Gepubliceerd: 20 oktober 2022
Indiener(s): Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiƫn) (D66)
Onderwerpen: criminaliteit financieel toezicht financiƫn openbare orde en veiligheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36228-2.html
ID: 36228-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de aanpak van witwassen te verbeteren en ten behoeve daarvan betalingen van goederen in contanten te verbieden vanaf een bedrag van 3.000 euro, de informatiepositie van poortwachters te vergroten door de mogelijkheden voor informatie-uitwisseling uit te breiden ten einde de integriteit van het financiële stelsel in Nederland te bevorderen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt in de definitie van nationale risicobeoordeling «1f» vervangen door «1g».

B

Artikel 1a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «rechtspersonen of vennootschappen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten» de zinsnede ingevoegd «, met dien verstande dat voor de instellingen, bedoeld in het vierde lid, onderdeel i, alleen de verplichting in artikel 1f geldt».

2. In het vierde lid, onderdeel i, vervalt «, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat».

C

Onder vernummering van artikel 1f tot artikel 1g wordt na artikel 1e een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1.1a. Verbod op contante betalingen voor beroeps- of bedrijfsmatige handelaren

Artikel 1f

  • 1. Het is verboden voor instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdelen i, k en p, in of vanuit Nederland betaling van goederen in contanten voor een bedrag van € 3.000 of meer te verrichten of te accepteren, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden indicatoren vastgesteld die een aanwijzing zijn dat een transactie plaatsvindt door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat.

D

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde lid vervalt.

2. Het zevende tot en met het veertiende lid worden vernummerd tot het zesde tot en met het dertiende lid.

3. In het achtste lid (nieuw) wordt «achtste lid» vervangen door «zevende lid».

4. In het negende lid (nieuw) wordt «Het eerste tot en met het negende lid en het elfde lid» vervangen door «Het eerste tot en met het achtste lid en het tiende lid».

5. In het dertiende lid, onderdeel b, (nieuw) wordt «het tweede tot en met het negende lid en elfde lid» vervangen door «het tweede tot en met het achtste lid en tiende lid».

E

Na artikel 3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3b

  • 1. Een instelling neemt redelijke maatregelen om te onderzoeken of een andere instelling van dezelfde categorie als bedoeld in artikel 1a diensten verleent, heeft verleend of heeft geweigerd aan de cliënt indien:

    • a. de zakelijke relatie of transactie naar haar aard indicaties van een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt;

    • b. de risicofactoren, bedoeld in bijlage III bij de vierde anti-witwasrichtlijn, van toepassing zijn; of

    • c. de instelling het cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 8 verricht.

  • 2. Indien een andere instelling diensten verleent, heeft verleend of heeft geweigerd aan de cliënt, doet de instelling bij die andere instelling navraag naar geïdentificeerde risico’s op witwassen of het financieren van terrorisme.

  • 3. Bij het doen van navraag als bedoeld in het tweede lid verstrekt de verzoekende instelling de documenten en gegevens ter identificatie van de cliënt:

    • a. als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, indien de cliënt van de verzoekende instelling een natuurlijke persoon is;

    • b. als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel c, onder 1°, 2° en 3°, indien de cliënt van de verzoekende instelling een vennootschap of andere juridische entiteit is.

  • 4. Een instelling die een verzoek ontvangt als bedoeld in het tweede lid, informeert de verzoekende instelling onverwijld over de geïdentificeerde risico’s op witwassen of het financieren van terrorisme die hebben geleid tot het nemen van maatregelen om deze risico’s te beheersen, waaronder in ieder geval wordt begrepen het weigeren of beëindigen van dienstverlening.

  • 5. Een instelling verstrekt, alvorens een zakelijke relatie aan te gaan, informatie aan een cliënt over de krachtens dit artikel op de instelling rustende verplichtingen met betrekking tot het verstrekken van informatie aan een andere instelling.

  • 6. In aanvulling op het eerste lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, zich beperkt tot specifieke instellingen binnen een afzonderlijke categorie als bedoeld in artikel 1a, of dat de onderzoeksplicht zich tevens uitstrekt tot instellingen van verschillende categorieën als bedoeld in artikel 1a, met uitzondering van instellingen bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdelen c en d.

  • 7. Ten behoeve van de naleving van de in dit artikel opgenomen verplichtingen, zijn de instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel c, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a van de Advocatenwet en zijn de instellingen, bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel d, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht in artikel 22 van de Wet op het notarisambt.

F

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 4°, wordt «artikel 3, tweede tot en met vijfde en achtste lid» vervangen door «artikel 3, tweede tot en met vijfde en zevende lid».

2. In het derde lid wordt «artikel 3, eerste tot en met vierde en veertiende lid, onderdeel a» vervangen door «artikel 3, eerste tot en met vierde en dertiende lid, onderdeel a».

G

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

  • 1. Een instelling kan het cliëntenonderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor zover het betrekking heeft op het in het tweede lid, onderdelen a, b, c, e en f, van dat artikel bepaalde, uitbesteden aan een derde, onverminderd haar verplichting om te voldoen aan het in die onderdelen bepaalde.

  • 2. Een instelling als bedoeld in artikel 34b, eerste lid, kan het cliëntenonderzoek, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel d, uitbesteden aan een gezamenlijke voorziening, bedoeld in artikel 34b, eerste lid, onverminderd haar verplichting om te voldoen aan het in artikel 3, tweede lid, onderdeel d, bepaalde.

  • 3. Indien de in het eerste of tweede lid bedoelde uitbesteding een structureel karakter heeft legt de instelling de opdracht daartoe schriftelijk vast in een overeenkomst.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. het uitbesteden van de werkzaamheden in verband met de uitoefening van het toezicht op de naleving van de verplichtingen bij die werkzaamheden;

    • b. de beheersing van risico’s die verband houden met het uitbesteden van werkzaamheden;

    • c. de met de derde te sluiten overeenkomst over het uitbesteden van werkzaamheden, bedoeld in het derde lid.

H

In artikel 16, vierde lid, onderdeel a, wordt «veertiende lid» vervangen door «dertiende lid».

I

Artikel 29, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «1e,» wordt ingevoegd «1f,».

2. Na «3a, eerste en tweede lid,» wordt ingevoegd «3b, eerste tot en met vierde lid,».

3. «10, tweede lid» wordt vervangen door «10, derde en vierde lid».

4. Na «34,» wordt ingevoegd «34b,».

J

Artikel 30, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «1e,» wordt ingevoegd «1f,».

2. Na «3a, eerste en tweede lid,» wordt ingevoegd «3b, eerste tot en met vierde lid,».

3. «10, tweede lid» wordt vervangen door «10, derde en vierde lid».

4. Na «34,» wordt ingevoegd «34b,».

K

Artikel 34a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste tot en met derde lid tot het tweede tot en met vierde lid, wordt voor het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Voor zover noodzakelijk om aan de verplichtingen te voldoen gesteld bij of krachtens deze wet zijn instellingen bevoegd om persoonsgegevens te verwerken, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de Algemene verordening gegevensbescherming is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens respectievelijk persoonsgegevens van strafrechtelijke aard te verwerken in dat geval niet van toepassing.

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien een instelling bijzondere categorieën van persoonsgegevens of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in het eerste lid verwerkt om aan de verplichtingen gesteld bij of krachtens deze wet te voldoen, legt de instelling vast welke gegevens dit betreft, de wijze van verwerking, de verplichting op grond waarvan de verwerking plaatsvindt alsmede waarom de verwerking noodzakelijk is om aan de verplichting te voldoen.

  • 6. De instelling informeert de cliënt over de wijze waarop de instelling uitvoering geeft aan het in het vijfde lid bepaalde met inachtneming van de artikelen 13 en 14 van de Algemene verordening gegevensbescherming.

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid, ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:

    • a. de beveiliging van persoonsgegevens; en

    • b. de uitoefening van de rechten van betrokkenen.

L

Na artikel 34a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34b

  • 1. Ten behoeve van het voldoen aan de verplichting tot een voortdurende controle van transacties, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel d kunnen instellingen als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, een gezamenlijke voorziening oprichten of aan een gezamenlijke voorziening deelnemen.

  • 2. De instellingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen binnen de gezamenlijke voorziening gegevens betreffende transacties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel d, waaronder persoonsgegevens, combineren, voor zover dat noodzakelijk is om te voldoen aan de verplichting, genoemd in het eerste lid.

  • 3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Deze gegevens hebben uitsluitend betrekking op:

    • a. de identiteit van de client;

    • b. transactie-informatie;

    • c. productinformatie; en

    • d. door de instelling reeds vastgestelde risico-indicatoren.

  • 4. In afwijking van het derde lid geldt voor transacties tot € 100 dat;

    • a. transacties tussen particuliere personen niet binnen de gezamenlijke voorziening gecombineerd worden;

    • b. bij transacties tussen een particulier persoon en een zakelijke rekening, van de particuliere persoon alleen het IBAN-nummer, het BIC-nummer en de landencode binnen de gezamenlijke voorziening verwerkt worden.

  • 5. Indien een instelling als bedoeld in het eerste lid reeds beschikt over het relevante burgerservicenummer, kan de instelling dit nummer gebruiken bij het delen van gegevens binnen de gezamenlijke voorziening. Een instelling gebruikt het burgerservicenummer uitsluitend ten behoeve van het voortdurend controleren van transacties in de gezamenlijke voorziening en het melden van ongebruikelijke transacties.

  • 6. De instellingen, bedoeld in het eerste lid, dragen zorg voor de volgende maatregelen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens:

    • a. persoonsgegevens worden gepseudonimiseerd en versleuteld;

    • b. er is geen sprake van geautomatiseerde besluitvorming als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming;

    • c. bij geautomatiseerde gegevensanalyse worden geen algoritmes gehanteerd waarvan de uitkomsten niet navolgbaar en controleerbaar zijn;

    • d. persoonsgegevens worden uitsluitend verwerkt in systemen waarvoor een adequaat beveiligingsniveau geldt;

    • e. uitsluitend geautoriseerde personen hebben toegang tot de systemen waarin persoonsgegevens worden verwerkt;

    • f. organisatorische maatregelen om te zorgen dat gegevens alleen voor het doel, bedoeld in het eerste lid, worden verwerkt;

    • g. de verwerking van gegevens in geautomatiseerde systemen wordt via elektronische weg vastgelegd (logging); en

    • h. de verwerking van de gegevens wordt beëindigd indien deze niet langer noodzakelijk is om voor de instellingen, bedoeld in het eerste lid, te kunnen voldoen aan het bepaalde in dit artikel.

    • i. de schriftelijke vastlegging van de maatregelen genoemd in onderdelen a tot en met h.

  • 7. De instellingen, bedoeld in het eerste lid, dragen zorg voor:

    • a. een tweejaarlijkse evaluatie, over de naleving van het in dit artikel bepaalde, alsmede de regels gesteld bij of krachtens de hoofdstukken 2 en 3;

    • b. een jaar na inwerkingtreding van dit artikel en vervolgens elk jaar, de uitvoering van een onafhankelijke audit ten aanzien van de werking van de gezamenlijke voorziening, die in elk geval betrekking heeft op:

      • i. de naleving van de regels gesteld bij of krachtens de artikelen 10, 34a en 34b;

      • ii. de naleving van de regels met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens, waarvan een afschrift naar de Autoriteit Persoonsgegevens wordt verzonden;

    • c. het aanwijzen van ten minste één functionaris voor gegevensbescherming binnen de gezamenlijke voorziening;

    • d. de vastlegging en bekendmaking van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de instellingen, bedoeld in het eerste lid, indien de persoonsgegevens van een betrokkene door meer dan één van de instellingen binnen de voorziening wordt gedeeld.

ARTIKEL II

In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme «de artikelen 2, 2a, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste tot en met derde lid, 8, 9, eerste lid, 16, 17, tweede lid, 23, eerste, tweede en vierde lid, 23a, 23b, 23e, 23g, 23h, 23i, 23j, 28, 33, 34 en 38;» vervangen door «de artikelen 1f, 2, 2a, 3, eerste lid, 3b, eerste tot en met vierde lid, 4, eerste lid, 5, eerste tot en met derde lid, 8, 9, eerste lid, 16, 17, tweede lid, 23, eerste, tweede en vierde lid, 23a, 23b, 23e, 23g, 23h, 23i, 23j, 28, 33, 34 en 38;

ARTIKEL III

De verplichting, bedoeld in artikel 3b, derde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, strekt zich niet uit tot informatie gebleken voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet plan van aanpak witwassen.

ARTIKEL IV

  • 1. Onze Minister van Financiën zendt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A en B, van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van die onderdelen in de praktijk.

  • 2. Onze Minister van Financiën zendt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid binnen vier jaar na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel L, van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de werking van de bepaling in de praktijk.

  • 3. Ten behoeve van het verslag, bedoeld in het tweede lid, wordt in ieder geval de effectiviteit van het gezamenlijk monitoren van transacties en de bescherming van persoonsgegevens betrokken.

  • 4. Ten behoeve van het verslag, bedoeld in het tweede lid, verstrekken de verantwoordelijken voor de gezamenlijke voorziening, bedoeld in artikel 34b, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, aan Onze Minister van Financiën toegang tot alle gegevens verwerkt binnen die gezamenlijke voorziening. De geheimhouding, bedoeld in de artikelen 22 en 23, eerste, derde en vierde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme is niet van toepassing. Onze Minister van Financiën gebruikt de verkregen gegevens enkel ten behoeve van het verslag en maakt deze gegevens niet openbaar.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL VI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet plan van aanpak witwassen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

De Minister van Justitie en Veiligheid,