Vastgesteld 20 oktober 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
|
ALGEMEEN |
1 |
|
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Opbouw van het wetsvoorstel |
2 |
3. |
Adviezen |
2 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de technische eenmaking van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: het wetsvoorstel). Gelet op het reduceren van complexiteit, regeldruk en het streven om het burgerlijk procesrecht te vereenvoudigen, spreken deze leden hun steun uit voor het wetsvoorstel. Het is voor de rechtspraak, voor procespartijen en anderen die in de rechtspraktijk te maken krijgen met juridische procedures al lastig genoeg om in een complex stelsel van het procesrecht hun weg te vinden. Daarom is het goed voor de rechtspraktijk dat er na inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog maar één versie is van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. De aan het woord zijnde leden stellen nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en danken de regering. Zij hebben geen nadere vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij verwelkomen de duidelijkheid die wordt geschept met het samenvoegen van beide versies. Zij hebben geen vragen over het voorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden constateren dat het om slechts een technische aanpassing gaat nu de digitalisering en vereenvoudiging van het civiele procesrecht niet geslaagd is. Deze leden vragen de regering of in de nabije toekomst nog een hernieuwde poging verwacht kan worden om het civiele procesrecht te digitaliseren en te vereenvoudigen. Voornoemde leden vragen tevens welke lessen getrokken worden uit het vastgelopen proces en of in de toekomst aan de voorkant beter gekeken kan worden naar uitvoeringsproblematiek voordat overgegaan wordt tot invoering in de praktijk.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of het wenselijk is om in dit wetsvoorstel ook de tijdelijke experimentenwet rechtspleging te wijzigen, nu die wet ruimte biedt om af te wijken van onderdelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor tijdelijke experimenten in de rechtspraak met het oog op het bevorderen van eenvoudige, snelle, effectieve en de-escalerende geschilbeslechting.
De leden van de VVD-fractie vragen welke gevolgen de inwerkingtreding van het wetsvoorstel met zich meebrengt voor procedures die zijn aangevangen voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Kan in dat kader worden toegelicht waarom niet is gekozen voor enige overgangsrechtelijke bepalingen? Is er geen enkele vraag denkbaar die in de praktijk kan worden opgeworpen als gevolg van het ontbreken van overgangsrecht?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht een aantal opmerkingen had bij het wetsvoorstel, en voor zover die opmerkingen strekken tot technische verbeteringen, zijn deze verwerkt in het wetsvoorstel. Andere opmerkingen waren volgens de regering kleine inhoudelijke wijzigingen en zijn niet verwerkt in het wetsvoorstel. Welke inhoudelijke wijzigingen zijn door de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht voorgesteld, en op welke termijn is de regering voornemens deze wijzigingen mee te nemen bij de voorbereidingen van een nieuw wetstraject?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger