Gepubliceerd: 22 maart 2023
Indiener(s): Tunahan Kuzu (DENK)
Onderwerpen: gezin en kinderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36306-5.html
ID: 36306-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 22 maart 2023

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

Algemeen

2

 

1.

Inleiding

2

 

2.

Huidige situatie kinderopvang Caribisch Nederland

3

 

3.

Doel van het wetsvoorstel en de verantwoordelijkheidsverdeling

4

 

4.

Hoofdlijnen van het voorstel

6

 

5.

Kwaliteitseisen kindercentra en gastouders

8

 

6.

Verhouding tot nationale wetgeving

10

 

7.

Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen) en regeldruk

10

 

8.

Uitvoering

11

 

9.

Toezicht en handhaving

12

 

10.

Gegevens en informatie

12

 

11.

Financiën en financiële gevolgen

12

 

12.

Evaluatie

13

 

13.

Advies en consultatie

13

 

14.

Overgangsrecht en inwerkingtreding

14

II.

Artikelsgewijs

14

I. Algemeen

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie danken de betrokken bewindspersonen voor het uitgebreide wetsvoorstel dat ze naar de Kamer hebben gestuurd. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen en opmerkingen over.

Omdat de leden van de D66-fractie het belang van goede en toegankelijke kinderopvang zien voor allereerst de ontwikkeling van jonge kinderen, maar ook voor de arbeidsparticipatie van ouders, bevordering van emancipatie en het tegengaan van armoede, hebben deze leden met belangstelling kennisgenomen van de Wet kinderopvang BES. Deze leden hebben nog diverse vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel aan de regering.

Het doet de leden van de D66-fractie daarom goed om te lezen dat ook de regering schrijft dat een verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang kan helpen om de armoede- en achterstandenproblematiek te verkleinen. Deze leden begrijpen voorts dat ieder openbaar lichaam een projectorganisatie heeft ingericht om uitvoering te geven aan de doelstellingen van het programma BES(t)4Kids. Daarom vragen deze leden naar de mogelijke synergievoordelen die kunnen worden behaald door samenwerking tussen de verschillende openbare lichamen bij de inrichting van de kinderopvang op de eilanden, in navolging van de brede samenwerking die heeft geleid tot dit wetsvoorstel. In het kort vragen deze leden naar hoe dubbeling wordt voorkomen en kansen zoveel als mogelijk worden benut.

Naast de vier betrokken bewindspersonen (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen; Primair en Voortgezet Onderwijs; Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Koninkrijksrelaties en Digitalisering) zien de leden van de D66-fractie raakvlakken met Sociale Zaken en Werkgelegenheid – de Minister die verantwoordelijk is voor de kinderopvang in Nederland. Welke lessen kunnen uit de ervaringen van BES(t)4Kids worden getrokken om de stelselherziening in Nederland te bespoedigen en andersom, vragen de leden van de fractie van D66.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij steunen van harte het doel van het wetsvoorstel om de kinderopvang in Caribisch Nederland te stimuleren door de kwaliteit en de toegang te verbeteren. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet kinderopvang BES. Deze leden zijn verheugd dat na een lange voorbereidingsperiode een wetsvoorstel naar de Kamer is gezonden. Deze leden hopen dat het wetsvoorstel bijdraagt aan een verbeterde kwaliteit van kinderopvang, en algehele verbetering van de welvaart van opgroeiende kinderen op Caribisch Nederland. Deze leden hebben desalniettemin wel vragen over waarom niet gekozen is voor een eenvoudige en pragmatische oplossing voor financiering van de kinderopvang op de BES. Het is bekend dat de uitvoeringskosten voor het heffen van de ouderbijdrage en de mogelijkheid van de vergoeding van de ouderbijdrage door het openbaar lichaam amper opwegen tegen de opbrengsten van de ouderbijdrage. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

2. Huidige situatie kinderopvang Caribisch Nederland

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 9 van de memorie van toelichting dat er in het najaar een rapport van de inspectie over de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland gepubliceerd zou worden. Deze leden zijn benieuwd naar de uitkomsten van dit rapport en vragen of de conclusies met de Kamer gedeeld zouden kunnen worden, uiteraard rekening houdend met geldende privacywetgeving.

Ook lezen de leden van de VVD-fractie onder hoofdstuk twee dat er op sommige eilanden niet hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van de Nederlandse taal binnen de kinderopvang. Voorgenoemde leden hebben er begrip voor dat Engels een prominentere plek inneemt binnen het Caribische deel van ons Koninkrijk. Echter vinden zij het wel van belang dat de Nederlandse taal niet slechts als «sterke vreemde taal» wordt aangeboden. Ook de burgers op de eilanden zijn tenslotte Nederlanders, het Nederlands is voor hen dan ook geen vreemde taal maar een onderdeel van de identiteit van het Koninkrijk waar zij ook deel van uitmaken. Hoe beziet de regering dit?

Ook in Europees Nederland is kinderopvang een lokale verantwoordelijkheid (van gemeenten), waardoor de leden de D66-fractie ook in Europees Nederland verschillen zien in de lokale ontwikkeling van kinderopvang. Hoe wordt goede uitwisseling van ideeën bevorderd tussen lokale kinderopvangorganisaties, zowel tussen verschillende eilanden als tussen eilanden en gemeenten in Europees Nederland?

Omdat er «circa 45 aanbieders van kinderopvang» actief zijn op Bonaire en daarnaast ook «enkele gastouders», vragen de leden van de D66-fractie naar de aansluiting van alle aanbieders met het primair onderwijs op de eilanden. Concreet vragen deze leden of de regering grote verschillen ziet tussen het type aanbieder, de omvang van de aanbieder of andere kenmerken die gevolgen hebben voor de aansluiting van de kinderopvang tot het onderwijs.

Voorts begrijpen de leden van de D66-fractie dat het merendeel van de kinderen in Caribisch Nederland in aanmerking komen voor voorschoolse educatie als zij in Europees Nederland hadden gewoond. Omdat deze leden met interesse kijken naar de samenhang tussen kinderopvang en voorschoolse educatie, vragen zij naar de maatregelen om het gebruik van kinderopvang te bevorderen, in het bijzonder voor deze kinderen, en de aandacht voor de educatieve kwaliteit van de kinderopvang voor kinderen met een risico op een ontwikkelachterstand.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de dagopvang op de eilanden «in verhouding duur» is voor ouders. Ook weten deze leden dat er onderzoek wordt gedaan naar de financieringsvormen van kinderopvang in Europees Nederland. Deze leden delen de verwachting dat het gebruik van de voorzieningen zal toenemen als de ouderbijdrage lager wordt, net als in Europees Nederland, en vragen daarom naar het beeld van de regering naar de winstgevendheid van kinderopvangorganisaties op de eilanden. Hoe verhoudt die zich tot de kinderopvang in Nederland en wat is de verhouding voor wat betreft de ouderbijdrage, zo vragen deze leden.

Ook lezen de leden van de D66-fractie over grace periods en vragen zij daarbij naar het gebruik van dit instrument op de verschillende eilanden en in Europees Nederland. Kan de regering daarnaast toelichten welke lokale verschillen in de Eilandverordeningen zijn opgenomen en hoe die zich verhouden tot één wet voor kinderopvang op Caribisch Nederland?

De huisvesting van een aantal kinderopvangorganisaties verdient nog verbetering, begrijpen de leden van de D66-fractie, waarbij de regering er direct op wijst dat de huisvesting een verantwoordelijkheid is van de kinderopvangorganisaties. Dat begrijpen deze leden, maar die zien ook dat een buitenschoolse opvang vaak goed op een basisschool zou kunnen plaatsvinden. Daarom vragen deze leden naar de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs op het gebied van huisvesting, de rol van de lokale overheid om kinderopvangorganisaties te ondersteunen in het vinden van huisvesting en de relatie tot de Nederlandse situatie rond huisvesting van kinderopvangorganisaties en de rol van de (lokale) overheid daarin.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State door de openbaar lichamen en de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volksgezondheid Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is besloten om het programma BES(t)4Kids tot en met 2028 te verlengen. Deze leden steunen de ontwikkeling van kinderen op de eilanden en vragen daarom naar de verbeteringen die zijn of worden doorgevoerd in het programma, nu er ervaringen zijn opgedaan in eerdere jaren en het programma nog veel langer in gebruik zal zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat veel kinderen en gezinnen in Caribisch Nederland zich in een sociaaleconomisch ongunstige situatie vinden. Deze leden vragen de regering dit nader toe te lichten met cijfers. Hoeveel kinderen groeien op in een situatie waarin het inkomen van het huishouden onvoldoende is om te voorzien in de kosten voor levensonderhoud? Hoeveel ouders zijn genoodzaakt om meerdere banen te hebben? Deze leden hechten grote waarde aan voorschoolse educatie, maar begint het niet bij het aanpakken van de armoedeproblematiek? Wat is de agenda van de regering om dit te verbeteren, en is de verwachting dat dit effect gaat hebben op de vraag naar kinderopvang? Kan de regering ook nader toelichten waarom gratis kinderopvang geen onderdeel is van deze agenda?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat er in het najaar van 2022 een rapport van de inspectie over de staat van de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland volgt. Deze leden vragen of dit rapport er inmiddels is, welke stappen de regering voornemens is te zetten op basis van dit rapport en hoe dit wordt in de uitwerking van de nadere regels over kwaliteit.

3. Doel van het wetsvoorstel en de verantwoordelijkheidsverdeling

De leden van de VVD-fractie merken op dat er geen arbeidseis opgenomen wordt in het kinderopvangstelsel op Caribisch Nederland. Hiermee wijkt het stelsel op een cruciaal punt af van de manier waarop het stelsel wordt ingericht in Europees Nederland. De aanname, niet wetenschappelijk onderbouwd, die hier ten grondslag aan ligt is dat kinderen met bovengemiddelde leer- en ontwikkelachterstanden zouden kampen vanwege sociale problematiek op de eilanden. De leden van de VVD-fractie merken op dat dit soort aannames stigmatiserend kunnen werken. Voorts merken deze leden op dat er al veel stappen worden gezet om de onderliggende sociale problematiek aan te pakken.1 Daarnaast is de arbeidsmarkt op Bonaire, Saba en St. Eustatius ook aan de krappe kant.2 Deze leden blijven van mening dat kinderopvang een arbeidsmarktinstrument is, in welk deel van het Koninkrijk we het ook inzetten. Waarom is er bewust gekozen om dit aspect niet mee te nemen bij de vaststelling van de kaders voor het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland?

Ook de leden van de D66-fractie weten dat de eerste levensjaren bepalend zijn voor de ontwikkelingskansen voor een kind, zoals de regering schrijft in de memorie van toelichting. Omdat deze ontwikkelingskansen voor kinderen gemist kunnen worden als ouders besluiten om geen gebruik te maken van kinderopvang, vragen deze leden naar de communicatie richting ouders over het belang van kinderopvang voor de ontwikkeling van kinderen en de (financiële) ondersteuning die wordt geboden om het gebruik van kinderopvang te stimuleren. Hoe verschilt dat op Caribisch Nederland ten opzichte van de situatie op Europees Nederland, zo vragen deze leden.

Het verbaast de leden van de D66-fractie dat de gemeente zelf bepaalt wat de indicatoren zijn om de doelgroep van voorschoolse educatie uit hoofde van het onderwijsachterstandenbeleid vorm te geven, aangezien de rijksoverheid geld beschikbaar stelt voor kinderopvang gericht op de ontwikkeling van het kind en het onderwijsachterstandenbeleid en omdat de leden van de D66-fractie begrijpen dat er nog geen vergelijkbaar onderwijsachterstandenbeleid is op Caribisch Nederland als in Europees Nederland. Deze leden begrijpen dat «het merendeel van de kinderen» op de BES-eilanden in aanmerking zouden komen voor voorschoolse educatie als zij in Europees Nederland hadden gewoond, maar wie in aanmerking komt voor voorschoolse educatie wordt per gemeente bepaald, dus vragen deze leden naar de verschillen tussen gemeenten in de criteria die bepalen of een kind in aanmerking komt voor voorschoolse educatie. Hoe beziet de regering de samenhang tussen voorschoolse educatie, consultatiebureaus en het basisonderwijs, vragen deze leden.

Met interesse lezen de leden van de D66-fractie dat het openbaar lichaam kan besluiten om, voor ouders die in armoede leven, in het kader van het lokale armoedebeleid, «de ouderbijdrage voor zijn rekening te nemen». Kan de regering reflecteren op de wenselijkheid om ook gemeenten in Europees Nederland de mogelijkheid te bieden om, voor ouders met een laag inkomen, de ouderbijdrage (van straks 4% van de totale kosten voor de kinderopvang) voor haar rekening te nemen, zo vragen deze leden. Hoe worden de ervaringen van dit lokale armoedebeleid op de BES-eilanden gebruikt voor het beleid in Europees Nederland om ook kinderen van ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen zich kunnen ontwikkelen op de kinderopvang?

De leden van de CDA-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel, in tegenstelling tot Europees Nederland, geen arbeidseis voor reguliere dagopvang geldt. Waarom is hiervoor gekozen en geldt de arbeidseis wel voor flexibele opvang? Graag een uitgebreide toelichting. Heeft dit te maken met de cultuur en minder gebruik van opvang voor slechts enkele dagdelen zoals in Europees Nederland meer gebruik is? Is dit een bewuste keuze om daarmee meer het karakter van voorschoolse en vroegschoolse educatie (educatie, doorlopende leerlijn) te faciliteren in plaats van opvang om arbeidsdeelname te faciliteren? Is een tussenvorm overwogen, bijvoorbeeld onbeperkte toegang/opvang indien er sprake is van arbeid en toegang voor bijvoorbeeld maximaal 2,5 dagdeel indien er geen sprake is van arbeid en/of doelgroepkinderen? Waarom wel/niet?

4. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 21 van de memorie van toelichting onder het kopje marktwerking dat er een vrees bestaat dat een vrijheid van instellingen om zelf tarieven vast te stellen kan leiden tot segregatie in de opvang. Waar is deze aanname op gebaseerd? Zijn er bepaalde onderzoeken die aantonen dat dit het geval is in bijvoorbeeld Europees Nederland?

Voorts volgen de leden van de VVD-fractie de redenering achter het beperken van de vrije toetreding tot de markt niet helemaal. Er wordt gesteld dat dan kan leiden tot een situatie waarin «er een te groot aanbod van plaatsen wordt gerealiseerd en de gemiddelde bezettingsgraad van de opvang zal gaan dalen». Zal dat er dan niet toe leiden dat bepaalde instellingen het hoofd niet meer boven water kunnen houden en zullen fuseren of de deuren zullen sluiten wat dan weer zal leiden tot een afname in het aanbod totdat het de vraag weer benaderd? Dit is toch juist de kern van marktwerking? Zeker als er niet op prijs geconcurreerd mag worden lijkt het de leden van de VVD-fractie cruciaal dat er andere waarborgen in het stelsel worden ingebouwd om ervoor te zorgen dat instellingen gemotiveerd worden om zo goed mogelijke kinderopvang aan te bieden. Anders blijft er geen enkele prikkel in het stelsel over om te blijven innoveren.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de tijdshorizon is van het stelsel. Zij ontvangen graag een wat uitgebreider tijdspad hierop met een aantal kerndata waarop belangrijke elementen van het stelsel in werken zouden moeten treden.

Ook de leden van de D66-fractie denken dat opvang in een kindercentrum, vanwege de opbouw van de expertise en de continuïteit van de opvang, in het algemeen de voorkeur geniet boven gastouderopvang. Toch begrijpen deze leden dat de mogelijkheid voor gastouderopvang wordt geboden. Echter, vragen deze leden naar hoe het gebruik van een kindercentrum wordt gestimuleerd over het gebruik van gastouderopvang richting de ouders.

De leden van de D66-fractie zijn erg te spreken over de inrichting van het stelsel van kinderopvang waarin de prijs van de opvang uniform is en ouders een kinderopvanglocatie kiezen op basis van onder meer het pedagogisch beleid van een aanbieder, locatie of kwaliteit. Daarbij zien deze leden dat de hoogte van de uniforme vergoeding cruciaal zal zijn. Wat een «eerlijke vergoeding» is zal voor iedere betrokkene een andere betekenis hebben verwachten deze leden. Hoe wordt geborgd dat de uniforme vergoeding kostendekkend is, niet leidt tot te hoge winsten van aanbieders, laag genoeg is om toegankelijkheid te verzekeren en ruimte biedt voor goede kwaliteit en arbeidsvoorwaarden voor pedagogisch medewerkers, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering schrijft dat dit wetsvoorstel erin voorziet «dat de ouders een door de overheid vastgestelde ouderbijdrage aan de kinderopvang betalen» en dat houders van kindercentra en gastouders geen andere (vrijwillige) ouderbijdrage mogen vragen. Ook mogen kindercentra en gastouders in de regel geen kinderen weigeren. Daarover vragen deze leden waar ouders terecht kunnen als zij worden gevraagd om een ouderbijdrage te betalen aan de kinderopvang (naast de verplichte bijdrage) of dat hun kind om een vermoedelijk niet-rechtmatige reden wordt geweigerd bij een opvang.

Gezien de ontwikkelingen op de kinderopvang en de ingezette koers van kwaliteitsverbetering, vragen de leden van de D66-fractie naar de wendbaarheid van het wetsvoorstel voor kinderopvang op de BES-eilanden. Is het eenvoudig om een beleidswijziging van de kinderopvang in Nederland op korte termijn ook op Caribisch Nederland te implementeren, zoals het afschaffen van de ouderbijdrage?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er eisen worden gesteld aan de rechtsvorm van een kindercentrum. Voorts vragen deze leden of er in dit stelsel mogelijkheid is om geld te onttrekken aan de organisatie, en zo nee, hoe dat is gereguleerd.

Wat betreft de ouderbijdrage lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat deze ambitie gelijktijdig met Europees Nederland in werking zal treden, op zijn vroegst op 1 januari 2025. Deze leden vragen waarom dit is gekoppeld aan de stelselherziening in Europees Nederland. Als de stelselherziening in Europees Nederland vertraging oploopt, wordt deze ambitie dan ook uitgesteld? Zo ja, waarom? Geldt dit alleen voor de ouderbijdrage of voor dit hele wetsvoorstel?

Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat het openbare lichaam de ruimte krijgt om voor ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen, de ouderbijdrage volledig te voldoen. Deze leden vragen of het, gezien de sociaaleconomische situatie in Caribisch Nederland, de verwachting is dat dit op grote schaal gaat gebeuren. Zo nee, waarom niet? En zo ja, krijgen de openbare lichamen hier dan ook extra geld voor?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering de voorkeur geeft aan opvang in kindercentra ten opzichte van opvang door gastouders. Gastouderopvang is in het stelsel «aanvullend» op de reguliere kindercentra. Kan de regering nader toelichten waarom de opvang in kindercentra de voorkeur geniet? In hoeverre, en om welke redenen, wijkt dit af ten opzichte van het beleid in Europees Nederland?

De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de keuze om het aantal te bekostigen kindplaatsen te beperken om ongewenste effecten tegen te gaan. In de memorie van toelichting lezen deze leden dat wanneer een kindercentrum of gastouder voldoet aan de criteria, een exploitatievergunning wordt afgegeven. Er is echter geen automatische koppeling met de bekostiging van de kinderopvang; om te voorkomen dat het aanbod van kindplaatsen veel groter wordt dan de vraag. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn allereerst benieuwd in hoeverre vraag en aanbod naar kinderopvang nu in balans zijn in Caribisch Nederland? Kan de regering voorts toelichten hoe de besluitvorming tussen het Rijk en de openbaar lichamen in zijn werk zal gaan met betrekking tot de limitering van het aantal te financieren plaatsen in de opvang?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de financiering van de kinderopvang bestaat uit de rechtstreekse Rijksbijdrage aan kindercentra en gastouders, en de inkomensonafhankelijke ouderbijdrage naar gebruik van kinderopvang. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten wat, naar verwachting, de verhouding tussen beide bedragen zal zijn, uitgesplitst per openbaar lichaam.

Aan het direct financieren en controleren van de kindercentra en gastouders door de RCN-unit SZW en het innen van de ouderbijdrage door de kindercentra en gastouders zijn – logischerwijs – uitvoeringskosten verbonden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering deze verwachte kosten toe te lichten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering ook te reflecteren op deze kosten in relatie tot het bedrag dat aan ouderbijdrage zal worden opgehaald. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben twijfels in hoeverre het innen van de ouderbijdrage doelmatig, efficiënt en effectief is.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de kinderopvangvergoeding moet worden terugbetaald wanneer een kind structureel niet aanwezig is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe zij de verhouding zien tussen bekostiging van capaciteit (door het aantal te bekostigen kindplaatsen vast te stellen) en het afrekenen van kinderopvangvergoeding naar verbruik. De leden van de ChristenUnie-fractie achten het onwenselijk wanneer grote bedragen teruggevorderd zouden moeten worden van ouders. Kan de regering nader toelichten hoe voorkomen zal worden dat grote bedragen teruggevorderd zullen worden van, met name, ouders?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er bewust niet gekozen is voor gratis kinderopvang op de BES. De regering geeft aan dat voordat deze keuze gemaakt zou kunnen worden eerst moet zijn onderzocht wat de effecten zijn van het verlagen van de ouderbijdrage op de vraag naar en het gebruik van de kinderopvang. Echter, in het wetsvoorstel wordt aan het openbaar lichaam de ruimte gegeven om voor ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen, de ouderbijdrage volledig te voldoen aan de houder van het kindercentrum of de gastouder. Gezien de grote sociaaleconomische problematiek is aannemelijk – zo schrijft de regering zelf ook – dat een aanzienlijk deel van de ouders in aanmerking komt voor volledige vergoeding van de ouderbijdrage door het openbaar lichaam. Ten tweede: de ouderbijdrage voor het gebruik van kinderopvang is reeds sinds juli 2021, via de tijdelijke subsidieregeling, aanzienlijk naar beneden bijgesteld (op een vergelijkbaar niveau als de nieuwe ouderbijdrage). De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten op basis waarvan het aannemelijk is dat, gezien de reeds bestaande structuur en eigenschappen van kinderopvang op Caribisch Nederland, volledig gratis kinderopvang aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de vraag naar en het gebruik van kinderopvang.

5. Kwaliteitseisen kindercentra en gastouders

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat er voor eenvoud in het stelsel wordt gekozen terwijl er wel oog blijft voor de kwaliteit van de aangeboden kinderopvang. Dit gezegd hebbende is het wel van belang dat we rekening houden met de gemiddelde grootte van de instellingen. Worden zij niet te veel belast met bureaucratie door de gestelde kwaliteitseisen? Hoe is deze afweging tot stand gekomen bij de vaststelling van de kwaliteitseisen voor de kinderopvang in Caribisch Nederland?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe ouderparticipatie bij gastouders geregeld moet worden.

De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat er aandacht is voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte. Voorgenoemde leden vragen zich af of er zicht is op de grootte van deze groep in Caribisch Nederland. Hoeveel extra kosten zal er voor deze groep gemaakt worden?

De aansluiting van de kwaliteitseisen op de BES-eilanden op de eisen die in Europees Nederland gelden zien de leden van de D66-fractie als een goede keus. Deze leden kunnen zich daarbij voorstellen dat, vanwege de kleinere schaal waarin sommige kinderopvanglocaties opereren, het lastig kan zijn om kinderopvang van hoge kwaliteit te bieden aan kinderen met een specifieke extra ondersteuningsbehoefte. Dat zou kunnen betekenen dat het voor een kind met een specifieke ondersteuningsbehoefte beter kan zijn om gebruik te maken van een andere kinderopvang, waarbij het van belang is om te weten welke kinderopvanglocatie goed kan omgaan met welke ondersteuningsbehoefte. Daarom vragen deze leden hoe een optimale verdeling van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte over verschillende kinderopvanglocaties gerealiseerd kan worden. Specifiek vragen deze leden hoe de samenwerking binnen en tussen de eilanden rondom de plusopvang wordt vormgegeven, evenals voor eerdere lagen van de ondersteuningsstructuur.

Over de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) hebben de leden van de D66-fractie ook vragen gesteld in debatten over kinderopvang in Europees Nederland. Als vanzelfsprekend onderschrijven deze leden het belang van een geldige VOG voor medewerkers op de kinderopvang. Daarom vragen deze leden of iemand met een geldige VOG in Nederland ook op de kinderopvang op een BES-eiland mag werken en of iemand met dezelfde VOG ook op het basisonderwijs op een BES-eiland les kan geven. Deze leden weten namelijk dat een VOG-verklaring voor docenten op het primair onderwijs in Europees Nederland niet geldig is voor de buitenschoolse opvang van dezelfde kinderen en vice versa. Wordt een dergelijke situatie voorkomen op de eilanden met dit wetsvoorstel?

Ook ten aanzien van de eisen die gesteld worden rondom de ventilatie van gebouwen voor kinderopvang en verdere eisen aan de huisvesting van kinderopvang, vragen de leden van de D66-fractie om deze eisen zoveel als mogelijk te laten aansluiten bij de eisen die gelden voor het basisonderwijs en overige (potentieel geschikte) huisvesting op de BES-eilanden.

Het verbaast de leden van de D66-fractie om te lezen dat «gastouders zich – anders dan in Europees Nederland – ook moeten richten op het spelenderwijs en doelgericht stimuleren van de ontwikkeling van kinderen en het voorkomen en bestrijden van ontwikkel- en leerachterstanden.» Kan de regering bevestigen dat gastouders ook in Europees Nederland wel degelijk een rol hebben om ontwikkel- en leerachterstanden bij kinderen te voorkomen, zo vragen deze leden.

Over de financiering van de plusopvang stellen de leden van de D66-fractie ook een vraag ten aanzien van het verschil tussen Caribisch en Europees Nederland. Deze leden zien dat de financieringsstroom op Caribisch Nederland simpel is, namelijk van één bron naar één houder, zowel bij kinderopvang als bij plusopvang – zeker als de regering het voorstel van de leden van de D66-fractie over de ouderbijdrage overneemt. Omdat deze leden ook de complexiteit van de rolverdeling en financiering in Europees Nederland kennen, vragen deze leden om de verschillen schematisch te weergeven en te reflecteren op de verschillen.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om in te gaan op de vereisten die gesteld worden voor de klachtencommissie. Hebben deze leden het goed begrepen dat volgens dit wetsvoorstel elk kindercentrum een eigen klachtencommissie moet instellen? Zo ja, hoe staat dit dan in verhouding tot de inspanningsverplichting tot het instellen van een oudercommissie voor kindercentra van meer dan 50 kinderen?

Deze leden lezen dat op Saba een oudercommissie eilandbreed is samengesteld; is dat ook een optie voor de andere eilanden, zeker als er moeite is om oudercommissies samen te stellen? Is het ook een optie om eilandbreed te voorzien in een klachtencommissie?

De leden van de CDA-fractie lezen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld zullen worden omtrent voorwaarden voor verantwoorde kinderopvang bij een gastouder. Hierdoor kunnen op de verschillende eilanden verschillende kwaliteitseisen gaan gelden voor de kinderopvangcentra en de gastouders. Dit betekent dat toezichthouders verschillende regelgeving moeten handhaven. In hoeverre vindt de regering het wenselijk? Maakt dit het voor de toezichthouders niet nodeloos ingewikkeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat medewerkers een meldplicht hebben bij vermoedens van seksueel misbruik, seksuele intimidatie, of geweld tegen kinderen. De houder moet na een melding direct in overleg treden met een bij ministeriële regeling aan te wijzen onafhankelijke deskundige. Deze leden vragen of ouders ook melding kunnen maken en zo ja, waar zij dit kunnen doen.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen over de voorgestelde ondersteuningsstructuur voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte. Zij vragen de regering toe te lichten hoe dit op dit moment geregeld is. Worden er nu ook al kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte opgevangen in de reguliere kindcentra? Wat gebeurt er in zo’n geval? Is er op dit moment ook al pedagogische ondersteuning op aanvraag beschikbaar? Zo nee, is de verwachting dat er op de eilanden voldoende expertise beschikbaar is als dit wetsvoorstel praktijk wordt?

Ook vragen deze leden of er op dit moment al plusopvang aanwezig is. Zo nee, waar is de verwachting op gebaseerd dat houders van kindercentra dit zullen gaan aanbieden?

6. Verhouding tot nationale wetgeving

Omdat de leden van de D66-fractie bekend zijn met het «comply-or-explaing»-principe, vragen deze leden om, conform dit principe, uiteen te zetten aan welke voorwaarden moet worden voldaan, zodat de wetten die betrekking hebben op kinderopvang in Europees Nederland, ook van toepassing zijn op Caribisch Nederland.

7. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen) en regeldruk

De leden van de D66-fractie lezen dat verlaging van de ouderbijdrage en verhoging van de kwaliteit van de kinderopvang, naast dat het aanbod passender wordt voor oudere kinderen, volgens de regering zal leiden tot een toename van het aantal kinderen dat gebruik maakt van de kinderopvang. Dat juichen deze leden uiteraard toe, maar zij vragen naar de ambitie om 80% van de kinderen deel te laten nemen aan de opvang. Is dat een verwachting of zet de regering in op deelname van 4/5e van de kinderen op de BES-eilanden?

Dat ouders instemming moeten geven om gegevens over de ontwikkeling van het kind over te dragen van de dagopvang naar de basisschool begrijpen de leden van de D66-fractie, maar zij vragen naar wanneer instemming moet worden gegeven als er één kindercentrum is waar het basisonderwijs in is geïntegreerd, zoals een Integraal Kindcentrum (IKC) in Europees Nederland.

Ook vragen de leden de D66-fractie naar de kwaliteitseisen van gastouderopvang. Daarover lezen deze leden dat deze eisen minder vergaand zin dan voor houders van een kindercentrum, maar wel zodanig dat de eisen moeten leiden tot veilige, gezonde en verantwoorde kinderopvang. Omdat de kwaliteitseisen voor een kindercentrum ook moeten leiden tot opvang met hoge pedagogische kwaliteit, vragen deze leden hoe dat is geborgd bij gastouders en hoe adequate financiering is verzekerd.

Bij de overleggen tussen basisonderwijs, de kinderopvang en de openbare lichamen, vragen de leden van de D66-fractie op welke manier gastouders worden betrokken, in het bijzonder als het om vele kleine gastouders gaat.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er voldoende personeel beschikbaar zal zijn, ook gezien de nieuwe opleidings- en scholingseisen en de verwachte toename van de vraag naar kinderopvang.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de paragraaf over regeldruk dat de verwachting is dat 50–60% van de ouders compensatie van de ouderbijdrage gaat aanvragen. Deze leden vragen of het dan wel logisch is om überhaupt een bijdrage te vragen, als meer dan de helft van de ouders dit niet kan betalen? Deze leden vragen om een nadere toelichting in hoeverre het doelmatig is om eerst te innen en vervolgens weer te compenseren, als het gaat om zo’n grote groep.

8. Uitvoering

Hoewel de leden van de D66-fractie begrip hebben voor de factuur van de kinderopvangorganisatie naar de ouders en de betaling van de ouders aan de kinderopvangorganisatie, zien deze leden een risico. Het is namelijk niet toegestaan om een additionele (vrijwillige) ouderbijdrage te vragen of een hoger tarief dan het uniforme tarief, maar als er een directe (financiële) relatie bestaat tussen de houder en de ouder kan het risico op een overtreding van deze regel groter worden. Daarom vragen deze leden hoe wordt voorkomen dat ouders, bijvoorbeeld vanwege een afhankelijkheidsrelatie met de kinderopvang, toch een additionele ouderbijdrage (moeten) betalen waardoor ongelijkheid kan toenemen en ouders daarover geen melding durven doen bij de toezichthouders. Voorts vragen deze leden of de regering heeft overwogen om de RCN-unit SZW te belasten met de inning van de ouderbijdrage zodat de kinderopvangorganisatie vanuit één bron wordt gefinancierd en het risico dat deze leden omschreven wordt voorkomen. Waarom is niet gekozen voor inning door de RCN-unit SZW?

Ook begrijpen de leden van de D66-fractie dat houders ervoor kunnen kiezen geen gebruik te maken van de kinderopvangvergoeding, eigen tarieven vast te stellen en die aan ouders te vragen voor de opvang van hun kind. Deze leden zien daarbij een risico dat er alsnog segregatie ontstaat tussen kinderen en een risico op niet voldoen aan dezelfde criteria als kinderopvang waar wel kinderopvangvergoeding voor beschikbaar is. Kan de regering reflecteren op de wenselijkheid van deze segregatie en de keuze om deze mogelijkheid te bieden in tegenstelling tot dezelfde regels laten gelden op alle kinderopvanglocaties?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat kindercentra en gastouders niet verplicht zijn om van de kinderopvangvergoeding gebruik te maken en dat zij in dat geval ook niet aan de genoemde voorwaarden voor de kinderopvangvergoeding hoeven te voldoen en hun eigen tarieven met de ouders kunnen overeenkomen. Deze leden vragen hoe vaak de regering verwacht dat dit zal voorkomen en of dit niet ook een risico op segregatie met zich meebrengt.

9. Toezicht en handhaving

De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat het toezicht in Europees Nederland ligt bij de Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) en dat de onderwijsinspectie dit toezicht controleert. Met andere woorden, er is sprake van een tweetrapsraket om de kwaliteit van het toezicht te waarborgen. Naar de mening van deze leden is deze tweetrapsraket niet aanwezig in het toekomstige kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland. Hoe wordt er gewaarborgd dat de kwaliteit van de inspectie op peil blijft en waar kunnen ouders zich toe wenden als er gebreken in het toezicht van de onderwijsinspectie naar voren komen? Is het niet zo dat de onderwijsinspectie in Caribisch Nederland straks een andere rol op zich neemt binnen de kinderopvang dan in Europees Nederland?

Naast het belang van toezicht op kwaliteit en rechtmatigheid, zien de leden van de D66-fractie het belang van voldoende beschikbaarheid van kinderopvang. Omdat er sprake is van een private markt met gereguleerd tarief, vragen deze leden wie ervoor verantwoordelijk is dat het aanbod van kinderopvang groot genoeg is.

Omdat de leden van de D66-fractie weten dat er verschillen bestaan tussen verschillende inspecteurs van de GGD die een kinderopvang bezoeken in Europees Nederland, zodat een kinderopvang te maken kan krijgen met verschillen in de handhaving bij een wisseling van inspecteur van jaar tot jaar, vragen deze leden hoe wordt geborgd dat de lokale inspecteurs op de BES-eilanden de wet- en regelgeving op dezelfde manier interpreteren zodat er stabiel toezicht op de kinderopvang ontstaat – ook en wellicht vooral voor de lokale regels zoals vastgelegd in de Eilandverordening.

De leden van de D66-fractie steunen de openbaarmaking van het definitieve inspectierapport voor zover het gaat om de naleving van de regels over kwaliteit. Daarbij vragen deze leden naar de plaats van publicatie van deze rapportages, zodat ouders hier op eenvoudige wijze toegang toe hebben om deze te kunnen vergelijken.

10. Gegevens en informatie

11. Financiën en financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie merken op dat het voor instellingen moeilijker wordt om zich te onderscheiden als ze niet meer op prijs mogen concurreren. Betekent dit dan ook dat ze geen extra diensten mogen aanbieden tegen een hoger uurtarief? Dit zou de ondernemersvrijheid te veel inperken en de diversiteit van de opvang niet ten goede komen. Hoe wordt gewaarborgd dat instellingen op zoek blijven gaan naar verbeteringen in de opvang als ze daar niet beloond voor worden?

Kan het financiële risico van fouten in de administratie van de kinderopvangorganisaties in het nieuwe stelsel enkel op voorgenoemde organisaties worden afgewenteld of ook op de ouders? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat we onder geen enkele voorwaarde terug moeten naar een stelsel waarin ouders geconfronteerd kunnen worden met hoge terugvorderingen met alle ellende van dien. Hoe wordt dit gewaarborgd? Voorgenoemde leden wijzen binnen deze context specifiek op artikel 3.7 van het wetsvoorstel, waarbinnen via algemene maatregel van bestuur ook kan worden voorgesteld wanneer terugvordering van een voorschot aan de orde is.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de additionele beleidsmatige inzet, ondersteuning van de houders van kindercentra en gastouders, uitgeven van vergunningen en uitvoeren van het toezicht per openbaar lichaam leidt tot kosten bij de openbaar lichamen. Deze leden vragen naar de mate waarin de kosten additioneel zijn ten opzichte van het programma BES(t)4kids en in hoeverre er kansen zijn om de uitvoeringskosten te minimaliseren door samenwerkingen tussen de eilanden.

Hoewel huisvesting in principe een verantwoordelijkheid is van de houders, steunen de leden van de D66-fractie de ondersteuning vanuit het Rijk en de openbaar lichamen bij het realiseren van de huisvestingsplannen. Deze leden vragen naar de samenhang tussen de huisvesting van het primair onderwijs, waar de overheid verantwoording voor draagt, en de huisvesting van een kinderopvang. Voorts vragen deze leden naar ondersteuning van de overheid in Europees Nederland bij de huisvesting van kinderopvang in Europees Nederland in verhouding tot de ondersteuning in Caribisch Nederland en een reflectie op de verschillen.

Ook begrijpen de leden van de D66-fractie dat de kinderopvangvergoeding driemaandelijks zal worden vastgesteld. Echter, kunnen deze leden zich voorstellen dat enige mate van voorspelbaarheid van de vergoeding van belang is voor meerjarige financiële planning en investeringen door de kinderopvang. Hoe wordt de voorspelbaarheid van de vergoeding meegenomen in het onderzoek naar de bekostiging en op welke manier zijn ouders, houders en toezichthouders bij dit onderzoek betrokken, vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen waarop de verwachting van de regering precies is gebaseerd, dat de financiële middelen na inwerkingtreding van het wetsvoorstel toereikend zullen zijn. Kan deze verwachting nader worden onderbouwd?

Deze leden lezen dat op dit moment er een onafhankelijk kostprijsonderzoek loopt dat als input geldt voor het bepalen van de hoogte van de kinderopvangvergoeding. Wat betekent dit voor de inschatting dat de financiële middelen na inwerkingtreding toereikend zullen zijn?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de extra kosten zijn als er geen ouderbijdrage zou worden gevraagd.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beslisnota’s die meegezonden zijn met de memorie van toelichting dat ambtelijk meerdere malen is geadviseerd om gratis kinderopvang te realiseren, bijvoorbeeld in de ambtelijke nota van 6 april 2022. De toen geschatte meerkosten voor gratis kinderopvang betrof een bedrag van € 145.000. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader uit te leggen wat de huidige bezwaren zijn tegen het ambtelijke voorstel dat op 6 april 2022 is voorgelegd?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten wat zij bedoeld met de zinsnede dat «het vanuit kwaliteitsperspectief niet opportuun [is] om gratis kinderopvang in te voeren»?

12. Evaluatie

13. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk integraal met de Kamer gedeeld kan worden. Zo niet, dan ontvangen zij graag een motivatie waarom dit niet mogelijk is.

De leden van de CDA-fractie lezen dat bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel de regering verschillende organisaties heeft benaderd voor een reactie of uitvoeringstoets. De adviezen en de uitvoeringstoetsen zijn niet naar de Kamer toegestuurd. Waarom niet? Graag ontvangen deze leden binnen de kortst mogelijke termijn alsnog deze adviezen en uitvoeringstoetsen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering de ontvangen reacties en gedane uitvoeringstoetsen naar de Kamer kan sturen, gezien deze enkel worden toegelicht in de memorie van toelichting maar niet apart te raadplegen zijn.

14. Overgangsrecht en inwerkingtreding

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering nader kan specificeren hoeveel tijd er nodig zal zijn om de invoering voor te bereiden. Voorts vragen deze leden wanneer de regering verwacht dat alle onderliggende regelgeving is uitgewerkt. Ook vragen zij of de regering het wenselijk acht om bij bepaalde delegatiebepalingen de Kamer de mogelijkheid te geven wensen en bedenkingen kenbaar te maken (voorhangprocedure).

II. Artikelsgewijs

De voorzitter van de commissie, Kuzu

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek