Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 maart 2023
Op 30 januari 2023 heeft het lid Omtzigt een amendement bij de Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT ingediend.1 Bij brief van 7 februari jl. heb ik uw Kamer bericht dat ik – gelet op de strekking van het amendement en ten behoeve van een zorgvuldige beoordeling – het amendement voor advies heb voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).2 Tegelijkertijd heb ik dit amendement voor een zienswijze voorgelegd aan de Dienst Toeslagen, het Centraal bureau voor de statistiek (CBS), de Raad voor de rechtspraak en de gerechten, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen. Met deze brief bied ik u het advies van de AP en de zienswijzen van voornoemde organisaties aan. Na een korte weergave van deze zienswijzen treft u tevens mijn appreciatie aan van het amendement van het lid Omtzigt. Gelijktijdig wordt u een brief met een nota van wijziging aangeboden (Kamerstuk 36 275, nr. 9). In mijn appreciatie van het amendement verderop in deze brief noem ik de redenen voor die nota van wijziging.
Amendement lid Omtzigt
Het amendement van het lid Omtzigt strekt tot het waarborgen dat wetenschappelijk onderzoek kan worden verricht naar een mogelijk causaal verband tussen uithuisplaatsingen van UHP KOT-kinderen en het handelen van de Dienst Toeslagen in de kinderopvangtoeslagenaffaire. Het amendement ziet daarbij een rol voor de Minister voor Rechtsbescherming. De raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten verstrekken de dossiers met informatie over UHP KOT-ouders of kinderen aan de Minister. De Minister voor Rechtsbescherming verstrekt de lijst van UHP KOT-kinderen en -ouders, met de dossiers, vervolgens aan het CBS of andere onderzoekers. De Minister voor Rechtsbescherming krijgt ook een rol bij het aanwijzen van de onderzoekers en kan voorwaarden stellen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, aldus het amendement.
Zienswijzen
Het advies van AP en de zienswijzen van het CBS, de Dienst Toeslagen, de Raad voor de rechtspraak, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen zijn integraal als bijlagen bij deze brief gevoegd. Samengevat komen die zienswijzen op het volgende neer.
De AP heeft in zijn advies aangegeven dat het amendement ertoe strekt om dossiers met bijzondere persoonsgegevens via de Minister voor Rechtsbescherming te verstrekken aan het CBS of wetenschappelijke instellingen. Deze verstrekking voldoet volgens de AP ten eerste niet aan het evenredigheidsbeginsel, omdat niet duidelijk is waarom verstrekking van volledige dossiers nodig is en waarom de verstrekking via de Minister voor Rechtsbescherming plaatsvindt. Daarbij is het doel van de verstrekking naar het oordeel van de AP niet voldoende concreet omschreven en ontbreken de waarborgen voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens. Ten tweede gaat het amendement volgens de AP niet in op het gegeven dat bij de uitvoering geldende geheimhoudingsplichten worden doorbroken. Ten derde wijst de AP erop dat het amendement niet nodig is voor het bieden van een juridische basis om gegevens aan het CBS te verstrekken: die basis is al te vinden in de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek.
Het CBS merkt op dat voor zover het amendement beoogt het CBS een rol op te dragen en de Minister daarbij instructiebevoegdheden verleent, dit in strijd lijkt te komen met de onafhankelijkheid van het CBS. Het CBS acht het amendement voor het overige overbodig, omdat het CBS binnen de bestaande wettelijke kaders reeds statistisch onderzoek kan uitvoeren. Het CBS is bereid om te onderzoeken op welke wijze het binnen die wettelijke kaders een bijdrage kan leveren, door middel van eigen onderzoek of onderzoek op de data die het CBS zelf in huis heeft door externe onderzoekers.
De Dienst Toeslagen heeft het ouderpanel van toeslagenouders gevraagd om een reactie op het amendement. Daaruit blijkt dat gegevens volgens het ouderpanel geanonimiseerd dienen te worden en na gebruik voor het onderzoek dienen te worden verwijderd. Voor het ouderpanel is onvoldoende duidelijk wie op basis van het amendement toegang krijgt tot de dossiers en overige persoonsgegevens. Zij benadrukken dat voorafgaande toestemming van de ouders en goede communicatie nodig is.
De Dienst Toeslagen merkt verder op dat het amendement niet ziet op de hersteldossiers van de Dienst Toeslagen. Daarmee wordt het vastleggen van een eventueel causaal verband mogelijk lastig. Het uitbreiden van het amendement op dit punt kent echter bezwaren, onder meer vanwege de grote uitvoeringsconsequenties.
De raad voor de kinderbescherming merkt op dat zij waarde hecht aan onderzoek naar de samenhang tussen de kinderopvangtoeslagenaffaire en kinderbeschermingsmaatregelen. Voor het meewerken aan wetenschappelijk onderzoek kent de raad voor de kinderbescherming reeds een vaste werkwijze. Een verzoek van een onderzoeksinstantie wordt onder meer getoetst aan de toegevoegde waarde voor het kind en de organisatie en het voldoen aan de AVG-richtlijnen. Wetenschappelijk dossieronderzoek is dus binnen de huidige wettelijke kaders reeds mogelijk. Het voorgestelde verstrekken van dossiers aan de Minister voor Rechtsbescherming zou een extra schakel met risico’s op datalekken vormen. Daarnaast is het doel van het onderzoek op basis van het amendement nog niet geheel helder en is de vraag hoe de belangen van de betrokken ouders en kinderen behartigd gaan worden. De enige meerwaarde ziet de raad voor de kinderbescherming in het beschikbaar stellen van de lijst van de betrokken kinderen voor wetenschappelijk onderzoek.
Jeugdzorg Nederland heeft namens de gecertificeerde instellingen een zienswijze ingediend. Daaruit blijkt dat ook de gecertificeerde instellingen graag meewerken aan wetenschappelijk onderzoek. Hiervoor bestaat reeds een juridische basis in de Jeugdwet. Voorgesteld wordt om in de tijdelijke wet toe te voegen dat de gegevens die uit de uitwisseling komen ook gebruikt kunnen worden voor wetenschappelijk onderzoek. Gelet op de inhoud van de dossiers, met privacygevoelige informatie over UHP KOT-ouders en -kinderen, moet wel gewaarborgd worden dat op een juiste wijze met hun gegevens wordt omgegaan.
De Raad voor de rechtspraak onderschrijft de waarde van wetenschappelijk onderzoek en is te allen tijde bereid om aan relevant wetenschappelijk onderzoek mee te werken voor zover rechtsstatelijk, juridisch en praktisch mogelijk. In het licht van de vele al afgeronde en lopende onderzoeken en de al bestaande mogelijkheden voor het indienen van aanvragen tot extern wetenschappelijk onderzoek bij de rechtspraak, rijst de vraag naar de praktische meerwaarde van het amendement. Ook stuit het amendement volgens de Raad voor de rechtspraak in zijn huidige vorm op zwaarwegende bezwaren van rechtsstatelijke en privacy-technische aard. Het gaat bijvoorbeeld voorbij aan het uitgangspunt dat er geen informatie wordt gedeeld over zaken die nog onder de rechter zijn.
Appreciatie
In reactie op deze zienswijzen en het amendement merk ik het volgende op. Vooropgesteld moet worden dat ik het belang onderschrijf van betrouwbaar en onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar het verband tussen uithuisplaatsingen en de kinderopvangtoeslagenaffaire. Ik lees dit eveneens terug in de zienswijzen.
Mede gelet op de zienswijzen, constateer ik dat het op basis van bestaande wetgeving voor de raad voor de kinderbescherming, gecertificeerde instellingen en de rechtspraak al mogelijk is om wetenschappers inzage te geven in dossiers en zo extern wetenschappelijk onderzoek te faciliteren. Uit de zienswijzen van deze organisaties volgt ook dat zij bereid zijn om aan onderzoek medewerking te verlenen, mits juridisch en praktisch uitvoerbaar. Er is dan ook geen reden om een grondslag op te nemen in dit wetsvoorstel op basis waarvan wetenschappers inzage kunnen krijgen in de dossiers van de raad voor de kinderbescherming, gecertificeerde instellingen en de rechtspraak. Uit de zienswijzen blijkt ook dat twijfel bestaat over de vraag of het mogelijk is om de lijst met gegevens van UHP KOT-kinderen voor dit doel te raadplegen nu wetenschappelijk onderzoek niet als doel is opgenomen in de wet. De gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming hebben in hun zienswijze de wens geuit om dit doel te expliciteren. Overeenkomstig dat onderdeel van het amendement van het lid Omtzigt zal ik aan deze wens tegemoet komen bij nota van wijziging.
Verder merk ik op dat er reeds verschillende onderzoeken lopen of hebben gelopen met (ook) oog voor de relatie tussen de kinderopvangtoeslagenaffaire en de uithuisplaatsingen van kinderen. Ik noem hier de per 1 februari 2023 ingestelde Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire (Commissie Hamer, hierna: de commissie), de statistische analyses van het CBS naar het aantal uithuisplaatsingen onder gedupeerden en het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid in samenwerking met het CBS. Gelet op de bevoegdheden die het CBS al op grond van de huidige wettelijke kaders heeft, acht ik het onnodig en onwenselijk dat hiervoor een afzonderlijke regeling wordt geboden in dit wetsvoorstel. Voor de commissie is in de nota van wijziging bepaald dat de lijst van UHP KOT-ouders en de lijst van UHP KOT-kinderen aan haar worden verstrekt. Tevens wordt een grondslag gegeven voor inzage in de dossiers. Het bieden van deze grondslag is nodig omdat het onderzoek dat de commissie zal verrichten op onderdelen kan afwijken van het wetenschappelijk onderzoek, waarvoor de organisaties reeds medewerking verlenen.
Het bieden van inzage in dossiers aan (wetenschappelijke) onderzoekers moet voldoen aan het beginsel van evenredigheid. Dat betekent onder meer dat de grondrechten van, in dit geval, de UHP KOT-ouders en -kinderen zo min mogelijk worden aangetast (subsidiariteit). De Minister voor Rechtsbescherming is stelselverantwoordelijke voor de jeugdbescherming en heeft geen rol in individuele zaken. De Minister beschikt daarom momenteel niet over dossiers van individuele UHP KOT-ouders en -kinderen. Voor het faciliteren van wetenschappelijk onderzoek is dit ook niet noodzakelijk. Mede om die reden acht ik de rol van de Minister voor Rechtsbescherming bij het verstrekken van de dossiers en het aanwijzen van de onderzoekers, ongewenst. Ik merk daarbij op dat de bestaande wettelijke regelingen waarborgen bieden ten aanzien van de evenredigheid van de inbreuk op de privacy en de welbepaaldheid van het doel van het onderzoek en in het algemeen de privacy-waarborgen meer uitgebreid regelen. Voor de commissie zal in de nota van wijziging op dit punt een meer uitgebreide regeling worden opgenomen.
Gelet op het belang van het kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek heb ik opnieuw stilgestaan bij het moment dat deze wet komt te vervallen. Dat is nu voorzien op 1 januari 2025. Omdat het denkbaar is dat het ook na die datum wenselijk is om wetenschappelijk onderzoek naar de kinderopvangtoeslagenaffaire en de relatie met de uithuisplaatsingen te faciliteren, kan het tijdstip waarop de wet vervalt met steeds twee jaar worden verlengd. Een dergelijke verlenging kan hoogstens drie maal plaatsvinden. Ik merk daarbij op dat een verlenging pas plaatsvindt indien daarvoor dringende redenen zijn en nadat een dergelijke verlenging aan de Eerste en Tweede Kamer is voorgelegd.
Ten slotte wijs ik op het belang van voorafgaande toestemming van de UHP KOT-ouders. Anders dan in de eerder genoemde bestaande grondslagen voor inzage in dossiers door wetenschappers, is deze toestemming in het amendement niet vereist. Dit klemt temeer nu het hier gaat om onderzoek naar een kwetsbare groep ouders en kinderen waarvan reeds eerder op onjuiste wijze met persoonsgegevens is omgegaan. Om deze reden wordt in de nota van wijziging het belang van UHP KOT-ouders en -kinderen bij het verstrekken van de lijst van UHP KOT-kinderen aan de ontvangende organisaties en het kunnen doen van een verzoek tot verwijdering van hun persoonsgegevens, nader verduidelijkt. In de nota van wijziging is daartoe opgenomen dat de lijst van UHP KOT-kinderen aan de verschillende reflecterende organisaties tenminste zes weken na het doen van een ondersteuningsaanbod aan de UHP KOT-ouders wordt verstrekt. De UHP KOT-ouder, de wettelijke vertegenwoordiger van een UHP KOT-kind jonger dan zestien jaren of een UHP KOT-kind van zestien jaren of ouder kan in die tijd verzoeken om vernietiging van hun persoonsgegevens op de lijsten. Eenzelfde regeling is opgenomen voor de commissie.
Om voornoemde redenen moet ik het amendement van het lid Omtzigt in zijn huidige vorm ontraden.
Dat neemt niet weg dat ik, zoals gezegd, het doel van het amendement van het lid Omtzigt (het kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek) onderschrijf. De eerdergenoemde punten brengen mij daarom tot een nota van wijziging, waardoor het wetenschappelijk onderzoek beter kan worden gefaciliteerd, rekening houdend met de zienswijzen vanuit de geconsulteerde organisaties. Daarnaast is, zoals hiervoor reeds is aangegeven, van de gelegenheid gebruik gemaakt om het wetsvoorstel op enkele andere punten te wijzigen. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de nota van wijziging.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind