Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 30 november 2022 en het nader rapport d.d. 9 december 2022, aangeboden aan de Koning door de Minister voor Rechtbescherming. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 oktober 2022, nr. 2022002323, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30 november 2022, nr. W16.22.0205/II, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 24 oktober 2022, no. 2022002323, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels aangaande een tijdelijke uitwisseling van persoonsgegevens ter identificering van de ouders die gedupeerd zijn als gevolg van problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing van kinderen (Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT), met memorie van toelichting.
Het voorstel stelt regels voor de tijdelijke verwerking van persoonsgegevens van de bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag gedupeerde ouders en hun uithuisgeplaatste kinderen. Het doel hiervan is inzicht te verkrijgen in deze groep ouders en kinderen en hen een ondersteuningsaanbod te kunnen doen. Daarnaast wordt beoogd de betrokken instanties met deze gegevens in staat te stellen te reflecteren op hun eigen handelen in dossiers van de kinderen van deze ouders.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft begrip voor het streven van dit wetsvoorstel om het mogelijk te maken dat de betrokken ouders en kinderen een ondersteuningsaanbod ontvangen en dat de betrokken instanties op hun eigen handelen kunnen reflecteren. De hiervoor benodigde tijdelijke gegevensverwerking is, gelet op de achterliggende problematiek, privacygevoelig.
De Afdeling maakt enkele opmerkingen over de in het wetsvoorstel voorgestelde doelen en taken. Zo blijkt uit de toelichting onvoldoende dat het verkrijgen van inzicht in de groep ouders en kinderen een zelfstandig doel van het wetsvoorstel moet zijn. Verder gaat de toelichting niet in op de randvoorwaarden voor de reflectie door de betrokken instanties. Ten slotte adviseert de Afdeling om in het wetsvoorstel de verlengingsmogelijkheid te maximeren en te regelen dat de verlenging enkel kan plaatsvinden bij dringende redenen. In verband met deze opmerkingen is aanpassing wenselijk van het voorstel en de toelichting.
Ik ben verheugd te lezen dat de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling of de Afdeling advisering) begrip heeft voor het streven om ouders een ondersteuningsaanbod te doen en om mogelijk te maken dat organisaties reflecteren op het eigen handelen. Het voorstel heeft de Afdeling aanleiding gegeven tot het maken van een aantal opmerkingen. Graag ga ik op deze opmerkingen in het navolgende nader in.
Het wetsvoorstel vindt zijn oorzaak in de afhandeling van de toeslagenaffaire.
Het voorziet als gevolg van een toezegging aan de Tweede Kamer2 in een tijdelijke regeling voor de uitwisseling van persoonsgegevens. Deze is gericht op identificering van de ouders die gedupeerd zijn door de uitvoering van de kinderopvangtoeslagwetgeving en mogelijk in verband hiermee geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing van hun kinderen (UHP KOT-ouders en UHP KOT-kinderen).3 De voorgestelde gegevensuitwisseling heeft blijkens het wetsvoorstel drie doelen:
– het verkrijgen van inzicht in de groep gedupeerde ouders en hun kinderen;
– het doen van een ondersteuningsaanbod aan deze ouders en kinderen, en;
– de reflectie door de betrokken instanties op hun handelen ten aanzien van deze groep.4
De Minister voor Rechtsbescherming vervult in het wetsvoorstel een centrale rol. Hij ontvangt van de Belastingdienst/Toeslagen de persoonsgegevens van de gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en hun kinderen.5 Van de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten ontvangt hij de persoonsgegevens van uithuisgeplaatste kinderen en hun ouders.6 Vervolgens koppelt de Minister deze gegevens en stelt hij een lijst samen van UHP KOT-kinderen en een lijst van UHP KOT-ouders.7 Hij verstrekt deze lijsten aan de Belastingdienst/Toeslagen, de gecertificeerde instellingen die kinderbeschermingsmaatregelen uitvoeren, de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten. Op basis van deze gegevens kan een aanbod tot ondersteuning worden gedaan. Voorts kunnen de betrokken instanties de dossiers doorlichten en zo reflecteren op hun handelen.8
Sinds begin 2022 kunnen de UHP KOT-ouders en kinderen zich melden bij het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire. Dit team staat ouders en kinderen bij door te luisteren, een plan te maken voor de verbetering van de gezinssituatie en hen in het proces te begeleiden. In oktober 2022 rapporteerde het Ondersteuningsteam dat inmiddels 198 personen zich hebben aangemeld die tot de doelgroep behoren.9
Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) onderzoekt op verzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid hoe de jeugdbescherming is omgegaan met gezinnen die gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire. Het CBS heeft berekend dat er 1675 UHP KOT-kinderen zijn.10 Het CBS heeft verder onderzocht of de toeslagenaffaire de kans op een kinderbeschermingsmaatregel heeft vergroot, en komt tot de conclusie dat dit niet het geval lijkt.11 Aangezien het CBS werkt met anonieme gegevens, is er geen zicht op de specifieke ouders en kinderen die het betreft.
Tegen deze achtergrond heeft de Afdeling begrip voor het streven om in beeld te krijgen welke gedupeerden ook geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing. Met de persoonsgerichte benadering van dit wetsvoorstel wordt het mogelijk om in individuele gevallen een ondersteuningsaanbod te doen. De «regie» blijft bij de ouders; zij hoeven op het ondersteuningsaanbod niet in te gaan. Daarnaast kunnen de betrokken instanties naar aanleiding van de gegenereerde gegevens voor die gevallen nauwkeuriger bezien welke overwegingen ten grondslag lagen aan hun handelen en welke lessen hieruit zijn te trekken.
Het wetsvoorstel limiteert de te verwerken persoonsgegevens. Van belang daarbij is dat achter de uithuisplaatsing doorgaans een complexe problematiek schuil gaat. Het enkele gegeven dat hiervan sprake is, is privacygevoelig. Dat geldt daarom ook voor de gegevensverwerkingen die het wetsvoorstel mogelijk maakt. Enkele beginselen die de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) regelt, zijn daarbij van bijzonder belang. Naast het beginsel van doelbinding en van de juistheid van de gegevens, valt daarbij te denken aan het beginsel van gegevensminimalisering en vertrouwelijkheid.12 Dat betekent ook dat gegevens zodra mogelijk gepseudonimiseerd of vernietigd moeten worden.
Het eerste doel dat het voorstel formuleert is «het verkrijgen van inzicht in de groep van UHP KOT-ouders en hun uithuisgeplaatste kinderen».13 Het is volgens het wetsvoorstel een taak van de Minister om, door het koppelen van de gegevens van de betrokken instanties, dit inzicht te verkrijgen.14 De toelichting schetst dat het inzicht een randvoorwaarde is voor de andere doelen, te weten het doen van een ondersteuningsaanbod en het reflecteren op eigen handelen (zie hierna).15 Het verkrijgen van inzicht lijkt daarmee eerder een middel dan een zelfstandig doel van het wetsvoorstel.
Op grond van dit doel («het verkrijgen van het inzicht») worden blijkens het voorstel persoonsgegevens verstrekt aan zowel de Belastingdienst/Toeslagen16 als de gecertificeerde instellingen.17 Als het gaat om de Belastingdienst/Toeslagen maakt de toelichting niet duidelijk wat hiervan de bedoeling is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op grond van dit wetsvoorstel immers geen taak bij het doen van het ondersteuningsaanbod en evenmin bij de zelfreflectie.18 Ook omdat de lijsten van UHP KOT ouders en kinderen ziet op gevoelige persoonsgegevens dient de verstrekking hiervan door de Minister beperkt te worden tot situaties waarin dit noodzakelijk is.19 Verstrekking van gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen voor het aangegeven doel behoeft dan ook een dragende motivering.
Op grond van het voorstel ontvangen de gecertificeerde instellingen de gegevens van de UHP KOT-kinderen met het oog op twee doelstellingen: het verkrijgen van inzicht in deze groep en het reflecteren op het eigen handelen. De gecertificeerde instellingen hebben geen taak bij het doen van het ondersteuningsaanbod.20 In dat licht bezien maakt de toelichting niet duidelijk waarom een gecertificeerde instelling de persoonsgegevens voor het verkrijgen van inzicht nodig heeft. De toelichting geeft aan dat naar aanleiding hiervan contact kan worden opgenomen met gedupeerde ouders.21 Dit contact vindt echter reeds plaats op grond van de eigen wettelijke taken22 en lijkt los te staan van het ondersteuningsaanbod dat op grond van dit wetsvoorstel wordt gedaan.
Het laatste roept de vraag op in hoeverre de UHP KOT-ouders en kinderen gebaat zijn bij een separaat initiatief van de gecertificeerde instellingen. Het is immers de bedoeling van het wetsvoorstel dat de gerichte ondersteuning wordt geïnitieerd door de Minister en wordt uitgevoerd door het Ondersteuningsteam (zie hieronder). Het ligt gelet daarop, en om te voorkomen dat gedupeerden door verschillende instanties worden benaderd, in de rede dat alleen het Ondersteuningsteam het ondersteuningsaanbod doet. Indien dat contact aanleiding zou geven tot inschakeling van de gecertificeerde instellingen kan het Ondersteuningsteam, indien dat gewenst wordt door de ouders en hun kinderen, de gecertificeerde instelling benaderen.
De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande dragend te motiveren waarom het verkrijgen van inzicht in de groep gedupeerden een zelfstandig doel van het wetsvoorstel is en waarom het met het oog op dat doel noodzakelijk is persoonsgegevens te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen en de gecertificeerde instellingen. Indien dat niet mogelijk is adviseert de Afdeling dat doel en de daarop betrekking hebbende verstrekkingsgrondslagen in het wetsvoorstel te schrappen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling Advisering is in de toelichting nader toegelicht waarom het verkrijgen van inzicht in de omvang van de groep gedupeerde ouders en kinderen, naast een middel, (ook) een zelfstandig doel is (memorie van toelichting, paragraaf 2.2). Verder is opnieuw nagedacht over de verstrekking van de persoonsgegevens door de Minister voor Rechtsbescherming aan de Belastingdienst/Toeslagen en de gecertificeerde instellingen. Dat heeft ertoe geleid dat de verstrekking van de lijst van UHP KOT-kinderen en de lijst van UPH KOT-ouders aan de Belastingdienst/Toeslagen is geschrapt uit het wetsvoorstel (artikel 6).
In het wetsvoorstel is behouden dat gecertificeerde instellingen inzicht krijgen in de omstandigheid dat de ouder van een uithuisgeplaatst kind gedupeerd is als gevolg van het kinderopvangtoeslagschandaal. In de toelichting is sterker benadrukt dat de gecertificeerde instelling dit inzicht kan meenemen bij het contact met de betrokken ouder, binnen het kader van zijn wettelijke taken. De gecertificeerde instelling heeft reeds op grond van zijn wettelijke taak contact met ouders van een uithuisgeplaatst kind. Dit wetsvoorstel brengt mee dat hij daarbij ook kan meewegen dat het gaat om een gedupeerde ouder. De gecertificeerde instelling kan zo nodig in het gesprek wijzen op het bestaande ondersteuningsaanbod vanuit de overheid.
Het tweede doel van het voorstel is «het doen van een ondersteuningsaanbod aan de UHP KOT ouders of hun uithuisgeplaatste kinderen».23 Dit is een taak voor de Minister voor Rechtsbescherming.24 De toelichting legt uit dat deze ouders gericht worden geïnformeerd over de beschikbare ondersteuning. Het is aan de ouders of zij hier gebruik van willen maken. De aangeboden ondersteuning leidt niet automatisch tot gezinsherstel, maar is bedoeld om de ouders praktische hulp te bieden in hun gezinssituatie en waar mogelijk en gewenst te helpen om de voor gezinsherstel benodigde stappen te zetten.25
Er wordt in de toelichting niet nader ingegaan op de verschillende vormen van ondersteuning. Evenmin blijkt wat de taakverdeling is tussen de Minister en zijn beleidsdepartement, het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire26 en andere instanties die ondersteuning kunnen leveren aan deze ouders. In het licht van de verwachtingen die het voorstel en de daarin omschreven taak van de Minister jegens de gedupeerden mogelijk oproepen, is het van belang hierover helderheid te bieden. Daarbij dient ook te worden ingegaan op de vraag wat ouders kunnen doen indien zij niet tevreden zijn over de aangeboden ondersteuning.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan.
In reactie op de opmerkingen van de Afdeling is de toelichting aangevuld (memorie van toelicht, paragraaf 2.3). Daarbij is nader toegelicht om welke ondersteuning het gaat en door wie deze ondersteuning wordt geboden. De beschikbare ondersteuning bestaat uit drie onderdelen:
1. Ondersteuning door de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van de brede hersteloperatie.
2. Ondersteuning door het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire. Dit houdt in het beschikbaar stellen van een persoonlijke procesbegeleider, die onder andere helpt om de gebeurtenissen op een rij te zetten, een plan te maken en praktische ondersteuning voor betrokkene te regelen.
3. Het aanbieden van kosteloze rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand aan gedupeerde ouders in geval hun kinderen uithuisgeplaatst zijn en als zij te maken hebben met een procedure over gezagsbeëindiging. Ook kunnen zij een vergoeding ontvangen van de griffiekosten.
De Minister van Rechtsbescherming zal met het verworven inzicht dat ontstaat uit de datakoppeling op grond van deze wet de betrokken ouders gericht informeren over deze voor hen beschikbare ondersteuning.
Het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire heeft een klachtenregeling indien ouders vragen hebben over de geboden ondersteuning. Bij vragen over het ondersteuningsaanbod door de Belastingdienst/Toeslagen of door de Raad voor Rechtsbijstand kunnen ouders bij deze organisaties terecht.
Het derde doel van het voorstel is «het reflecteren op het eigen handelen door de raad voor de kinderbescherming, gecertificeerde instellingen en de gerechten inzake de dossiers van uithuisgeplaatste kinderen van UHP KOT-ouders».27 De reflectie is niet gericht op herstel, maar op het trekken van lessen voor de toekomst van de jeugdbeschermingsketen.28
Aangezien het om gevoelige persoonsgegevens gaat, dient de verwerking zo beperkt mogelijk te blijven en niet verder te gaan dan met het oog op het doel noodzakelijk is.29 Indien het voor de reflectie niet nodig is de identiteit van de betrokkenen te kennen, dan is het aangewezen de gegevens bij aanvang van het proces te pseudonimiseren.30 Dit is zeker het geval als de reflectie landelijk plaatsvindt en hierbij externen worden betrokken; in die gevallen immers worden veel persoonsgegevens op een centrale plaats bijeengebracht en hebben relatief veel personen toegang tot die gegevens.31
In het licht van het voorgaande merkt de Afdeling op dat de toelichting geen beschrijving geeft van de randvoorwaarden voor de beoogde reflectie. Zo kan voor het beperken van de inbreuk van belang zijn of de reflectie per gecertificeerde instelling of gerecht wordt vormgegeven of landelijk en of dit door interne functionarissen gebeurt of door externen. Ook wordt niet concreet ingegaan op de (on)mogelijkheden van het pseudonimiseren van de persoonsgegevens. De Afdeling adviseert het voorstel met het oog hierop te verduidelijken en de wettekst en de toelichting daarop aan te passen.
De opmerkingen van de Afdeling strekken ertoe dat de persoonsgegevens die aan de organisaties worden verstrekt ten behoeve van reflectie, zoveel mogelijk te minimaliseren. Het gaat hier om de lijst van UHP KOT-kinderen. Naar aanleiding van deze opmerkingen zijn de persoonsgegevens die worden opgenomen op de lijst van UHP KOT-kinderen zoveel mogelijk beperkt. Op de lijst van UHP KOT-kinderen worden nu alleen de burgerservicenummers en de geboortedata opgenomen (artikel 5). Daarmee is voor derden niet (meteen) inzichtelijk om welke personen het gaat. Tevens is de grondslag voor het opnemen van de geboortedata op de lijst van UHP KOT-ouders geschrapt, nu deze niet relevant zijn voor het doen van een ondersteuningsaanbod.
Tevens is in de memorie van toelichting (paragraaf 2.6) benadrukt dat alle organisaties zich bij de uitvoering dienen te houden aan de eisen van dataminimalisatie. Dat betekent ook dat de toegang tot deze lijst met persoonsgegevens zoveel mogelijk wordt beperkt. Niet meer personen dan noodzakelijk mogen dus de beschikking krijgen over deze persoonsgegevens. Persoonsgegevens die niet relevant zijn voor de betrokken organisatie, dienen vernietigd te worden. Artikel 7, eerste lid, van het wetsvoorstel bevat hiervoor een regeling met betrekking tot de gecertificeerde instellingen.
Op grond van het wetsvoorstel dienen verschillende typen verstrekkingen van gegevens aan de Minister plaats te vinden. Het voorstel schrijft in de eerste plaats voor dat de Belastingdienst/Toeslagen de persoonsgegevens van alle KOT-ouders verstrekt aan de Minister.32 Daarnaast dienen de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten de persoonsgegevens van alle in de genoemde periode uithuisgeplaatste kinderen aan de Minister te verstrekken.33 Deze verstrekkingen vormen tezamen de grondslag voor het doen van een ondersteuningsaanbod.
De wet zal vervallen op 1 januari 2025.34 De termijn voor het aanvragen van een herstelmaatregel loopt tot 1 januari 2024.35 De gedachte is dat een periode van een jaar daarna voldoende is om te verzekeren dat alle KOT-ouders een ondersteuningsaanbod ontvangen. Voor het geval dit niet zo is, biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid de vervaldatum bij koninklijk besluit telkens met ten hoogste een jaar te verlengen. De voordracht hiervoor moet aan de Tweede en de Eerste Kamer worden overgelegd.36
Mede met het oog op de beoogde vervaldatum van de wet op 1 januari 2025 behoeft de uitvoerbaarheid bijzondere aandacht. De Belastingdienst/Toeslagen geeft in de uitvoeringstoets aan dat er inmiddels ruime ervaring is met vergelijkbare data-uitwisseling aan andere instanties. Een grotere uitdaging lijkt te zijn om een sluitend overzicht van de uithuisplaatsingen te verkrijgen.
Uit de toelichting en de consultatiereacties van de Raad voor de rechtspraak blijkt dat bij de rechtspraak enkel de verzoeken tot uithuisplaatsingen centraal worden geregistreerd en de uitspraken van de rechter hierover niet.37 De raad voor de kinderbescherming registreert wel alle toegekende verzoeken tot uithuisplaatsing, maar dit overzicht is niet volledig omdat de raad niet in alle gevallen betrokken is bij een uithuisplaatsing. Om die reden is het voornemen de koppeling trapsgewijs te laten plaatsvinden. De precieze technische uitvoering wordt opengelaten, opdat deze in de praktijk door de betrokken instanties kan worden ingevuld. De kosten die dit met zich brengt komen voor rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.38
De Afdeling merkt op dat de informatiehuishouding bij de rechtspraak een mogelijk knelpunt is in de uitvoering van het wetsvoorstel. Deze is er niet op gericht om de benodigde persoonsgegevens te genereren. Dit brengt het risico met zich op onvolkomenheden en vertraging. Gelet op deze uitvoeringsproblematiek is het niet ondenkbaar dat tegen het einde van de looptijd van het wetsvoorstel er een, op dit moment nog onbekend, aantal verwerkingen nodig is voor (te) laat onderkende gevallen.
Tegen de achtergrond van deze uitvoeringsproblematiek dient het wetsvoorstel meer duidelijkheid te geven over wanneer de noodzakelijke verwerking eindigt. De Afdeling adviseert om die reden in het wetsvoorstel de verlengingsmogelijkheid te maximeren. Ook adviseert zij in het wetsvoorstel tot uitdrukking te brengen dat de verlenging enkel kan plaatsvinden indien daarvoor, zoals ook vermeld in de toelichting, dringende redenen zijn.39 Tot slot dient in de toelichting verduidelijkt te worden hoe er tijdens de verlenging voor gezorgd zal worden dat de verwerking van persoonsgegevens tot het minimum wordt beperkt.40
In reactie op de opmerkingen van de Afdeling is artikel 9 gewijzigd. In het tweede lid is ingevoegd dat een verlenging alleen kan plaatsvinden indien daarvoor dringende redenen zijn die samenhangen met de uitoefening van de taak van de Minister voor Rechtsbescherming of het bereiken van de doelen uit het wetsvoorstel. Tevens is geregeld dat een verlenging ten hoogste twee maal en steeds voor de duur van een jaar kan plaatsvinden. De toelichting is op dit punt aangevuld (memorie van toelichting, paragraaf 2).
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt het wetsvoorstel en de memorie van toelichting in de volgende zin aan te passen. Het wetsvoorstel is aangepast op de recente publicatie van de Wet hersteloperatie toeslagen (artikel 1); het eerder in het wetsvoorstel opgenomen samenloopartikel is verwijderd uit het wetsvoorstel.
Verder is gebleken dat de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten persoonsgegevens kunnen aanleveren vanaf 2005. Het wetsvoorstel is daarop aangepast (artikel 1). Omdat de raad voor de kinderbescherming en de gerechten registreren op de verzoeken tot uithuisplaatsing van een kind en niet op de uitkomst van het verzoek, is dit verder in het wetsvoorstel geregeld (artikel 1). Dit is van belang voor de wijze van koppeling van de persoonsgegevens (memorie van toelichting, paragraaf 2.6). De Raad voor de rechtspraak en de gerechten zullen tevens het zaaknummer verstrekken aan de Minister voor Rechtsbescherming (artikel 4). Dit is van belang voor het interne proces bij de rechtspraak om eenvoudig de relevante zaak te kunnen achterhalen.
Ten slotte is de inwerkingtredingsbepaling (artikel 9) aangepast in die zin dat de wet in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Op deze manier is een spoedige inwerkingtreding van het wetsvoorstel gewaarborgd. De hiervoor genoemde aanpassingen zijn steeds toegelicht in de memorie van toelichting. In het wetsvoorstel en de toelichting is tevens een aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd.
Ik moge U hierbij verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind