Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bestuursrechtelijk op te treden tegen de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch materiaal;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
de aanbieder van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 138g van het Wetboek van Strafvordering;
de aanbieder van een communicatiedienst bestaande in de opslag van gegevens die van een ander afkomstig zijn;
de Autoriteit, genoemd in artikel 2;
een geautomatiseerd werk als bedoeld in artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht;
afbeeldingen als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht;
het treffen van maatregelen ter voorkoming dat van online kinderpornografisch materiaal wordt kennisgenomen, alsmede ter voorkoming van de verdere verspreiding van dit materiaal, dan wel het verwijderen van het materiaal uit het geautomatiseerde werk, met behoud van de gegevens ten behoeve van de strafvordering en de bestuursrechtelijke procedure;
Onze Minister van Justitie en Veiligheid.
1. Er is een Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal.
2. De Autoriteit heeft tot taak:
a. de ontoegankelijkmaking van online kinderpornografisch materiaal af te dwingen;
b. onderzoek te doen naar, en informatie te verstrekken over, de aanwezigheid van online kinderpornografisch materiaal teneinde de verspreiding daarvan onder het publiek te beperken, waar mogelijk in samenwerking met private en publieke partijen.
3. De leden van de Autoriteit en de bij besluit van de Autoriteit aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
1. De Autoriteit bestaat uit drie leden, onder wie de voorzitter.
2. De leden van de Autoriteit worden op voordracht van Onze Minister bij Koninklijk Besluit benoemd, geschorst of ontslagen.
3. Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van de Autoriteit, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
4. De voorzitter wordt benoemd voor een periode van vijf jaar. De overige leden worden benoemd voor een periode van vier jaar. De voorzitter en de overige leden kunnen worden herbenoemd voor eenzelfde periode.
5. Schorsing en ontslag van de leden van de Autoriteit vindt slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen en geschiedt bij Koninklijk Besluit. De voordracht voor schorsing of ontslag wordt niet gedaan dan nadat de Autoriteit daarover is gehoord.
6. Ontslag van een lid van de Autoriteit vindt voorts plaats op eigen verzoek.
1. De Autoriteit stelt een bestuursreglement vast.
2. De Autoriteit maakt het bestuursreglement bekend in de Staatscourant, na de goedkeuring, bedoeld in artikel 11 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
1. De artikelen 12, 21 en 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn niet van toepassing op de Autoriteit.
2. In afwijking van artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is de Autoriteit slechts verplicht aan Onze Minister inlichtingen te verstrekken of inzage te geven in zakelijke gegevens en bescheiden met betrekking tot het gevoerde financiële beheer en de administratieve organisatie.
3. Artikel 23 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vindt slechts toepassing ten aanzien van het door de Autoriteit gevoerde financiële beheer en de administratieve organisatie.
Artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing op de Autoriteit en de onder de Autoriteit werkzame personen, voor zover deze handelingen verrichten ter uitvoering van de bij deze wet aan de Autoriteit opgedragen taken en bevoegdheden.
1. In afwijking van de artikelen 2:14, eerste lid, en 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in het verkeer tussen de Autoriteit en een aanbieder van hostingdiensten een bericht uitsluitend elektronisch verzonden.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het elektronisch berichtenverkeer plaatsvindt.
1. Over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden overlegt de Autoriteit met de politie en het openbaar ministerie.
2. De Autoriteit kan persoonsgegevens of inlichtingen, verkregen bij de uitvoering van de aan hem krachtens deze wet opgedragen taken, aan de politie verstrekken voor zover deze persoonsgegevens of inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van diens wettelijke taak, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012.
1. De Autoriteit kan een aanbieder van hostingdiensten die online kinderpornografisch materiaal heeft opgeslagen een aanwijzing geven alle redelijkerwijs te nemen maatregelen te treffen om dit materiaal ontoegankelijk te maken.
2. Indien de aanwijzing niet kan worden gericht tot een aanbieder van hostingdiensten, kan deze worden gericht tot een aanbieder van een communicatiedienst.
3. De aanbieder tot wie de aanwijzing is gericht handelt overeenkomstig die aanwijzing.
4. De aanwijzing is schriftelijk en vermeldt:
a. de feiten en omstandigheden waar, naar het oordeel van de Autoriteit, uit blijkt dat kennelijk sprake is van online kinderpornografisch materiaal;
b. welke gegevens ontoegankelijk moeten worden gemaakt;
c. de termijn waarbinnen dat moet gebeuren.
1. De Autoriteit kan een aanbieder van hostingdiensten opdragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch materiaal middels zijn diensten te beperken.
2. Desgevraagd verstrekt een aanbieder van hostingdiensten aan de Autoriteit informatie over de door hem getroffen maatregelen.
3. Een aanbieder van hostingdiensten kan de Autoriteit verzoeken om wijziging of intrekking van een besluit als bedoeld in het eerste lid. De Autoriteit beslist zo spoedig mogelijk op het besluit, doch uiterlijk 3 maanden na ontvangst van de aanvraag.
De Autoriteit is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van de in artikel 6, derde lid, en de in artikel 7, eerste en tweede lid, opgenomen verplichtingen.
1. De Autoriteit is bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 6, derde lid. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. De Autoriteit is bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke boete bij niet-nakoming van een opdracht als bedoeld in artikel 7, eerste lid. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3. Indien de overtreding bestaat uit het systematisch of aanhoudend overtreden van artikel 6, derde lid, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht of, indien die boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, ten hoogste 4% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd.
1. De Autoriteit kan een beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 9, eerste lid, openbaar maken.
2. Op de openbaarmaking is artikel 5.1 van de Wet open overheid van overeenkomstige toepassing.
3. De openbaarmaking geschiedt niet eerder dan nadat twee weken zijn verstreken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt.
4. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan of het verzoek is ingetrokken.
5. Bij de openbaarmaking wordt vermeld of tegen het besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete een rechtsmiddel is ingesteld dan wel of daartoe de mogelijkheid bestaat.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de openbaar te maken gegevens, waaronder de wijze waarop de openbaarmaking plaatsvindt en de mogelijke reactie van de geadresseerde in verband met de openbaarmaking van zijn gegevens.
1. Gelet op artikel 9, aanhef en tweede lid, onderdeel g, van de Algemene verordening gegevensbescherming, is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, te verwerken niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door de Autoriteit voor zover de verwerking van deze gegevens noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn bevoegdheden op grond van deze wet.
2. Gelet op artikel 10 van de Algemene verordening gegevensbescherming mag de Autoriteit persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, verwerken voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn bevoegdheden op grond van deze wet.
1. De verplichtingen en rechten als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming, kunnen worden beperkt indien dit noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van een in artikel 23, eerste lid, onderdelen a, c, d, of i van de Algemene verordening gegevensbescherming genoemd belang.
2. Indien de Autoriteit gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid, deelt hij dit voorzien van een dragende onderbouwing schriftelijk mee aan de betrokkene wiens rechten worden beperkt.
3. In afwijking van het tweede lid, wordt geen mededeling gedaan aan de betrokkene indien dit afbreuk doet aan het doel van de beperking.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het behoud van het kinderpornografisch materiaal en de daarbij bijbehorende persoonsgegevens door de Autoriteit, en regels over de wijze waarop dit materiaal kan worden gebruikt ten behoeve van de strafvordering of de bestuursrechtelijke procedure.
In artikel 54a van het Wetboek van Strafrecht wordt na «artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering» ingevoegd: of een aanwijzing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal.
Indien artikel 2 van de Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud eerder in werking treedt of is getreden dan artikel 2 van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
1. Artikel 2 komt te luiden:
1. De Autoriteit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud, heeft mede tot taak:
a. de ontoegankelijkmaking van online kinderpornografisch materiaal af te dwingen, en
b. onderzoek te doen naar, en informatie te verstrekken over, de aanwezigheid van online kinderpornografisch materiaal teneinde de verspreiding daarvan onder het publiek te beperken, waar mogelijk in samenwerking met private en publieke partijen.
2. De leden van de Autoriteit en de bij besluit van de Autoriteit aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. De artikelen 2a, 2b en 2c vervallen.
3. Artikel 13 komt te luiden:
In artikel 54a van het Wetboek van Strafrecht wordt na «of een beslissing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (PbEU 2021, L 172)» ingevoegd: of een aanwijzing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal.
Artikel 19 van de Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud vervalt.
Indien het bij koninklijke boodschap van 18 juli 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de herziening van afdeling 2.3 van die wet (Kamerstuknummer 35261) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, van die wet eerder in werking treedt dan artikel 4 van deze wet, wordt in artikel 4 van deze wet «de artikelen 2:14, eerste lid, en 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door »artikel 2:8 van de Algemene wet bestuursrecht».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie en Veiligheid,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,