Gepubliceerd: 9 mei 2023
Indiener(s): Marnix van Rij (staatssecretaris financiƫn) (CDA)
Onderwerpen: economie ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36312-6.html
ID: 36312-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 mei 2023

Inhoudsopgave

blz.

 

Inleidende opmerkingen

1

Algemeen deel

2

1.

Inleiding

2

2.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

4

3.

Budgettaire aspecten

9

4.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

10

5.

Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

11

6.

Uitvoeringskosten Belastingdienst

13

Inleidende opmerkingen

Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van het door de vaste commissie van Financiën uitgebrachte verslag over het wetsvoorstel.

Het kabinet is verheugd dat de leden van de fracties van de VVD, de D66, de PVV, het CDA, de SP, de ChristenUnie en de BBB inbreng hebben geleverd voor het verslag. De vragen van de leden van de verschillende fracties zien onder andere op de hoogte van de omzetdrempel, de inhoudelijke wijzigingen en de inpasbaarheid in de systemen van de Belastingdienst. Het kabinet vindt dit, net als deze leden, belangrijke onderwerpen. Wij danken de leden voor hun gedegen inbreng.

Het kabinet hoopt met deze nota de onduidelijkheden over dit wetsvoorstel weg te nemen. In deze nota zijn de vragen en opmerkingen uit het verslag integraal opgenomen in cursieve tekst en de beantwoording daarvan in gewone typografie. De vragen en antwoorden zijn van een nummer voorzien, waarnaar in voorkomende gevallen in andere antwoorden is verwezen.

Algemeen deel

1. Inleiding

1 – VVD

De leden van de VVD-fractie vragen of de verschillende grenswaarden worden geïndexeerd. Hoe wordt inflatie hierin meegenomen? Zo nee, waarom niet? Op basis waarvan zijn de huidige grenswaarden tot stand gekomen? Wanneer zijn deze grenswaarden voor het laatst aangepast?

De BTW-richtlijn 2006 voorziet momenteel nog in een maximale omzetdrempel van € 5.000. Lidstaten hebben echter de mogelijkheid door middel van een derogatie een hogere omzetdrempel toe te passen. In de Richtlijn kleineondernemersregeling, die van kracht wordt per 1 januari 2025, is de maximale omzetdrempel opgetrokken naar € 85.000. Alle lidstaten kunnen daardoor hun huidige omzetdrempel in stand laten zonder daarvoor (steeds opnieuw) om een derogatie te verzoeken. Om concurrentieverstoringen tegen te gaan en de belastingopbrengsten te waarborgen is ook een Unie-omzetdrempel van € 100.000 ingevoerd.

In 2020 is de Nederlandse omzetdrempel vastgesteld op een budgettair neutraal bedrag, ten opzichte van de regeling die daarvoor van kracht was, van € 20.000. De implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling vormt geen directe aanleiding om de omzetdrempel aan te passen. Het introduceren van een jaarlijkse inflatiecorrectie zou de regeling complexer maken, zeker gelet op de doelgroep. De kleineondernemersregeling wordt in 2026 geëvalueerd. Daarbij zal ook bezien worden of de omzetdrempel aanpassing behoeft.

2 – D66

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of alle EU-landen een kleineondernemersregeling (KOR) hebben, en hoe de regering de verschillen tussen de verschillende KOR-regelingen apprecieert. Mocht blijken dat niet alle landen een KOR hebben, is de regering dan voornemens om andere landen aan te sporen om een KOR te introduceren, om zo een gelijk(er) speelveld te introduceren?

Op dit moment hebben 26 van de 27 lidstaten een kleineondernemersregeling in de vorm van een omzetgerelateerde vrijstellingsregeling. Eén lidstaat heeft een kleineondernemersregeling in de vorm van een degressieve verminderingsregeling. Vanaf 1 januari 2025 is alleen een omzetgerelateerde vrijstellingsregeling toegestaan en kunnen ondernemers de kleineondernemersregeling die andere lidstaten hebben ook toepassen. De wetgeving in andere lidstaten is nog in ontwikkeling zodat eventuele verschillen (zo die er al zullen zijn) nog niet bekend zijn. Eventuele verschillen tussen de lidstaten zullen hoofdzakelijk de hoogte van de nationale omzetdrempels betreffen (zoals nu ook al het geval is). Het niveau waarop een nationale omzetdrempel wordt vastgesteld zal per lidstaat van verschillende omstandigheden afhangen, zoals nalevingsrisico’s, de hoogte van de btw-nalevingskosten, marktkarakter en budgettaire middelen.

3 – PVV

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om aan te geven hoeveel Nederlandse ondernemers, die onder de kleineondernemersregeling vallen, tevens internationaal prestaties verrichten en meer specifiek in de EU.

Op dit moment maken ruim 270.000 ondernemers, niet zijnde zonnepaneelhouders, gebruik van de Nederlandse kleineondernemersregeling. Het is echter niet bekend hoeveel van de 270.000 kleine ondernemers in andere lidstaten leveringen of diensten verrichten die in andere lidstaten zijn belast omdat het (nu) niet relevant is deze gegevens te administreren. Deze ondernemers kunnen in die lidstaten zijn geregistreerd voor btw-doeleinden of hun btw aangeven en afdragen door middel van het éénloketsysteem. Evenmin is bekend hoeveel van deze ondernemers per 1 januari 2025 gebruik zullen gaan maken van de kleineondernemersregeling in andere lidstaten. De bestaande belemmeringen, registeren voor btw-doeleinden en doen van aangiften, om grensoverschrijdend te handelen worden immers verminderd.

4 – CDA

De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel voor de in Nederland gevestigde ondernemer die uitsluitend in Nederland opereert, materieel weinig veranderingen inhoudt. Kan de regering toelichten welke veranderingen het voorstel wel inhoudt voor deze ondernemers? Kan de regering bevestigen dat de wijzigingen die het wetsvoorstel inhoudt, de mogelijkheden voor ondernemers alleen uitbreiden en dat administratieve lasten inderdaad verlaagd worden conform het doel van het voorstel?

Voor de in Nederland gevestigde ondernemer die uitsluitend in Nederland opereert voorziet dit wetsvoorstel hoofdzakelijk in wijzigingen van bepaalde termijnen. De termijn waarbinnen de ondernemer ten minste moet deelnemen aan de kleineondernemersregeling komt te vervallen en de termijn dat toepassing van de regeling niet is toegestaan na vrijwillige uittreding of drempeloverschrijding wordt verkort. Tevens wordt de uitsluitingstermijn van drie jaar met dit wetsvoorstel verkort tot het lopende en het daaropvolgende kalenderjaar. Hiermee wordt deelname aan de kleineondernemersregeling flexibeler en toegankelijker. Wel gaat gelden dat de ondernemer die de kleineondernemersregeling nog niet toepast hiervan (tijdelijk) is uitgesloten indien hij in het voorafgaande kalenderjaar de omzetdrempel heeft overschreden. Deze voorwaarde is in de Richtlijn kleineondernemersregeling geïntroduceerd om een gelijk speelveld te creëren. Daarnaast wordt de registratiedrempel (jaaromzet van maximaal € 2.200) gecodificeerd waar beneden ondernemers zich niet voor de btw en de toepassing van de kleineondernemersregeling hoeven te melden als zij dat ook niet hoeven te doen bij de kamer van koophandel (hetgeen bijvoorbeeld bij particuliere zonnepaneelhouders in de regel het geval is). Deze ondernemers kunnen dan «automatisch» de kleineondernemersregeling toepassen.

Het kabinet is van mening dat deze wijzigingen geen noemenswaardig effect hebben op de administratieve lasten van de Nederlandse ondernemer die uitsluitend de Nederlandse kleineondernemersregeling toepast. Wel bieden deze wijzigingen ondernemers per saldo meer flexibiliteit om bij wijziging van omstandigheden het gebruik van de kleineondernemersregeling te heroverwegen.

5 – SP

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven waarom de huidige regelingen verouderd zijn en de administratieve lasten niet genoeg beperken. Met welke lasten komen ondernemers alsnog in aanraking, terwijl dat niet de bedoeling was van de KOR?

De huidige kleineondernemersregelingen zijn verouderd omdat ze alleen voorzien in de toepassing ervan in de lidstaat waar de kleine ondernemer is gevestigd. De huidige kleineondernemersregelingen hebben daarom een negatief effect op de concurrentiepositie van ondernemers die actief zijn in andere lidstaten. Deze kleine ondernemers kunnen de kleineondernemersregeling van een andere lidstaat niet toepassen, maar moeten zich aldaar voor btw-doeleinden registeren, aangiften doen en btw afdragen. Dit wetsvoorstel brengt daar verandering in.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

6 – VVD

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de huidige nationale drempel zich zal verhouden tot de drempel van andere lidstaten. Wat is de invloed hiervan op de concurrentiepositie van (kleine) ondernemers in Nederland?

De nationale omzetdrempels van de lidstaten variëren van ongeveer € 8.000 tot € 85.000. Een nationale omzetdrempel geldt echter voor elke ondernemer die actief is in de betreffende lidstaat, ongeacht waar deze ondernemer in de Unie is gevestigd. Uit dien hoofde ligt niet in rede dat de hoogte van de nationale omzetdrempel van een andere lidstaat invloed heeft op de concurrentiepositie van in Nederland gevestigde kleine ondernemers.

7 – VVD

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering uitgebreider kan onderbouwen waarom niet is gekozen voor een overschrijdingsmarge, naast het genoemde argument van complexiteit. Voorgenoemde leden menen dat het toepassen van een dergelijke marge mogelijk in een behoefte van kleine ondernemers kan voorzien en vragen of de regering hierop in kan gaan.

Een overschrijdingsmarge biedt ruimte om bij een incidentele overschrijding toch de kleineondernemersregeling te blijven toepassen voor een beperkte tijd. Een overschrijdingsmarge zal echter niet voorkómen dat ook de verhoogde grens onvoorzien kan worden overschreden. Ondernemers moeten dan anticiperen op twee grensbedragen, hetgeen er in de praktijk toe leidt dat in feite één nieuw (hoger) grensbedrag ontstaat. De regeling wint aan duidelijkheid indien één drempelbedrag wordt gehanteerd (hetgeen ook in de huidige regeling het geval is). Daarenboven bevat de Unie-omzetdrempel evenmin een overschrijdingsmarge. Een gelijke behandeling daarmee komt eveneens de duidelijkheid ten goede. Naast een toename in de complexiteit betekent het hanteren van een overschrijdingsmarge dat daarvoor aanvullende budgettaire dekking noodzakelijk is.

8 – VVD

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering in kan gaan op de opmerking van de Raad van State over het ontbreken van een procedure van maximaal 15 dagen voor identificatie van kleine ondernemers.

Het kabinet is van mening dat de BTW-richtlijn 2006 niet verplicht tot een dergelijke termijn nu ervoor gekozen is dat zeer kleine ondernemers niet hoeven te melden bij de Belastingdienst dat zij ondernemer zijn en gebruik willen maken van de kleineondernemersregeling. Deze zogenoemde registratiedrempel geldt bij een jaaromzet van maximaal € 2.200.

9 – VVD

De leden van de VVD-fractie vragen wat de huidige stand van zaken is met de implementatie van deze richtlijn. Is inwerkingtreding per 1 januari 2025 nog steeds mogelijk? Wat zijn risico’s hierbij en hoe worden deze zoveel als mogelijk gemitigeerd?

Het project bij de Belastingdienst voor implementatie van deze richtlijn bevindt zich op dit moment in de zogenoemde kwartiermakersfase ter voorbereiding op de daadwerkelijke fase van de implementatiewerkzaamheden. Momenteel worden hieraan parallel de voorbereidingen voor de realisatiefase van de informatievoorzieningen uitgevoerd. De planning bij de Belastingdienst is dat vanaf juli 2023 wordt gestart met de bouw van de benodigde informatievoorzieningen en dat hiermee de inwerkingtreding per 1 januari 2025 wordt gerealiseerd. Een risicoregister is opgesteld waarin de voornaamste risico’s zijn beschreven met bijbehorende maatregelen die deze risico’s ondervangen. De belangrijkste risico’s zijn het volle (wetgevings)informatievoorzieningsportfolio bij de Belastingdienst en het beschikbaar komen van voldoende personele realisatiecapaciteit. Voor deze risico’s zijn mitigerende maatregelen getroffen die zien op prioriteitstelling en werken met een zogenaamd «minimum viable product» (MVP), dat wil zeggen het maken van een voorziening voor alleen de essentiële automatisering die nodig is per 1 januari 2025.

10 – VVD

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat indien de Nederlandse inspecteur vanuit de belastingdienst van een andere lidstaat een bericht ontvangt indien een ondernemer in diezelfde lidstaat wil ondernemen, aan de omzetdrempel daarvan voldoet.

De Nederlandse inspecteur ontvangt een bericht van de belastingautoriteit van de andere lidstaat waarin staat vermeld of de ondernemer voldoet aan de aldaar geldende nationale omzetdrempel. Indien die andere lidstaat dat bevestigt, is dat een gegeven voor de Nederlandse inspecteur.

11 – PVV

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie een overzicht verstrekken van alle landen binnen de EU die een kleineondernemersregeling kennen en daarbij weergeven wat de omzetdrempel per land is om te kwalificeren als kleine ondernemer? Deze leden verzoeken de regering om aan te geven of elke EU-kleineondernemersregeling facultatief van aard is.

Het gevraagde overzicht is opgenomen in de tabel 1.1 Vanaf 1 januari 2025 geldt dat de kleineondernemersregeling van elke lidstaat facultatief dient te zijn. Voor zover bekend bij het kabinet, zijn momenteel alle omzetgerelateerde vrijstellingen facultatief.

Tabel 1

lidstaat

Omzetdrempel

lidstaat

Omzetdrempel

België

€ 25.000

Litouwen

€ 45.000

Bulgarije

BGN 100.000

± € 50.000

Luxemburg

€ 35.000

Cyprus

€ 15.600

Letland

€ 40.000

Denemarken

DKK 50.000

± € 6.700

Malta

€ 30.000

Duitsland

€ 22.000

 

€ 35.000

Estland

€ 40.000

Nederland

€ 20.000

Finland

€ 15.000

Oostenrijk

€ 35.000

Frankrijk

€ 85.800

Polen

PLN 200.000

± € 43.500

 

€ 44.500

Portugal

€ 13.500

 

€ 34.400

Roemenië

RON 300.000

± € 60.500

Griekenland

€ 10.000

Slovenië

€ 50.000

Hongarije

HUF 12.000.000

± € 32.500

Slowakije

€ 49.790

Ierland

€ 37.500

Spanje

Degressieve vermindering

 

€ 75.000

Tsjechië

CZK 2.000.000

± € 80.500

Italië

€ 65.000

Zweden

SEK 80.000

± € 8.000

Kroatië

€ 39.817

   

12 – PVV

De leden van de PVV-fractie lezen (pagina 5, 8 en 11 memorie van toelichting) dat een ondernemer die gebruik wenst te maken van een kleineondernemersregeling van een ander land zich moet wenden tot de fiscus in zijn eigen land. Kan de regering nader toelichten of dit in de praktijk betekent dat een Nederlandse ondernemer, die bijvoorbeeld in Duitsland gebruik wil maken van de aldaar geldende kleineondernemersregeling zich moet wenden tot de Nederlandse Belastingdienst en dat de Nederlandse Belastingdienst vervolgens de Duitse fiscale wetgeving gaat toetsen? Kan de regering bij haar antwoord in dit kader tevens ingaan op het (door de Nederlandse Belastingdienst) verleende individueel nummer met het achtervoegsel «EX» (pagina 8 memorie van toelichting) en de zekerheid die een ondernemer aan dit individuele nummer kan ontlenen?

Een in Nederland gevestigde ondernemer die in Duitsland de kleineondernemersregeling wil toepassen zal zich moeten wenden tot de Nederlandse inspecteur. De Nederlandse inspecteur toetst in dat geval uitsluitend aan de Unie-omzetdrempel (Nederlandse wetgeving) en de Duitse belastingautoriteit toetst uitsluitend aan de voor Duitsland geldende omzetdrempel. De Duitse belastingautoriteit zal aan de Nederlandse inspecteur berichten of aan de Duitse omzetdrempel is voldaan. Indien voldaan wordt aan de Unie-omzetdrempel en de Nederlandse inspecteur een bevestiging heeft ontvangen van de Duitse belastingautoriteit zal de Nederlandse inspecteur een zogenoemd individueel nummer met het achtervoegsel «EX» toekennen aan de ondernemer. De ondernemer kan er dan van uitgaan dat hij aan de voorwaarden voldoet. Als de toekenning echter is gebaseerd op onjuiste of onvolledige verstrekte informatie kan hierop worden teruggekomen.

13 – CDA

De leden van de CDA-fractie lezen dat de huidige termijn binnen de KOR voor minimale deelname en de termijn dat toepassing niet is toegestaan verkort worden. Deze termijnen waren eerst drie jaar. Wat was in de huidige regeling de reden dat voor een termijn van drie jaar is gekozen?

Deze termijnen zijn opgenomen om te voorkomen dat belastingplichtigen ongewenst strategisch gedrag vertonen om bijvoorbeeld per aangiftetijdvak of investering te kiezen of zij de kleineondernemersregeling willen toepassen. Om een dergelijk ongewenst jojo-effect tegen te gaan, ook bezien vanuit de daarmee samenhangende uitvoeringsaspecten, is destijds voorzien in een termijn van drie jaar.

14 – CDA

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering er niet voor kiest de grens voor gebruik van de KOR te verhogen. Zij vragen de regering in welke landen in de EU ook sprake is van een KOR en wat de drempels er worden gehanteerd voor de betreffende regelingen. Kan de regering ook toelichten hoe de huidige grenzen van 20.000, 85.000 en 100.000 euro tot stand zijn gekomen?

Verwezen wordt naar de antwoorden op vraag 1 en vraag 11.

15 – CDA

De leden van de CDA-fractie lezen verder dat geen procedure van maximaal 15 dagen geldt voor identificatie voor de kleine ondernemers met een omzet tussen 2.200 en 20.000 euro. Kan de regering toelichten wat de termijnen zijn voor deze groep?

De Belastingdienst hanteert als uitgangspunt een termijn van twee weken om het btw-identificatienummer te verstrekken.2

16 – CDA

De leden van de CDA-fractie vragen om een voorbeeld bij de verkorte uitsluitingsperiode. Stel dat iemand in mei 2025 de regeling beëindigt, wanneer mag hij er dan weer gebruik van maken?

Een ondernemer die de regeling in mei 2025 beëindigt, kan (mits tijdig aangemeld) per 1 januari 2027 weer gebruik maken van de kleineondernemersregeling.

17 – ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de omzetdrempel, het bedrag waarboven de kleineondernemersregeling niet meer van toepassing is, gehandhaafd blijft op 20.000 euro. Deze leden vragen of de regering heeft overwogen om dit bedrag te indexeren. Doordat het nominale bedrag al jaren gelijk is gebleven terwijl er in die tijd ook sprake was van inflatie, is de omzetdrempel in reële termen immers verlaagd. Hoe heeft de regering dit inzicht meegewogen bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel? Wat is de budgettaire derving van het verhogen van deze drempel met 1.000, 5.000, 10.000 euro, en met het ophogen tot de maximale omzetdrempel?

Tabel 2 geeft een overzicht van het aantal ondernemers bij een bepaalde omzet, de potentiële kosten indien elke ondernemer met een dergelijke omzet gebruik zou maken van de kleineondernemersregeling en de geraamde kosten van het aantal ondernemers dat naar verwachting daadwerkelijk gebruik zal maken van de kleineondernemersregeling. De ondernemers die per saldo in een teruggaafpositie verkeren zijn buiten beschouwing gelaten, omdat zij naar verwachting de kleineondernemersregeling niet zullen toepassen. Deze gegevens zijn gebaseerd op de aangiftegegevens uit 2022.

Tabel 2

Omzet

Aantal (x 1.000)

Potentiële kosten bij overstap naar de kleineondernemers-regeling in € mln.

Geraamde kosten bij overstap naar de kleineondernemers-regeling in € mln.

20.000–21.000

13

25

10

21.000–25.000

51

112

40

25.000–30.000

59

150

50

30.000–85.000

445

2.238

Onzeker

Blijkens de evaluatie bij de invoering van de kleineondernemersregeling op basis van een omzetgerelateerde vrijstelling zal 40% van de potentiële ondernemers met een omzet van minder dan € 20.000 gebruikmaken van de kleineondernemersregeling. Bij een verhoging van de omzetdrempel tot € 30.000 zal dat eveneens het geval zijn. Dit betekent grofweg € 10 miljoen aan budgettaire kosten per € 1.000 verhoging van de drempel. Het is echter lastig in te schatten wat het gedragseffect zal zijn als de omzetdrempel wordt verhoogd tot € 85.000. Potentieel is het budgettaire effect daarvan aanzienlijk.

Een jaarlijkse inflatiecorrectie wordt niet overwogen. Het introduceren van een jaarlijkse inflatiecorrectie zou de regeling complexer maken, zeker gelet op de doelgroep. Daarenboven wordt de kleineondernemersregeling periodiek geëvalueerd. De kleineondernemersregeling is in 2022 geëvalueerd en de volgende evaluatie zal in 2026 plaatsvinden. Daarbij zal ook worden bezien of de omzetdrempel aanpassing behoeft.

18 – BBB

Het lid van de BBB-fractie vraagt de regering op basis waarvan de huidige grenswaarden van 20.000 euro (KOR), 85.000 euro (maximale omzetdrempel nationale kleineondernemersregeling) en 100.000 euro (Unie-omzetdrempel) tot stand zijn gekomen.

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1.

19 – BBB

Voorts wil het lid van de BBB-fractie graag van de regering weten of en wanneer de nationale en Europese grenswaarden worden geëvalueerd en/of periodiek (automatisch) worden bijgesteld. Wordt de (momenteel relatief hoge) inflatie, in tegenstelling tot de afgelopen jaren hierin nu wel meegenomen?

Blijkens de effectenbeoordeling bij de Richtlijn kleineondernemersregeling is de Europese Commissie voornemens om de werking van de Richtlijn kleineondernemersregeling te evalueren in 2030 (vijf jaar na de inwerkingtreding).3 Het kabinet is echter voornemens om de Nederlandse kleineondernemersregeling al te evalueren in 2026. Bij deze evaluatie zal worden onderzocht of de hoogte van de Nederlandse omzetdrempel nog volstaat. Daarnaast zullen de eerste inzichten van de gevolgen van de implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling in Nederland worden meegenomen.

20 – BBB

Hoe beargumenteert de regering de stelling dat een eventuele aanpassing van de nationale omzetgrens niet binnen dit wetsvoorstel past, gelet op het feit dat deze door de Unie-omzetdrempel en de daarvan afgeleide maximale nationale omzetdrempel in een andere context wordt geplaatst, waarmee de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze grens mogelijkerwijs worden beïnvloed?

Dit wetsvoorstel implementeert de Richtlijn kleineondernemersregeling. Deze richtlijn dwingt niet tot en geeft als zodanig ook geen aanleiding tot een aanpassing van de nationale omzetdrempel. Een eventuele bijstelling van de nationale omzetdrempel kent een eigen afwegingskader, separaat aan deze richtlijnimplementatie. Zie in dit verband ook het antwoord op de vragen 1 en 17.

3. Budgettaire aspecten

21 – VVD

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inmiddels een duidelijker beeld heeft van de geraamde inkomstenderving. Is deze nog steeds 8 miljoen euro structureel?

Naar de huidige stand van zaken is er geen aanleiding om de geraamde budgettaire derving van € 8 miljoen te herzien.

22 – PVV

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering tevens om aan te geven of er al meer zicht is op het aantal kwalificerende buitenlandse ondernemers die in Nederland prestaties verrichten aangezien de schatting (8.000) met grote onzekerheid was omgeven en derhalve de budgettaire impact van het wetsvoorstel ook.

Naar de huidige stand van zaken is er geen aanleiding om het aantal kwalificerende ondernemers uit andere lidstaten die in Nederland (wellicht) de kleineondernemersregeling willen gaan toepassen te herzien.

23- CDA

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering ook de budgettaire gevolgen in kaart kan brengen zoals het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) vraagt als de drempel van 20.000 wordt opgehoogd naar 85.000 euro.

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 17.

24 – SP

De leden van de SP-fractie merken op dat het ATR vindt dat het niet kiezen voor de hogere omzetdrempel en daarmee voor een ruimere toepassing van de KOR, een nadere toelichting behoeft. Kan de regering bevestigen dat deze keuze is ingegeven door het feit dat dit de complexiteit zou verhogen?

Een eventueel hogere omzetdrempel heeft in mindere mate een effect op de complexiteit. Wel kan dit van invloed zijn op de concurrentiepositie van ondernemers die geen gebruik (kunnen) maken van de kleineondernemersregeling. Verder kan de hoogte van de omzetdrempel in zeker zin een aanzuigend effect hebben op kleine zelfstandigen en een verhoging heeft een budgettair effect.

25 – BBB

Graag hoort het lid van de BBB-fractie of de regering inmiddels een duidelijker beeld heeft van de geraamde inkomstenderving als gevolg van de invoering van de Europese kleineondernemersregeling. En kan de regering een inschatting maken van de geraamde inkomstenderving indien wel bij de EU-drempel zou zijn aangesloten?

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 17.

4. Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

26 – D66

De leden van de D66-fractie hebben vragen over de doelmatigheid en handhaafbaarheid van deze regeling. Ten eerste zijn deze leden benieuwd of de regering een beeld heeft bij hoeveel btw Nederlanders ondernemers in het buitenland besparen door de implementatie van deze richtlijn.

Het kabinet kan niet aangeven hoe groot de btw-besparing door Nederlandse ondernemers in andere lidstaten zal zijn. Dat mate van btw-besparing hangt af van het aantal lidstaten waar de kleineondernemersregeling zal worden toegepast, de hoogte van de omzetdrempels, de aard van de prestaties, de aldaar geldende vrijstellingen en btw-tarieven en de afweging om vrijgesteld te presteren versus het recht op de aftrek van voorbelasting.

27 – D66

Ook zijn deze leden benieuwd hoe de grens van maximaal 100.000 euro omzet binnen de Unie gehandhaafd gaat worden. Welke instantie heeft hier zicht op, of kan dit contoleren? Het lijkt deze leden lastig om hierop te handhaven, zij vragen daarom of dit niet de deur openzet tot misbruik van de regeling. Deelt de regering deze vrees?

De zogenoemde Unie-omzetgrens van € 100.000 wordt getoetst door de lidstaat van vestiging. Voor in Nederland gevestigde ondernemers is dat dus de competente Nederlandse inspecteur. De ondernemer rapporteert per kwartaal zijn omzetgegevens per lidstaat aan de lidstaat van vestiging. De lidstaat van vestiging heeft, desgewenst, de mogelijkheid om de boekhouding te controleren. Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat handhaving van deze grens problematisch is of niet zal kunnen plaatsvinden.

28 – D66

De leden van de D66-fractie vinden de doelmatigheid van de regeling belangrijk. Deze leden zijn namelijk gevoelig voor het argument van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat het ongewenst zou zijn om de belastingvoordelen van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) verder te vergroten, aangezien dit in zou gaan tegen de ambitie om juist op de arbeidsmarkt tot een gelijker speelveld te komen. Tegelijkertijd beseffen deze leden dat het handhaven van een omzetgrens die lager is dan het EU-gemiddelde op EU-niveau wellicht leidt tot een ongelijk speelveld. Ondernemers uit landen met een lagere omzetgrens hebben een groter voordeel in Nederland, dan ondernemers uit Nederland in dat land. Dit geldt uiteraard omgekeerd voor de situatie waarin een land een hogere grens heeft dan Nederland. Hoe weegt de regering dit?

Een nationale omzetdrempel geldt voor elke ondernemer die actief is in de betreffende lidstaat, ongeacht waar deze ondernemer in de Unie is gevestigd. Uit dien hoofde ligt niet in rede dat het niveau van de nationale omzetdrempels zal leiden tot een ongelijk speelveld. Zowel een Nederlandse ondernemer als bijvoorbeeld een Zweedse ondernemer kan de Nederlandse kleineondernemersregeling slechts toepassen als zijn jaaromzet in Nederland niet meer bedraagt dan € 20.000. Omgekeerd geldt hetzelfde als de jaaromzet in Zweden niet meer bedraagt dan SEK 80.000 (± € 8.000). In beide gevallen is hun omzet tot hetzelfde bedrag vrijgesteld van btw. Uiteraard moet daarnaast ook steeds worden voldaan aan de Unie-omzetgrens van € 100.000.

29 – D66

De leden van de D66-fractie zijn blij dat er al op relatief korte termijn een evaluatie van de regeling plaats zal vinden. Wel vragen deze leden of deze evaluatie misschien niet zelfs té vroeg is. Gezien de implementatiedatum van de richtlijn van 1 januari 2025, lijkt een evaluatie een jaar later wat vroeg. Zij vragen daarom of het wellicht niet zinniger is om de evaluatie een jaar naar achter te schuiven. Hoe ziet de regering dit?

De evaluatie in 2026 ziet met name op de nieuwe (Nederlandse) kleineondernemersregeling die in 2019 is ingevoerd. Gezien het belang van deze regeling is het goed om niet te lang te wachten met de evaluatie. Het kabinet houdt daarom vast aan de huidige planning. Hierbij zal nog geen volledig beeld zijn van de gevolgen van de implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling, maar kunnen de eerste inzichten wel worden meegenomen. De Europese Commissie is bovendien voornemens om de werking van de Richtlijn kleineondernemersregeling te evalueren in 2030 (vijf jaar na de inwerkingtreding).4

5. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

30 – D66

De leden van de D66-fractie vinden verduurzaming erg belangrijk gezien de grote opgave die er ligt op het vlak van het tegengaan van klimaatverandering en energieonafhankelijkheid. Deze leden vinden het belangrijk dat wet- en regelgeving deze trend stimuleert. Zij begrijpen dat de aanpassingen van de Nederlandse KOR effect hebben op zonnepaneelhouders. Zou de regering willen toelichten wat zij in de praktijk precies gaan merken van deze aanpassingen?

Het voorstel codificeert een beleidsbesluit waarmee de zogenoemde registratiedrempel (€ 2.200) in de wet wordt verankerd. Ondernemers met een jaaromzet in Nederland beneden dit bedrag hoeven zich niet bij de Belastingdienst te melden als ondernemer voor de btw en kunnen dan «automatisch» de kleineondernemersregeling toepassen. Samen met de invoering van het btw-nultarief op de aanschaf en installatie van zonnepanelen betekent dit dat zogenoemde «particuliere» zonnepaneeleigenaren geen administratieve lasten ondervinden vanuit de btw-regelgeving. De registratiedrempel is ook zó gekozen dat «particuliere» zonnepaneeleigenaren slechts in uitzonderlijke gevallen boven deze drempel zullen uitkomen. Dat betekent dat zonnepaneelhouders bijna altijd in zonnepanelen kunnen investeren zonder daarbij btw-consequenties te ondervinden.

31 – CDA

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten of de regeling ook op punten complexer wordt in de toepassing voor burgers en bedrijven, en zo ja, op welke punten.

Voor de toepassing van de kleineondernemersregeling in Nederland door hier gevestigde ondernemers wordt de regeling niet complexer (eerder is sprake van een versoepeling omdat de verplichte uitsluitings- c.q. toepassingsperiode van drie jaar wordt ingekort). Op dit moment is het echter niet mogelijk om in andere lidstaten dan de lidstaat van vestiging de kleineondernemersregeling toe te passen. Ondernemers die dus in andere lidstaten prestaties verrichten zijn nu nog gehouden om zich in die lidstaten te registreren en aan de ter zake gestelde administratieve verplichtingen te voldoen, ook bij een beperkte omzet. Na invoering van het voorstel kunnen ondernemers wél de in andere lidstaten geldende kleineondernemersregeling toepassen, maar onderhouden zij alleen contact met de eigen inspecteur (waaraan zij bijvoorbeeld periodiek informatie moeten verstrekken over hun omzetgegevens).

32 – BBB

Het lid van de BBB-fractie ziet dat de regering ervoor kiest om de nationale drempel niet te verhogen. Hoe verhoudt de Nederlandse omzetdrempel zich tot andere lidstaten?

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 11.

33 – BBB

De richtlijn schrijft inwerkingtreding per 1 januari 2025 voor. Het lid van de BBB-fractie vraagt wat de stand van de implementatie is, mede in relatie tot de afhankelijkheid van andere aanpassingstrajecten. Welke risico’s zijn er?

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 9.

34 – BBB

Uit het nader rapport blijkt, dat ingevolge afspraken die binnen de EU zijn gemaakt, voor de ondernemer die niet aan een nationale omzetgrens voldoet, in de betreffende lidstaat een rechtsingang open staat. Het bericht dat de ondernemer niet voldoet aan die nationale omzetgrens, gaat (is de veronderstelling) echter naar de belastingautoriteit in de andere lidstaat. Wel regelt het wetsvoorstel dat een voor bezwaar vatbare beschikking wordt afgegeven als de nationale drempel wordt overgeschreden. Het lid van de BBB-fractie vraagt de regering om toe te lichten op welke wijze een voor bezwaar vatbare beschikking de in de andere lidstaat gevestigde ondernemer bereikt.

Als een in een andere lidstaat gevestigde ondernemer, met omzet in Nederland, niet voldoet aan de Nederlandse omzetdrempel, zal de Nederlandse inspecteur dat aan de andere lidstaat kenbaar maken. De andere lidstaat zal vervolgens het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» niet toekennen aan de ondernemer, dan wel dat nummer intrekken. De Nederlandse inspecteur zal de beschikking met betrekking tot overschrijding van de nationale omzetgrens afzonderlijk bekendmaken aan de ondernemer. Bekendmaking van een beschikking vindt plaats door toezending of uitreiking daarvan aan de belanghebbende.5

35 – BBB

De verwijzing van de regering naar artikel 4.15, derde lid, Awb, suggereert dat vertraging van de beslistermijn alleen kan worden veroorzaakt door nader onderzoek waarbij informatie uit het buitenland noodzakelijk is. Kan het niet zijn dat ook louter op basis van nationale signalen die duiden op belastingontduiking of -ontwijking nader onderzoek noodzakelijk is, zo vraagt het lid van de BBB-fractie. Wat is in een dergelijk geval de juridische status van het uitblijven van een melding of bevestiging? Kan dit gelijk worden gesteld aan de weigering een besluit te nemen? Welk bericht ontvangt de ondernemer?

De BTW-richtlijn 2006 schrijft (dwingend) voor dat de in Nederland gevestigde ondernemer binnen 35-werkdagen van de lidstaat van vestiging (Nederland) het individuele nummer met het achtervoegsel «EX» ontvangt. Opschorting van deze termijn kan alleen door de lidstaat die de vrijstelling moet verlenen (dus in dit geval niet Nederland). De Nederlandse inspecteur kan, als die lidstaat daartoe overgaat, vervolgens de termijn eveneens opschorten op grond van artikel 4:15, eerste lid, Awb. Als de inspecteur in verband met de termijnopschorting geen of niet-tijdig een beschikking uitreikt kan de ondernemer hierover eerst contact opnemen met de inspecteur. Als vervolgens een beschikking nog steeds uitblijft kan de ondernemer de inspecteur in gebreke stellen. Ingeval de inspecteur dan nog steeds geen beschikking uitreikt, kan de inspecteur een dwangsom verschuldigd worden.

6. Uitvoeringskosten Belastingdienst

36 – VVD

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de systemen van de omzetbelasting uit de jaren 70 komen. Hoe realistisch is het dat de voorgestelde wijzigingen dan uitvoerbaar zijn en invoerbaar in de oude systemen?

Het huidige informatievoorzieningslandschap van de omzetbelasting bestaat in de kern uit een 40 jaar oud systeem (zogenoemd «OOB») met daaraan gekoppeld tal van lokale applicaties en robuuste (tijdelijke) voorzieningen. Om de continuïteit van de heffing van de omzetbelasting op de lange termijn te borgen is gekozen voor de aanschaf van een nieuw softwarepakket. Gegeven de doorlooptijd en de zorgvuldigheid die betracht wordt bij de aanschaf en implementatie van dit pakket, is het noodzakelijk om de informatievoorzieningen voor implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling per 2025 robuust zelf te bouwen volgens de huidige architectuurprincipes van de Belastingdienst. Bij de bouw wordt uitgegaan van de minimale set aan vereisten (MVP) die nodig zijn voor implementatie per 2025, waarmee wordt voldaan aan de wetgeving. Door de zelfbouw via een robuuste voorzieningen hoeft het oude systeem niet te worden aangepast.

37 – VVD

De leden van de VVD-fractie vragen of de volgende zin uit de uitvoeringstoets nader kan worden toegelicht: «voor deze uitvoeringstoets wordt ervan uitgegaan dat een aantal nog bestaande onduidelijkheden in de wetgeving tijdig wordt weggenomen.» Over welke bestaande onduidelijkheden gaat het?

De onduidelijkheden in de wetgeving, zoals de samenloop met de éénloketregelingen, zijn inmiddels weggenomen. Bij de verdere realisatie en implementatie van wetgeving in de processen kan tegen onduidelijkheden worden aangelopen die op voorhand niet waren voorzien. Dergelijke onduidelijkheden kunnen mogelijk tot vertragingen leiden als ze niet tijdig worden weggenomen.

38 – D66

De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst niet onnodig belast wordt. Deze leden kijken daarom kritisch naar alle wijzigingen die invloed hebben op de IV-portfolio van de Belastingdienst. Het feit dat de uitvoeringstoets niet positief is over de maakbaarheid maakt deze leden daarom ongerust. Hoe groot acht de regering de kans dat deze implementatie leidt tot vertraging van cruciale processen elders?

Binnen de Belastingdienst draagt het portfoliomanagement zorg voor de optimale inzet van schaarse resources op de informatievoorzieningsopdrachten om de operationele doelstellingen (de continuïteit van de processen) en veranderambities (de vernieuwing van de processen) van de Belastingdienst te realiseren. Met de gemaakte keuze binnen het portfolio van de Belastingdienst om de implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling los te realiseren van de aanschaf van een pakketoplossing (zie het antwoord op vraag 36), wordt het risico op vertraging van cruciale processen elders zoveel mogelijk geminimaliseerd.

39 – D66

De leden van de D66-fractie vinden dit een goede richtlijn, maar vragen wel of andere zaken, zoals het moderniseren van de Belastingdienst zodat beleidswijzigingen weer doorgevoerd kunnen worden, niet belangrijker zijn. Hoe weegt de regering dit? En, mochten andere cruciale processen hierdoor in gevaar komen, hoeveel ruimte is er dan om toch voor een andere implementatiedatum te kiezen?

Het kabinet deelt de mening dat modernisering van de ondersteunende informatievoorzieningssystemen in de omzetbelasting belangrijk is. De planning is om eerst de systemen in de omzetbelasting voor binnenlandse transacties te moderniseren. Naar verwachting zal in 2026 hiervoor een nieuw systeem operationeel zijn (zie het antwoord op vraag 36). Vervolgens worden na 2026 ook andere regelingen gemoderniseerd. Nederland heeft tijdens de richtlijnonderhandelingen ingezet op een latere implementatiedatum dan oorspronkelijk was voorzien. Dit heeft geleid tot invoering per 1 januari 2025. Op dit moment zijn er geen signalen dat deze datum niet wordt gehaald. Uitstel van de implementatiedatum is alleen mogelijk als de Richtlijn kleineondernemersregeling wordt aangepast en akkoord wordt bevonden door alle 27 lidstaten.

40 – D66

Om dezelfde reden hebben de leden van de D66-fractie wat vragen over de gemaakte keuzes. Zo is deelname aan de KOR facultatief, terwijl een verplichte deelname de uitvoering door de Belastingdienst makkelijker zou maken. Waarom is hier niet voor gekozen?

De BTW-richtlijn 2006 heeft als uitgangspunt dat een ondernemer de keuze heeft om de kleineondernemersregeling toe te passen. Kleine ondernemers die prestaties plegen te leveren aan aftrekgerechtigde ondernemers (B2B) zullen minder snel gebruikmaken van de kleineondernemersregeling. De reden hiervoor kan zijn dat de toepassing van de kleineondernemersregeling geen financieel voordeel oplevert (de afnemer kan immers de btw in aftrek brengen) of vanwege commerciële redenen. Ook kleine ondernemers met veel voorbelasting zullen minder snel geneigd zijn om te opteren voor de kleineondernemersregeling. Dat geldt ook voor startende ondernemers die veel investeringen doen in de beginfase.

41 – PVV

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering om nader in te gaan op de concrete gevolgen voor de IV-portefeuille en meer in het bijzonder wat implementatie van deze richtlijn voor gevolgen heeft voor de modernisering van het landschap omzetbelasting. Heeft implementatie van deze richtlijn (wederom) herprioritering van de IV-portefeuille tot gevolg?

Binnen de modernisering van het IT-landschap voor de omzetbelasting wordt prioriteit gegeven aan de vervanging van het 40 jaar oude systeem door middel van de aanschaf van een pakketoplossing. In de prioritering van IV-portfolio was de implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling al opgenomen. De implementatie van deze richtlijn heeft, zoals hiervoor is geschetst, geen invloed op het aankooptraject in het kader van de modernisering.

42 – CDA

De leden van de CDA-fractie hebben zoals gezegd grote zorgen bij de uitvoering en de gevolgen voor de IV-capaciteit. Allereerst vragen deze leden waarom het wetsvoorstel uitvoerbaar wordt geacht, als er een rode vlag in zit. Zij vinden het zeer risicovol dat implementatie alleen richtlijnconform kan gebeuren als de werkprocessen bijna volledig worden geautomatiseerd. Deze leden hebben zorgen bij de volgende tekst in de uitvoeringstoets: «Implementatie van de richtlijn vergt een omvangrijke inzet van de IV-organisatie in 2022, 2023 en 2024. Dit betekent een aanzienlijk beslag op de beschikbare IV-capaciteit bij de diverse Belastingdienstketens die de richtlijn implementeren.» Kan de regering toelichten waarom zij het gerechtvaardigd vindt een richtlijn te implementeren die komende jaren een heleboel broodnodige IV-capaciteit voor de btw zal opslokken, terwijl deze op korte termijn niet per se noodzakelijk is aangezien we al een goed werkende KOR hebben?

De Richtlijn kleineondernemersregeling is in 2020 inwerking getreden en dient door alle lidstaten per 1 januari 2025 te zijn geïmplementeerd. Mede om de Belastingdienst een ruime termijn te bieden voor de aanpassing van de systemen wordt dit wetvoorstel nu al ingediend. Het eventueel niet implementeren van de Richtlijn kleineondernemersregeling is geen optie, Nederland heeft zich daar immers aan gecommitteerd. Een (onwenselijk) alternatief zou zijn om de kleineondernemersregeling als zodanig in Nederland in te trekken.

43 – CDA

Vindt de regering het acceptabel dat implementatie van een Europese KOR prioriteit krijgt boven de capaciteit voor modernisering van het landschap omzetbelasting die echt heel hard nodig is, als dat nodig is om de deadline van 1 januari 2025 te halen?

De implementatie van de Richtlijn kleineondernemersregeling heeft geen prioriteit boven de modernisering van het landschap omzetbelasting. Juist gelet op de gemaakte keuze voor aanschaf van een pakketoplossing en het belang van een goede doorloop van het aanbestedingstraject, is ervoor gekozen om de informatievoorzieningen voor de implementatie van deze Richtlijn nog binnen het bestaande stelsel van informatievoorzieningen te realiseren.

44 – CDA

Ook vragen deze leden de regering of met deze wet wederom het risico bestaat dat een noodspoor moet worden gecreëerd voor registratie van ondernemers van buiten Nederland, zoals we ook in eerdere btw-wetgeving hebben gezien. De haalbaarheid is immers met grote onzekerheidsmarges omgeven.

Zoals in de antwoorden op de eerdere vragen is aangegeven, zijn op dit moment geen signalen dat deze datum niet wordt gehaald. Evenmin bestaat op dit moment de noodzaak om een noodspoor te creëren.

45 – CDA

De leden van de CDA-fractie vragen de regering na te gaan of andere lidstaten mogelijk ook moeite hebben met het halen van de implementatiedeadline. Ook vragen zij de regering onderzoek te doen naar mogelijkheden tot uitstel van de deadline of flexibiliteit daaromtrent.

Nederland heeft eerder dan andere lidstaten haar implementatiewetgeving voor de Richtlijn kleineondernemersregeling voorbereid om daarmee snel duidelijkheid te kunnen geven aan zowel het bedrijfsleven als de Belastingdienst. Mede om die reden is het (nog) niet bekend of andere lidstaten moeite hebben met het halen van de implementatiedatum. Een eventueel uitstel van de implementeringsdatum van 1 januari 2025 zou alleen mogelijk zijn na een wijziging van de Richtlijn kleineondernemersregeling en als alle lidstaten daarmee instemmen. Gelet op de uitdrukkelijke wens van veel lidstaten en de Europese Commissie om de kleineondernemersregeling zo snel mogelijk Europees-breed toe te passen lijkt dat niet realistisch.

46 – BBB

Kan de regering aan het lid van de BBB-fractie toelichten hoe het proces verloopt waarbij na een kennisgeving of actualisatie de toetsing van de nationale omzetdrempel plaatsvindt, voordat door de belastingautoriteit in het land van vestiging de melding of bevestiging van het identificatienummer kan plaatsvinden?

In Verordening (EU) nr. 904/2010 is opgenomen hoe het geautomatiseerde proces van onderlinge informatie-uitwisseling tussen de lidstaten verloopt. Zodra de (actualisatie van de) voorafgaande kennisgeving is ontvangen, toetst de lidstaat van vestiging binnen 15 werkdagen aan de Unie-omzetdrempel en bevestigt aan de lidstaat die de vrijstelling moet verlenen dat hieraan is voldaan. De lidstaat die de vrijstelling moet verlenen, bevestigt vervolgens binnen 15 werkdagen dat de ondernemer aan de aldaar geldende nationale omzetdrempel voldoet. Alsdan zal de lidstaat van vestiging het individuele nummer met achtervoegsel «EX» aan de ondernemer verstrekken.

47 – BBB

Kan de regering aan het lid van de BBB-fractie bevestigen dat de Nederlandse inspecteur van de belastingautoriteit uit een andere lidstaat het bericht ontvangt dat de ondernemer die grensoverschrijdend in die lidstaat wil ondernemen, aan de omzetdrempel van dat land voldoet?

Het kabinet kan bevestigen dat de Nederlandse inspecteur in dat geval een bevestiging van de belastingautoriteit van de andere lidstaat ontvangt.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij