Vastgesteld 11 oktober 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE |
||
Algemeen |
1 |
|
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Achtergrond van het wetsvoorstel |
3 |
3. |
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel |
4 |
3.1 Verantwoordings- en bekendmakingsverplichting bestuur |
4 |
|
3.2 Bestuursverbod |
4 |
|
4. |
Regeldruk |
5 |
5. |
Advies en consultatie |
6 |
5.1 Verantwoordings- en mededelingsverplichting |
7 |
|
5.2 Sanctionering en handhaving |
8 |
|
6. |
Overig |
8 |
Artikelsgewijs |
8 |
|
Artikel I |
8 |
|
Artikel IV |
8 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet tot tijdelijke wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en de Wet op de economische delicten in verband met het vergroten van transparantie bij de ontbinding van rechtspersonen zonder baten en de invoering in dat kader van de mogelijkheid van een civielrechtelijk bestuursverbod (hierna: het wetsvoorstel).
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang om het vertrouwen in de turboliquidatieregeling te verbeteren. Juist in een periode waarin we alles op alles zetten om ondernemers te helpen die als gevolg van de uitbraak van COVID-19 schulden hebben opgebouwd en nu onevenredig veel last hebben van de stijgende energieprijzen, is het van belang dat, wanneer wordt verzocht een onderneming te ontbinden zonder baten als instrument voor aandeelhouders of het bestuur om een rechtspersoon te beëindigen, de rechtsbescherming van schuldeisers hierbij is gewaarborgd en dat een kleine groep malafide ondernemers geen misbruik kan maken van deze regeling om hun schuldeisers maar niet te hoeven betalen. Voornoemde leden stellen nog een aantal vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering stelt dat het voorzienbaar is dat een aanzienlijk aantal ondernemers dat getroffen is door de uitbraak van het COVID-19 virus zijn bedrijf zal willen beëindigen door toepassing van de turboliquidatie (oftewel versnelde bedrijfsbeëindiging). Hoe vaak is in 2019, 2020, 2021 en tot nu toe in 2022 de turboliquidatieregeling toegepast? Deze leden vragen ook naar een inschatting van de regering hoe vaak turboliquidaties in 2023 en 2024 zullen worden toegepast. Ook vragen voornoemde leden hoe vaak van deze gevallen naar verwachting misbruik is gemaakt van de turboliquidatieregeling en of iets kan worden gezegd over de kans op recidive. Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een reactie van de regering op dit punt.
De leden van de D66-fractie zien veel voordelen van de Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie. Deze leden hebben nog enkele vragen over de tweejarige duur van de wet en vooral over de evaluatie die daarop volgt. Zij vragen de regering of er in deze twee jaar ook tussentijdse evaluaties plaatsvinden. Kunnen positieve evaluaties leiden tot een structurele verankering van de wet? Welke termijn stelt de regering hiervoor? Op welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij lezen dat er zorgen bestaan over misbruik van ontbinding zonder baten terwijl de rechtspersoon nog wel schulden heeft. Heeft de regering zicht op de omvang van het misbruik dat zich nu voordoet? Hoeveel meldingen zijn er gedaan over malafide bestuurders die misbruik maken van de ontbinding zonder baten, om vervolgens geen verantwoording af te leggen over hun schulden?
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij roepen in herinnering dat de discussie over het tegengaan van het malafide gebruik van de turboliquidatie al enige tijd voor de coronacrisis losbarstte in de Kamer speelde. Al in 2011 deed de SP-fractie voorstellen in de notitie Bedrog bij bankroet1, en hoewel er sinds die tijd wel verbeteringen zijn doorgevoerd in het faillissementsrecht, is er nog steeds te veel ruimte voor malafide ondernemers om bijvoorbeeld faillissementsfraude te plegen en daar ongestraft mee weg te komen. Bijna negen op tien rechtspersonen werd in 2018 beëindigd via een turboliquidatie. Uit cijfers van de Kamer van Koophandel (KvK) blijkt dat het in 2021 om circa 44.000 turboliquidaties ging. Het gaat dus over een zeer belangrijk instrument in het faillissementsrecht. Deze ledenzien in een goed functionerende turboliquidatieprocedure zeker een toegevoegde waarde in het faillissementsrecht en zijn ook blij dat het voorliggende wetsvoorstel een aantal zaken wil invoeren om de turboliquidatie in de toekomst minder fraudegevoelig te maken, want te vaak wordt er nu nog misbruik gemaakt van de turboliquidatieregeling. Toch hebben deze leden nog de nodige vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
Wat betreft de leden van de SP-fractie moet worden toegewerkt naar een situatie waarin nooit sprake kan zijn van een turboliquidatie wanneer er nog schulden in de onderneming zitten ten tijde van ontbinding van de onderneming. Deelt de regering deze mening? Zo ja, gaat dit wetsvoorstel ervoor zorgen dat het nooit meer kan gebeuren dat een onderneming een turboliquidatie doorloopt terwijl er nog schulden zijn? Als het antwoord op die vraag nee is, wat gaat de regering dan nog meer doen om dit te bewerkstelligen? Wat vindt de regering bijvoorbeeld van het idee om bestuurders een garantie te laten geven dat de slotbalans die zij inleveren juist is, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij onderschrijven het doel van het wetsvoorstel om malafide beëindiging van rechtspersonen via turboliquidatie te voorkomen. Zij hebben behoefte aan het stellen van een aantal nadere vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben meerdere vragen en zorgen over de tijdelijkheid van voorliggend voorstel. Zij concluderen uit de inleiding dat enkel vanuit financiële overwegingen wordt overgegaan tot een tijdelijke wet. Deze leden vragen op basis van welke inhoudelijke gronden een tijdelijke wet te prefereren valt boven een permanente wet, al dan niet met evaluatiebepaling. Zij vragen de regering hierbij specifiek in te gaan op het feit dat al op 7 oktober 2019 de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming het voornemen aankondigde om met voorliggend wetsvoorstel te komen – nog voor aanvang van de COVID-19 pandemie dus, en dat in die brief ook niet wordt gesproken over een tijdelijk voorstel (Kamerstuk 29 911, nr. 253). Voornoemde leden hechten eraan opgemerkt te hebben dat meer rechtvaardige wetgeving niet enkel van belang is bij een toename van faillissementen – zoals voorzien ten gevolge van COVID-19 – maar dat ook in normale omstandigheden blijvend rechtvaardige faillissementswetgeving van belang is.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen deze vragen ook in het licht van de advisering van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) en de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Voornoemde leden brengen in herinnering dat de tijdelijkheid van het voorstel het ATR er zelfs toe bracht te adviseren voorliggend voorstel niet in te dienen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat aanvankelijk vaart lijkt te zijn gemaakt met voorliggend wetsvoorstel en dat in het wetsvoorstel wordt gesproken over uitzonderingen op invoeringstermijnen. Tegelijkertijd is het eerste voorontwerp van de wet al in juni 2021 naar het ATR verzonden maar werd de wet pas in juli 2022 aangeboden aan de Kamer. Voornoemde leden vragen de regering om een toelichting op dit punt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of voorliggend voorstel ook betrekking heeft op de BES-eilanden. Indien dit wel het geval is vragen zij de regering aan te geven hoe de BES-eilanden betrokken zijn bij voorliggend voorstel. Indien dit niet het geval is vragen zij de regering nader te motiveren waarom.
De leden van de D66-fractie laten zich informeren dat turboliquidatie al sinds 1994 mogelijk is. De voorliggende wet moet ervoor zorgen dat het vertrouwen in dit instrument toeneemt. Voornoemde leden juichen dit toe. Wel hebben zij enkele vragen. In de memorie van toelichting wordt veel verwezen naar het effect dat COVID-19 op ondernemingen heeft gehad en de noodzaak tot turboliquidatie. Deze leden zien dat ondernemingen nu opnieuw in zwaar weer verkeren door de energiecrisis. De mogelijkheid tot turboliquidatie bestaat al sinds 1994. In welke mate wordt er gebruik gemaakt van de regeling? Blijkt uit evaluatie dat transparantie hierbij wenselijk is? Op welke manier wordt op dit moment gezorgd dat turboliquidatie niet tot malafide praktijken leidt? De aan het woord zijnde leden vragen wanneer de regering voor het eerst de noodzaak zag om de tijdelijke wet transparantie turboliquidatie op te stellen. Is uit de afgelopen 28 jaar niet gebleken of transparantie bij turboliquidatie structureel wenselijk is?
De leden van de CDA-fractie lezen dat er een risico bestaat dat inactieve rechtspersonen worden opgekocht om als dekmantel te fungeren voor malafide bedrijven. Was hier de afgelopen jaren regelmatig sprake van? Is er sprake van een stijgende trend?
De voorgestelde verantwoordings- en bekenmakingsplicht geldt voor zowel de rechtspersoon met schulden als de rechtspersoon zonder schulden. De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is dat deze plicht niet juist alleen geldt voor rechtspersonen met schulden. Ziet de regering dit niet als een hogere drempel om de rechtspersoon zonder baten én zonder schulden eenvoudig te kunnen beëindigen?
Kan de regering voor de leden van de SP-fractie verduidelijken waarom zij er niet voor kiest artikel 19 lid 4 BW aan te passen, zodanig dat wordt voorgeschreven dat bij het inschrijven van de ontbinding de in artikel 19b lid 1 bedoelde stukken moeten worden gedoneerd en dat bij het ontbreken daarvan de ontbinding niet kan worden ingeschreven? Met het Openbaar Ministerie (OM) zijn deze leden van mening dat dit schuldeisers een betere positie geeft dan wanneer het bestuur binnen tien werkdagen ná de ontbinding de stukken zoals omschreven in artikel 19 lid 1 moet deponeren bij de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven. Kan de regering reageren op de input van het OM dat met deze tien dagen bestuurders te veel tijd wordt gelaten om alsnog baten van de rechtspersoon buiten het bereik van schuldeisers te brengen, waardoor schuldeisers van malafide bestuurders alsnog met lege handen staan?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in 2018 89% van de opgeheven rechtspersonen beëindigd werd via turboliquidatie. Maar tegelijk zien zij dat turboliquidatie risico’s met zich meebrengt wanneer dit voor malafide doeleinden wordt gebruikt. Dit is met name aan de orde wanneer een rechtspersoon wel schulden heeft. Deze leden vragen de regering of inzichtelijk is hoe vaak er bekende schuldeisers zijn bij turboliquidatie. Voorts vragen zij de regering te beargumenteren waarom het wenselijk is de mogelijkheid van turboliquidatie in stand te houden wanneer er bekende schuldeisers zijn. Biedt dit de meest optimale rechtsbescherming voor alle partijen? Genoemde leden zien dat het OM zich dit ook heeft afgevraagd en het voorstel heeft gedaan om geen termijn tussen ontbinding en aanbieding van de verantwoordingsstukken te hanteren. Dit om te voorkomen dat de veertien dagen die nu in artikel 19b lid 1 van voorliggend voorstel staan, worden misbruikt om baten van de rechtspersoon buiten het bereik van schuldeisers te brengen. Met het voorstel van het OM dat de rechtspersoon enkel per direct kan ophouden te bestaan wanneer aan de deponeringsplicht is voldaan, is dit niet meer mogelijk. De aan het woord zijnde leden zijn benieuwd naar de gedachten van de regering over dit wijzigingsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie lezen dat alleen het OM kan verzoeken om een bestuursverbod. Waarom is ervoor gekozen dat alleen het OM hiertoe kan verzoeken? Wordt de regeldruk van het OM hoger door deze bevoegdheid? Bestaan er andere, effectieve mogelijkheden om via de publiekrechtelijke weg een bestuursverbod te verzoeken?
De leden van de SP-fractie juichen toe dat iemand niet alleen een bestuursverbod opgelegd kan krijgen in het geval van een fraudeleus faillissement, maar ook wanneer iemand een onderneming ontbindt met achterlating van schulden. Deze leden snappen alleen niet waarom een dergelijk bestuursverbod pas kan worden opgelegd als iemand drie keer de fout in is gegaan. Is drie keer niet veel te veel? Deelt de regering de mening dat ook een enkele overtreding van het hierboven genoemde al genoeg zou moeten zijn voor een (tijdelijk) bestuursverbod, juist om een tweede of derde zaak te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In de voorgestelde regeling kan uitsluitend het OM om een bestuursverbod vragen. De ervaring leert dat het OM beperkte capaciteit heeft voor het bestrijden van faillissementsfraude. De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het OM nu al zeer stevig moet prioriteren in de zaken die zij al dan niet kan oppakken. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat het OM voldoende in staat wordt gesteld om ook echt faillissementsfraude aan te pakken op basis van het nu voorliggende wetsvoorstel? Kan het OM rekenen op extra middelen om bijvoorbeeld bestuursverboden op te gaan leggen? Zo nee, waarom niet? Als het OM geen extra middelen krijgt, ziet de regering dan wat in het idee om een individuele schuldeiser, naast het OM, de mogelijkheid te geven om de rechter te verzoeken een bestuursverbod op te leggen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) adviseert om de mogelijkheid tot het vragen van een bestuursverbod ook open te stellen voor individuele onbetaalde schuldeisers van de ontbonden rechtspersoon. Waarom heeft de regering ervoor gekozen dit advies niet over te nemen? Is zij alsnog bereid een dergelijk voorstel in dit wetsvoorstel op te nemen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of zij het juist zien dat het bestuursverbod komt naast, en niet in de plaats van, de civielrechtelijke maatregelen die schuldeisers ten dienste staan. Zij vragen of hiertoe nog nadere explicitering mogelijk is in de wet.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of voorliggend wetsvoorstel schuldeisers afdoende bescherming biedt tegen malafide handelingen. Ook de Afdeling is hier kritisch op. Terecht constateert deze dat het wetsvoorstel weliswaar de informatiepositie van de individuele schuldeiser versterkt, maar niet diens privaatrechtelijke handhavingsmogelijkheden. Voornoemde leden zien dat de regering in beantwoording op het advies van de Afdeling verwijst naar de mogelijkheid voor de schuldeiser om faillissement van de rechtspersoon aan te vragen. Zij vragen of dit een daadwerkelijke oplossing biedt, gezien hetgeen de Afdeling ook zegt, namelijk dat deze procedure weinig mogelijkheden biedt om tegen de malafide beëindiging van een rechtspersoon op te treden.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben net als de Afdeling vragen bij de keuze van de regering om enkel het OM de mogelijkheid te geven om de rechter te verzoeken een bestuursverbod op te leggen. Wat deze leden betreft zou deze route ook voor individuele schuldeisers open moeten staan. Zij vragen de regering aan te geven wat er mis gaat wanneer een dergelijke route wordt geboden, temeer daar dit de werkdruk op het OM kan verlichten.
De leden van de CDA-fractie lezen in deze paragraaf dat de gemiddelde tijdsbesteding van de verplichtingen die in elk geval van toepassing zijn voor het bestuur als de rechtspersoon wordt beëindigd wordt geschat op 37 minuten. Deze leden vragen waarop deze tijdsbesteding is gebaseerd. Is deze tijdsbesteding daarnaast op elke rechtspersoon, ongeacht de omvang en baten, van toepassing?
De leden van de VVD-fractie lezen dat een aantal organisaties waaronder het ATR heeft gesteld dat de problemen die het wetsvoorstel beoogt op te lossen (vergroten transparantie en bescherming van schuldeisers) structureel van aard zijn. In zoverre ligt het voor de hand om dan ook een structurele oplossing te treffen. Toch is gekozen voor een tijdelijk wetsvoorstel. De Afdeling heeft daar ook opmerkingen over gemaakt. Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om het wetsvoorstel permanent te maken? Is de enige reden dat gekozen is voor een tijdelijke wet dat er slechts tijdelijke budgettaire ruimte is voor de financiële gevolgen van het wetsvoorstel of zijn daar meerdere redenen voor? Is het voornemen van de regering erop gericht, als zou blijken dat het wetsvoorstel voor de praktijk waardevol is, te zoeken naar structurele dekking zodat na twee jaar niet de oude turboliquidatieregeling herleeft, met alle gevolgen voor de rechtsbescherming van bijvoorbeeld van schuldeisers van dien?
Uit de consultatiereactie van de KvK blijkt dat voor wat betreft de publicatie van het civielrechtelijk bestuursverbod voor bestuurders die niet tijdig of volledig deponeren na een turboliquidatie, aanvullende afspraken volgens de KvK benodigd zijn met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), zo constateren de leden van de VVD-fractie. Zijn deze afspraken inmiddels gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Uit het aanvullend advies van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) blijkt dat de belangen van schuldeisers jegens malafide rechtspersonen nog steeds onvoldoende zijn geborgd in het wetsvoorstel. De Rvdr stelt in dat kader dat zolang geen adequaat onderzoek en adequate controle plaatsvindt van de ingediende turboliquidatie, het wetsvoorstel in de praktijk niet het beoogde effect zal hebben. Kan de regering daarop reflecteren? Is hierover gesproken met andere stakeholders zoals het OM? Welke alternatieven zijn overwogen om dit punt te adresseren? In dit kader verwijzen de leden van de VVD-fractie ook naar de inbreng van de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de Vereniging van Jonge Insolventierechtadvocaten (JIRA), die allen grote zorgen hebben geuit over het voorgestelde handhavingsmechanisme. Welke inspanningen heeft de regering getroffen om adequaat toezicht en controle te intensiveren en wat zou op dat terrein nog meer mogelijk zijn om het wetsvoorstel nog effectiever te maken?
Tot slot missen de leden van de VVD-fractie een aantal consultatiereacties. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de NOvA en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), de Pensioenfederatie, ONL voor ondernemers, de beroepsorganisatie voor bedrijfsjuridische adviseurs NEVOA, Netwerk Notarissen, de Vereniging voor Insolventierecht Advocaten (Insolad) en JIRA allen zijn geconsulteerd over een voorontwerp van het wetsvoorstel. Kan de regering toelichten waarom de reacties van deze organisaties niet naar de Kamer zijn gestuurd?
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het advies van meerdere partijen dat maatregelen beter structureel kunnen worden genomen en daarom een tijdelijke wet niet wenselijk is. Is de regering voornemens om het tijdelijke aspect van het wetsvoorstel door te zetten? Wat zou het gevolg voor ondernemers zijn wanneer de wet niet tijdelijk maar voor onbepaalde tijd wordt gewijzigd? Is de regering naar aanleiding van onder andere het advies van de Afdeling van plan om een horizonbepaling op te nemen in het wetsvoorstel? Wil de regering de tijdelijke wetswijziging inzetten als een trial? Wanneer kan de Kamer een structurele wetswijziging verwachten?
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering niet het advies van de Afdeling opvolgt betreffende privaatrechtelijke handhavingsmogelijkheden voor schuldeisers om te kunnen optreden wanneer deze vermoeden dat stukken onjuist of onvolledig zijn. Deze leden vragen de regering welke mogelijkheden er nu zijn voor schuldeisers om binnen de huidige procedure de volledigheid van stukken te betwisten. Hoe wordt opvolging gegeven aan deze vermoedens? Wat zijn de gevolgen voor de ondernemer wanneer de ingediende stukken onvolledig of onjuist zijn?
De leden van de SP-fractie vinden de redenatie van de regering om te kiezen voor een tijdelijke wetswijziging flinterdun. De regering betoogt dat de tijdelijkheid van deze wet zou zitten in het feit dat de gevolgen van de coronacrisis in de komende jaren te merken zouden moet zijn. Hoe verklaart de regering dan dat ook al voor de coronapandemie over aanscherping van de regels rondom turboliquidaties werd gesproken, ook vanuit het kabinet? Deelt de regering de mening dat de problemen rondom turboliquidaties, denk aan het bewust ontbinden van ondernemingen zonder baten, maar mét schulden, los staan van de coronapandemie en de steunpakketten die in dat kader zijn losgelaten op bedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering bereid het tijdelijke karakter van de voorliggende wet alsnog aan te passen, zeker ook gezien de vraag vanuit vele belanghebbenden bij deze wet om structurele maatregelen te nemen? Klopt het dat het tijdelijke karakter van deze wet vooral gezocht moet worden in het ontbreken van financiële middelen voor de lange termijn? Zo nee, kan de regering dit onderbouwen?
De leden van de SP-fractie willen er, net als de Rvdr, aandacht voor vragen dat het voorliggende wetsvoorstel geen tandeloze tijger wordt. Toch dreigt dat gevaar wel als niet verplicht wordt gesteld dat de in te dienen stukken worden gecontroleerd door een onafhankelijke instantie. Het is goed dat schuldeisers met dit wetsvoorstel beter geïnformeerd gaan worden over mogelijke baten en schulden in de rechtspersoon, maar daarnaast zijn voornoemde leden het eens met de Rvdr dat onderzoek en controle van essentieel belang zijn bij het aanpakken van faillissementsfraude. Hoewel dit wetsvoorstel schuldeisers meer mogelijkheden geeft om te controleren of alles wel in de haak is bij een turboliquidatie, betwijfelen deze leden of dit voldoende is om malafide ondernemers echt de genadeslag toe te kunnen brengen. Wat vindt de regering van het idee om de curator, net als bij een faillissement, een rol te geven bij een turboliquidatie? De curator zou, wat deze leden betreft, controles kunnen uitvoeren. Dit kan wellicht iets minder diepgaand dan bij een faillissement, behalve als sprake is van duidelijke signalen dat er iets niet in de haak is bij een specifieke turboliquidatie, dan zou een grondiger onderzoek gerechtvaardigd zijn. Het idee is in ieder geval dat een curator op enige manier controleert of een voornemen tot turboliquidatie wel bonafide is alvorens toestemming wordt gegeven voor de turboliquidatie. Kan de regering uitgebreid reageren op dit voorstel?
Wat de leden van de SP-fractie betreft krijgt de curator dus een rol bij turboliquidaties, maar meer in het algemeen moet er volgens hen ook meer aandacht zijn voor de vergoedingen die curatoren krijgen. Curatoren moeten verzekerd zijn van hun salarisbetaling. Deze leden wijzen erop dat bij faillissementen vaak niet genoeg geld overblijft om het loon van de curator te betalen, wat fraudeonderzoek bemoeilijkt. Kan voor deze leden worden verduidelijkt hoeveel geld elk jaar beschikbaar is voor de garantstellingsregeling voor curatoren? Is de regering bereid de garantstellingsregeling te verhogen, zodat curatoren nog beter dan nu hun fraudesignalerende functie kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de zorgen van de Afdeling ten aanzien van het ontbreken van privaatrechtelijke handhavingsmogelijkheden voor schuldeisers en het advies van de Afdeling om een aantal mogelijkheden daarvoor nader te verkennen. De Afdeling noemt daarbij een aanpassing van de regeling van bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement of een aanpassing van de regeling van bestuurdersaansprakelijkheid in het geval van indienen van onjuiste jaarstukken. Ook zou volgens de Afdeling nog kunnen worden overwogen om een individuele schuldeiser naast het OM de mogelijkheid te geven om de rechter te verzoeken een bestuursverbod op te leggen. In het nader rapport wordt weliswaar kort ingegaan op deze mogelijkheden, maar deze leden vinden dat het onderhavige wetsvoorstel er niet toe mag leiden dat de komende twee jaren niet wordt nagedacht over aanvullende privaatrechtelijke handhavingsmogelijkheden bij het vermoeden van misbruik van de turboliquidatieregeling. Kan de regering toezeggen dat zij in overleg treedt met de eerder geconsulteerde partijen over de vraag hoe aanvullende privaatrechtelijke handhavingsmogelijkheden effectief kunnen zijn om misbruik te voorkomen?
Kan de regering voor de leden van de SP-fractie verduidelijken wat zij met het woord «schriftelijk» in art. 19b lid bedoelt? Bedoelt de regering hiermee te zeggen dat een mededeling per aangetekende post, dan wel per e-mail met ontvangstbevestiging gedaan moet worden? Zo nee, wat bedoelt zij dan met «schriftelijk»?
Artikel I
De leden van de CDA-fractie lezen dat in artikel 19b lid 1 een verplichting wordt geïntroduceerd voor het bestuur om binnen veertien dagen financiële verantwoording af te leggen als de rechtspersoon is ontbonden wegens het ontbreken van baten. Hoe beoordeelt de regering deze wetsbepaling in het licht van een effectieve en eenvoudige beëindiging van een rechtspersoon zonder baten en zonder schulden? Wordt de drempel hierbij niet onnodig hoog gelegd voor deze rechtspersoon, terwijl de regeling hoofdzakelijk is bedoeld om misbruik tegen te gaan van malafide bestuurders van een rechtspersonen met schulden?
Artikel IV
Over het overgangsrecht hebben de leden van de SP-fractie nog de volgende vraag. Waarom wordt ervoor gekozen om de mogelijkheid van een bestuursverbod pas in te laten gaan bij drie overtredingen ná inwerkingtreding van dit wetsvoorstel? Als iemand reeds nu al twee keer faillissementsfraude heeft gepleegd of een onderneming heeft laten ontbinden met achterlating van schulden, dan zou die persoon dat nog twee keer mogen doen na inwerkingtreding van deze wet, en pas bij de derde keer (vijfde keer in totaal dan), zou een bestuursverbod op grond van artikel 19c in beeld komen als mogelijkheid. Begrijpen deze leden dat goed?
Zo ja, waarom acht de regering dit wenselijk? Zou het niet veel beter zijn om ook de overtredingen die iemand vóór inwerkingtreding heeft begaan mee te nemen in de mogelijkheid om een bestuursverbod op te leggen na inwerkingtreding van deze wet? Zo nee, waarom niet?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Burger