Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo, Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en enkele andere wetten te wijzingen teneinde een integrale en gecoördineerde aanpak bij meervoudige problematiek, waarbij in ieder geval sprake is van problematiek op het sociaal domein, te verankeren en van de benodigde waarborgen te voorzien, in het bijzonder voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens en daarmee samenhangend, in het kader van de openbare geestelijke gezondheidszorg regels te stellen voor meldpunten voor zorgen over personen die mogelijk hulp en ondersteuning nodig hebben;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1.1. wordt als volgt gewijzigd:
1. De definitie van «cliënt» komt te luiden:
persoon:
1°. die gebruik maakt van een algemene voorziening, aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt, of ten aanzien van wie openbare geestelijke gezondheidszorg wordt ingezet;
2°. ten behoeve van wie een melding als bedoeld in artikel 2.3.2 is gedaan of ten behoeve van wie een ander verzoek om een dienst uit het sociaal domein wordt gedaan en een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3a.1 wordt gestart of verricht;
3°. die als gezinslid ermee instemt dat een onderzoek op grond van artikel 2.3a.1 ook hem betreft;
4°. ten behoeve van wie op grond van artikel 2.3a.4 een onderzoek wordt gestart of verricht; of
5°. voor wie een coördinator als bedoeld in artikel 2.3a.3 is aangewezen;.
2. Aan de definitie van maatschappelijke ondersteuning wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
4°. het bieden van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen;.
3. In de alfabetische volgorde worden acht definities ingevoegd, luidende:
publieke gezondheidszorg, geneeskundige zorg, langdurige zorg, geestelijke gezondheidszorg, onderwijs, welzijn, wonen anders dan beschermd wonen op grond van deze wet, werk of ander inkomen, met uitzondering van inkomen op grond van de Participatiewet, inburgering, en openbare orde en veiligheid;
een aanpak waarbij de dienstverlening en interventies van het college en partijen in het sociaal domein en zo nodig aanpalende domeinen, zo goed mogelijk op elkaar zijn afgestemd en zo nodig worden bijgesteld, om zodoende de problemen van de cliënt en betrokken gezinsleden binnen deze domeinen te verminderen of op te lossen en hen te ondersteunen bij het verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie;
persoon, in dienst van die gemeente of uit anderen hoofde aan het gemeentebestuur ondergeschikt;
persoon met wie de cliënt in een gezamenlijke huishouding leeft, of een
1°. elders verblijvend kind of adoptief- of pleegkind van de cliënt of van degene met wie de cliënt een gezamenlijke huishouding voert, zolang het kind een jeugdige is als bedoeld in de Jeugdwet,
2°. elders verblijvende ouder of stief-, adoptief- of pleegouder van een kind dat in de gezamenlijke huishouding leeft, zolang het kind een jeugdige is als bedoeld in de Jeugdwet,
3°. elders verblijvende broer, zus, halfbroer of halfzus van de cliënt, mits deze broer, zus, halfbroer of halfzus een jeugdige is als bedoeld in de Jeugdwet,
4°. elders verblijvende echtgenoot van de cliënt, waarvan de cliënt niet duurzaam gescheiden is.
meerdere samenhangende problemen van een persoon of meerdere samenhangende problemen van gezinsleden die betrekking hebben op verschillende aspecten van het sociaal domein, of het sociaal domein en aanpalende domeinen;
de inzet ten behoeve van kwetsbare personen die niet uit eigen beweging hulp vragen of die hulp mijden terwijl vanwege de aard of complexiteit van hun problemen, maatschappelijke teloorgang of een lage kwaliteit van leven en welzijn dreigt of al aan de orde is, met het oog op het bieden van hulp aan of het laten aanvaarden van hulp door deze personen;
een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die of een bestuursorgaan dat werkzaam is op het gebied van het sociaal domein of aanpalende domeinen, met uitzondering van het college of een gemeenteambtenaar die onderzoek verricht als bedoeld in artikel 2.3a.1 of 2.3a.4, of een andere persoon die namens het college dit onderzoek verricht, een coördinator als bedoeld in artikel 2.3a.3, en de gemeenteraad;
maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in deze wet, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering als bedoeld in de Jeugdwet, schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of ondersteuning op grond van de Participatiewet;.
B
Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:
C
Aan artikel 2.1.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het gemeentebestuur draagt er zorg voor dat deze wet, voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de situatie van de cliënt of zijn gezinsleden, wordt uitgevoerd in samenhang met de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
D
Artikel 2.1.2, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen a en b komen te luiden:
a. een zo integraal mogelijke dienstverlening op het sociaal domein en aanpalende domeinen en aan afstemming met interventies op het gebied van deze domeinen;
b. de samenwerking met partijen ten behoeve van de in onderdeel a genoemde doelen met specifieke aandacht voor samenwerking in het kader van een gecoördineerde aanpak;.
2. In onderdeel e wordt de zinsnede «geen jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet meer kan ontvangen» vervangen door «geen jeugdhulp meer kan ontvangen of niet meer in aanmerking komt voor een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering als bedoeld in de Jeugdwet».
E
Na artikel 2.1.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het college stemt de wijze waarop het de taken op grond van deze wet uitvoert af met zorgverzekeraars als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, met het oog op de wettelijke taken van die laatsten en maakt afspraken met zorgverzekeraars over beleid ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdhulp, welzijn en preventie, met het oog op integrale dienstverlening aan cliënten en verzekerden.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, maakt het college ten behoeve van een zo integraal mogelijke dienstverlening aan cliënten en ter ondersteuning van het beleid bedoeld in artikel 2.1.2, eerste lid, afspraken met relevante partijen met inachtneming van de wettelijke taken en bevoegdheden van die partijen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze van totstandkoming van de afspraken, bedoeld in het eerste en tweede lid.
4. Het college en aanbieders verstrekken aan zorgverzekeraars als bedoeld in de Zorgverzekeringswet uit eigen beweging en desgevraagd kosteloos de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de afspraken, bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van deze gegevens en standaardisering van de wijze waarop zij worden verstrekt.
F
Na artikel 2.2.4 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. Het college draagt er zorg voor dat een ieder zorgen over het welzijn, de zelfredzaamheid, de participatie, of de gezondheid van de ingezetenen van de desbetreffende gemeente kan melden. Het college voorziet voor het ontvangen van deze meldingen in ieder geval in een voor dat doel opengesteld telefoonnummer.
2. Het college draagt er zorg voor dat ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde meldingen:
a. een triage wordt uitgevoerd om vast te stellen of en hoe de melding kan worden opgevolgd, en zo nodig aan de melder beknopt advies wordt gegeven wat hij gelet op de aard van de melding kan doen;
b. zo nodig na een triage de melding wordt doorgeleid naar de voor de behandeling van die melding meest aangewezen partij of naar het college om de melding zelf in behandeling te nemen;
c. de persoon ten aanzien van wie de melding is gedaan, of diens ouders of wettelijke vertegenwoordigers, van de melding op de hoogte worden gesteld, tenzij hierdoor de hulpverlening aan deze persoon belemmerd wordt of zou kunnen worden;
d. de melder zo nodig op de hoogte wordt gesteld over, wat met de melding is gedaan.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het bepaalde in het eerste en het tweede lid.
G
Artikel 2.3.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene die de melding heeft gedaan en, indien de melding ten behoeve van een ander is gedaan, met de persoon ten behoeve van wie de melding is gedaan en indien die er zijn, diens vertegenwoordiger en diens mantelzorger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid, tenzij het college toepassing geeft aan het bepaalde in artikel 2.3a.1. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
2. Het vierde lid, onderdeel f vervalt, onder verlettering van onderdeel g tot onderdeel f.
3. In het vijfde lid wordt «a tot en met g» vervangen door «a tot en met f».
H
Artikel 2.3.3 komt te luiden:
In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, of een melding als bedoeld in artikel 2.2.5 zonder dat een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 is gedaan, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, 2.3a.1 of 2.3a.4.
I
Artikel 2.3.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag, of binnen twee weken na het informeren van de cliënt op grond van artikel 2.3a.2, eerste lid, indien de cliënt instemt met het verstrekken van de maatwerkvoorziening.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat afgestemd op:
a. de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt;
b. zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en de daarop berustende bepalingen;
c. dienstverlening die de cliënt ontvangt of kan ontvangen uit het sociaal domein, anders dan de maatwerkvoorziening;
d. onderwijs dat of scholing die de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen;
e. betaalde werkzaamheden;
f. dienstverlening die de cliënt ontvangt of kan ontvangen op aanpalende domeinen, anders dan bedoeld onder b en d;
g. interventies uit het sociaal domein of aanpalende domeinen die ten aanzien van cliënt worden ingezet of kunnen worden ingezet;
h. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.
J
In artikel 2.3.8, eerste lid wordt «een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6» vervangen door «een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget».
K
Artikel 2.3.9 komt te luiden:
1. Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget te heroverwegen.
2. Artikel 2.3.2, tweede tot en met zesde lid, artikel 2.3.5 en artikel 2.3a.1, zijn van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde heroverweging.
L
In artikel 2.3.10, eerste lid, wordt «een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6» vervangen door «een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget».
M
Na artikel 2.3.10 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Indien door of namens een cliënt aan het college een verzoek wordt gedaan om een dienst uit het sociaal domein en bij of naar aanleiding van dat verzoek blijkt dat er mogelijk sprake is van meervoudige problematiek, doet het college een onderzoek als bedoeld in het vierde lid.
2. Indien een cliënt al dan niet tezamen met één of meerdere gezinsleden al meer dan één dienst uit het sociaal domein ontvangt, of één of meerdere diensten uit het sociaal domein en uit aanpalende domeinen, kan door of namens de cliënt aan het college een verzoek worden gedaan tot het uitvoeren van een onderzoek als bedoeld in het vierde lid, ten behoeve van een gecoördineerde aanpak.
3. Indien bij of naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, sprake lijkt te zijn meervoudige problematiek die niet alleen de cliënt betreft maar ook een of meer van zijn gezinsleden, overlegt het college met de cliënt en de gezinsleden die het betreft of deze gezinsleden als cliënt betrokken worden in het in het vierde lid bedoelde onderzoek.
4. Het college onderzoekt binnen zes weken na een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, in samenspraak met de cliënt of cliënten en, indien deze er zijn, in samenspraak met vertegenwoordigers of mantelzorgers van de betrokken cliënten:
a. welke problemen spelen;
b. welke dienstverlening reeds uit het sociaal domein of aanpalende domeinen wordt ontvangen en of, en zo ja, welke interventies uit deze domeinen ten aanzien van de cliënt worden ingezet;
c. welke dienstverlening of interventies eerder werden ingezet met het oog op het verminderen of wegnemen van de onder a bedoelde problemen;
d. welke diensten, afspraken en interventies nodig zijn; en
e. of sprake is van meervoudige problematiek waarvoor een gecoördineerde aanpak wenselijk is.
5. Het college stelt voorafgaand aan het onderzoek de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en wijst op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Bij een onderzoek als bedoeld in het vierde lid, zijn de artikelen 2.3.2, tweede, vijfde, zesde en zevende lid van overeenkomstige toepassing.
6. Voor zover een dienst uit het sociaal domein wordt overwogen wordt zo mogelijk tijdens en anders zo spoedig mogelijk na het onderzoek bedoeld in het vierde lid, toepassing gegeven aan artikel 2.3.2, vierde lid, artikel 2.3 en 2.7, eerste lid, van de Jeugdwet, artikel 3 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de artikelen 19, 35 en 36 van de Participatiewet.
7. In samenspraak met de cliënt of cliënten, en indien deze er zijn, met hun vertegenwoordigers:
a. betrekt het college partijen bij het onderzoek die betrokken zijn bij de dienstverlening of interventies bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, en partijen die een bijdrage kunnen leveren aan de gecoördineerde aanpak;
b. kan het college een casusoverleg organiseren overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.4.3.
1. Het college informeert de cliënt of cliënten, en indien deze er zijn de vertegenwoordigers van de cliënt, over de uitkomsten en conclusies van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3a.1, vierde lid en, indien van toepassing, over de gecoördineerde aanpak. De informatie wordt ook schriftelijk verstrekt, waarbij het college aangeeft hoe de cliënt de voorgestelde diensten uit het sociale domein kan verkrijgen. Het college informeert de cliënten afzonderlijk van elkaar voor zover dit nodig is om de persoonlijke levenssfeer van de cliënten niet te schaden.
2. Het college zorgt in ieder geval voor een gecoördineerde aanpak indien:
a. uit het in artikel 2.3a.1, vierde lid, bedoelde onderzoek blijkt dat er sprake is van meervoudige problematiek; en
b. ten minste twee diensten uit het sociaal domein onderdeel zijn van de gecoördineerde aanpak, of ten minste één dienst uit het sociaal domein tezamen met een plicht tot inburgering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering 2021;
tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.3a.3, tweede lid.
1. Ter uitvoering van de gecoördineerde aanpak, wijst het college, waar mogelijk in overleg met de betrokken cliënt of cliënten, of indien van toepassing de vertegenwoordigers van die cliënt of cliënten, en de bij de gecoördineerde aanpak betrokken partijen, een coördinator aan. Als coördinator kan worden aangewezen, een persoon die als partij of medewerker van een partij betrokken is bij de gecoördineerde aanpak of een gemeenteambtenaar.
2. Indien de cliënt, de cliënten uit het betrokken gezin, en indien deze er zijn de vertegenwoordigers van de cliënten, gezamenlijk kenbaar maken dat één van deze betrokkenen, een gezinslid of een mantelzorger zorg wil dragen voor coördinatie, en het aannemelijk is dat deze persoon in staat is om voor de benodigde afstemming te zorgen, wijst het college geen coördinator aan.
3. De coördinator zorgt voor afstemming tussen de cliënt of cliënten, en indien deze er is een vertegenwoordiger van een cliënt, en bij de gecoördineerde aanpak betrokken partijen en kan daartoe zo nodig een casusoverleg overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.4.3 houden.
4. De coördinator stelt het college op de hoogte indien hij signaleert dat, de gecoördineerde aanpak moet worden aangepast, kan of moet worden beëindigd, of hij zijn taak niet meer naar behoren kan uitvoeren.
5. De coördinator oefent zijn taak indien nodig en mogelijk uit in samenspraak met de cliënt, en indien deze er is de vertegenwoordiger van de cliënt. De voortgang en afspraken legt hij vast in een coördinatiedossier.
1. Een partij kan het college een gemotiveerd verzoek doen om een onderzoek uit te voeren als bedoeld in het tweede lid, indien hij vermoedt dat:
a. sprake is van voortdurende of terugkerende meervoudige problematiek waarvoor de persoon of personen die het betreft geen of selectief hulp vragen of accepteren of de hulp die wel wordt aanvaard niet effectief lijkt, terwijl vanwege de aard of complexiteit van de problemen maatschappelijke teloorgang of een lage kwaliteit van leven en welzijn dreigt of al aan de orde is, en
1°. in de omgeving van deze persoon of personen gedurende langere tijd of telkens opnieuw problemen, hinder of overlast wordt ervaren, of
2°. de veiligheid van deze persoon of andere personen of goederen in het geding is; en
b. een gecoördineerde aanpak kan bijdragen aan het oplossen of verminderen van de problematiek.
2. Naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan het college ten aanzien van de cliënt of cliënten uit het desbetreffende gezin een onderzoek doen, waarbij in ieder geval de in het eerste lid bedoelde partij wordt betrokken en wordt onderzocht:
a. welke problemen spelen;
b. welke dienstverlening reeds uit het sociaal domein of aanpalende domeinen wordt ontvangen en of, en zo ja, welke interventies op deze terreinen lopen;
c. welke diensten of interventies eerder werden ingezet met het oog op het verminderen of wegnemen van de onder a bedoelde problemen;
d. welke diensten, afspraken en interventies nodig zijn;
e. of sprake is van meervoudige problematiek waarvoor een gecoördineerde aanpak wenselijk is.
3. Het college informeert de cliënt of cliënten en, indien deze er zijn, zo nodig hun vertegenwoordigers en mantelzorgers over het uitvoeren van een onderzoek als bedoeld in het tweede lid, en betrekt hen zo mogelijk bij het uitvoeren van het onderzoek. Het college wijst daarbij op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Het college stelt zo spoedig mogelijk de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
4. Het college kan ten behoeve van het in het tweede lid bedoelde onderzoek, een casusoverleg houden overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.4.3.
5. Artikel 2.3a.2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een gecoördineerde aanpak op basis van een onderzoek als bedoeld in het tweede lid.
6. Voor zover een dienst uit het sociaal domein wordt overwogen wordt zo mogelijk tijdens en anders zo spoedig mogelijk na het onderzoek bedoeld in het tweede lid, toepassing gegeven aan artikel 2.3.2, vierde lid, artikel 2.3 en 2.7, eerste lid, van de Jeugdwet, artikel 3 Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de artikelen 19, 35 en 36 van de Participatiewet.
7. Na een onderzoek als bedoeld in het tweede lid, informeert het college de cliënt of cliënten en indien deze er zijn de vertegenwoordigers van de cliënt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.3a.2, eerste lid.
8. In geval van een gecoördineerde aanpak na een onderzoek als bedoeld in het tweede lid, zijn artikel 2.3a.3, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing op het aanwijzen van een coördinator en de taakuitoefening door de coördinator.
N
In artikel 2.4.1, eerste lid, wordt «een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6» vervangen door «een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget».
O
In artikel 2.4.2, wordt «de periode waarvoor de beslissing, bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6, geldt» vervangen door «de periode waarvoor de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget zijn verstrekt».
P
Artikel 5.1.1, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «diens echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten» vervangen door «diens ouders en gezinsleden».
2. In het vierde lid vervalt de zinsnede «voor zover betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft verleend,» en wordt «diens echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten» vervangen door «diens ouders en gezinsleden».
3. In het vijfde lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede: «de betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft verleend,».
Q
Artikel 5.1.2, tweede lid, komt te luiden:
2. Een aanbieder die een algemene voorziening levert, of het college of een aanbieder die openbare geestelijke gezondheidszorg toepast, is bevoegd tot het verwerken van de persoonsgegevens, waaronder gegevens over de gezondheid, van de cliënt, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor:
a. het leveren van de algemene voorziening of het toepassen van openbare geestelijke gezondheidszorg;
b. de uitvoering van artikel 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, of 2.1.5;
c. de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 6.1.
R
Artikel 5.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «voor zover betrokkene het college uitdrukkelijk toestemming tot verwerking daarvan heeft verleend als bedoeld in artikel 5.1.1, vierde lid,».
2. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt de zinsnede «, voor zover betrokkene uitdrukkelijke toestemming heeft verleend als bedoeld in artikel 5.2.5 tot het verstrekken daarvan aan het college».
S
Artikel 5.2.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, vervalt de zinsnede«, voor zover betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft verleend,».
2. In het derde lid wordt «artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 of 2.3.6, 2.3.9, of 2.3.10» vervangen door «artikel 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 of 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.3a.1, 2.3a.3 of 2.3a.4».
T
Paragraaf 4 van hoofdstuk 5 komt te luiden:
1. Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3a.1, vierde lid, of artikel 2.3a.4, tweede lid. Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van gezinsleden, voor zover die gegevens, in het kader van het in de eerste volzin bedoelde onderzoek, noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp deze gezinsleden aan de cliënt bieden of kunnen bieden.
2. Het college kan gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard van de cliënt en zijn gezinsleden verwerken, voor zover noodzakelijk voor het uitvoeren van een onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3a.1, vierde lid en artikel 2.3a.4, tweede lid.
3. Het college is bevoegd persoonsgegevens van de cliënt en zijn gezinsleden, waaronder gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, die het college heeft verwerkt ten behoeve van de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden bij of krachtens de hierna genoemde wettelijke bepalingen verder te verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3a.1, vierde lid, of artikel 2.3a.4, tweede lid:
a. de artikelen 2.1.1, eerste lid, 2.1.7, 2.2.5, 2.3.1 tot en met 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.3a.1, 2.3a.2, 2.3a.4 en 2.4.1 van deze wet;
b. de artikelen 2.3 en 2.4 van de Jeugdwet;
c. artikel 7 van de Participatiewet;
d. artikel 3 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;
e. de artikelen 2, eerste lid, 4, 6, tweede lid, 11 en 12 van de Wet sociale werkvoorziening;
f. artikel 16, eerste lid van de Leerplichtwet 1969;
g. artikel 8.3.2, eerste lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
h. artikel 118h, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;
i. artikel 162b, eerst lid van de Wet op de expertisecentra; of
j. de artikelen 5:1 en 5:2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
1. Partijen die een dienst of interventie verrichten uit het sociaal domein of aanpalende domeinen, verstrekken het college desgevraagd en kosteloos persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, over de cliënt of betrokken gezinsleden die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3a.1, vierde lid, of artikel 2.3a.4, tweede lid, tenzij naar het oordeel van deze partij zwaarwegende redenen zich daartegen verzetten. Deze partij kan nadere voorwaarden aan de verstrekking stellen.
2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor een partij die op grond van artikel 457 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of artikel 7.3.11 van de Jeugdwet tot geheimhouding is verplicht. Deze partij mag de in het eerste lid bedoelde gegevens slechts zonder toestemming van de cliënt verstrekken indien verstrekking naar zijn oordeel noodzakelijk is:
a. gelet op zijn plicht om goede hulp of zorg te verlenen;
b. om ernstige meervoudige problematiek van de cliënt of zijn gezinsleden te beperken of te voorkomen; en
c. dit in het belang is van de cliënt, zijn gezinsleden of mensen in hun omgeving. Deze partij kan nadere voorwaarden aan de verstrekking stellen.
3. Persoonsgegevens waarop het bepaalde bij of krachtens de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van toepassing is, worden slechts aan het college verstrekt voor zover die verstrekking op grond van die wetten is toegestaan.
4. De burgemeester verstrekt aan het college persoonsgegevens van de cliënt en zijn gezinsleden, waaronder gegevens over gezondheid en gegevens van strafrechtelijke aard, voor zover die gegevens naar het oordeel van de burgemeester noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van artikel 2.3a.1, vierde lid, of artikel 2.3a.4, tweede lid, die hij heeft verwerkt ten behoeve de uitoefening van zijn wettelijke taken en bevoegdheden:
a. op het terrein van de handhaving van de openbare orde bij of krachtens:
1°. de artikelen 151d, 172, 172a, 172b, 174a en 176a van de Gemeentewet;
2°. artikel 13b van de Opiumwet; of
3°. een gemeentelijke verordening; of
b. bij of krachtens de uitvoering van:
1°. de artikelen 2, 3, tweede lid, 4, eerste lid, 8, tweede lid en 9, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod;
2°. de artikelen 7:1, 7:2, 7:4, 7:6, 8:16, vierde lid, 8:18, tiende lid en 8:19, negende lid van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; of
3°. de artikelen 29 tot en met 36 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
5. Partijen die bij of krachtens een wettelijk voorschrift bevoegd zijn tot verwerking van het burgerservicenummer, gebruiken voor de verstrekking van gegevens op grond van dit artikel, het burgerservicenummer van de cliënt en van zijn gezinsleden.
6. Het college verstrekt aan een partij die betrokken is bij een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3a.1, vierde lid, of artikel 2.3a.4, derde lid, persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, indien die gegevens naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor die partij om bij te kunnen dragen aan het onderzoek.
1. Partijen worden uitgenodigd voor een casusoverleg als bedoeld in artikel 2.3a.1, zevende lid, onderdeel b, artikel 2.3a.3, derde lid, of artikel 2.3a.4, vierde lid, indien het college of de coördinator heeft vastgesteld dat deelname noodzakelijk is gelet op de betrokkenheid van de desbetreffende partij bij het onderzoek of de gecoördineerde aanpak. Het college, de coördinator en partijen die deelnemen aan dat casusoverleg, zijn bevoegd persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid en strafrechtelijke gegevens, te verwerken over de cliënt of over zijn gezinsleden, voor zover dat noodzakelijk is voor de bespreking in en het doel van het casusoverleg. Het college of de coördinator nodigt de cliënt of cliënten die het betreft, en indien deze er zijn hun vertegenwoordigers, uit voor het casusoverleg, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.
2. Het college, een coördinator, of een partij die deelneemt aan een casusoverleg, is bevoegd tijdens dat casusoverleg gegevens over de cliënt of over zijn gezinsleden te verstrekken aan de deelnemers van het casusoverleg, indien die gegevens naar zijn oordeel noodzakelijk zijn voor het doel van dat casusoverleg. Op de verstrekking van gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, in het casusoverleg, zijn artikel 5.4.2, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Het college of de coördinator legt de afspraken uit het casusoverleg vast
4. Een deelnemer aan het casusoverleg verwerkt persoonsgegevens uit het casusoverleg slechts verder:
a. indien deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de eigen taken van deze partij in het kader van de gecoördineerde aanpak die voortkomt uit of onderwerp was van het casusoverleg;
b. indien de partij die de gegevens heeft verstrekt daarmee instemt; en
c. voor zover het gegevens over gezondheid of gegevens van strafrechtelijke aard betreffen, uitsluitend indien hij daartoe op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd is.
1. Het college is bevoegd de persoonsgegevens die hij heeft verwerkt ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3a.1, vierde lid, of artikel 2.3a.4, tweede lid:
a. verder te verwerken voor de uitvoering van diensten en interventies op grond van deze wet, de Jeugdwet, de Participatiewet, de Wet inburgering 2021 of de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;
b. te verstrekken aan de burgemeester ten behoeve van de uitoefening van zijn wettelijke taken en bevoegdheden:
1°. op het terrein van de handhaving van de openbare orde bij of krachtens de artikelen 151d, 172, 172a, 172b, 174a en 176a van de Gemeentewet, artikel 13b van de Opiumwet, of een gemeentelijke verordening; en
2°. bij of krachtens de uitvoering van de Wet tijdelijk huisverbod, de artikelen 7:1, 7:2, 7:4, 7:6, 8:16, vierde lid, 8:18, tiende lid, en 8:19, negende lid, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de artikelen 29 tot en met 36 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
2. De coördinator is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, van de cliënt en zijn gezinsleden, waaronder het burgerservicenummer, en persoonsgegevens van de vertegenwoordiger en de mantelzorger, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taken bedoeld in artikel 2.3a.3, derde lid.
3. Het college verstrekt aan de coördinator gegevens die het college op grond van artikel 5.4.1 heeft verwerkt, indien die gegevens naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van de coördinator.
4. De bij de uitvoering van de gecoördineerde aanpak betrokken partijen verstrekken aan de coördinator persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van de coördinator bedoeld in artikel 2.3a.3, derde lid. Artikel 5.4.2, tweede, derde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
5. De coördinator verstrekt persoonsgegevens aan een bij de gecoördineerde aanpak betrokken partij voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de bijdrage van die partij aan de gecoördineerde aanpak, met dien verstande dat gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, slechts kunnen worden verstrekt voor zover die partij op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd is tot het verwerken daarvan.
6. De verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van gegevens door een coördinator is het college indien de coördinator een gemeenteambtenaar is. Indien de coördinator een partij is of een medewerker van een partij, is die partij de verwerkingsverantwoordelijke.
7. Indien de coördinator een partij is of een medewerker van een partij, draagt deze partij alle gegevens die hij heeft verwerkt voor de uitoefening van zijn taak, over aan het college als de gecoördineerde aanpak is beëindigd.
1. Het college bewaart in afwijking van het bepaalde in artikel 5.3.4, eerste lid, de met toepassing van artikel 5.4.1, 5.4.2, 5.4.3, derde lid, verzamelde gegevens, gedurende twee jaar te rekenen vanaf het informeren van de cliënt of cliënten, en indien deze er zijn de vertegenwoordigers van de cliënt, over de uitkomsten en conclusies van het onderzoek, of, indien daarop een gecoördineerde aanpak volgt, gedurende twee jaar te rekenen vanaf het moment dat de gecoördineerde aanpak wordt beëindigd.
2. Het college bewaart in afwijking van het bepaalde in artikel 5.3.4, eerste lid, door een coördinator op grond artikel 5.4.4 verwerkte gegevens, gedurende twee jaar te rekenen vanaf het moment dat de gecoördineerde aanpak wordt beëindigd.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de wijze waarop persoonsgegevens als bedoeld in deze paragraaf door het college en betrokken partijen aan elkaar worden verstrekt;
b. technische standaarden of beveiligingseisen voor de verwerking van gegevens als bedoeld in deze paragraaf.
U
Aan hoofdstuk 5 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
Bij een melding of naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 2.2.5, is het college bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de melder en indien van toepassing, gegevens van de organisatie van de melder.
1. Het college is bevoegd persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid en gegevens van strafrechtelijke aard, te verwerken van personen ten aanzien van wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.2.5, tweede lid, voor zover die verwerking noodzakelijk is voor de in dat artikel bedoelde triage.
2. Het college is bevoegd persoonsgegevens van personen ten aanzien van wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.2.5, tweede lid, waaronder gegevens over gezondheid en gegevens van strafrechtelijke aard, die het college heeft verwerkt ten behoeve van de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden bij of krachtens de hierna genoemde wettelijke bepalingen verder te verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor het verrichten van de triage, bedoeld in artikel 2.2.5, tweede lid:
a. de artikelen 2.1.1, eerste lid, 2.1.7, 2.3.1 tot en met 2.3.6, 2.3.9, 2.3.10, 2.3a.1, 2.3a.2, 2.3a.4 en 2.4.1 van deze wet,
b. de artikelen 2.3 en 2.4 van de Jeugdwet,
c. artikel 7 van de Participatiewet,
d. artikel 3 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening,
e. de artikelen de Wet sociale werkvoorziening,
f. artikel 16 van de Leerplichtwet 1969,
g. artikel 8.3.2, eerste lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs,
h. artikel 118h, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs,
i. artikel 162b, eerst lid van de Wet op de expertisecentra, of
j. de artikelen 5:1 en 5:2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
3. Het college is bevoegd persoonsgegevens uit het in artikel 5.5.4 bedoelde melddossier, waaronder gegevens over gezondheid en gegevens van strafrechtelijke aard, te verstrekken aan de partij naar wie op grond van artikel 2.2.5, tweede lid, onderdeel b, de melding wordt doorgeleid, voor zover dat noodzakelijk is voor het in behandeling nemen van de melding door die partij.
4. Het college is bevoegd persoonsgegevens uit het in artikel 5.5.4 bedoelde melddossier, waaronder gegevens over de gezondheid en gegevens van strafrechtelijke aard, verder te verwerken voor het in behandeling nemen van de melding door het college, als bedoeld in artikel 2.2.5, tweede lid, onderdeel b.
5. Het college is bevoegd persoonsgegevens uit het in artikel 5.5.4 bedoelde melddossier, waaronder gegevens over de gezondheid en gegevens van strafrechtelijke aard, desgevraagd te verstrekken aan het college van de gemeente waar de persoon ten aanzien van wie de melding is gedaan, naartoe verhuist.
Partijen die beroepshalve beschikken over persoonsgegevens, waaronder de burgemeester, de coördinator, bedoeld in artikel 2.3a.3, of een college van een andere gemeente dat beschikt over gegevens, waaronder gegevens over gezondheid en van strafrechtelijke aard, die noodzakelijk zijn om een triage uit te voeren als bedoeld in artikel 2.2.5, tweede lid, onderdeel a, kunnen deze gegevens desgevraagd, en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep, verstrekken, met dien verstande dat voor zover het verzoek persoonsgegevens van strafrechtelijke aard betreft, de verstrekking daarvan geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.4.2, derde lid.
1. Het college bewaart de in artikel 5.5.1, 5.5.2 en 5.5.3, bedoelde persoonsgegevens tezamen met een beschrijving van de melding en de uitkomst van de triage in een melddossier. Het college bewaart dit dossier gedurende ten minste zes maanden en niet langer dan een jaar vanaf de dag dat het college de melding heeft ontvangen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 5.5.1, 5.5.2 en 5.5.3.
A
Na artikel 2.4 van de Jeugdwet wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien bij het vormen van een oordeel door het college als bedoeld in artikel 2.3, eerste, tweede of derde lid, of artikel 2.4, eerste lid, blijkt dat er mogelijk sprake is van meervoudige problematiek als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 geeft het college toepassing aan de artikelen 2.3a.1 tot en met 2.3a.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
B
Artikel 7.4.0, tweede lid, onderdeel a, van de Jeugdwet komt te luiden:
a. de toeleiding naar, advisering over, bepaling van of het inzetten van een voorziening op het gebied van de jeugdhulp, ook indien dit onderdeel is van een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3a.1 of 2.3a.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Aan artikel 9.1.3, derde lid, van de Wet langdurige zorg, wordt een zin toegevoegd, luidende:
Het college van burgemeester en wethouders en de Wlz-uitvoerder verstrekken de gegevens die noodzakelijk zijn voor een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3a.1, vierde lid, of 2.3a.4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 overeenkomstig artikel 5.4.2. van die wet.
In artikel 14a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet wordt «de gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 5.4.1, van de Wet maatschappelijke ondersteuning» vervangen door «de gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 2.1.8, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015».
Na artikel 7 van de Participatiewet wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het college heeft tot taak deze wet, voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de situatie van de persoon die een aanvraag doet op grond van deze wet of zijn gezinsleden, uit te voeren in samenhang met de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet inburgering 2021, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet.
2. Als blijkt dat mogelijk sprake is van meervoudige problematiek als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 heeft het college tot taak toepassing te geven aan de artikelen 2.3a.1 tot en met 2.3a.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Na artikel 3a van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het college heeft tot taak deze wet, voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de situatie van de inwoner in verband met schuldhulpverlening of zijn gezinsleden, uit te voeren in samenhang met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Participatiewet, de Wet inburgering 2021 en de Jeugdwet.
2. Als in het eerste gesprek, bedoeld in artikel 4, eerste lid, blijkt dat mogelijk sprake is sprake is van meervoudige problematiek als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 heeft het college tot taak toepassing te geven aan de artikelen 2.3a.1 tot en met 2.3a.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Aan artikel 14 van de Wet inburgering 2021 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Indien blijkt dat mogelijk sprake is sprake is van meervoudige problematiek als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, onderzoekt het college dit met toepassing van artikel 2.3a.4, tweede tot en met zevende lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 april 2020 ingediende voorstel van wet omtrent gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden) (35 447), tot wet is of wordt verheven en paragraaf 2.4 van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen A, M en T, van deze wet, wordt artikel I van deze wet als volgt gewijzigd:
a. Aan onderdeel A, derde lid, wordt na de definitie van sociaal domein een onderdeel toegevoegd, luidende:
Zorg- en Veiligheidshuis als bedoeld in artikel 2.24 van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden
b. Onderdeel M wordt als volgt gewijzigd:
1°. In artikel 2.3a.3 worden onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot zesde en zevende lid, twee leden ingevoegd, luidende:
4. Indien blijkt dat een cliënt ook in behandeling is bij een Zorg- en Veiligheidshuis zorgt de coördinator in overleg met de bij de gecoördineerde aanpak betrokken partijen voor de afstemming tussen de gecoördineerde aanpak en de behandeling in het Zorg- en Veiligheidshuis, voor zover dit noodzakelijk is gelet op de samenhang van de problematiek in beide trajecten, en met het oog op de effectiviteit van de gecoördineerde aanpak.
5. Indien de coördinator tot de conclusie komt dat de geconstateerde meervoudige problematiek van dien aard is dat deze in aanmerking komt voor behandeling in een Zorg- en Veiligheidshuis, informeert hij, na bespreking met de cliënt en hierover overleg te hebben gevoerd met de bij de gecoördineerde aanpak betrokken partijen, het college hierover met het oog op een eventuele aanmelding door het college als bedoeld in artikel 2.3a.6 eerste lid.
2°. na artikel 2.3a.5, wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. Het college kan, naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 2.3a.1, eerste lid of artikel 2.3a.4, eerste lid, of tijdens een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3a.1, vierde lid of artikel 2.3a.4, tweede lid, of naar aanleiding van de informatie van de coördinator als bedoeld in artikel 2.3a.3 vierde lid, een cliënt aanmelden bij een Zorg- en Veiligheidshuis, indien hij tot de conclusie komt dat dit noodzakelijk is:
gezien de samenhang tussen de meervoudige problematiek bij de cliënt en de problemen, bedoeld in artikel 2.25 van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden, en met het oog op de effectiviteit van de gecoördineerde aanpak.
2. Het college draagt voor zover nodig zorg voor aansluiting tussen het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3a.1, vierde lid, of 2.3a.4, tweede lid, en de behandeling in een Zorg- en Veiligheidshuis.
3. Het college stelt de cliënt en de partij die een verzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 2.3a4, eerste lid, op de hoogte van de aanmelding bij een Zorg- en Veiligheidshuis.
c. Onderdeel T wordt als volgt gewijzigd:
1°. In artikel 5.4.1, eerste en derde lid, wordt na «of artikel 2.3a.4, tweede lid» ingevoegd «, of voor de uitvoering van artikel 2.3a.6».
2°. In artikel 5.4.1, tweede lid, wordt «en artikel 2.3a.4, tweede lid» vervangen door «, of artikel 2.3a.4, tweede lid, of voor de uitvoering van artikel 2.3a.6».
3°. In artikel 5.4.4, tweede en vierde lid, vervalt na «2.3a.3» de zinsnede «, derde lid».
4°. Artikel 5.4.6 komt te luiden:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de wijze waarop persoonsgegevens als bedoeld in deze paragraaf door het college, de coördinator en betrokken partijen aan elkaar worden verstrekt en voor de uitvoering van de artikelen 2.3a.3, vierde en vijfde lid, en 2.3a.6;
b. technische standaarden of beveiligingseisen voor de verwerking van gegevens als bedoeld in deze paragraaf en voor de uitvoering van de artikelen 2.3a.3, en zesde lid, en 2.3a.6.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 april 2020 ingediende voorstel van wet omtrent gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden) (35 447) tot wet is of wordt verheven, wordt artikel 2.27 van die wet als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «2.3.10 en 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015» vervangen door «2.3.10, 2.3a.1 tot en met 2.3a.4, 2.3a.6, en 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015».
b. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «een instelling» vervangen door «een instelling of persoon» en wordt «de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015» vervangen door «de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5, 2.3a.1 tot en met 2.3a.4, en 2.3a.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015».
Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister voor Rechtsbescherming, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en Onze Minister voor Armoedebestrijding, Participatie en Pensioenen, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de beide Kamers van de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Daarbij zal aan alle afzonderlijke aspecten van deze wet aandacht worden besteed; de melding, het onderzoek naar meervoudige problematiek op grond van artikel 2.3a.1, het onderzoek bij ernstige meervoudige problematiek op grond van artikel 2.3a.4, het vaststellen en uitvoeren van een gecoördineerde aanpak, de rol van de coördinator, het betrekken van partijen bij onderzoek de gecoördineerde aanpak, de ververwerking van gegevens en de toepassing van het casusoverleg.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Minister voor Armoedebestrijding, Participatie en Pensioenen,