Gepubliceerd: 15 november 2022
Indiener(s): Judith Tielen (VVD)
Onderwerpen: economie overige economische sectoren
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36235-5.html
ID: 36235-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 15 november 2022

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover zorgen, met name op het gebied van leveringszekerheid, energietransitie en rondom vestigings- en investeringsklimaat. Verder hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage. Zij hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarbij nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel voor een tijdelijke solidariteitsbijdrage. Zij vinden dit een belangrijk voorstel om ook in 2022 meer balans te brengen in de uiteenlopende effecten van de oorlog in Oekraïne. Daardoor hebben onder andere fossiele energiebedrijven soms enorme overwinsten gemaakt, terwijl inwoners van Nederland met enorm gestegen energielasten worden geconfronteerd, waarvoor de overheid probeert compensatie te bieden. Op deze manier kunnen de overwinsten deels worden ingezet voor de compensatie. De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen bij vormgeving van de wet.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de tijdelijke solidariteitsbijdrage. Zij verwelkomen deze voorzichtige stap van de regering maar hebben evenwel enkele opmerkingen en vragen over het verschijnsel overwinst, de reikwijdte van het wetsvoorstel en de hoogte van de heffing.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel ter invoering van een tijdelijke solidariteitsbijdrage van de regering. Deze leden kunnen zich vinden in het voornemen om overwinsten te belasten en zijn blij met de stappen die op Europees vlak zijn gezet waardoor een solidariteitsbijdrage in de gehele Europese Unie (EU) zal worden ingevoerd. Over het wetsvoorstel hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel tijdelijke solidariteitsbijdrage. Zij hebben hierover een aantal vragen.

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage. De leden van de PvdD-fractie erkennen de noodzaak van het heffen van een solidariteitsbijdrage, en zo de fossiele industrie hun steentje te laten bijdragen in de crises waar zij zelf aan heeft bijgedragen. Wat de leden van de PvdD-fractie betreft was aan de fossiele industrie al veel eerder een solidariteitsheffing opgelegd. Zij zijn echter van mening dat een incidentele solidariteitsbijdrage niet voldoende is. De klimaatcrisis is inmiddels namelijk structureel en het ergste lijden moet nog komen. De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat er een structurele kostprijsverhogende heffing moet komen, die vervuiling voorkomt, in plaats van achteraf belast.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de door de regering voorgestelde Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage. Deze leden zijn voorstander van het regeringsvoornemen om de overwinsten van fossiele bedrijven in het licht van de verstoorde energiemarkt additioneel te belasten en deze middelen aan te wenden voor de ondersteuning van huishoudens en het door de energieprijzencrisis geraakte klein- en middenbedrijf. Wel hebben deze leden nog een aantal vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij begrijpen de wens van de regering om een extra heffing in te voeren op de overwinsten als gevolg van de hoge energieprijzen. Zij hebben nog wel diverse vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennis genomen van de Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage. De leden van de Volt-fractie zijn verheugd dat overwinsten als gevolg van deze crisis worden belast. De leden van de Volt-fractie lezen dat de verordening en het wetsvoorstel onder grote druk en in korte tijd tot stand zijn gekomen. In de communicatie van de Europese Commissie van 8 maart gaf de Commissie al de mogelijkheid om een tijdelijke solidariteitsbijdrage over overwinsten te heffen. Kan de regering in dit kader een tijdlijn geven van de besluiten die sinds maart zijn genomen over het heffen van een tijdelijke solidariteitsheffing over overwinsten als gevolg van een crisis? Kan de regering in dit kader ook aangeven of een wettelijke grondslag voor het heffen van een meevallersheffing/solidariteitsheffing het proces zou hebben kunnen bevorderen? Zou het wetsvoorstel dan bijvoorbeeld onder minder grote druk tot stand zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?

Het lid Omtzigt heeft kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Uiteraard onderschrijft hij doel en strekking van het wetsvoorstel volledig. In deze onvoorziene situatie van oorlog en marktverstoring, waardoor voor veel huishoudens een primaire levensbehoefte als gas en stroom onbetaalbaar is geworden, is het goed dat het surplus aan winsten van bedrijven die bovenmatig hebben geprofiteerd van deze ontwikkeling, worden afgeroomd om onder andere huishoudens tegemoet te komen. De voorwaarde is natuurlijk wel dat de opbrengsten van dit wetsvoorstel ook daadwerkelijk worden aangewend voor de ondersteuning van huishoudens. In dat kader heeft het lid Omtzigt nog een aantal vragen.

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie constateren dat er nu in korte periode twee verschillende maatregelen zijn voorgesteld met min of meer hetzelfde bereik. Deze leden vragen hoe deze zich exact tot elkaar verhouden, mede gelet op het feit dat de cijns-maatregelen zich tot een kleinere groep bedrijven beperkt. Verder vragen deze leden hoe de bovengenoemde vragen rondom consistent beleid (investerings- en vestigingsklimaat) de grote opgaves in de leveringszekerheid en energietransitie hebben meegewogen ten aanzien van dit voorstel. Tot slot vragen deze leden welke alternatieven door de regering zijn overwogen ten aanzien van deze maatregel. Op basis van welke afwegingen zijn deze terzijde geplaatst?

1. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Nederlandse vormgeving van de tijdelijke solidariteitsbijdrage op basis van de aangenomen verordening betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen zich verhoudt tot de wijze waarop deze in andere Europese landen is vormgegeven. Zijn er bijvoorbeeld verschillen ten aanzien van tariefstelling en afbakening qua referentie- en overwinst of belastingplichtigen? Zo ja, kunnen deze verschillen uitputtend uiteengezet worden, waarbij per land dat op basis van de verordening een solidariteitsbijdrage heeft ingesteld wordt aangegeven hoe de vormgeving hiervan verschilt van het Nederlandse wetsvoorstel? Klopt het dat Nederland het enige land is dat zowel een tijdelijke solidariteitsbijdrage over 2022 én een belasting voor 2023 en 2024 invoert?

De leden van de PVV-fractie merken op dat in de memorie van toelichting de navolgende zin is opgenomen: «De opbrengst van deze maatregel wordt aangewend voor de ondersteuning van onder andere huishoudens.» Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke andere doelgroepen, anders dan huishoudens en kleinverbruikers, de regering voornemens is te ondersteunen met de tijdelijke solidariteitsbijdrage?

De leden van de CDA-fractie lezen dat onder de reikwijdte van de verordening bedrijven vallen die fossiele energieactiviteiten ondernemen, dat wil zeggen economische activiteiten op het gebied van ruwe olie, aardgas, kolen en de raffinage van aardolie. Zij zijn benieuwd hoe deze heffing samenvalt met de verhoging van de cijns in de mijnbouwwet. Welke bedrijven vallen wel onder de wet solidariteitsbijdrage en niet onder de mijnbouwwet en andersom? Hoe wordt onder beide wetten met bedrijven omgegaan die naast fossiele energieactiviteiten nog andere activiteiten ontplooien? Ook lezen deze leden dat de solidariteitsbijdrage geldt voor bedrijven met boekjaren die aanvangen in het kalenderjaar 2022. Hoe zit dit voor de Mijnbouwwet? Vallen bijvoorbeeld bedrijven met een gebroken boekjaar zowel onder de solidariteitsbijdrage als onder de verhoging van de cijns en kan daardoor een dubbele bijdrage ontstaan? Is dit juridisch houdbaar? En hoe verschilt de hoogte van de heffing onder beide wetten, hoe pakt dit voor eenzelfde bedrijf bijvoorbeeld uit?

De leden van de CDA-fractie zijn ook benieuwd of de regering de solidariteitsbijdrage tegenover de verhoging van de cijns heeft gezet en heeft gekeken welke heffing beter past. Wat zou het verschil zijn tussen verwachte opbrengsten uit de verhoging van de cijns ten opzichte van invoering van de solidariteitsbijdrage voor 2023 en 2024? Wordt een vergelijkbaar deel van de overwinst belast? Is ook overwegen de cijns al in 2022 te verhogen? Kan de regering ook aangeven hoe andere lidstaten de heffing implementeren, onder andere qua percentages?

De leden van de SP-fractie lezen dat de winsten van fossiele bedrijven niet overeenkomen met de gebruikelijke winsten die deze bedrijven onder normale omstandigheden zouden mogen verwachten. De leden zijn dit volstrekt met de regering eens maar vragen daarbij wel of dit niet voor meer sectoren geldt. Volgens deze leden is er in verschillende branches sprake van extreme winsten die in normale omstandigheden – dus zonder de huidige hoge inflatie – niet zouden worden behaald. Is de regering dit met de leden eens, vragen zij? Waarom wordt de tijdelijke solidariteitsbijdrage beperkt tot deze fossiele bedrijven?

De leden van de SP-fractie willen graag weten waarom een hele nieuwe wet wordt opgetuigd. Zou het verhogen van het algemene tarief in de vennootschapsbelasting niet gemakkelijker in de uitvoering zijn, meer opleveren en nagenoeg hetzelfde maatschappelijke doel bereiken? Waarom kiest de regering hier niet voor? Kan de regering bij het antwoord ook aangeven of deze suggestie niet beter uitvoerbaar zou zijn?

De leden van de PvdA-fractie pleiten al geruimere tijd voor steun aan huishoudens om de pijn van de gestegen kosten in levensonderhoud te verzachten. Daarbij hebben deze leden ook gepleit voor een dekking van deze maatregelen waarbij het adagium «de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten» geldt. Een solidariteitsbijdrage past volgens deze leden in deze gedachte. Zij vragen de regering of zij dit adagium onderschrijven en ook zullen toepassen bij toekomstige dekkingsopgaven.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een stand van zaken kan geven over de discussie binnen de Raad over het al dan niet permanent belasten van overwinsten. Deze leden vragen ook of de regering hier in beginne, nog los van uitvoeringstechnische vraagstukken, met open grondhouding tegenover staat.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering, gegeven de huidige uitzonderlijke omstandigheden, kiest voor een uitzonderlijke maatregel, namelijk de tijdelijke solidariteitsbijdrage. Deze leden vragen de regering of zij van mening is dat deze uitzonderlijke omstandigheden niet alleen spelen in 2022, maar dat het ook het geval zou kunnen zijn dat de situatie op de energiemarkt ook de komende jaren uitzonderlijk blijft. Deze leden roepen hierbij in herinnering dat zowel de president van Frankrijk, Emmanuel Macron, als de premier van België, Alexander de Croo, erop hebben gewezen dat niet alleen deze winter, maar ook de komende vijf tot tien jaar moeilijk zullen zijn en dat het einde van de overvloed aan goedkope energie mogelijk voorbij is. Acht de regering het mogelijk dat de uitzonderlijke omstandigheden ook na 2022 aanhouden? Zo ja, waarom kiest de regering dan voor een tijdelijke heffing die enkel ziet op 2022? Ziet de regering mogelijkheden om deze solidariteitsheffing ook in de komende jaren van kracht te laten zijn, of deze zelfs van structurele aard te maken? Wat zijn de overwegingen van de regering om dit nu (nog) niet te doen?

In de memorie van toelichting staat dat de opbrengst onder andere dient ter dekking van de tegemoetkoming van de 190 euro die de huishoudens ontvangen, zo leest het lid Omtzigt. Deze formulering veronderstelt dat de opbrengst van de solidariteitsheffing ook voor andere doeleinden zal worden ingezet. Welke? Dit roept bij het lid Omtzigt temeer vragen op omdat de geschatte opbrengst van dit wetsvoorstel niet meer dan 3,2 miljard euro zal bedragen en dus niet in de buurt komt van de 23 miljard euro die het energieplafond met de 190 euro voorstel kost. Kan de regering toelichten hoe de opbrengst van dit wetsvoorstel wordt besteed?

2. Vormgeving

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de gevolgen van deze wet zijn voor de exploratie en productie van aardgas. Is onderzocht wat de effecten zijn van de voorgestelde heffing op de investeringsbereidheid in Nederland en de gevolgen voor de leveringszekerheid van gas vanuit Nederlandse bodem?

Verder vragen deze leden of de regering bekend is met de zorgen die geuit zijn door de energiesector ten aanzien van de gevolgen voor de energietransitie van de voorgestelde heffing. Hoe beoordeelt zij deze? Hoe verzekert de regering de leveringszekerheid van ons land? Hoe voorkomt de regering een groeiende afhankelijkheid van buitenlandse regimes voor onze gasvoorziening?

Voorts vragen deze leden of de regering bekend is met de voorstellen die de energiesector voor een solidariteitsbijdrage heeft gedaan. Kan de regering toelichten hoe zij deze alternatieve voorstellen beoordeelt? Is de regering bekend met het voorstel van de sector om de cijns-verhoging per 1 oktober 2022 in te laten gaan als alternatief voor de Wet Tijdelijke Solidariteitsbijdrage? Kan de regering toelichten hoe zij dit voorstel beoordeelt? Hoe verhoudt het wetsvoorstel zich tot de verplichtingen die Nederland is aangegaan uit hoofde van belastingverdragen met andere landen? Hoe beoordeelt de regering de mogelijkheid om in de wet een vrijstelling op te nemen voor investeringen, waarbij dus voorzien wordt in een investeringsvrijstelling, zodat bijvoorbeeld gaswinning in de Noordzee en/of waterstofprojecten zorgen voor een lagere heffing?

Tot slot, vragen deze leden of het klopt dat de regeling in het Verenigd Koninkrijk daarin wel voorziet? Zo ja, wat rechtvaardigt een afwijkende behandeling in Nederland? Wat zijn daarvan de effecten op investerings-/vestigingsklimaat in het licht van, onder andere, de energietransitie?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering specifiek kan ingaan op de balans tussen enerzijds het algemene belang en anderzijds de belangen (en administratieve lasten) van de bedrijven die verplicht worden om de solidariteitsbijdrage te betalen.

Verder vragen deze leden of de regering kan ingaan op het punt van juridische houdbaarheid van (belasting-)wetgeving met terugwerkende kracht? Welk juridisch afwegings- of beoordelingskader is gehanteerd bij het beantwoorden van de vraag of belastingheffing met terugwerkende kracht in deze context juridisch toelaatbaar is?

Tot slot constateren deze leden dat de solidariteitsbijdrage met terugwerkende kracht wordt ingevoerd over 2022. De Raad van State heeft geadviseerde dit nader te motiveren. In het nader rapport verwijst de regering naar de explosief gestegen prijzen in verband met de oorlog in Oekraïne en de plotselinge en onvoorspelbare overwinsten bij bijdrageplichtigen. Heeft de regering naast deze verwijzing, mede gelet op de rechtszekerheid voor de betrokken bedrijven, aanvullende motivering om deze maatregel met terugwerkende kracht in te voeren?

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de asymmetrie verdedigbaar is die voortvloeit uit hoofdelijke aansprakelijkheid van met de bijdrageplichtige in de fiscale eenheid gevoegde vennootschappen, terwijl de bijdrageplicht en de bijdragegrondslag bepaald worden zonder rekening te houden met de fiscale eenheid.

Voorts vragen deze leden of de regering kan aangeven wat wordt bedoeld met «economische activiteiten op het gebied van», zoals opgenomen in artikel 2.1, letter b van de Wet Tijdelijke Solidariteitsbijdrage.

Tot slot vragen deze leden hoe wordt omgegaan met incidentele baten en lasten van belastingplichtigen in dit voorstel.

De leden van de D66-fractie lezen in de beslisnota’s dat het belangrijkste verschil tussen de cijnsverhoging via de Mijnbouwwet en de solidariteitsheffing is dat de cijnsverhoging alleen geldt voor aardgas en de tijdelijke nieuwe heffing ook betrekking heeft op olie, kolen en raffinaderijbedrijven. Deze leden vragen zich af of deze laatstgenoemden niet ook betrokken zouden kunnen worden in een heffing die geldt voor 2023 en 2024, bijvoorbeeld door middel van een uitbreiding van de Mijnbouwwet of het gedeeltelijk ook van toepassing laten zijn van de solidariteitsheffing in 2023 en 2024 op olie, kolen en raffinaderijbedrijven. De leden van de D66-fractie vragen of er geen juridisch risico bestaat aan het aanpassen van de formeelrechtelijke bepalingen voor de solidariteitsheffing.

De leden van de D66-fractie hebben begrip voor de uitbreiding van de aansprakelijkheid gezien de termijn waarin aangifte en invordering plaatsvindt. Deze leden lezen een rechtvaardiging die doet vermoeden dat er ook een juridisch risico bestaat wanneer deze niet proportioneel of rechtvaardig is. Deze leden vragen of hier nader op kan worden toegelicht wat dat risico behelst.

De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering nader te reflecteren op de (on)wenselijkheid van de terugwerkende kracht die voortvloeit uit dit wetsvoorstel en de mogelijke precedentwerking die van dit wetsvoorstel uitgaat. Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in hoeverre zij juridische procedures verwacht die bezwaar maken tegen de terugwerkende kracht?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of alle EU-landen een solidariteitsbijdrage over 2022 invoeren en hoe hoog de solidariteitsbijdrage in andere landen is? Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie in dit kader een uitputtend overzicht geven van de solidariteitsbijdrage, vormgeving en beoogde opbrengst zoals die in andere EU-landen wordt ingevoerd?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of er een optie bestaat dat er sprake is van (potentieel) een dubbele heffing dan wel samenloop inzake de voorliggende solidariteitsbijdrage over 2022 en de verhoging van het cijnstarief in de Mijnbouwwet in 2023 en 2024?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom een geheel nieuw (papieren) aangiftesysteem wordt ontworpen en waarom het niet mogelijk is om aan te sluiten bij bestaande fiscale aangifte dan wel aanslag systemen?

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie hoe wordt voorkomen dat investeringen in gaswinning op bijvoorbeeld de Noordzee afgeremd worden of stilvallen door deze maatregel. Immers, we willen ook dat bedrijven op de Noordzee extra gas winnen om te kunnen voorzien in de vraag naar gas in de huidige energiecrisis. Kan de regering hier nader op ingaan?

De leden van de CDA-fractie lezen dat een termijn van 17 maanden geldt na afloop van het boekjaar waarbinnen de aangifte voor de solidariteitsheffing uiterlijk moet worden ingediend en worden betaald. Betekent dit dat het kan voorkomen dat de middelen pas halverwege 2024 binnenkomen? In hoeverre kan er begrotingstechnisch al rekening worden gehouden met deze middelen, als de realisatie hiervan mogelijk pas in 2024 plaatsvindt?

De leden van de CDA-fractie vragen ook naar de samenloop met fiscale eenheid bepalingen, zoals ook gevraagd door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB). Kan de regering ingaan op de vragen en aangeven of de referentiewinst en overwinst stand alone moeten worden bepaald?

De overwinst is het bedrag waarmee de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting uit 2022 de referentiewinst met meer dan 20 procent overschrijdt, lezen de leden van de SP-fractie in de memorie van toelichting. Zij vragen de regering waarom voor een overschrijding van 20 procent wordt gekozen en niet bijvoorbeeld voor tien procent, of voor iedere overschrijding van de referentiewinst.

De leden van de SP-fractie hebben vragen over het gekozen tarief. Volgens hen wordt er in de memorie van toelichting te weinig gezegd over het nut en de noodzaak van overwinst. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de overwinst – die ook nog eens wordt veroorzaakt door de gestegen energieprijzen die voor veel huishoudens tot grote problemen leiden – eigenlijk volledig zou moeten worden belast. Waarom kiest de regering daar niet voor? Waarom roomt de regering de overwinsten niet geheel af zodat het financiële gat dat door het prijsplafond wordt veroorzaakt voor een veel groter deel kan worden gedicht?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering kiest voor een solidariteitsbijdrage van 33 procent wanneer de referentiewinst met meer dan 20 procent wordt overschreden. Deze leden zijn benieuwd naar de specifieke uitwerking van de verordening in andere lidstaten. Kan de regering daar een overzicht van geven? Hoe vergelijkt de Nederlandse uitwerking zich met de uitwerking door andere lidstaten? De aan het woord zijnde leden lezen in de verordening (artikel 16, eerste lid) dat het percentage voor de berekening van de tijdelijke solidariteitsbijdrage ten minste 33 procent bedraagt. Waarom kiest de regering voor het minimumtarief dat wordt voorgesteld en niet voor een hoger tarief? Kan zij dit ook afzetten tegen tarieven die in andere lidstaten worden gekozen? Deze leden merken op dat wanneer sprake is van overwinsten een hoog tarief gerechtvaardigd is. Deelt de regering deze opvatting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt zij dat er met het gekozen tarief van 33 procent hieraan voldaan wordt? Voorts delen deze leden de opvatting dat hoewel belastingheffing met terugwerkende kracht zo veel als mogelijk vermeden moet worden, dit in het voorliggende geval gepast en noodzakelijk is. De aan het woord zijnde leden horen graag wat de tijdelijkheid in de solidariteitsheffing betekent. Hoe en op welke gronden wordt dat begrenst? Is het denkbaar dat de heffing voor meerdere jaren nodig is?

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of de regering ontwijkingsmogelijkheden voor de solidariteitsheffing ziet. Is zij van mening dat flankerend beleid nodig is om dit te voorkomen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de marginale heffing van 33 procent over de overwinsten een minimale invulling is van de mogelijkheden die de Europese noodverordening biedt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom zij een marginaal tarief van 33 procent, terwijl de EU-verordening meer ruimte biedt, proportioneel vindt. Het gaat hier immers om «onverdiende» winsten, waarvoor (het marginale deel) geen economische prestatie is geleverd. Waarom vindt de regering het proportioneel dit onverdiend inkomen marginaal een stuk lager te belasten dan bijvoorbeeld de hoogste schijf in de inkomstenbelasting (waar wel een tegenprestatie voor geleverd is)?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een overzicht met welk marginaal tarief andere EU-landen overwinsten belasten (volgens de systematiek van de EU-noodverordening, die toeziet op een marginaal tarief van minstens 33 procent).

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering de solidariteitsbijdrage met de bredere grondslag niet ook voor 2023 laat doorlopen (waarin enkel op de cijns in de Mijnbouwwet gestoeld wordt)?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het met hen eens is dat onverdiend inkomen van bijvoorbeeld oliewinning en -raffinaderij-activiteiten in 2023 ten principale marginaal extra belast zouden moeten worden, nog los van de opbrengsten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een overzicht van welke grondslag voor de tijdelijke solidariteitsheffing andere EU-landen (in ieder geval Duitsland, België, Frankrijk, Spanje, en Italië) hanteren in 2022 en 2023.

Dit tijdelijke wetsvoorstel is bedoeld om het overschot aan winsten van fossiele bedrijven, naar aanleiding van «onvoorziene omstandigheden» te belasten door middel van een heffing, zo lezen de leden van de PvdD-fractie. De opbrengst van deze heffing zou onder andere bestemd zijn voor het ondersteunen van huishoudens. Wat bedoelt de regering met «onvoorziene omstandigheden»?

De leden van de PvdD-fractie willen de regering erop wijzen dat een stijging van de prijzen helemaal niet als een verrassing had moeten komen. Ten eerste is dit hoe een markt werkt. Ten tweede was het juist de bedoeling dat de prijzen voor vervuiling zouden stijgen, maar dan op een gecontroleerde manier en als gevolg van het internaliseren van externe effecten. Ten derde zijn olie en gas schaars, en kunnen geopolitieke verhoudingen ook invloed uitoefenen op de schaarste. De kabinetten Rutte hebben Nederland willens en wetens afhankelijk gemaakt van het onbetrouwbare Rusland. Ten vierde is er decennialang te weinig gedaan om de vraag naar gas terug te dringen, waardoor mensen geen alternatieven hadden, dan noodgedwongen te blijven zitten met een aanhoudende vraag naar steeds duurder wordende fossiele brandstoffen.

Er is dus geen sprake van onvoorziene omstandigheden en er zal ook na volgend jaar sprake zijn van structurele risico’s voor burgers, waar zij niet voor worden gecompenseerd door de tijdelijkheid van de solidariteitsbijdrage. De Nederlandse eurocommissaris Timmermans en de Minister voor Klimaat en Energie hebben beiden geconstateerd dat de «tijd van goedkoop gas niet meer terug komt» en de prijzen voor fossiele brandstoffen dus nooit meer zo laag zullen worden als voor de crisis op de gasmarkt. Wat ook niet tijdelijk is, zijn de winsten van de fossiele industrie. Wat de leden van de PvdD-fractie betreft getuigt de solidariteitsbijdrage onvoldoende van solidariteit. Wat houdt de regering tegen om van dit wetsvoorstel een structurele heffing te maken?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering de overwinst definieert als de in 2022 genoten belastbare winst voor zover die winst meer bedraagt dan 120 procent van de referentiewinst, waarbij de referentiewinst gedefinieerd is als het gemiddelde van de belastbare winst in de vier boekjaren voorafgaand aan 2022. Deze leden vragen de regering om toe te lichten of en hoe hierbij rekening wordt gehouden met incidentele winsten of verliezen, bijvoorbeeld door incidentele afschrijvingen of financiële transacties, of bijvoorbeeld een fusie of reorganisatie. Verder merken deze leden op dat het referentiewinstbegrip niet alleen ziet op de winsten uit fossiele activiteiten. Is er, gelet op het bovenstaande, sprake van een tegenbewijsregeling voor bedrijven? In welke mate verwacht de regering juridische procedures van bedrijven die zich verzetten tegen de vaststelling van de referentiewinst?

Voorts lezen deze leden dat bij de vormgeving van de solidariteitsbijdrage wordt aangesloten bij de verordening, bijvoorbeeld als het gaat om de termijn van de referentiewinst, het overwinstpercentage van 20 procent en het heffingspercentage van 33 procent. Kan de regering toelichten of, en zo ja op welke onderdelen en op welke manier, haar voorstel afwijkt van de verordening, en kan zij daarbij toelichten waarom daarvoor is gekozen? Welke mogelijkheden biedt de verordening om wat betreft het heffingspercentage naar boven af te wijken?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de heffing die voorgesteld wordt een «bijdrage» wordt genoemd en geen «belasting». Kan de regering precies toelichten op welke punten deze solidariteitsbijdrage verschilt van een reguliere belasting? Is de regering het met deze leden eens dat zaken als de tijdelijkheid van de maatregel en het uitzonderlijke karakter niets afdoen aan het feit dat het als een belasting gezien kan worden?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering in kan gaan op de precedentwerking van deze maatregel die door de Europese Commissie verplicht is voorgeschreven. Deelt de regering de mening van deze leden dat deze maatregel geen gevolgen mag hebben op het gebied van Europese belastingen en ook geen precedent mag scheppen in de richting van de invoering van Europese belastingen, ook niet als deze, zoals met het voorliggende wetsvoorstel gebeurt, indirect verplicht worden gesteld? In hoeverre omzeilt de Europese Commissie met deze «bijdrage» de eis dat belastingheffing eenparigheid van stemmen vereist? Hoe apprecieert de regering deze gang van zaken? En klopt het dat de nationale lidstaten feitelijk geen mogelijkheid hebben om de invoering van een vorm van een solidariteitsbijdrage tegen te houden? Hoe waardeert de regering dit?

De leden van de SGP-fractie vragen naar een zo compleet mogelijk overzicht van de invulling van deze maatregel in andere lidstaten. In hoeverre verwacht de regering hier concurrentieverstoring door mogelijk verschillende manieren van invoering?

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de Landsadvocaat een advies heeft uitgebracht ten aanzien van de juridische risico’s voor het verhogen van het cijnstarief met terugwerkende kracht in 2022. Kan de regering (de conclusies van) dat advies delen? En is er ook advies gevraagd over het voorliggende wetsvoorstel, aangezien ook deze met terugwerkende kracht ingevoerd wordt? Zo ja, kan de regering (de conclusies van) dat advies delen en zo nee, is de regering bereid alsnog advies te vragen gezien het uitzonderlijke karakter van de wet en gezien de terugwerkende kracht?

De heffing geldt alleen voor het boekjaar 2022, zo constateren de leden van de SGP-fractie. Klopt het dat deze heffing voor het boekjaar 2023 vervalt? Deze wet vervalt op een bij koninklijk te bepalen tijdstip, zo lezen de leden van de SGP-fractie in artikel 8.1. van het wetsvoorstel. Klopt het dat het feit dat op dit moment nog niet bekend is op welk moment de voorgestelde tijdelijke solidariteitsbijdrage definitief vast komt te staan de enige reden is om geen precieze vervaldatum op te nemen? Is de regering van mening dat, gezien de benodigde rechtszekerheid, zo spoedig mogelijk duidelijkheid moet komen over de eventuele voortduring van deze wet?

Voor de jaren 2023 en 2024 geldt een verhoogd cijnstarief. In hoeverre overlappen de belastingplichtigen van deze cijnsheffing met die van het voorliggende wetsvoorstel? Waarom is niet gekozen voor een hogere cijnsheffing in 2022? De leden wijzen er daarbij op dat de cijnsheffing direct verband houdt met de stijging van de gasprijs. Een hogere gasprijs leidt direct tot een hogere heffing, andere winstverhogende aspecten spelen daarbij geen rol. Bij deze solidariteitsheffing is dat niet altijd het geval. Een hogere winst kan ook veroorzaakt zijn door andere aspecten dan de hogere gasprijs. Deelt de regering die analyse? Hoe wordt rekening gehouden met hogere winsten door andere aspecten dan een hogere gasprijs? Waarom is alsnog voor de solidariteitsheffing gekozen?

Daarbij wijzen de leden van de SGP-fractie erop dat de ontwikkeling van de gasprijzen in 2022 al grotendeels bekend zijn. Wat zou de geschatte opbrengst geweest zijn indien de verhoogde cijnsheffing in 2022 ingevoerd zou zijn en in hoeverre slaat de solidariteitsbijdrage in dezelfde mate neer bij de belastingplichtigen voor de verhoogde cijnsheffing?

De leden van de SGP-fractie lezen dat er een hoofdelijke aansprakelijkheid voor elke dochtermaatschappij ingevoerd wordt. Klopt het dat de verschuldigde solidariteitsbijdrage wel op het niveau van de fiscale eenheid wordt berekend? In hoeverre is dit in overeenstemming van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de afzonderlijke dochtermaatschappijen? En kan de regering inzage geven in de te verwachte invorderingsrisico’s? En hoe wordt omgegaan met maatschappijen die tussentijds toegetreden zijn tot een fiscale eenheid of juist een fiscale eenheid hebben verlaten?

Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie meer duidelijkheid over de berekening van de referentiewinst voor belastingplichtigen in een fiscale eenheid. In de toelichting bij artikel 1.2 van het wetsvoorstel wordt gesteld dat dit berekend wordt alsof de belastingplichtige «geen deel uitmaakt van de fiscale eenheid». Wordt hiermee bedoeld dat voor alle maatschappijen apart een referentiewinst moet worden bepaald en dat interne relaties binnen de fiscale eenheid hierbij niet relevant zijn?

De regering voert de verordening dusdanig uit dat de solidariteitsbijdrage zich alleen richt op het boekjaar 2022. De verordening maakt het daarentegen mogelijk om ook in 2023 een solidariteitsbijdrage te heffen. In de boekjaren 2023 en 2024 wordt het cijnstarief in de Mijnbouwwet verhoogd. De leden van de Volt-fractie vragen zich in dit kader af waarom er voor deze constructie is gekozen en hoe de verwachte opbrengst uit de Europese solidariteitsheffing in 2022 zich verhoudt tot de verwachte opbrengst uit de verhoging van het cijnstarief in de Mijnbouwwet in de boekjaren 2023 en 2024. De leden van de Volt-fractie vragen om een ruwe schatting. Kan de regering een schatting geven van de verwachte opbrengst van de solidariteitsbijdrage als er in het boekjaar 2023 overwinsten zouden worden belast conform de Europese verordening? Zo nee, waarom niet? Kan de regering tot slot in kaart brengen hoe andere Europese lidstaten deze verordening uitvoeren en de mogelijke verschillen met hoe Nederland deze verordening uitvoert verklaren?

3. Verhouding tot het hoger recht

De leden van de D66-fractie vragen of het een voorwaarde is van de EU-verordening om de verwachte opbrengsten van de solidariteitsheffing te besteden aan koopkrachtreparatie.

De leden van de Volt-fractie lezen dat de regering verwijst naar artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM) en stelt dat de inbreuk op het eigendomsrecht gerechtvaardigd is. Kan de regering in dit kader ook aangeven of het heffen van een solidariteitsbijdrage tijdens de coronacrisis (toen supermarktketens, webwinkels en farmaceutische bedrijven overwinsten boekten) in theorie gerechtvaardigd had kunnen worden op grond van artikel 1 EP EVRM? Zo nee, waarom niet?

4. Budgettaire aspecten

De leden van de VVD-fractie vragen op welke termijn het certificeringsdocument van het Centraal Planbureau (CPB) inzake de ramingen rondom de opbrengst van de belasting verwacht kan worden. Kan de regering toezeggen dat deze certificering aan de Kamer wordt gezonden voordat het wetsvoorstel wordt behandeld?

Verder vragen deze leden op basis waarvan wordt in de ramingstoelichting een gedragseffect van 20 procent verondersteld. Welk aannames liggen ten grondslag aan deze veronderstelling?

Tot slot vragen deze leden of de regering kan toelichten wat de toegevoegde waarde van een aparte belastingheffing is ten opzichte van de alternatieven voor het voldoen aan het «equivalence» vereiste uit de EU-verordening vanuit het oogpunt van opbrengst, te meer nu uit de ramingstoelichting volgt dat het additionele bereik van deze heffing ten opzichte van bijvoorbeeld een cijnsverhoging (dat wil zeggen de toepassing van de heffing op olie, kolen en raffinaderijbedrijven) een naar verhouding zeer beperkte additionele opbrengst oplevert.

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat er geen bijdrage wordt geleverd door bedrijven die energie opwekken door middel van windenergie of zonnepanelen. Deze leden vragen hoe het staat met het uitwerken van manieren om ook van hen een bijdrage te vragen in deze energiecrisis zoals de infra-marginale heffing. Deze leden vragen of de regering al bezig is met de uitwerking van deze heffing en of er al gesprekken hebben plaatsgevonden met de sector. Tevens vragen deze leden of andere landen al bezig zijn met de vormgeving van de infra-marginale heffing en of daar contact mee is.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering een inschatting te geven van de budgettaire opbrengsten bij een tarief van 40 procent en 50 procent.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een schatting kan maken van de budgettaire opbrengsten als de solidariteitsbijdrage met brede grondslag ook voor 2023 doorloopt (ten opzichte van nu enkel de cijns).

We zien daarnaast dat landen die relatief gezien minder uitstoot veroorzaken, vaker te maken hebben met de ellende die de klimaatcrisis met zich meebrengt, en dus ook met extra lasten, stellen de leden van de PvdD-fractie. De Minister-President heeft tijdens de klimaattop in Egypte al aangegeven dat de wereld, en Afrika in het bijzonder, kan rekenen op steun van Nederland in de vorm van een verhoging van de klimaatfinanciering, om zich zo doende te beschermen tegen klimaatverandering. De leden van de PvdD-fractie vragen zich af waar de dekking vandaan gaat komen.

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat solidariteit niet eenmalig hoort te zijn. Is de regering het ermee eens dat de opbrengst die een structurele vorm van de solidariteitsbijdrage genereert, hier een goede bestemming voor zou zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de heffing leidt tot een verwachte opbrengst van 3,2 miljard euro. Daar de Nederlandse staat via de deelneming Energie Beheer Nederland (EBN) betrokken is bij veel fossiele projecten in Nederland, komt een aanzienlijk deel van de door de omstandigheden hogere gaswinsten ten goede aan de staat. Deze leden vragen daarom in hoeverre de verwachte opbrengst van 3,2 miljard euro interacteert met de hogere gasbaten. Vallen deze lager uit omdat deze worden wegbelast door de tijdelijke solidariteitsbijdrage, of is de 3,2 miljard euro een netto-opbrengst in de zin dat dit bedrag rekening houdt met lagere gasbaten als gevolg van de heffing? Deze gasbatenderving is immers «vestzak broekzak» met de opbrengst van de solidariteitsbijdrage. Verder vragen deze leden in hoeverre deze solidariteitsheffing de kosten Norg weer terugbrengt in ’s Rijks schatkist.

De leden van de Volt-fractie lezen dat de regering stelt dat vrijwel de gehele opbrengst van de solidariteitsheffing in Nederland het gevolg is van de winsten die gemaakt worden bij de winning van gas. Dit terwijl de verordening het heffen van een solidariteitsbijdrage in de sectoren kolen en raffinaderijen ook mogelijk maakt. Wat is voor 2022 de budgettaire opbrengst van de solidariteitsheffing op winst van raffinaderijen in Nederland? En klopt het dat raffinaderijen dan nagenoeg geen overwinsten hebben geboekt? Kan de regering dit uitsplitsen per in Nederland producerend bedrijf? Heeft de lage opbrengst op winst van raffinaderijen in Nederland te maken met mogelijke belastingvoordelen voor buitenlandse bedrijven? Kan er ook in kaart worden gebracht wat de opbrengsten en winsten van oliebedrijven zijn in de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?

5. Europeesrechtelijke aspecten

De leden van de VVD-fractie constateren dat belastingheffing een nationale bevoegdheid en geen EU bevoegdheid is. Deze heffing wordt door de EU om diverse redenen geen belasting genoemd maar een solidariteitsbijdrage. In dit wetsvoorstel wordt de bijdrage echter wel in de vorm van een belasting gegoten. Deze leden vragen waarom de regering deze keuze maakt?

Verder constateren deze leden dat de Europese Raad de solidariteitsbijdrage heeft aangenomen op een rechtsgrond die geen unanimiteit vereist. Daarmee omzeilde de Europese Raad de eis dat belastingheffing met eenparigheid van stemmen in de Europese Raad moet worden vastgesteld. Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat het instellen van een solidariteitsheffing alleen gezien de unieke omstandigheden van het geval op basis van de genoemde Europese verordening plaatsvindt en dat het standpunt van de regering ten aanzien van de Europese bevoegdheid om belastingen te heffen of grondslagen daartoe te creëren niet wijzigt als gevolg van dit voorstel.

De leden van de VVD-fractie lezen dat uit de beslisnotitie volgt dat er andere mogelijkheden waren om te voldoen aan het «equivalence»-vereiste uit de EU-verordening, zoals de cijns-verhoging als equivalent te verklaren. Kan de regering toelichten op basis waarvan is gekozen voor het in aanvulling hierop instellen van een nieuwe heffingswet?

De leden van de D66-fractie vragen of alle andere EU-landen ook een solidariteitsbijdrage introduceren en of al deze landen ook ervoor kiezen om zeer dicht bij de vormgeving van het EU-voorstel te blijven.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie bevestigen dat de solidariteitsbijdrage volledig nationaal wordt aangewend voor lastenverlichting en koopkrachtverbetering van kleingebruikers c.q. Nederlandse burgers en dat in geen enkel geval de solidariteitsbijdrage wordt overgeheveld, geheel of gedeeltelijk, aan andere EU-landen?

De leden van de SGP-fractie vragen of de overige aspecten van de verordening, waarop de solidariteitsbijdrage is gebaseerd, meer verplichtingen aan Nederland oplegt, en welke andere gevolgen deze verordening heeft. Zijn lidstaten verplicht meer maatregelen te nemen en hoe vult Nederland deze in?

Voorts heeft het lid Omtzigt behoefte aan meer duidelijkheid over de aard van de Europese regels die aan dit wetsvoorstel ten grondslag liggen. Dit omdat dat zijn weerslag heeft op de wijze waarop in de toekomst verder beslist wordt over deze heffing. Kan de regering toelichten of we met deze verordening spreken over een nieuwe Europese belasting, waardoor de Europese Commissie met meerderheid van stemmen (en niet met unanimiteit) mag beslissen over het voortzetten ervan?

Heel concreet heeft het lid Omtzigt nog een vraag over het jaar 2023. De tijdelijke solidariteitsbijdrage is in dit wetsvoorstel namelijk conform de verordening vorm gegeven als een heffing over de overwint in 2022. Hoe wordt bepaald of deze heffing een vervolg kan krijgen in 2023? Vooral omdat de verordening zelf ruimte laat voor een solidariteitsheffing ook te laten gelden over 2023. Graag een zorgvuldige reactie hierop.

Tot slot verzoekt het lid Omtzigt de regering aan te geven welke gevolgen het akkoord gaan met deze heffing heeft voor het heffen van belastingen. Ofwel, welke extra mogelijkheden zou de Commissie krijgen om belastingen en heffingen op te leggen of te handhaven als we dit doen?

6. Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven

De leden van de VVD-fractie vragen wat de administratieve lasten zijn voor betreffende bedrijven. Zijn deze in kaart gebracht? Zo nee, is de regering bereid om dit alsnog te doen?

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de regering, met de tijdelijke solidariteitsheffing, weer vooral solidair is met de vervuilende industrie in plaats van met de burger. Ook de fossiele subsidies van 17,5 miljard euro per jaar zijn nog steeds niet afgeschaft. De amendementen die de leden van de PvdD-fractie bij de behandeling van het Pakket Belastingplan 2023 hadden ingediend zijn verworpen met redenen die niet overtuigen. Als de solidariteitsheffing tijdelijk is en de structurele fossiele subsidies net nog zijn bestendigd, hoe gaat de regering dan wel ervoor zorgen dat de vervuiler eindelijk gaat betalen? Is de regering bereid om de tijdelijke solidariteitsheffing te laten opvolgen door een structurele kostprijsverhogende heffing die vervuilen voorkomt, in plaats van achteraf belast? De leden van de PvdD-fractie zijn namelijk van mening dat de vervuiler ook met een heffing geen recht heeft om te vervuilen. Zij zijn van mening dat de vervuiler moet stoppen met vervuilen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om toe te lichten hoe veel bedrijven door deze solidariteitsheffing worden geraakt, c.q., hoe veel belastingplichtigen er zijn. Verder vragen deze leden naar de (verwachte) transactie- en uitvoeringskosten van de nieuwe heffing. Zouden deze kosten hoger of lager uitvallen bij het structureel maken van deze heffing?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering nader in kan gaan op de gevolgen voor het bedrijfsleven. Allereerst op het gebied van de uitvoering. Wat is de impact van het wetsvoorstel op de uitvoering van het bedrijfsleven? En hoe zijn de additionele uitvoeringskosten van de verhoogde cijnsheffing meegewogen? Daarnaast als het gaat om de gevolgen voor de sector zelf. In hoeverre perkt dit wetsvoorstel het handelingsperspectief voor de ondernemingen in? Heeft het impact op de productie en de leveringszekerheid van energie? En in hoeverre zijn de belastingplichtigen betrokken bij de invoering van deze maatregel?

7. Uitvoeringsaspecten

De leden van de D66-fractie lezen dat het voorstel uitvoerbaar is, mits wordt geaccepteerd dat de noodzakelijke herprioritering kan leiden tot het doorschuiven in de tijd van maatregelen gericht op het verbeteren van dienstverlening, beheer, onderhoud of wetgeving. Deze leden vragen of in beeld is welke maatregelen dan zouden worden geherprioriteerd en hoe daarin keuzes worden gemaakt.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven welke andere ICT-trajecten vertraging oplopen?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoe de incidentele handhavings- en toezichtskosten bedragen van 6.940.000 euro zijn opgebouwd?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de impact van het wetsvoorstel op de uitvoering «ingrijpend» is. Kan de regering dit wat meer duiden? Welke voorgenomen maatregelen worden verschoven? Welke stappen op het gebied van het verbeteren van de dienstverlening worden uitgesteld? Is nu reeds bekend of er bijvoorbeeld (invoering van) wetgeving uitgesteld moet worden?

De leden van de Volt-fractie lezen dat de regering stelt dat de gehele opbrengst van de heffing voornamelijk de winsten zijn die gemaakt worden bij de winning van gas. In dit kader vragen de leden van de Volt-fractie zich af of de uitvoering bij de Belastingdienst niet gebaat zou zijn als er alleen naar de sector van aardgaswinning wordt gekeken. Heeft de regering verder inzicht in de winsten van alle bedrijven die vallen onder de Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage en zou dit gedeeld kunnen worden? Zo niet, waarom niet?

8. Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

De leden van de D66-fractie vragen of deze wet ertoe leidt dat mogelijk in de toekomst vaker solidariteitsheffingen kunnen worden ingezet als instrument, zoals ook regelmatig tijdens de coronacrisis als roep heeft geklonken.

De leden van de D66-fractie vragen waarom er niet is gekozen voor een evaluatie, mede gezien de eerdere roep om een solidariteitsheffing en mogelijke wensen in de toekomst.

De leden van de PVV-fractie merken op dat er niet is voorzien in een evaluatie van de wetgeving omdat het slechts een klein aantal bedrijven betreft. Kan de regering nader toelichten waarom een evaluatie dan niet noodzakelijk dan wel effectief is? Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie een overzicht verstrekken van de bedrijven die onder het onderhavige wetsvoorstel vallen en wat de beoogde opbrengst per bedrijf is?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre de berekening van overwinst tot arbitrage zal leiden aan de zijde van belastingplichtigen. Wat zijn hun mogelijkheden om fiscale winsten over tijd uit te smeren om de marginale heffing te ontwijken?

De leden van de Volt-fractie merken op dat er geen evaluatie is voorzien van de heffing. Dit terwijl het dienstig kan zijn om te weten of deze heffing een doelmatig en doeltreffend beleidsinstrument is zodat het eventueel ingezet kan worden ten tijden van een (toekomstige) crisis. Dit stelt ook de Raad van State waarin zij nadrukkelijk verwijzen naar de motie Dassen c.s.1 waarin wordt verzocht om een wettelijke basis te creëren voor het opleggen van heffingen bij bedrijven die onevenredig veel profiteren van een crisis. Kan de regering hier nader op in gaan en uitleggen waarom er de keuze is gemaakt om af te zien van een evaluatie en of er alsnog een evaluatie opgenomen kan worden zodat er gemeten kan worden of een meevallersheffing/solidariteitsheffing in tijden van crisis een geschikt instrument is?

9. Consultatie

De leden van de D66-fractie lezen dat marktpartijen aandacht hebben gevraagd voor het hanteren van winst voor de toepassing vennootschapsbelasting in 2022 als uitgangspunt voor een heffing in relatie tot overwinst. Deze leden vragen of en wat deze marktpartijen dan precies anders zouden willen zien en waarom.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven waarom er richting marktpartijen gecommuniceerd is dat de budgettaire opbrengst 1,5 miljard euro zou bedragen terwijl er in de memorie van toelichting wordt gesproken over een budgettaire opbrengst van 3,2 miljard euro?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

In de artikelsgewijze toelichting lezen de leden van de CDA-fractie een voorbeeldberekening, waarin de winst in de referentiejaren relatief veel uiteenloopt en de winst in het laatste jaar significant hoger is, vermoedelijk door de energiecrisis. De leden van de CDA-fractie vragen hoe wordt omgegaan met incidentele winsten die niet het gevolg zijn van de externe omstandigheden, maar bijvoorbeeld van het verkopen van bedrijfsmiddelen of een juridische fusie. Ook vragen deze leden bij de berekening of de regering in kan gaan op de vraag van de NOB over de rekenmethode, ten aanzien van de interactie tussen het te betalen winstaandeel en de te betalen vennootschapsbelasting. Graag ontvangen zij nadere toelichting over de uitkomsten van de methoden en waarom voor de methode is gekozen die nu in het rekenvoorbeeld is opgenomen.

Artikel 1.1

De leden van de D66-fractie vragen of de referentiewinst voor de meeste belastingplichtigen reeds duidelijk is voor toepassing van deze wet.

Artikel 1.2

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan ingaan op het commentaar van de NOB ten aanzien van de specifiek genoemde punten betreffende de artikelen: (i) 1.2 lid 1 onderdelen e. en f.; en (ii) 2.1. Namelijk de kritiek dat de definitie en samenstelling van de referentiewinst in voorkomende gevallen zoals bij verschillen tussen boekjaren of fusies en splitsingen geen zuivere maatstaf is. Kan de regering eveneens ingaan op de stelling dat als gevolg van de gehanteerde definities van referentiewinst en bijdragegrondslag de solidariteitsheffing ook verschuldigd is over winst behaald met «niet-fossiele activiteiten»? Kan de regering eveneens ingaan op het commentaar ten aanzien van de bijdrageplicht?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe bij de bepaling van de referentiewinst rekening wordt gehouden met fusies en juridische splitsingen.

Artikel 2.1

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de door een vennootschap gepubliceerde en extern goedgekeurde jaarrekening gehanteerd mag worden bij het bepalen van de omzettoets als bedoeld in artikel 2.1, onderdeel b, van het wetsvoorstel.

Artikel 4.1

De leden van de D66-fractie vragen waarom is gekozen voor een percentage van 33 procent.

Artikel 8.1

De leden van de PVV-fractie merken op dat de wet pas vervalt bij op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in hoeverre dit recht doet aan het beoogde tijdelijke karakter van de wet?

OVERIG

De voorzitter van de vaste commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Kling