Ontvangen 22 maart 2023
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 worden in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
commissie: de Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire, bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit;
Instellingsbesluit: Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris Financiën – Toeslagen en Douane van 30 januari 2023, nr. 4437273, houdende instelling van de commissie onderzoek naar uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire (Instellingsbesluit Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire)
B
In artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel b wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. Aan het slot van onderdeel c wordt de punt vervangen door «, en».
3. Na onderdeel c wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. het kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of onderzoek door de commissie naar de samenhang van de problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en de uithuisplaatsing van UHP KOT-kinderen.
C
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «lijsten» vervangen door «lijst» en vervalt «en UHP KOT-ouders».
2. In het eerste lid wordt «a en c» vervangen door «a, c en d».
3. In het tweede lid wordt «het in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, genoemde doel» vervangen door «de in artikel 2, tweede lid, onderdelen c en d, genoemde doelen».
4. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onze Minister verstrekt de lijst van UHP KOT-kinderen aan de in het eerste en tweede lid genoemde organisaties tenminste zes weken na het doen van een ondersteuningsaanbod aan de UHP KOT-ouders.
D
Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6a Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire
1. Onze Minister verstrekt aan de commissie de lijst van UHP KOT-ouders en de lijst van UHP KOT-kinderen, ten behoeve van het in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, genoemde doel. Onze Minister verstrekt de lijst van UHP KOT-ouders en de lijst van UHP KOT-kinderen aan de commissie tenminste zes weken na het doen van een ondersteuningsaanbod aan de UHP KOT-ouders.
2. De raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instelling, de Raad voor de rechtspraak of het gerecht kunnen, op verzoek van de commissie, aan de commissie inzage geven in het dossier van een UHP KOT-kind, ten behoeve van het uitvoeren van de taak, bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit.
3. De verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens door de commissie is de voorzitter van de commissie.
4. Gelet op artikel 9, tweede lid, aanhef en onder g, en artikel 10 van de Algemene verordening gegevensbescherming mag de commissie bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming verwerken indien:
a. de verwerking door de commissie noodzakelijk is ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit, en
b. de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens of indien het vragen van uitdrukkelijke toestemming onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning vergt, en
c. er voldoende aanvullende passende en specifieke waarborgen zijn genomen ter bescherming van de grondrechten en fundamentele belangen van de betrokkenen.
5. Indien de commissie gegevens over de gezondheid verwerkt, is artikel 30, vierde lid, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming van overeenkomstige toepassing.
6. In het eindrapport van de commissie wordt aangegeven op welke wijze de commissie de bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard heeft verwerkt.
7. In het eindrapport van de commissie worden geen tot personen herleidbare gegevens opgenomen.
E
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onze Minister verwijdert de persoonsgegevens van een UHP KOT-ouder van de lijst van UHP KOT-ouders, op een daartoe strekkend verzoek van die UHP KOT-ouder. Op verzoek van Onze Minister vernietigt de commissie de op grond van deze wet verstrekte persoonsgegevens van die UHP KOT-ouder van de lijst van UHP KOT-ouders.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onze Minister verwijdert de persoonsgegevens van een UHP KOT-kind van de lijst van UHP KOT-kinderen, op een daartoe strekkend verzoek van de UHP KOT-ouder van dat kind, op een daartoe strekkend verzoek van de wettelijk vertegenwoordiger van dat UHP KOT-kind jonger dan zestien jaren of op een daartoe strekkend verzoek van dat UHP KOT-kind van zestien jaren of ouder. Op verzoek van Onze Minister vernietigen de in deze wet genoemde organisaties de op grond van deze wet verstrekte persoonsgegevens van dat UHP KOT-kind van de lijst van UHP KOT-kinderen.
F
Artikel 9, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste zin wordt «een jaar» vervangen door «twee jaren».
2. In de tweede zin wordt «twee» vervangen door «drie».
Op 30 januari 2023 heeft het lid Omtzigt een amendement bij de Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT ingediend dat strekt tot het waarborgen dat wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar een mogelijk causaal verband tussen uithuisplaatsingen van UHP KOT-kinderen en het handelen van de Dienst Toeslagen in de kinderopvangtoeslagenaffaire.1 Bij brief aan de Tweede Kamer, die gelijktijdig met deze nota van wijziging is uitgebracht, heb ik dit amendement geapprecieerd. Deze appreciatie komt er op neer dat ik de doelstelling van het amendement onderschrijf, maar dat fundamentele rechtstatelijke, privacy-technische en uitvoeringstechnische bezwaren bestaan tegen de in het amendement voorgestelde regeling. Met deze nota van wijziging beoog ik tegemoet te komen aan de in het amendement van het lid Omtzigt besloten doelstelling: het waarborgen dat het op grond van deze tijdelijke wet ontstane inzicht in de groep UHP KOT-kinderen kan worden gebruikt voor extern wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang tussen de kinderopvangtoeslagenaffaire en de uithuisplaatsingen van kinderen. Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het wetsvoorstel op enkele andere punten te wijzigen.
A
In artikel 1 zijn enkele begripsomschrijvingen ingevoegd als gevolg van het opnemen van een nieuwe bepaling (artikel 6a) inzake de Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire (de commissie-Hamer). Deze commissie is ingesteld door de Minister voor Rechtsbescherming, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris Financiën – Toeslagen en Douane.2
B
Aan artikel 2, tweede lid, wordt een doel toegevoegd waarmee onderzoek naar de samenhang tussen de kinderopvangtoeslagenaffaire en de uithuisplaatsing van UHP KOT-kinderen, mogelijk wordt. Een dergelijk onderzoek kan inzicht bieden in het al dan niet bestaan van een causaal verband tussen het handelen van de Dienst Toeslagen en de uithuisplaatsing van UHP KOT-kinderen.
Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de lijst van UHP KOT-kinderen kan worden gebruikt voor het doen van onderzoek. Niet alleen wetenschappelijk onderzoek, maar ook onderzoek door de commissie. Om wille van de duidelijkheid en om tot uitdrukking te brengen dat de regering ook een voorstander is van het goed onderzoeken van de relatie tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen is ervoor gekozen dit doel uitdrukkelijk op te nemen. De lijst van UHP KOT-kinderen kan dus door de organisaties gebruikt worden voor eigen reflectie en voor het laten verrichten van wetenschappelijk onderzoek of onderzoek door de commissie. De betrokkenen organisaties kunnen op basis van de lijst van UHP KOT-kinderen inzage bieden in één of meer dossiers van UHP KOT-kinderen.
Of daadwerkelijk onderzoek in de dossiers kan worden gedaan, hangt af van een verzoek vanuit de onderzoekers en de afweging die vervolgens gemaakt wordt door de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de rechtspraak of de gerechten. Zo zal het onderzoek moeten voldoen aan passende waarborgen die onder andere een minimale gegevensverwerking garanderen en moet het praktisch haalbaar zijn voor de organisaties om hieraan medewerking te verlenen. Verder kunnen argumenten van rechtsstatelijke aard in de weg staan aan het kunnen verrichten van onderzoek in de dossiers. Zo zullen de Raad voor de rechtspraak of de gerechten geen informatie delen over zaken die nog onder de rechter zijn. De reden hiervoor is gelegen in het algemene beginsel dat niet geïntervenieerd wordt in zaken die nog onder de rechter zijn om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter te waarborgen. Medewerking wordt ook niet verleend in gevallen extern onderzoek ertoe strekt de vraag te beantwoorden of de rechter het recht op de juiste wijze heeft toegepast. Dit is een vraag die aan een hogere rechter is voorbehouden. Opgemerkt wordt ten slotte dat deze argumenten van rechtstatelijke aard tevens een begrenzing van de taak van de commissie met zich brengen.
C
Artikel 6 is op onderdelen gewijzigd.
Eerste lid. In het opschrift boven artikel 6 wordt een kleine verschrijving rechtgezet. In het opschrift boven het artikel wordt nu duidelijk gemaakt dat alleen de lijst van UHP KOT-kinderen wordt verstrekt aan de organisaties. De lijst met UHP KOT-ouders wordt niet gedeeld.
Tweede en derde lid. In artikel 6, eerste en tweede lid, is het doel uit artikel 2, tweede lid, onderdeel d (het kunnen verrichten van onderzoek), toegevoegd. Op basis daarvan kunnen de gecertificeerde instellingen, de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten de lijst van UHP KOT-kinderen raadplegen ten behoeve van een verzoek tot het verrichten van onderzoek naar de samenhang van de problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en de uithuisplaatsing van UHP KOT-kinderen.
Vierde lid. Aan artikel 6 is een derde lid toegevoegd. In het ondersteuningsaanbod zal de UHP KOT-ouder worden gewezen op de mogelijkheid om een verzoek te doen bij de Minister voor Rechtsbescherming dat strekt tot verwijdering van de persoonsgegevens van de lijst van UHP KOT-ouders of de lijst van UHP KOT-kinderen (artikel 7). De UHP KOT-ouder wordt ook gewezen op de mogelijkheid voor het UHP KOT-kind van zestien jaren of ouder om een dergelijk verzoek in te dienen. Om de UHP KOT-ouders gelegenheid te geven een dergelijk verzoek te doen voordat de lijst van UHP KOT-kinderen met de organisaties wordt gedeeld, zal in het ondersteuningsaanbod een termijn van vier weken worden opgenomen. Daarna volgt een termijn van twee weken om deze verzoeken te verwerken. Dat brengt mee dat de lijst van UHP KOT-kinderen ten minste zes weken na het doen van het ondersteuningsaanbod worden verstrekt aan de reflecterende organisaties. Vanzelfsprekend is het ook na het verstrijken van de zes weken termijn nog mogelijk om een verzoek dat strekt tot verwijdering van de persoonsgegevens in te dienen. Zie voor het verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens verder de wijziging van artikel 7.
D
Na artikel 6 is een nieuw artikel 6a ingevoegd. Dit nieuwe artikel bevat regels ten behoeve van de Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire.
Eerste lid. Het eerste lid regelt, op dezelfde wijze als is gebeurd voor de organisaties uit artikel 6, dat de commissie de beschikking krijgt over de lijst van UHP KOT-kinderen. Die lijst wordt verstrekt door de Minister voor Rechtsbescherming. Daarnaast verstrekt de Minister ook de lijst van UHP KOT-ouders aan de commissie. Op basis hiervan kan de commissie contact zoeken met UHP KOT-ouders.
Het moment van de verstrekking van de lijst van UHP KOT-ouders en de lijst van UHP KOT-kinderen aan de commissie is gelijk aan het moment waarop de lijst van UHP KOT-kinderen aan de reflecterende organisaties wordt verstrekt, zoals bedoeld in het toegevoegde artikel 6, derde lid.
Tweede lid. De commissie kan via de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de rechtspraak of de gerechten, verzoeken om inzage in het dossier van een UHP KOT-kind, ten behoeve van de door haar uit te voeren taak. De commissie zal bij het doen van een dergelijk verzoek bij de organisaties, gebruik maken van de gebruikelijke routes die bij de organisaties aanwezig zijn voor verzoeken om medewerking aan extern onderzoek. Zoals hiervoor in de toelichting bij de wijziging van artikel 2, tweede lid, is opgemerkt, hangt de vraag of daadwerkelijk onderzoek in de dossiers kan worden gedaan mede af van de afweging die vervolgens gemaakt wordt door de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de rechtspraak of de gerechten. Zo zal het onderzoek moeten voldoen aan passende waarborgen die onder andere een minimale gegevensverwerking garanderen en moet het praktisch haalbaar zijn voor de organisaties om hieraan medewerking te verlenen. Naast deze redenen van privacy-technische en praktische aard, kunnen voor de rechtspraak ook redenen van rechtsstatelijke aard in de weg staan aan het bieden van inzage in de dossiers.
Een soortgelijke grondslag voor het bieden van inzage in dossiers ten aanzien van wetenschappelijk onderzoek is niet in deze wet geregeld omdat daarvoor reeds grondslagen aanwezig zijn in bestaande regelgeving, in het bijzonder de algemene verordening gegevensbescherming (AVG), de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) en de Jeugdwet.3 Omdat de commissie naast wetenschappelijk onderzoek ook ander onderzoek kan verrichten, is ter wille van de duidelijkheid opgenomen dat de commissie ook voor dergelijk onderzoek toegang kan krijgen tot de dossiers van de UHP KOT-kinderen.
Derde lid. De commissie ontvangt op basis van de vorige leden de lijst van UHP KOT-kinderen, de lijst van UHP KOT-ouders en kan verzoeken om inzage in het dossier van een UHP KOT-kind. In die gevallen is sprake van een verwerking van persoonsgegevens. De voorzitter van de commissie wordt aangewezen als de verwerkingsverantwoordelijke voor deze verwerking.
Vierde lid. De AVG kent als uitgangspunt dat verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in beginsel niet zijn toegestaan (artikelen 9 en 10 AVG). Het gaat daarbij om persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als omschreven in artikel 1 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming (UAVG). Onder bijzondere categorieën van persoonsgegevens worden bijvoorbeeld persoonsgegevens verstaan met betrekking tot iemands etnische afkomst, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen of gegevens over gezondheid. Deze persoonsgegevens zullen vaak voorkomen in de dossiers van UHP KOT-kinderen. Ook is het denkbaar dat er persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in zijn opgenomen.
Op dit verbod van verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens bestaan enkele uitzonderingen (artikel 9, tweede lid, AVG), onder meer indien dit noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang op grond van lidstaatrechtelijk recht (artikel 9, onder g AVG). In dit geval is er sprake van een dergelijk zwaarwegend algemeen belang, omdat er veel belang aan gehecht wordt dat duidelijk wordt of er een verband bestaat tussen de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsingen van kinderen. Hiervoor is het noodzakelijk dat ook bijzondere persoonsgegevens en eventueel persoonsgegeven van strafrechtelijke aard moeten kunnen worden betrokken bij dit onderzoek, omdat deze nu eenmaal een rol kunnen spelen bij de beslissing om een kind al dan niet uit te plaatsen. In de onderdelen van het vierde lid wordt hierop nader ingegaan.
In onderdeel a wordt tot uitdrukking gebracht dat de verwerking noodzakelijk is voor de taak van de commissie. Het gaat hier, zoals aangegeven, om redenen van zwaarwegend algemeen belang, zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de AVG. De taak van de commissie is uitgewerkt in artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit. De commissie heeft tot taak onderzoek te doen naar:
a. de samenhang van factoren die speelden bij gedupeerde gezinnen die te maken kregen met een uithuisplaatsing.
b. de effecten van de samenloop tussen de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsing op het leven van de gedupeerde gezinnen, en in het bijzonder de mate waarin het contact tussen ouders en kinderen is beïnvloed.
c. de rol van de overheid en overige betrokken instanties.
Onderdeel b regelt dat in beginsel toestemming van de betrokkene nodig is indien wordt overgegaan tot het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens. De betrokkene is diegene om wiens persoonsgegevens het gaat. Voor kinderen tot 16 jaar is in artikel 5 van de UAVG geregeld dat toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens gegeven wordt door de wettelijk vertegenwoordiger. Kinderen vanaf 16 jaren kunnen zelf toestemming geven. Niet altijd is het vragen van een dergelijke toestemming haalbaar. In dat geval mag slechts zonder toestemming van de betrokkene worden verdergegaan, indien het vragen van toestemming onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning vergt. Dit is vergelijkbaar met de regeling die geldt voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. In het rapport van de commissie moet verantwoording worden afgelegd over de wijze van het gebruik van deze persoonsgegevens, om te voldoen aan de informatieplicht (zesde lid).
Onderdeel c strekt ertoe dat passende en specifieke waarborgen zijn genomen ter bescherming van de grondrechten en fundamentele belangen van de betrokkenen. Hieronder wordt in de eerste plaats het UHP KOT-kind verstaan. Het dossier kan echter ook persoonsgegevens bevatten van andere personen, zoals de UHP KOT-ouder of de wettelijke vertegenwoordiger. Ook met hun belangen dient rekening te worden gehouden. Onder de waarborgen die genomen dienen te worden, valt tevens de maximale bewaartermijn van deze persoonsgegevens.
Vijfde lid. Het vijfde lid bevat een bijzondere regeling voor de verplichting van geheimhouding van gegevens over de gezondheid door personen van de commissie die deze zullen gaan verwerken.
Zesde lid. Zoals bij het vierde lid is aangegeven dient in het eindrapport van de commissie te worden aangegeven op welke wijze bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard zijn verwerkt.
Zevende lid. Als extra waarborg voor de betrokkenen worden in het eindrapport van de commissie geen tot personen herleidbare persoonsgegevens of andere gegevens opgenomen.
E
Artikel 7, tweede lid, wordt gesplitst in twee leden. Daarmee wordt duidelijker onderscheid gemaakt tussen het verwijderen van persoonsgegevens van de UHP KOT-ouder en het UHP KOT-kind, en tevens door wie een dergelijk verzoek kan worden ingediend.
Eerste lid. Het eerste lid (het nieuwe artikel 7, tweede lid) heeft betrekking op de verwijdering van persoonsgegevens van een UHP KOT-ouder van de lijst van UHP KOT-ouders. Onze Minister gaat hiertoe over op verzoek van de UHP KOT-ouder wiens persoonsgegevens het betreft. Indien de lijst van UHP KOT-ouders reeds is overhandigd aan de commissie, verwijdert de commissie de gegevens van die UHP KOT-ouder nadat Onze Minister daarop verzoekt.
Tweede lid. Het tweede lid (het nieuwe artikel 7, derde lid) heeft betrekking op de verwijdering van persoonsgegevens van een UHP KOT-kind van de lijst van UHP KOT-kinderen. Onze Minister gaat hiertoe over op verzoek van een UHP KOT-ouder, van de wettelijk vertegenwoordiger van dat UHP KOT-kind jonger dan zestien jaren of van dat UHP KOT-kind van zestien jaren of ouder. Het is daarbij niet relevant of de UHP KOT-ouder het gezag uitoefent over het kind. Ook de UHP KOT-ouder waarvan het ouderlijk gezag is beëindigd als bedoeld in artikel 1:266 BW kan derhalve een dergelijk verzoek doen.
De formulering van artikel 7, derde lid, duidt erop dat wordt gehandeld op basis van een verzoek tot verwijdering van die persoonsgegevens. Er wordt daarmee ook overgegaan tot verwijdering van die persoonsgegevens indien in een voorkomend geval verschil van mening bestaat tussen de UHP KOT-ouder, de voogd en het UHP KOT-kind van zestien jaren of ouder over de vraag of de persoonsgegevens van dat UHP KOT-kind verwijderd dienen te worden van de lijst van UHP KOT-kinderen.
In de laatste zin is tevens een kleine verschrijving rechtgezet. In de laatste zin wordt nu duidelijk gemaakt dat de reflecterende organisaties alleen de persoonsgegevens van de UHP KOT-kinderen van de lijst kunnen vernietigen.
F
Artikel 9, tweede lid, wordt gewijzigd. Daarmee wordt een verlenging van het wetsvoorstel voor een langere duur mogelijk. Aanvankelijk was voorzien in het vervallen van de wet op 1 januari 2025 (eerste lid), met een verlenging voor ten hoogste twee maal een jaar. Dat zou met zich brengen dat na die datum de organisaties naar verwachting niet of moeilijker medewerking kunnen geven aan wetenschappelijk onderzoek naar het verband tussen de kinderopvangtoeslagenaffaire en uithuisplaatsingen, omdat de organisaties niet meer beschikken over de daarvoor relevante gegevens. Om die reden is voorzien in ruimere mogelijkheden voor verlenging van de wet.
Het eerste lid regelt dat de verlenging met steeds twee jaren kan worden verlengd. Het tweede lid stelt een maximum van drie verlengingen. In artikel 9, tweede lid, blijft bepaald dat sprake moet zijn van een dringende reden voor de verlenging. Een dergelijke dringende reden kan erin gelegen zijn dat anders het doel van het kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek niet wordt bereikt. Een verlenging wordt steeds vooraf aan de Eerste en Tweede Kamer worden voorgelegd (artikel 9, derde lid).
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind