van niet-gebruik. Indien er nog sprake blijkt te zijn van niet-gebruik, zal een eenmalige herhaalmailing worden verstuurd aan ouders, op basis van de wettelijke grondslag. Het is ook mogelijk dat er na de mailing nog meer niet-gebruik ontstaat bij ouders die tussen de eerste mailing en de inwerkingtreding van de ambtshalve toekenning in dit wetsvoorstel een Wlz-indicatie krijgen voor hun kind, maar geen DKIZ aanvragen. Zij worden ook bereikt met de herhaalmailing. In de toekomst zal de ambtshalve toekenning aan ouders voorkomen dat er opnieuw niet-gebruik ontstaat.

2.4 Het mogelijk maken om dubbele kinderbijslag intensieve zorg met terugwerkende kracht toe te kennen

Het is niet mogelijk om DKIZ met terugwerkende kracht toe te kennen, zoals bij de «gewone» kinderbijslag. Het recht op DKIZ gaat in, vanaf de eerste dag van het kwartaal waarin de ouder de aanvraag indient. Het is voor het CIZ niet mogelijk vast te stellen of er sprake is van intensieve zorg in het verleden. Dit komt allereerst door de doorlopende ontwikkeling van de jonge doelgroep. Ook kunnen er veel verschillende oorzaken zijn voor intensieve zorg. Soms is dat duidelijk aanwijsbaar, bijvoorbeeld als er een ongeval is geweest. In verreweg de meeste gevallen is sprake van een bepaalde ontwikkeling (bijvoorbeeld ten gevolge van een ziektebeeld) waardoor de zorgintensiteit ook anders kan zijn op verschillende toetsmomenten. De beoordeling van intensieve zorg in het verleden is dus vaak niet mogelijk.

Invoeren terugwerkende kracht DKIZ

Hoewel intensieve zorgbehoefte van een kind in verreweg de meeste gevallen niet met terugwerkende kracht kan worden vastgesteld, is het wel aannemelijk dat er veelal eerder sprake is van intensieve zorg dan het moment dat ouders DKIZ aanvragen. Zij zijn eerst bezig met de diagnose van hun kind en de aanvraag van andere voorzieningen. Zij zullen over het algemeen eerst de stappen zetten om te onderzoeken wat er precies speelt bij hun kind, wat uiteindelijk resulteert in het verkrijgen van een medische diagnose. Pas daarna zullen zij de benodigde stappen zetten voor (financiële) ondersteuning voor de zorg van hun kind. Denk aan het verkrijgen van medische hulpmiddelen of bijvoorbeeld de nodige zorg. Vaak raken ouders pas in dat proces bekend met DKIZ, bijvoorbeeld door de informatie over DKIZ op het Wlz-besluit. Desondanks is een toekenning met terugwerkende kracht onder de huidige wetgeving niet mogelijk. Ouders krijgen hierdoor pas later de financiële ondersteuning die voor hen bedoeld is.

Bovendien betekent het ook dat ouders het extra bedrag van kinderbijslag boven op de verdubbeling van de kinderbijslag kunnen mislopen (AKW+), indien zij hier recht op hebben.

De regering vindt het onwenselijk dat ouders de gevolgen dragen van het feit dat de beoordeling van intensieve zorg in het verleden niet mogelijk is, terwijl deze intensieve zorg er vaak wel al is. Daarom wordt voorgesteld om het met deze wijziging mogelijk te maken om DKIZ met terugwerkende kracht toe te kennen. Het doel is om de financiële ondersteuning die ouders mislopen, te beperken. Omdat het in de meeste gevallen niet uitvoerbaar is om intensieve zorg in het verleden op een precies startpunt vast te stellen, wordt één algemene termijn voor terugwerkende kracht van toepassing voor alle ouders. Er wordt dus geen beoordeling gedaan over intensieve zorg in het verleden. Waar het uitgangspunt nu is: «het kan niet voor de hele groep, dus gebeurt het niet», wordt het omgedraaid: «voor welke termijn is het aannemelijk dat in veruit de meeste gevallen sprake was van intensieve zorg?» Het voorstel houdt dus in dat op het moment dat een aanvraag gedaan wordt, wordt aangenomen dat er al eerder sprake was van intensieve zorg, maar dat een ouder vanwege de omstandigheden niet eerder de aanvraag heeft gedaan. Door deze aanname is geen nadere beoordeling nodig.

Termijn terugwerkende kracht

Bij de uitwerking van dit voorstel is bezien voor welke termijn van terugwerkende kracht het aannemelijk is dat er voor de meeste kinderen reeds sprake was van intensieve zorg. Voor de termijn wordt aangesloten bij de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag. Om te bezien welke termijn passend is, is een afweging gemaakt tussen het risico op over- en ondercompensatie en de samenhang met andere regelingen. Het uitgangspunt is dat het aannemelijk is dat er eerder sprake is van intensieve zorg, dan dat ouders DKIZ aanvragen. De vraag is echter hoelang het voor de meeste ouders duurt om DKIZ aan te vragen. Het is niet mogelijk gebleken om die periode op basis van data-analyse in kaart te brengen.

Wel is het mogelijk om een vergelijking te maken met ouders die een hernieuwde DKIZ-aanvraag indienen, wanneer het advies over intensieve zorg van het CIZ verloopt. Dit is aan de orde wanneer het recht op DKIZ niet is gebaseerd op een Wlz-indicatie, maar op een onderzoek van het CIZ aan de hand van het beoordelingskader. Uit de data-analyse blijkt dat verreweg de meeste ouders binnen drie maanden nadat het CIZ ouders attendeert dat zij opnieuw DKIZ moeten aanvragen, dit ook doet (ruim 80%). Nog eens 10% van de ouders doet dit binnen 3 tot 6 maanden. 90% van de ouders doet de heraanvraag dus binnen een half jaar. De overige 10% doet er langer over.

Naar analogie kan worden gesteld dat ouders die voor het eerst een aanvraag indienen hier zo’n drie maanden tot zes maanden over doen. De verwachting is echter dat dit in het gros van de gevallen langer duurt, omdat zij -in tegenstelling tot de heraanvragers- niet bekend zijn met de regeling en de aanvraagprocedure. Bovendien ontvangen heraanvragers een brief in de maand waarin de indicatie verloopt, waarin ze erop gewezen worden dat de lopende indicatie vervalt en ze een nieuwe aanvraag voor DKIZ moeten indienen bij de SVB. Deze herinneringen zijn niet mogelijk bij ouders die DKIZ voor het eerst aanvragen. Daarom is het risico op overcompensatie met een termijn van 6 maanden terugwerkende kracht zeer beperkt. De termijn van zes maanden terugwerkende kracht geldt zowel voor ouders die DKIZ voor het eerst aanvragen, als voor ouders die een heraanvraag indienen.

Wanneer ouders binnen drie maanden aanvragen, zal de terugwerkende kracht ook drie maanden zijn; er kan geen overlap zijn.

Ongeveer 75% van de ouders vraagt zelf de dubbele kinderbijslag aan. Voor ouders van kinderen met een Wlz-indicatie zal het korter duren om DKIZ toegekend te krijgen, omdat met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de toekenning automatisch verloopt (25% van de DKIZ-doelgroep). Zij hoeven immers niet eerst bekend te zijn met DKIZ en hoeven niet zelf in actie te komen om de aanvraag in te dienen. Maar ook voor deze ouders geldt dat er eerder sprake zal zijn van intensieve zorg; er moet een diagnose worden vastgesteld en ouders moeten nog een aanvraag indienen voor de Wlz. Met een termijn van zes maanden kan daardoor sprake zijn van enige overcompensatie.

Een ander aspect dat van belang is voor de afweging voor een passende termijn, is de samenhang binnen de volksverzekeringen. Bij de kinderbijslag en binnen de overige volksverzekeringen, zoals de AOW en Anw, is een termijn van één jaar terugwerkende kracht van toepassing. Bij deze regelingen wordt gecontroleerd of mensen in dat jaar al aan de voorwaarden voldeden en dus recht hebben op de regeling. Een jaar terugwerkende kracht invoeren voor DKIZ zonder een controle op het recht ligt daarmee niet voor de hand.

Bezien vanuit de termijn van terugwerkende kracht voor andere regelingen en de verwachte mate van onder- en overcompensatie is de termijn van een half jaar het meest passend. Deze generieke, maximale termijn geldt dus voor alle ouders die een aanvraag indienen voor DKIZ en voor alle ouders die zonder aanvraag DKIZ toegekend krijgen na de ambtshalve signalering door het CIZ. Hierbij is sprake van een termijn waarbij het voor de meeste ouders aannemelijk dat er al sprake was van intensieve zorg.

Voorbeeld terugwerkende kracht in de praktijk

Deze termijn werkt terug vanaf het kwartaal dat ouders DKIZ aanvragen. De termijn terugwerkende kracht behelst dus het huidige kwartaal met een half jaar terugwerkend. Twee voorbeelden van hoe dit in de praktijk uitpakt:

  • 1. Ouders die op 30 april een aanvraag DKIZ indienen, hebben dan recht voor het kwartaal van 1 april. Het recht op DKIZ start 1 oktober t-1. Er is dan sprake van 6 maanden terugwerkende kracht.

  • 2. Ouders die op 30 juni een aanvraag DKIZ indienen hebben dan ook recht voor het kwartaal van 1 april en dan twee kwartalen terug in de tijd: dus januari en dan oktober van t-1. Het recht op kinderbijslag gaat dus in op 1 oktober voor een aanvraag die is gedaan op 30 mei in t+1. De (uiterste) termijn terugwerkende kracht behelst dan in de praktijk 9 maanden. Onderstaande tabel geeft de huidige situatie en de nieuwe situatie weer.

Datum aanvraag

Datum ingang onder huidig recht

Datum ingang met 6 maanden terugwerkende kracht

30 april 2026

1 april 2026

1 oktober 2025

30 juni 2026

1 april 2026

1 oktober 2025

2.5 Verlaging van de kinderbijslag (dekking)

Het basisbedrag van de kinderbijslag wordt met dit wetsvoorstel 33 eurocent per kwartaal verlaagd. Op deze manier leveren alle ouders een zeer beperkte bijdrage voor een kleine groep van ouders met kinderen met een intensieve zorgbehoefte. Tevens is de financiële impact voor ouders beperkt gelet op de verhogingen van de kinderbijslag als gevolg van indexatie. Tweemaal per jaar wordt de kinderbijslag geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex (cpi). Ter illustratie: per 1 juli 2023 is de kinderbijslag nog zo’n 44 euro hoger dan op 1 januari 2022.9

3. Verhouding nationale regelgeving en hoger recht

3.1 Mensenrechten

Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid dat het CIZ uit eigen beweging, dat wil zeggen zonder een aanvraag van de ouder, persoonsgegevens uitwisselt met de SVB. Met het wetsvoorstel wordt geregeld dat het CIZ dit verplicht is te doen voor alle ouders van kinderen bij wie een Wlz-indicatie wordt vastgesteld. Ook wordt het mogelijk gemaakt dat het CIZ een bestandsvergelijking maakt tussen de bestaande bestanden binnen het CIZ die persoonsgegevens bevatten. Hierbij is het recht op bescherming van de privacy van de betrokken ouders en hun kinderen aan de orde, zoals neergelegd in artikel 10 van de Grondwet, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Het uitwisselen en verwerken van persoonsgegevens door overheidsinstellingen vormt in beginsel inmenging in de privacy van de burgers op wie die persoonsgegevens betrekking hebben. Een inmenging in de privacy is toegestaan, voor zover dit bij wet is voorzien, een legitiem doel dient en in een democratische samenleving noodzakelijk is. Met het onderhavige voorstel wordt voorzien in een basis in de Wlz voor zowel het delen van persoonsgegevens uit eigen beweging door het CIZ aan de SVB als het maken van de bestandsvergelijking binnen het CIZ. Deze wettelijke basis wordt neergelegd in artikel 9.1.3 van de Wlz.

De uitvoering van DKIZ is een door de wetgever vastgelegde voorziening die uitgevoerd wordt door de SVB en waar het CIZ advies voor geeft. De voorgestelde wijzigingen zien op vereenvoudiging van de regeling door middel van gegevensverwerking enerzijds en de invoering van terugwerkende kracht anderzijds. De gegevensverwerking is noodzakelijk om gegevens van de Wlz en DKIZ te koppelen en het recht automatisch toe te kunnen kennen en rechthebbenden gericht te informeren. Deze doelen kunnen niet op een andere manier bereikt worden dan door gegevensverwerking. De inbreuk op de privacy dient daarom het doel dat beoogd is.

Ook is er geen minder ingrijpend middel voorhanden dat hetzelfde doel kan bereiken. In dit kader is onderzocht of het werken met «toestemming» hetzelfde doel kan bereiken. Toestemming van de betrokkene is een mogelijke grondslag voor verwerking van persoonsgegevens. Deze grondslag verdient de voorkeur omdat de betrokkene direct geïnformeerd is en regie houdt over diens gegevens. Deze grondslag is echter niet goed bruikbaar voor het verzamelen van persoonsgegevens voor doeleinden van sociale zekerheid. In de eerste plaats, omdat er een afhankelijkheidsrelatie is tussen de burger en de SVB. Op grond van artikel 7 van de AVG is vereist dat de betrokkene zijn toestemming vrijelijk heeft gegeven. Gelet op de afhankelijkheidsrelatie, is dat in dit geval niet mogelijk, ook gelet op de aanwijzingen hierover van de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).10 In de tweede plaats verdraagt het vragen van toestemming zich niet goed met de centrale doelstelling van dit voorstel, namelijk om de DKIZ voor ouders te vereenvoudigen en hun administratieve lasten te verlichten. Bij toestemming blijft een expliciete handeling door de ouders noodzakelijk.

Dit voorstel is juist bedoeld om die expliciete handeling weg te nemen en ouders te ontzorgen. Geconcludeerd is daarom dat toestemming niet mogelijk is en dat de huidig voorgestelde gegevensuitwisseling de minst ingrijpende wijze van verwerking van persoonsgegevens is om het doel te bereiken.

3.2 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG)

Grondslagen voor huidige gegevensuitwisseling

Op dit moment worden door de SVB en het CIZ (gezondheids)gegevens verwerkt ten behoeve van de uitvoering van de DKIZ. Het gaat om gegevens van kinderen ten aanzien van wie ouders een aanvraag doen voor DKIZ. Omdat de verwerking van de gegevens, gelet op de achtergrond van de DKIZ, per definitie informatie geeft over de gezondheidstoestand van het kind, moeten de gegevens worden aangemerkt als gezondheidsgegevens in de zin van artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: de AVG). Op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringswet AVG (hierna: de UAVG) mogen deze gegevens verwerkt worden ten behoeve van de uitvoering van aanspraken die voortvloeien uit de gezondheidstoestand van de betrokkene. Voor de SVB is deze verwerking nader geconcretiseerd in artikel 7a, vijfde lid, van de AKW. In het Besluit uitvoering kinderbijslag is in artikel 12 bepaald dat het CIZ medische gegevens verwerkt ten behoeve van het afgeven van een advies over de vraag of sprake is van intensieve zorg. Er is daarmee voor zowel de SVB als voor het CIZ sprake van een transparante wettelijke grondslag in de zin van artikel 9, tweede lid onder b van de AVG. Ten behoeve van de uitvoering van deze taak verwerken beide organisaties, op grond van artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (hierna: de Wabb), het burgerservicenummer van het betrokken kind. Voor het CIZ is dit tevens expliciet geregeld in artikel 9.1.1, zesde lid, van de Wlz. Deze gegevens worden enkel verwerkt voor zover er een aanvraag wordt gedaan voor DKIZ.

Grondslag proactieve signalering

De wetswijzigingen met het oog op vereenvoudiging van de aanvraagprocedure voor DKIZ en proactieve benadering van ouders die zeer waarschijnlijk recht hebben op DKIZ faciliteren de uitwisseling en verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de DKIZ door de SVB en het CIZ. Gelet daarop is de AVG van toepassing. Deze is nader uitgewerkt in de UAVG.

Ingevolge artikel 5 van de AVG moet iedere verwerking transparant, behoorlijk en rechtmatig zijn. Dit wetsvoorstel voorziet in de uitwerking van deze vereisten. Met een wettelijke grondslag is transparant dat de verwerking plaatsvindt. De uitvoeringsinstanties zijn gehouden om dit op een behoorlijke wijze te laten geschieden, conform de daarvoor geldende informatiebeveiligingseisen. Een verwerking van persoonsgegevens is alleen rechtmatig, indien en voor zover aan ten minste een van de grondslagen uit de AVG is voldaan. Zoals hierboven toegelicht is «toestemming» in dit geval niet bruikbaar als grondslag. Hieronder wordt uitgewerkt dat in dit geval artikel 9, tweede lid, onderdeel b van de AVG jo artikel 30, eerste lid onderdeel a van de UAVG als grondslag fungeert voor de volgende twee verwerkingen:

  • 1. de signalering uit eigen beweging door het CIZ aan de SVB; en

  • 2. de bestandsvergelijking binnen het CIZ om te komen tot de signalering uit eigen beweging door het CIZ aan mogelijk rechthebbende personen;

Noodzakelijke persoonsgegevens

Voor de ambtshalve signalering van het CIZ zijn de volgende persoonsgegevens nodig:

  • het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld;

  • begin en – indien van toepassing – einddatum van de Wlz-indicatie;

  • de geboortedatum van het kind ter verificatie van het BSN;

  • het burgerservicenummer (BSN) van het kind.

Verwerking van de geboortedata van de betrokken kinderen is nodig voor de signalering door het CIZ aan de SVB, zonder aanvraag van de ouders. De geboortedatum dient ter verificatie van het BSN van het kind, gelet op de verplichting daartoe die artikel 12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb, deze wordt hieronder verder uitgewerkt) stelt.

Voor de informatievoorziening aan ouders om huidig niet-gebruik te bestrijden en de evaluatie van het informeren van deze ouders zijn de volgende gegevens nodig:

  • het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld van een verzekerde die de leeftijd heeft, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;

  • het aan de Sociale Verzekeringsbank verstrekte gegeven of de verzekerde is aangewezen op een bepaalde mate van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;

  • het burgerservicenummer van de verzekerde.

Verder staan nog niet alle gegevens vast, waardoor voor deze doelen een delegatiegrondslag is opgenomen. De gegevens die met dit wetsvoorstel in de wet worden opgenomen, zijn het burgerservicenummer, het gegevens dat het CIZ het recht op zorg op grond van de Wlz heeft vastgesteld en het advies dat het CIZ desgevraagd aan de SVB heeft verstrekt.

Verwerking van het gegeven dat sprake is van een Wlz-indicatiebesluit ten aanzien van een betrokken kind en de verwerking van het burgerservicenummer, is noodzakelijk bij alle drie de hierboven genoemde verwerkingen. Zonder verwerking van het gegeven dat sprake is van een Wlz-indicatiebesluit kan het CIZ, bij afwezigheid van een verzoek van de SVB, niet bepalen of sprake is van een mogelijk recht op DKIZ. Deze gegevens zijn volgens artikel 4, onderdeel 15 van de AVG gezondheidsgegevens, omdat zij informatie geven over de gezondheid van de betrokkene. De AVG staat verwerking van gezondheidsgegevens niet toe, tenzij daarvoor een bijzondere rechtvaardiging bestaat. De noodzakelijke verwerking door bestuursorganen van deze gegevens voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften die voorzien in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene, vormt een dergelijke bijzondere rechtvaardiging (zie artikel 9, tweede lid, onderdeel b, van de AVG en artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG)). De verwerking van voornoemde gezondheidsgegevens is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de wettelijke voorschriften in de Wlz en de AKW die voorzien in een aanspraak op DKIZ. De signalering aan de SVB en de informatievoorziening aan mogelijk rechthebbende ouders zorgt voor een betere uitvoering van de DKIZ, te weten door meer ouders gebruik te laten maken van hun aanspraak. Deze aanspraak is afhankelijk van de gezondheidstoestand van het betrokken kind, te weten of sprake is van een intensieve zorgbehoefte, zoals vastgesteld door het CIZ.

Ten aanzien van de verwerking van het burgerservicenummer wordt verwezen naar paragraaf 3.4 van deze toelichting.

Waarborgen

Ten behoeve van de evenredigheid van de verwerking worden een aantal waarborgen getroffen. Voor de signalering door het CIZ aan de SVB wordt de betrokkene gedurende een termijn van ten minste twee weken de mogelijkheid geboden om aan te geven geen prijs te stellen op de gegevensverwerking. Het CIZ geeft, bij de beschikking ten aanzien van de Wlz-indicatie aan, dat betrokkene waarschijnlijk recht heeft op DKIZ en dat gegevens van betrokkene voor die reden met de SVB gedeeld zullen worden. Hierbij wordt vermeld welke gegevens gedeeld zullen worden. Het CIZ geeft aan dat de betrokkene het kenbaar kan maken als die geen prijs stelt op het delen van de persoonsgegevens en stelt hier een termijn voor van ten minste twee weken.

Het is van belang dat dit laagdrempelig kan, bijvoorbeeld door een telefoontje of mailtje aan het CIZ. Het CIZ geeft duidelijk aan via welke weg(en) de betrokkene dit kenbaar kan maken. Dan worden de gegevens van betrokkene niet gedeeld met de SVB. Het staat betrokkene daarna uiteraard vrij om alsnog zelf een aanvraag te doen voor DKIZ bij de SVB. Door deze mogelijkheid voor een opt-out weten betrokkenen vooraf welke gegevens gedeeld zullen worden en hebben zij de gelegenheid om hiertegen te acteren als zij het niet eens zijn met de verwerking.

Ten aanzien van de gerichte informatievoorziening is de gerichtheid van de voorziening een eigenstandige waarborg. Het is van belang dat de overheid informatie verstrekt over voorzieningen waar iemand mogelijk recht op heeft. Door dit zo gericht mogelijk te doen, hoeven minder persoonsgegevens verwerkt te worden. Als bijvoorbeeld alle mensen met een Wlz-indicatie een brief over DKIZ ontvangen, dan worden van veel mensen onnodig gegevens verwerkt, omdat zij niet binnen de DKIZ-doelgroep vallen. Door de bestandskoppeling kan voorkomen worden dat mensen die al DKIZ ontvangen een brief ontvangen. Hun gegevens worden niet verder verwerkt dan de enkele bestandskoppeling. Verder wordt het met de nieuwe grondslag mogelijk dat er evaluatie plaatsvindt van de mailing aan ouders om niet-gebruik te bestrijden. Naast de twee toegelichte gegevensverwerkingen waarvoor een grondslag wordt gecreëerd in de Wlz, wordt er ook informatie op geaggregeerd niveau met SZW gedeeld, bijvoorbeeld in hoeverre ouders gebruik maken van de opt-out waardoor het CIZ gegevens van hun kind niet deelt met de SVB. Hiervoor is het niet nodig dat er persoonsgegevens worden verstrekt aan SZW.

De laatste wettelijke waarborg is dat de grondslag die nodig is om het huidige niet-gebruik tegen te gaan, van tijdelijke aard is. Zoals eerder toegelicht ontstaat er door de automatische toekenning in de toekomst geen niet-gebruik meer bij ouders van een kind met een Wlz-indicatie. De tijdelijkheid van de grondslag is een waarborg die zorgt voor dataminimalisatie en proportionaliteit. Het uitgangspunt is dat de grondslag één jaar van toepassing is, omdat dit voldoende tijd is om ouders te informeren, te evalueren en indien nodig nog vervolgacties te ondernemen.

Naast de wettelijke waarborgen, is ook voorzien in waarborgen in het proces om te monitoren of de gegevensuitwisseling in de praktijk goed verloopt. Deze waarborgen zijn zowel gericht op de verzending als de ontvangst van de ambtshalve signalering en de opvolging daarvan. Ten eerste richt het CIZ een proces in, zodat er binnen het CIZ een notificatie wordt afgegeven aan het beheerteam, als er een bericht niet goed wordt doorgegeven aan de SVB. Deze monitoring is van groot belang omdat er voor de SVB geen andere aanleiding is om uit eigen beweging DKIZ toe te kennen.

Ten tweede wordt er een feedbackloop ingericht tussen het CIZ en de SVB ten aanzien van de ontvangst van de ambtshalve signalering door de SVB. Dit houdt in dat de SVB automatisch een ontvangstbericht stuurt aan het CIZ zodra de SVB de ambtshalve signalering heeft ontvangen. Op deze manier kan het CIZ monitoren of de ambtshalve signalering is aangekomen bij de SVB en zo nodig actie ondernemen. Ten derde wijst het CIZ ouders in de Wlz-beschikking op de termijn waarbinnen zij bericht van de SVB kunnen verwachten. Mocht de ouder onverhoopt dan toch geen bericht ontvangen van de SVB, kan deze de SVB benaderen. De SVB kan dan op basis van de ontvangen ambtshalve signalering alsnog aan de slag met de beslissing over de DKIZ. De aanvang van het recht op DKIZ is in de situatie van ambtshalve signalering gekoppeld aan het moment dat het recht op zorg aanvangt op grond van het indicatiebesluit. Met deze drie waarborgen wordt de kans verkleind dat door een systeemfout bij het CIZ of de SVB de ambtshalve signalering uitblijft, of geen opvolging krijgt.

Tot slot zijn er waarborgen voor een evenredige uitvoering in het beleid. Zo is het mogelijk dat het CIZ een Wlz-indicatie intrekt. Dit kan indien het CIZ vaststelt dat er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of gebeurt indien het kind niet langer op langdurige zorg is aangewezen. Het intrekken van een Wlz-indicatie gebeurt in de praktijk zeer zelden. Mocht dit gebeuren, dan geeft het CIZ dit (geautomatiseerd) door aan de SVB. Indien daarmee de einddatum van het recht op DKIZ in het verleden komt te liggen, betekent dit dat de DKIZ ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Als gevolg daarvan zal de SVB de beschikking tot toekenning van DKIZ mogelijk met terugwerkende kracht herzien of intrekken. In dat geval vordert de SVB op grond van artikel 24 van de AKW de onverschuldigd betaalde DKIZ in principe bij de ouder terug, tenzij er een dringende reden is om hiervan af te zien. Indien er sprake is van te veel betaalde inkomensondersteuning ten gevolge van een fout van de overheid, wordt alleen herzien en teruggevorderd als er sprake is van een voor de ouder duidelijke fout. Daarnaast hanteert de SVB in veel gevallen een herzieningstermijn van maximaal vijf jaar.11 Deze situaties volgen echter niet uit de nieuwe systematiek van ambtshalve signaleren en toekennen, maar zijn nu ook al van toepassing en vloeien voort uit het recht op DKIZ.

Afweging belang van privacy en financiële ondersteuning

Het belang van vereenvoudiging en niet-gebruik moet worden afgewogen tegen het belang van privacy van (het kind) van ouders. De gegevens van het kind worden gedeeld met de SVB, zonder een aanvraag van de ouders. Dit betekent een inbreuk op het recht op privacy van het kind, voor het (financiële) belang van ouders. Het belang van vereenvoudiging en niet-gebruik weegt zwaarder en daarom wordt deze gegevensverwerking als gerechtvaardigd beschouwd. Zoals in paragraaf 2.2 toegelicht gaat het om ouders van wie veel wordt gevraagd; enerzijds wegens de extra zware zorgtaak die zij hebben en anderzijds door de administratieve lasten die daarbij komen kijken. Daarnaast zijn er waarborgen in de gegevensuitwisseling om de inbreuk op de privacy te beperken, zoals hiervoor toegelicht.

3.3 Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Dit voorstel regelt dat de SVB na ontvangst van een ambtshalve signalering van het CIZ uit eigen beweging besluit over de toekenning van DKIZ. Daarnaast zal de aanvraagprocedure blijven bestaan. Zodoende kunnen ouders die van de SVB geen beschikking tot toekenning van DKIZ ontvangen nog steeds via een aanvraag een beschikking verkrijgen.

Bij de beschikking zonder aanvraag van de ouders, is zoveel mogelijk aangesloten bij de contouren van de aanvraagprocedure. Aanpassing is echter nodig waar in de bestaande regeling specifiek is aangesloten bij de aanvraag, zoals ten aanzien van termijnen. Zo wordt het ingaan van het recht op dubbele kinderbijslag niet meer alleen gekoppeld aan het kalenderkwartaal waarin de aanvraag om dubbele kinderbijslag werd ingediend. Hieraan is toegevoegd dat het ingaan van het recht op dubbele kinderbijslag, indien van een signalering door het CIZ sprake is, gekoppeld is aan de startdatum van de Wlz. Hiervoor is gekozen, omdat er vanaf dat moment ook sprake is van intensieve zorg voor DKIZ. Ten aanzien van de nadere gegevensuitwisseling door het CIZ kan dit op grond van het huidige vijfde lid van artikel 7a van de AKW. Hierin is expliciet bepaald dat de SVB gezondheidsgegevens kan uitwisselen. Omdat het CIZ in het Besluit uitvoering kinderbijslag (hierna: BUK) is aangewezen als medisch adviseur valt hier ook de gegevensuitwisseling van CIZ aan SVB onder.

Voor de termijn waarbinnen de SVB inzake kinderbijslag beschikt, kent de AKW een eigen regeling. Hierin is geregeld dat de beschikking wordt gegeven binnen een termijn van tenminste twee weken na ontvangst van de aanvraag. Voor het geval van een signalering door het CIZ, wordt hieraan toegevoegd dat deze termijn voor de beschikking van de SVB aanvangt na ontvangst van de signalering. Indien deze termijn niet wordt gehaald, wordt de mogelijk rechthebbende persoon aan wie de kinderbijslag wordt uitbetaald daarvan schriftelijk in kennis gesteld. Betaling van de dubbele kinderbijslag vindt, indien van toepassing, plaats binnen drie maanden na ontvangst van de signalering van het CIZ.

In de meeste gevallen zal de SVB na signalering van het CIZ overgaan tot toekenning van DKIZ. Het kan evenwel voorkomen dat de SVB concludeert dat toch geen sprake is van een recht op DKIZ. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de (enkele) kinderbijslag. In geval van een negatief besluit van de SVB na signalering van het CIZ, stuurt de SVB hiervan een bericht aan de ouder die al kinderbijslag ontvangt. Indien er geen kinderbijslag wordt uitbetaald ten aanzien van het betreffende kind, wordt de kennisgeving gestuurd aan degene aan wie het Wlz-indicatiebesluit is gericht. Dit is de wettelijk vertegenwoordiger van het kind. In verreweg de meeste gevallen zal dit de ouder betreffen. In sommige gevallen zal voor het kind een andere vertegenwoordiger zijn aangewezen. Omdat het verzenden van dit bericht valt onder de taak die de SVB uitvoert, namelijk de deugdelijke uitvoering van de dubbele kinderbijslag, is de SVB bevoegd om het gegeven van de vertegenwoordiger te verwerken en de brief in die hoedanigheid te adresseren. Dit bericht geldt als een negatieve beslissing in de zin van artikel 6:2, aanhef en onderdeel a, Algemene wet bestuursrecht (fictief besluit). Hiertegen staan, zoals bij alle besluiten van de SVB, bezwaar en beroep bij de SVB open. Het bericht wordt daarom voorzien van een motivering en bezwaarclausule. Indien na bezwaar blijkt dat het ambtshalve verstrekken van DKIZ ten onrechte achterwege is gebleven, wordt het recht op DKIZ alsnog vastgesteld vanaf dezelfde datum als wanneer direct na de ambtshalve signalering tot ambtshalve toekenning was overgegaan.

3.4 Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb)

De SVB en het CIZ maken gebruik van het burgerservicenummer van het kind bij de uitvoering van de DKIZ en het afgeven van een Wlz-indicatie. Gebruik van het burgerservicenummer is ook aan de orde bij de uitvoering van de vereenvoudigde aanvraagprocedure voor DKIZ en de proactieve benadering van ouders die zeer waarschijnlijk recht hebben op DKIZ. Dit is nodig om persoonsverwisseling te voorkomen.

Verstrekking en verwerking van het burgerservicenummer dient op grond van artikel 87 van de AVG in samenhang met artikel 46 van de Uitvoeringswet UAVG plaats te vinden op basis van een wettelijke grondslag. Overheidsorganen kunnen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik maken van het burgerservicenummer. Dit kan op grond van artikel 10 van de Wabb. Op basis hiervan kan de SVB het burgerservicenummer gebruiken voor de uitvoering van diens taken ten aanzien van de DKIZ op basis van de AKW. Voor het gebruik van het burgerservicenummer door het CIZ met het oog op de DKIZ voorziet dit voorstel in de wettelijke grondslag. Het gaat om artikel 9.1.3 Wlz. Artikel 12 van de Wabb schrijft voor dat gecontroleerd moet worden of het juiste burgerservicenummer verwerkt wordt. In dit geval wordt daarvoor de geboortedatum van het kind benut.

3.5 Caribisch Nederland

De AKW is ten aanzien van de DKIZ en de Wlz niet van toepassing in Caribisch Nederland. Voor verzekerden onder de AKW die zelf woonachtig zijn in Caribisch Nederland, of wier kind woonachtig is in Caribisch Nederland, kan wel een recht op gewone kinderbijslag bestaan, op grond van artikel 7b AKW in samenhang met artikel 12 van het Besluit regels export uitkeringen. Daarnaast kent Caribisch Nederland sinds 2016 een kinderbijslag, op grond van de Wet kinderbijslagvoorziening BES. Een verdubbeling van de kinderbijslag wegens een thuiswonend kind dat intensieve zorg behoeft, maakt geen onderdeel van de kinderbijslagvoorziening BES. Het kabinet wil DKIZ ook invoeren op Caribisch Nederland om ouders van kinderen met een zorgbehoefte tegemoet te komen.12 Hiervoor bereidt het kabinet een afzonderlijk wetsvoorstel voor, tot wijziging van de Wet kinderbijslagvoorziening BES.

4. Uitvoering

Het wetsvoorstel is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan het CIZ en de SVB13.

CIZ

Uit de uitvoeringstoets van het CIZ blijkt dat het versturen van de gerichte mailing op zijn vroegst met ingang van 2024 uitvoerbaar is, uitgaande van tijdige inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. De voorbereiding van de mailing kost naar verwachting zo’n drie maanden. Voor de ambtshalve signalering ten aanzien van kinderen met een Wlz-indicatie is er een afhankelijkheid met de aanbesteding van een nieuw ICT-systeem. CIZ is bezig met de aanbesteding van een nieuw zaaksysteem dat per toeval gelijk loopt met de gewenste startdatum. Hierdoor is de invoering van de ambtshalve signalering door het CIZ bij tijdige inwerkingtreding op zijn vroegst pas mogelijk met ingang van 1 april 2024. Daarom wordt voorzien in de mogelijkheid dit onderdeel van het wetsvoorstel later in werking te laten treden. Verder geeft het CIZ aan negen maanden de tijd nodig te hebben voor de voorbereidingen om de uitvoering gereed te hebben voor de ambtshalve toekenning.

Daarnaast blijkt uit de uitvoeringstoets dat het CIZ verwacht geen uitvoering te geven aan de ambtshalve signalering voor kinderen jonger dan drie jaar en ouder dan 17 jaar. Dit komt omdat de opt-out voor deze groepen niet uitvoerbaar is.

Voor de groep kinderen onder de drie jaar worden er per jaar een tiental Wlz-indicaties afgegeven. DKIZ kan pas worden aangevraagd vanaf drie jaar. Voor deze groep is ambtshalve signalering niet mogelijk, omdat de termijn die geldt voor de opt-out, niet uitvoerbaar is. Dit komt doordat het CIZ de opt-out verzendt bij het vaststellen van de Wlz-indicatie. Bij de groep kinderen onder de drie jaar zou er dan een opt-out uitgevraagd worden terwijl er nog geen recht op DKIZ bestaat.

Indien ouders ermee instemmen dat de gegevens worden gedeeld met SVB, zal dit pas gebeuren rond de verjaardag van het kind om DKIZ automatisch toe te kennen. In de tussentijd kunnen ouders nog van gedachten veranderen, waaraan het CIZ dan niet meer zou kunnen voldoen. Het CIZ stelt in de uitvoeringstoets voor om, indien het CIZ een Wlz-indicatie afgeeft voor een jonger kind dat jonger is dan drie jaar, de ouders per brief te informeren over de mogelijkheid om DKIZ aan te vragen bij de SVB zodra het kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt. De regering volgt het CIZ in dit voorstel.

Wat betreft de nieuwe bevoegdheid van CIZ om een brief te sturen aan ouders die geen aanspraak maken op hun recht op DKIZ, onderschrijft CIZ dat de timing van het verzenden van de brief in overleg met SVB moet gebeuren.

Voor de groep kinderen van 17 jaar geeft het CIZ aan dat het gaat om kinderen die 18 jaar worden en met ingang van hun 18e verjaardag een Wlz-indicatie krijgen. Volgens artikel 11, tweede lid, AKW is er recht op kinderbijslag indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden voor enkele kinderbijslag en dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg. Dit betekent onder meer dat op die eerste dag het kind nog geen 18 jaar oud is en dat er sprake is van intensieve zorg. In de situatie die het CIZ in de uitvoeringstoets signaleert, is er dus mogelijk wel recht op enkele kinderbijslag, maar niet op dubbele kinderbijslag. Immers: aan de voorwaarde dat het kind nog geen 18 jaar oud is, is op de eerste dag van het kalenderkwartaal voldaan, maar er is dan nog geen sprake van intensieve zorg die volgt uit een Wlz-indicatie.

Ook geeft CIZ aan dat in de wettekst gesproken wordt van de term «ouders», welke beter vervangen zou worden door de term «vertegenwoordigers» van kinderen met een intensieve zorgbehoefte. Dit is meegenomen in de wettekst met betrekking tot de Wlz en aangepast in «vertegenwoordiger van de verzekerde».

SVB

De SVB is verheugd dat er stappen worden gezet om de DKIZ te verbeteren en te vereenvoudigen voor ouders. De SVB acht het wetsvoorstel bij tijdige inwerkingtreding uitvoerbaar per 1 januari 2024. Wel is het noodzakelijk dat de SVB, net zoals het CIZ, negen maanden voor de datum van inwerkingtreding kan starten met de systeemtechnische voorbereidingen.

Verder benoemt SVB in haar uitvoeringstoets een aantal aandachtspunten, namelijk de terugwerkende kracht, de financiering van het wetsvoorstel, de timing van de brief om niet-gebruik te bestrijden en het expliciteren van de grondslag om gegevens van ouders te verwerken die geen recht hebben op DKIZ. Deze zullen hieronder worden besproken.

Als eerste aandachtspunt geeft de SVB aan positief te zijn over het introduceren van een terugwerkende kracht. Echter wijst de SVB erop dat de gekozen termijn van zes maanden afwijkt van de terugwerkende kracht in de reguliere enkele AKW en dubbele AKW voor uitwonende kinderen vanwege zorg of onderwijs. De SVB stelt voor deze keuze te evalueren in de invoeringstoets en te monitoren in hoeverre dit leidt tot schrijnende situaties. SVB geeft aan niet te kunnen voorzien in welke gevallen de termijn van maximaal zes maanden tot schrijnende situaties zou kunnen leiden en stelt daarom voor dit in de invoeringstoets te evalueren. De regering acht het niet wenselijk om een termijn van één jaar terugwerkende kracht in te voeren, zonder dat er controle op het recht plaatsvindt, zoals dit geldt voor bijvoorbeeld de enkele kinderbijslag of de AOW (zie voor verdere toelichting paragraaf 2.2). De regering volgt het advies van de SVB op om bovenstaande te evalueren in een invoeringstoets.

Ten tweede geeft de SVB aan vragen te verwachten van ouders over de wijze van financiering van het wetsvoorstel en de onderbouwing hiervoor nog zou moeten worden verduidelijkt. Inmiddels is er besloten om dit wetsvoorstel op een andere wijze te financieren. De financiering van het wetsvoorstel wordt toegelicht in paragraaf 5.1.

Ten derde wijst de SVB bij de nieuwe bevoegdheid van het CIZ om een brief te sturen aan ouders om niet-gebruik te bestrijden, net zoals het CIZ, op het belang van de timing van de brief aan ouders. Zoals hiervoor toegelicht onderschrijft ook het CIZ het belang van de timing van de brief en dat dit in gezamenlijkheid zal worden bepaald.

Ten vierde geeft de SVB aan dat in uitzonderlijke gevallen bij de ambtshalve signalering de situatie kan ontstaan dat het CIZ een signaal afgeeft ten aanzien van een kind, maar dat blijkt dat de ouders geen recht hebben op DKIZ. In dat geval moet de SVB de gegevens van de wettelijk vertegenwoordiger verwerken om een kennisgeving over de negatieve beslissing te verzenden. De SVB vraagt of dit in het wetsvoorstel verduidelijkt moet worden. De regering ziet die noodzaak niet. De taak van de SVB, namelijk het uitvoeren van de DKIZ en het besluiten daaromtrent, brengt inherent met zich dat de gegevens van de betrokkene verwerkt worden. De uitvoering van de taak, zoals die met dit wetsvoorstel gecreëerd wordt, is daarmee aan te merken als een grondslag voor gegevensverwerking in de zin van artikel 6, eerste lid onder e van de AVG. Het is daarmee naar het oordeel van de regering niet noodzakelijk om in de wet nader te expliciteren dat de gegevens van de geadresseerde van het besluit verwerkt mogen worden. Dit vloeit inherent voort uit de taak die de SVB heeft. Daarnaast geldt ten aanzien van de nadere gegevensuitwisseling dat het CIZ dit op grond van het huidige vijfde lid van artikel 7a van de AKW kan doen. Hierin is expliciet bepaald dat SVB gezondheidsgegevens kan uitwisselen. Omdat het CIZ in het BUK is aangewezen als medisch adviseur valt hier ook de gegevensuitwisseling van CIZ aan SVB onder. Indien de correspondentie is gericht aan een vertegenwoordiger van het kind worden geen gezondheidsgegevens verwerkt – immers is er sprake van een negatief advies – waardoor de grondslag voor de gegevensverwerking voortvloeit uit de taak van de SVB.

Voor de financiële gevolgen wordt verwezen naar hoofdstuk 5.

5. Financiële gevolgen

5.1 Budgettaire gevolgen voor het Rijk

Voor de SVB bedragen de incidentele uitvoeringskosten voor alle wijzigingen € 156.000. Vanwege de hoogte van het bedrag, vangt de SVB dit op binnen het eigen budget. Voor het CIZ bedragen de extra uitvoeringskosten circa € 70.000 in 2024 (waarvan een deel in 2023 neerslaat) en structureel € 18.000 vanaf 2025.

De toekenning met terugwerkende kracht en de ambtshalve toekenning leiden samen tot structureel € 3,7 miljoen hogere uitgaven aan voornamelijk de DKIZ en deels de AKW+.14 Ter dekking wordt het basisbedrag van de kinderbijslag verlaagd met € 0,33 per kwartaal. Daarmee zijn er per saldo geen hogere uitkeringslasten.

5.2 Regeldrukkosten

Dit voorstel leidt tot een vermindering van de regeldruk voor ouders. Het voorstel heeft geen effect op de administratieve lasten van bedrijven. De wijziging betreft de automatische toekenning van DKIZ aan ouders van kinderen met een Wlz-indicatie. Dit verlaagt de administratieve lasten en heeft dus ook een verlaging van de regeldruk tot gevolg. Het invoeren van terugwerkende kracht heeft geen gevolgen voor de regeldruk. In deze passage wordt de regeldruk berekend.

Doenvermogen

Een belangrijk aandachtspunt bij het vormgeven beleid is het doenvermogen van de doelgroep. Het WRR heft het begrip «doenvermogen» geïntroduceerd en doelt hiermee op non-cognitieve vermogens, zoals een doel stellen en een plan maken, in actie komen, volhouden en om kunnen gaan met verleidingen en tegenslag15. Deze vermogens zijn, naast cognitieve vermogens, van belang met oog op redzaamheid van burgers. Ondanks hun goede voornemens, handelen mensen niet altijd zoals zij willen of bedacht hadden. Dus: weten leidt niet altijd tot doen. Dit is een belangrijk aandachtspunt voor ouders van kinderen met een Wlz-indicatie: zij worden nu gewezen op het bestaan van DKIZ en dat zij dit bij de SVB moeten aanvragen. Maar niet alle ouders doen dit, gelet op het niet-gebruik onder de doelgroep. Verder is van belang dat stress en emotionele gebeurtenissen drukken op het doenvermogen van mensen. Dit speelt ook bij ouders van kinderen die intensieve zorg behoeven. Daarnaast moeten deze ouders veel regelen; denk aan het komen tot een medische diagnose en de (financiële) ondersteuning die zij moeten regelen via de overheid (bijvoorbeeld een Wlz-indicatie, via de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Jeugdwet). Vanuit het doenvermogen bezien is het van belang om aandacht te hebben voor de cumulatieve lasten. De aanvraag van de dubbele kinderbijslag telt op bij de administratieve lasten van de eerdergenoemde regelingen. Het is van belang om dergelijke optellingen van lasten te voorkomen. Door de toekenning van DKIZ voor ouders met een Wlz-indicatie automatisch te laten verlopen, wordt cumulatie van lasten voorkomen.

Berekening regeldruk

Om te bezien wat de gevolgen van het wetsvoorstel zijn voor de regeldruk is het nodig het huidige proces te beschrijven, om vervolgens een vergelijking te maken met de nieuwe situatie. In het huidige proces worden ouders in de Wlz-beschikking gewezen op DKIZ en dat zij dit kunnen aanvragen bij de SVB. Voor de aanvraag moeten ouders inloggen met hun DigiD op «Mijn SVB» en een aantal gegevens invullen, zoals de gegevens van het kind. Ouders krijgen al «enkele» kinderbijslag en zijn dus bekend bij de SVB. Er zijn daardoor een aantal gegevens al vooringevuld. Gegevens over de gezondheid van het kind hoeven niet te worden ingevuld bij de aanvraag bij de SVB. In de toekomst hoeven ouders zelf geen aanvraag meer te doen. Dit betekent een verlaging van de regeldruk. Uit onderzoek blijkt dat 25% van de ouders die DKIZ ontvangen, dit krijgen voor een kind met een Wlz-indicatie.16 Gemiddeld geeft het CIZ jaarlijks zo’n 20.000 keer advies aan de SVB over intensieve zorg. Een kwart hiervan heeft een Wlz-indicatie; dus circa 5.000 ouders. Dat kan digitaal of met een papieren formulier naar aanleiding van telefonisch contact met de SVB. Naar verwachting duurt dit ongeveer 30 minuten. Het voorstel verlaagt de structurele regeldrukkosten met € 37.500. Hierbij is uitgegaan van een uurtarief van € 15,– en 30 minuten voor het indienen van een aanvraag bij de SVB.

6. Evaluatie

Voorafgaand aan deze wijzigingen zijn verschillende verkenningen uitgevoerd (ex ante evaluatie). Deze zijn eerder in de toelichting aan bod gekomen. Ze worden hieronder op een rij gezet:

  • Verkenning of het op basis van huidige wet- en regelgeving mogelijk is dat CIZ uit eigen beweging een signaal afgeeft, zodat SVB DKIZ kan toekennen zonder aanvraag van de ouders;

  • Verkenning of CIZ ouders, waar sprake is van niet-gebruik, proactief kan informeren;

  • Impactanalyse van CIZ en SVB om de verwachte gevolgen van het wetsvoorstel op de uitvoering in kaart te brengen.

Conform het Coalitieakkoord 2021 – 2025 worden de effecten van de voorgestelde wetswijzigingen op de uitvoering geëvalueerd door middel van een invoeringstoets. Met deze toets wordt of de uitwerking in de praktijk is zoals beoogd. Zoals eerder toegelicht, zal het effect van de gerichte informatievoorziening door het CIZ om bestaand niet-gebruik te bestrijden, geëvalueerd (artikel 9.1.3, dertiende lid, Wlz). Tot slot wordt gemonitord of, en zo ja in hoeverre, ouders gebruik maken van de mogelijkheid van de opt-out, waardoor het CIZ de gegevens niet deelt met de SVB om DKIZ ambtshalve toe te kennen. Op basis van de invoeringstoets zal bezien worden op welke manier er verder gemonitord en geëvalueerd zal worden.

7. Advies en consultatie

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) zijn gevraagd advies over het wetsvoorstel uit te brengen. Tevens is het wetsvoorstel van 14 juli 2022 tot en met 8 september 2022 in internetconsultatie geweest. Hieronder worden de adviezen en consultatiereacties toegelicht.

Internetconsultatie

Tijdens de internetconsultatie zijn er twaalf reacties ontvangen. De reacties gaan in op de complexiteit van DKIZ, de kosten van ouders en de termijn terugwerkende kracht. Allereerst gaan vrijwel alle reacties in op de complexiteit. Twee reacties gaan in op de complexiteit van het stelsel in algemene zin, waarbij in één reactie wordt gevraagd of is overwogen om de regeling af te schaffen of samen te voegen met een andere regeling. Vijf reacties gaan specifiek in op de complexiteit van het aanvraagproces, met name voor ouders zonder Wlz-indicatie en voor ouders van een kind met een psychische aandoening. Zij geven daarbij aan dat het beoordelingskader van het CIZ niet toereikend genoeg is waardoor er voor bepaalde kinderen geen recht is op dubbele kinderbijslag en ouders tussen wal en schip vallen. Ook wordt aangegeven dat de vereenvoudiging voor de Wlz-doelgroep ook nodig is voor de overige doelgroep (beoordelingskader). Hierop reageert de regering als volgt. De complexiteit van het beoordelingskader is in beeld en de Tweede Kamer is geïnformeerd over het onderzoek van het CIZ onder ouders om te bezien welke vereenvoudiging mogelijk is binnen het beoordelingskader17. Op de vraag of is overwogen om DKIZ af te schaffen of samen te voegen met een andere regeling is het antwoord van de regering: met de Wet hervorming kindregelingen (WHK) in 2015 is DKIZ geïntegreerd in de kinderbijslag om het aantal regelingen voor ouders te verminderen.

Twee reacties gaan in op de hoogte van DKIZ. Er wordt aangegeven dat de kosten uiteenlopen per ouder, en dat deze kosten vele malen hoger kunnen zijn dan de dubbele kinderbijslag. Hierop reageert de regering dat de verdubbeling van de kinderbijslag bedoeld is als een tegemoetkoming voor de extra kosten die ouders hebben en als blijk van waardering. Het betreft dus een bijdrage en geen volledige compensatie voor daadwerkelijk gemaakte kosten. De regering ziet daarom geen aanleiding om het bedrag van de DKIZ te wijzigen.

Enkele reacties gaan in op de financiële dekking van het wetsvoorstel (verlagen AKW+). De regering reageert hierop met een alternatief dekkingsvoorstel naar aanleiding van een nadere analyse in paragraaf 5.1.

Verder gaan twee reacties over de terugwerkende kracht. Er wordt aangegeven dat het wenselijk is om de termijn van zes maanden te verlengen als aangetoond kan worden dat er langer sprake is van intensieve zorg. Zoals in paragraaf 2.2 is toegelicht is het niet goed uitvoerbaar om intensieve zorg in het verleden vast te stellen. Daarom beoogt dit wetsvoorstel één algemene termijn die dus geldt voor alle ouders die recht hebben op DKIZ.

Er vindt dus geen beoordeling in het verleden plaats.

In hoofdstuk 4 is bij de reactie op de uitvoeringstoets van de SVB toegelicht dat met de invoeringstoets zal worden gemonitord of er schrijnende situaties ontstaan omtrent de maximale termijn van zes maanden terugwerkende kracht. Uit de uitvoeringstoets van de SVB blijkt dat dergelijke situaties op dit moment nog niet in beeld zijn.

Adviescollege toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (het college) heeft een advies uitgebracht ten aanzien van de administratieve lasten en regeldruk en adviseert het wetsvoorstel in te dienen. Het wetsvoorstel lost twee knelpunten in de uitvoering op, zonder dat daarvoor extra handelingen van kind en ouders vereist zijn. De oplossing voor de ingewikkelde aanvraagprocedure zorgt er zelfs voor dat er geen handelingen meer van hen noodzakelijk zijn. Het college heeft waardering voor deze oplossing, omdat het mooi voorbeeld is van hergebruik van gegevens binnen de overheid. Het zorgt niet alleen voor minder administratieve lasten voor burgers, maar ook een beter doelbereik van de DKIZ, omdat met de wijzigingen het niet-gebruik van deze financiële tegemoetkoming kan afnemen. Ten slotte zijn werkbaarheid en de regeldrukgevolgen toereikend in beeld gebracht.

AP

De AP adviseert dat als vaststaat welke persoonsgegevens – nu en in de toekomst – moeten worden uitgewisseld, deze in de betreffende wettelijke bepaling als zodanig dienen te worden aangewezen. Een delegatiebepaling is dan niet nodig, aldus de AP. De AP adviseert het wetsvoorstel niet in te dienen, tenzij in artikel 9.1.3, tiende lid, Wlz concreet is aangegeven welke persoonsgegevens zullen worden verwerkt en artikel 9.1.3, veertiende lid, te schrappen. De AP verwijst hierbij naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarin expliciet de gegevens zijn opgesomd die het betreft. Een delegatiegrondslag zou dan geen doel hebben. Het advies van AP is opgevolgd door alle gegevens waarvan vaststaat dat deze verwerkt zullen worden in de Wlz op te nemen. Dit betekent dat voor de ambtshalve signalering door het CIZ aan de SVB geen delegatiegrondslag meer is opgenomen. Deze is wel opgenomen ten aanzien van de gegevensverwerking voor de gerichte mailing en de evaluatie daarvan. Hiervoor zijn mogelijk aanvullende gegevens nodig die nog niet vaststaan.

8. Inwerkingtreding

Beoogd is dat alle onderdelen met ingang van 1 april 2024 in werking treden. Daarmee wordt afgeweken van kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals neergelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden daarvoor is dat eerdere inwerkingtreding van de onderdelen die zien op de ambtshalve signalering door het CIZ niet mogelijk is, vanwege de samenloop met de aanbesteding van een nieuw ICT-systeem zoals hiervoor toegelicht in het kader van de uitvoeringstoets van het CIZ in hoofdstuk 4. Dit voorkomt dat de kwetsbare doelgroep financiële ondersteuning blijft missen, doordat er nog geen terugwerkende kracht mogelijk is. Tegelijk is enige flexibiliteit behouden voor het geval er vertraging ontstaat bij de implementatie van het nieuwe ICT-systeem van het CIZ. Daartoe zijn de verschillende wijzigingen in het wetsvoorstel ondergebracht in onderdelen die los van elkaar op verschillende momenten in werking kunnen treden. Mocht het ICT-traject onverhoopt vertraging oplopen en daardoor de ambtshalve signalering door het CIZ pas later kunnen worden geïmplementeerd, dan kunnen de overige onderdelen van dit voorstel wel op een eerdere datum in werking treden, zoals beoogd op 1 april 2024. Er is geen overgangsrecht van toepassing.

II. ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I WET LANGDURIGE ZORG

Onderdeel A (artikel 9.1.3, tiende tot en met dertiende lid)

Dit onderdeel voegt aan artikel 9.1.3 van de Wlz vier leden toe. Het tiende lid regelt dat het CIZ persoonsgegevens verwerkt om ouders ambtshalve te informeren over een mogelijk recht op DKIZ. Dit betreft de gerichte mailing aan ouders van een kind ten aanzien van wie op het moment van inwerkingtreding van dit onderdeel het recht op Wlz-zorg is vastgesteld, maar ten aanzien van wie het CIZ geen advies heeft gegeven aan de SVB betreffende DKIZ. Ten behoeve van het ambtshalve informeren van de ouders is het noodzakelijk dat het CIZ intern een bestandsvergelijking maakt. Hiertoe is verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk, waaronder het burgerservicenummer van het betreffende kind en het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld voor het kind dat de leeftijd heeft van drie tot achttien jaar. Ook worden bij deze bestandsvergelijking gegevens van ouders verwerkt die wel een advies van het CIZ hebben ontvangen of er sprake is van intensieve zorg. Uit deze adviezen is ook op te maken dat aan een kind het recht op Wlz-zorg is vastgesteld. Omdat het hier gaat om de verwerking van gegevens van een kind wat recht heeft op Wlz-zorg is er sprake van de verwerking van gegevens over de gezondheid. Een dergelijke verwerking vereist een wettelijke grondslag. Met het tiende lid wordt deze grondslag gerealiseerd.

Deze wettelijke grondslag is tijdelijk en vervalt een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit onderdeel. De ouders die zullen worden aangeschreven door het CIZ en van wiens kind de gegevens zullen worden verwerkt, zijn ouders van wie het kind een Wlz-indicatie is toegekend voordat onderdeel B van dit wetsvoorstel over de ambtshalve signalering door het CIZ in werking treedt. Na de inwerkingtreding van dat onderdeel zal het CIZ bij toekenning van een Wlz-indicatie, en indien ouders geen gebruik maken van de opt-out, ambtshalve de SVB informeren.

Het elfde lid biedt de wettelijke grondslag voor de noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens door het CIZ ten behoeve van het vaststellen van de effectiviteit van het ambtshalve gericht informeren. Dit betreft zowel de gerichte mailing die voor inwerkingtreding van dit onderdeel heeft plaatsgevonden, als het ambtshalve informeren, bedoeld in het tiende lid. Hiermee kan het CIZ monitoren of de door haar verstrekte informatie heeft geleid tot meer DKIZ-aanvragen van de aangeschreven ouders. De gegevens waar het om gaat zijn net als in het tiende lid onder meer het burgerservicenummer van het betreffende kind en het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld van een verzekerde die de leeftijd heeft van drie tot achttien jaar. Net als in het tiende lid wordt ook het door het CIZ aan de SVB verstrekte advies verwerkt. Om dezelfde reden als bij het tiende lid, is deze wettelijke grondslag tijdelijk en vervalt deze een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit voorstel.

Het twaalfde lid biedt een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot het tiende en elfde lid. Dit betreft bijvoorbeeld nadere regels over welke categorieën persoonsgegevens worden verwerkt. Hiervoor zijn mogelijk aanvullende persoonsgegevens nodig dan de persoonsgegevens, genoemd in het tiende en elfde lid. Tegelijk met het vervallen van het tiende en elfde lid, zal ook het twaalfde lid vervallen.

Het dertiende lid regelt dat verschillende wettelijke grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens tijdelijk zullen bestaan. Dit gaat om de wettelijke grondslagen inzake het ambtshalve gericht informeren (het tiende lid) en het evalueren van de effectiviteit van het ambtshalve gericht informeren (het elfde lid) en de delegatiegrondslag om nadere regels te stellen over het voorgaande (het twaalfde lid). Deze wettelijke grondslagen worden gedurende een jaar na inwerkingtreding gebruikt om niet-gebruik door ouders van kinderen die op het moment van inwerkingtreding al over een Wlz-indicatie beschikken, te adresseren. Na dit jaar vervallen de betreffende artikelleden. Ook vervallen na dit jaar de nadere regels die op grond van het twaalfde lid zijn gesteld.

Onderdeel B, subonderdeel 1 (artikel 9.1.3, tiende en elfde lid (nieuw))

Dit onderdeel voegt in artikel 9.1.3 twee leden in voor de vier leden die bij onderdeel A zijn toegevoegd, onder vernummering van die leden. Het tiende lid (nieuw) regelt dat het CIZ persoonsgegevens aan de SVB verstrekt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van de SVB tot vaststelling of een recht op DKIZ bestaat of eindigt. Dit doet het CIZ kosteloos op verzoek van de SVB naar aanleiding van een aanvraag van een ouder of ambtshalve. De mogelijkheid blijft bestaan voor ouders van kinderen met een Wlz-indicatie om zelf DKIZ aan te vragen, waarna het CIZ op verzoek van de SVB persoonsgegevens verstrekt.18 Dit geldt bijvoorbeeld ook wanneer eerder met gebruik van de opt-out van de ambtshalve verstrekking is afgezien (elfde lid). Het gaat om persoonsgegevens van kinderen voor wie het recht op Wlz-zorg vanuit de Wlz is vastgesteld en die de leeftijd hebben, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AKW: van drie tot achttien jaar. Het recht op DKIZ is in de AKW beperkt tot kinderen in deze leeftijdscategorie. Daarom is de gegevensverstrekking beperkt tot de leeftijden, bedoeld in de AKW. De persoonsgegevens die op grond van het tiende lid worden verstrekt zijn opgesomd in de onderdelen a tot en met d. In dit specifieke geval zijn alle te verwerken gegevens opgenomen in de wet, omdat reeds bekend is welke gegevensverwerking noodzakelijk is om het doel te bereiken. Deze gegevens zijn het gecodeerde gegeven dat het CIZ het recht op Wlz-zorg heeft vastgesteld van een verzekerde van drie tot achttien jaar, de ingangsdatum en – indien van toepassing – de einddatum van dit besluit, de geboortedatum en het burgerservicenummer van die verzekerde. In het tiende lid wordt met verzekerde het kind bedoeld. Alleen verzekerden kunnen recht op zorg hebben op grond van de Wlz en in aanmerking komen voor een Wlz-indicatie. DKIZ kan enkel worden toegekend aan degene die verzekerd is op grond van de AKW en tot wiens huishouden het betreffende kind behoort. De verzekerde op grond van de Wlz is dus niet dezelfde persoon als de verzekerde op grond van de AKW.

Het elfde lid (nieuw) regelt dat voorafgaand aan de ambtshalve verstrekking, bedoeld in het tiende lid (nieuw), ouders binnen een termijn van ten minste twee weken kunnen aangeven dat zij niet akkoord zijn met deze verstrekking. Het CIZ draagt er zorg voor dat deze opt-out wordt geboden bij het afgeven van het Wlz-indicatiebesluit. Voor kinderen die nog geen drie jaar zijn op het moment dat ten aanzien van hen een Wlz-indicatiebesluit wordt afgegeven, vindt geen opt-out plaats. Het CIZ stuurt aan de betreffende ouders een brief die hen wijst op het mogelijke recht op DKIZ vanaf de derde verjaardag van het kind (zie hierover paragraaf 4).

Voor een nadere toelichting op de inhoud en achtergrond van de wijzigingen in artikel 9.1.3 Wlz wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting. Voor een nadere toelichting op de verwerking van persoonsgegevens in relatie tot mensenrechten en de AVG, waaronder inzake de opt-out, wordt verwezen naar paragraaf 3.1 respectievelijk 3.2.

Onderdeel B, subonderdelen 2 en 3 (artikel 9.1.3, veertiende en vijftiende lid (nieuw))

Onderdeel B, subonderdelen 2 en 3 wijzigen de leden die zijn toegevoegd bij onderdeel A in verband met de vernummering van de artikelleden als gevolg van onderdeel B, subonderdeel 1. Subonderdeel 2 wijzigt de verwijzing in het veertiende lid (nieuw). Subonderdeel 3 wijzigt de verwijzingen in het vijftiende lid (nieuw). Deze wijzigingen zijn dus louter technisch van aard.

ARTIKEL II ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

Onderdeel A (artikel 12)

Onderdeel A wijzigt artikel 12, eerste en derde lid, van de AKW om het bedrag van de kinderbijslag te verlagen, om de wijzigingen uit dit voorstel te kunnen financieren. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.1 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting. In het eerste lid en in het derde lid, onderdeel c, wordt het basisbedrag (tevens: het kwartaalbedrag voor kinderen vanaf twaalf jaar) verlaagd met € 0,33. In het derde lid, onderdeel a, wordt het kwartaalbedrag voor kinderen jonger dan zes jaar verlaagd met € 0,23. In het derde lid, onderdeel b, wordt het kwartaalbedrag voor kinderen vanaf zes tot twaalf jaar verlaagd met € 0,28. Deze bedragen worden op grond van artikel III voor inwerkingtreding van dit onderdeel geactualiseerd met het oog op indexatie op de voet van artikel 13 AKW die nog volgt na indiening van dit wetsvoorstel.

Onderdeel B (artikel 14, derde lid)

Onderdeel B wijzigt artikel 14, derde lid, van de AKW om mogelijk te maken dat DKIZ met zes maanden terugwerkende kracht wordt toegekend. Het recht op DKIZ gaat niet eerder in dan zes maanden voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin daartoe een aanvraag is ingediend. Gelet op de bestaande kwartaalsystematiek van de kinderbijslag betekent dit dat de totale terugwerkende kracht voor DKIZ tot bijna negen maanden kan bedragen. Dit is het geval indien de aanvraag is ingediend op de laatste dag van een kalenderkwartaal. Het recht kan later ingaan als sprake is van een heraanvraag waarvan de DKIZ nog niet is verlopen: in dat geval wordt terugwerkende kracht maximaal toegepast tot de eerste dag waarop het eerdere toegekende recht is verlopen. Voor een nadere toelichting op de toekenning van DKIZ met terugwerkende kracht wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Onderdeel C (artikel 14)

Onderdeel C wijzigt artikel 14 van de AKW om mogelijk te maken dat DKIZ ambtshalve wordt toegekend.

Het eerste subonderdeel vervangt het eerste lid. Het eerste lid regelt de vaststelling van enkele vormen van kinderbijslag door de SVB. Ter verbetering van de leesbaarheid van dit artikellid is gekozen voor een vormgeving met drie onderdelen, waarbij onderdeel a ziet op de (enkele) kinderbijslag, onderdeel b op de dubbele kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AKW en onderdeel c op de extra kinderbijslag (AKW+), bedoeld in artikel 7a, tweede lid. Eveneens ter verbetering van de leesbaarheid is de termijn voor indiening van de aanvraag inzake AKW+ uit dit artikellid gehaald en verplaatst bij het tweede subonderdeel (wijziging derde lid). Met onderdelen a en c is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten aanzien van (enkele) kinderbijslag en AKW+. Onderdeel b regelt dat DKIZ niet alleen op aanvraag, maar ook ambtshalve kan worden vastgesteld. Indien de SVB een ambtshalve signalering van het CIZ ontvangt, stelt de SVB ambtshalve op basis van die signalering vast of sprake is van een recht op DKIZ. De ambtshalve signalering is in onderdeel b aangeduid als informatie, verschaft door het CIZ. Hierbij is verwezen naar het nieuwe artikel 9.1.3, tiende lid, van de Wlz dat bij artikel I, onderdeel B, wordt ingevoegd. Voor een nadere toelichting op de ambtshalve vaststelling van DKIZ wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Het tweede subonderdeel vervangt het derde lid. Het nieuwe derde lid regelt de termijn voor indiening van de aanvraag inzake AKW+. Deze termijn stond in het oude eerste lid. Deze wijziging is ter verbetering van de leesbaarheid van het te wijzigen artikel 14 AKW. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De regeling van de terugwerkende kracht uit het derde lid is verwerkt in het derde subonderdeel (vijfde lid).

Het derde subonderdeel voegt een vijfde artikellid toe aan artikel 14. Dit vijfde lid regelt de terugwerkende kracht bij toekenning. De terugwerkende kracht bij toekenning van (enkele) kinderbijslag is geregeld in de aanhef en onderdeel a. Het recht op (enkele) kinderbijslag kan niet eerder ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag daartoe werd ingediend. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de aanvang van het recht op (enkele) kinderbijslag. De terugwerkende kracht bij toekenning van DKIZ is geregeld in de aanhef en onderdeel b. Het recht op DKIZ gaat niet eerder in dan zes maanden voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin daartoe een aanvraag is ingediend (subonderdeel 1°). Hiermee wordt niet beoogd inhoudelijk af te wijken van artikel II, onderdeel B. Indien sprake is van ambtshalve vaststelling van DKIZ, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, gaat het recht op DKIZ niet eerder in dan zes maanden voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin het recht op zorg aanvang op grond van het Wlz-indicatiebesluit (onderdeel 2°). Net als bij artikel II, onderdeel B, kan de totale terugwerkende kracht voor DKIZ tot bijna negen maanden bedragen. Dit is het geval indien de aanvraag is ingediend dan wel het recht op zorg is aangevangen op de laatste dag van een kalenderkwartaal. Voor een nadere toelichting op de toekenning van DKIZ met terugwerkende kracht wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Onderdeel D (artikel 18)

Onderdeel D wijzigt artikel 18 van de AKW om de regeling van de betalingstermijn aan te passen met het oog op de introductie van ambtshalve vaststelling van de DKIZ. Daarnaast worden verschillende wijzigingen doorgevoerd ter verbetering van de leesbaarheid van het artikel.

Subonderdeel 1 vervangt het eerste lid. Het eerste lid regelt de betaaltermijn van enkele vormen van kinderbijslag door de SVB. Ter verbetering van de leesbaarheid van dit artikellid is gekozen voor een vormgeving met drie onderdelen, waarbij onderdeel a ziet op de (enkele) kinderbijslag, onderdeel b op de dubbele kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AKW en onderdeel c op de extra kinderbijslag (AKW+), bedoeld in artikel 7a, tweede lid. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de betaling van kinderbijslag, AKW+ en DKIZ die op aanvraag is vastgesteld. Onderdeel b regelt de betalingstermijn van DKIZ. Indien sprake is van een aanvraag, vindt betaling nog steeds zo spoedig mogelijk plaats, doch uiterlijk drie maanden na indiening van de aanvraag. Indien sprake is van ambtshalve vaststelling van DKIZ, vindt betaling zo spoedig mogelijk plaats, docht uiterlijk drie maanden na ontvangst door de SVB van de ambtshalve signalering van het CIZ. Deze is aangeduid als de informatie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b. Voor een nadere toelichting op de betaaltermijn inzake de DKIZ na ambtshalve signalering wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Subonderdeel 2 vervangt het zesde lid. Deze wijziging dient enkel ter verbetering van de leesbaarheid van dit artikellid. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Het artikellid is onderverdeeld in een aanhef en twee onderdelen. De aanhef, eerste zin, gaat over de situatie waarin de persoon aan wie op grond van het vierde of vijfde lid kinderbijslag zou moeten worden betaald geen aanvraag daartoe heeft ingediend. In die gevallen wordt de kinderbijslag betaald aan de persoon die daartoe wel een aanvraag heeft ingediend. De aanhef, tweede zin, gaat over de situatie waarin de persoon aan wie op grond van het vierde of vijfde lid kinderbijslag zou moeten worden betaald alsnog een aanvraag daartoe heeft ingediend. Betaling van kinderbijslag geschiedt dan aan die persoon. Indien de aanvraag is ingediend in de eerste twee maanden van het kalenderkwartaal vangt de betaling aan die aanvrager aan na afloop van dat kalenderkwartaal (onderdeel a). Is de aanvraag in de derde maand van het kalenderkwartaal ingediend, dan vangt de betaling aan die aanvrager aan na afloop van het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de aanvraag alsnog is ingediend (onderdeel b).

Onderdeel E (artikel 29c)

Onderdeel E wijzigt artikel 29c van de AKW om de regeling van de beschikkingstermijn aan te passen met het oog op de introductie van ambtshalve vaststelling van de DKIZ.

Subonderdeel 1 wijzigt het eerste lid en tweede lid. Indien sprake is van ambtshalve vaststelling van DKIZ, vangt de redelijke termijn voor beschikking aan na ontvangst door de SVB van de ambtshalve signalering van het CIZ (eerste lid). Deze is aangeduid als de informatie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b. In die gevallen is de redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van die informatie geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde lid is gedaan (tweede lid).

Subonderdeel 2 wijzigt het derde lid. Daarin is geregeld dat de redelijke termijn voor beschikking kan worden verlengd, indien een beschikking niet binnen die termijn kan worden gegeven. Van deze verlenging wordt de aanvrager in kennis gesteld. Subonderdeel 2 wijzigt het derde lid voor gevallen waarin sprake is van een ambtshalve vaststelling van DKIZ. In deze gevallen wordt de kennisgeving gestuurd aan degene aan wie de (enkele) kinderbijslag ten aanzien van het betreffende kind wordt uitbetaald.

Subonderdeel 3 voegt een vierde artikellid toe aan artikel 29c. Deze toevoeging ziet op de uitzonderlijke situatie waarin de SVB wel een ambtshalve signalering van het CIZ ontvangt, maar vervolgens niet overgaat tot vaststelling van een recht op DKIZ. Op grond van het vierde lid stuurt de SVB in die gevallen een bericht over de beslissing tot niet-vaststelling van het recht op DKIZ. Dit geschiedt binnen een redelijke termijn nadat de SVB de beslissing tot niet-vaststelling heeft genomen. Indien ten aanzien van het betreffende kind (enkele) kinderbijslag wordt uitbetaald, wordt de kennisgeving gestuurd aan de ouder aan wie dit wordt uitbetaald (onderdeel a). Indien geen kinderbijslag wordt uitbetaald ten aanzien van het betreffende kind, wordt de kennisgeving gestuurd aan degene aan wie het Wlz-indicatiebesluit is gericht (onderdeel b). Deze kennisgeving geldt als een negatieve beslissing in de zin van artikel 6:2, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (fictief besluit). Tegen dit fictieve besluit staat bezwaar open bij de SVB.

Voor een nadere toelichting op de regeling omtrent de beschikkingstermijn inzake de DKIZ na ambtshalve signalering wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

ARTIKEL III ACTUALISERING VAN DE BEDRAGEN IN ARTIKEL II, ONDERDEEL A

Dit artikel wijzigt de bedragen als bedoeld in artikel II, onderdeel A, vóór toepassing van dat onderdeel. Het betreft de verlaagde bedragen van de kinderbijslag. Ten behoeve van dekking voor dit wetsvoorstel wordt het basisbedrag van de kinderbijslag verlaagd met € 0,33. De hoogte van de kinderbijslag loopt op naarmate kinderen ouder worden. Voor kinderen tot zes jaar krijgen ouders 70% van het basisbedrag. De verlaging wordt voor deze ouders € 0,23 per kwartaal. Voor ouders van kinderen in de leeftijd van zes tot twaalf jaar geldt dat ouders 85% van het basisbedrag ontvangen. De kinderbijslag wordt voor deze ouders met € 0,28 per kwartaal verlaagd. Met artikel III wordt bewerkstelligd dat voor de vermindering van de kinderbijslag wordt gewerkt met de bedragen die op het moment van toepassing van artikel II, onderdeel A, actueel zijn. Hierdoor wordt rekening gehouden met indexaties die op grond van artikel 13 AKW nog zullen plaatsvinden vóór toepassing van artikel II, onderdeel A. Daartoe vervangt artikel III, onderdeel a, het basisbedrag in artikel 12, eerste lid, van de AKW door het op dat moment actuele bedrag, verminderd met € 0,33. Ditzelfde doet artikel III, onderdeel d, voor het kwartaalbedrag voor kinderen vanaf twaalf jaar. Artikel III, onderdeel b, vervangt het kwartaalbedrag voor kinderen tot zes jaar door het op dat moment actuele bedrag, verminderd met € 0,23. Artikel III, onderdeel c, vervangt het kwartaalbedrag voor kinderen vanaf zes jaar tot twaalf jaar door het op dat moment actuele bedrag, verminderd met € 0,28.

ARTIKEL IV INWERKINGTREDING

Het wetsvoorstel, eenmaal wet, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Het voornemen is alle onderdelen in werking te laten treden op 1 april 2024. Indien een latere inwerkingtreding van de ambtshalve signalering door het CIZ is aangewezen, is het voornemen artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdelen A en B, en artikel III in werking te laten treden met ingang van 1 april 2024. Artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdelen C, D en E, kunnen dan op een later moment in werking treden, bijvoorbeeld met ingang van 1 juli 2024.

Voor een nadere toelichting op de inwerkingtreding wordt verwezen naar paragraaf 8 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip