Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een breed raadgevend referendum naar Zwitsers model te introduceren;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de in deze wet omschreven gevallen wordt een referendum gehouden, indien na een inleidend verzoek van ten minste tienduizend kiesgerechtigden ten minste tweehonderdduizend kiesgerechtigden daartoe bij een definitief verzoek de wens kenbaar hebben gemaakt.
De uitslag van een referendum geldt als een raadgevende uitspraak tot afwijzing van, onderscheidenlijk tot instemming met de in het kader van het aan het referendum onderworpen onderwerp voorgelegde vraag, indien een meerderheid zich in afwijzende, onderscheidenlijk instemmende zin uitspreekt.
1. Een referendum kan worden gehouden over een door de initiatiefnemer in een verzoek als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aan te duiden onderwerp.
2. Een referendum kan niet betrekking hebben op:
a. een onderwerp waarover korter dan twee jaar voorafgaand aan een verzoek als bedoeld in artikel 15, eerste lid, een referendum heeft plaatsgevonden;
b. een aangelegenheid die slechts betrekking heeft op een of meer aanwijsbare individuen, met uitzondering van aangelegenheden die betrekking hebben op de rechtspositie van individuen in hun hoedanigheid van bestuursorgaan, een orgaan, persoon of college, genoemd in artikel 1:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, of lid van het koninklijk huis.
1. Kiesgerechtigd voor het referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan, is de toestand op de drieënveertigste dag voor de dag van stemming bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van de stemming.
Voor het houden van referenda wordt Nederland verdeeld in kieskringen die overeenkomen met de kieskringen voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer.
1. Burgemeester en wethouders stellen één of meer stembureaus in de gemeente in.
2. Een stembureau bestaat uit een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen aantal leden, van wie er één voorzitter is.
3. Burgemeester en wethouders benoemen tijdig voordat de stemming voor een referendum wordt gehouden de leden van elk stembureau en een voldoend aantal plaatsvervangende leden.
4. Artikel E 4, tweede tot en met vierde lid, van de Kieswet is van toepassing, met dien verstande dat:
a. in artikel E 4, tweede lid, onderdeel b, in plaats van «voor de desbetreffende verkiezing» wordt gelezen «voor het referendum»;
b. in artikel E 4, tweede lid, onderdeel c, in plaats van «bij een vorige verkiezing» wordt gelezen «bij een vorig referendum of een vorige verkiezing»;
c. in artikel E 4, derde lid, in plaats van «nadat over de toelating van de gekozenen is beslist» wordt gelezen «nadat de uitslag van het referendum is vastgesteld».
De hoofdstembureaus voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer treden op als hoofdstembureaus voor het houden van een referendum.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden omtrent inrichting, samenstelling en werkwijze van het centraal stembureau.
Het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verzoeken tot het houden van een referendum.
1. Iedere kiesgerechtigde kan een referendum initiëren door bij de voorzitter van het centraal stembureau een verzoek tot het houden van een referendum in te dienen. Binnen een termijn van acht weken na indiening van dat verzoek dient de initiatiefnemer ten minste tienduizend aanvullende verzoeken aan de voorzitter te overleggen.
2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan, is bepalend of dit op enig tijdstip binnen de in het eerste lid bedoelde termijn het geval was.
3. Een verzoek wordt gedaan door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum, de geboorteplaats en de handtekening op een lijst of een fotokopie daarvan.
4. Op de lijst kunnen verzoeken van één of meerdere kiesgerechtigden staan.
5. De lijst wordt kosteloos aan de initiatiefnemer beschikbaar gesteld door het centraal stembureau en is reeds voorzien van een zakelijke aanduiding van het onderwerp waarop het verzoek betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt voor de lijst een model gesteld.
6. Een door de voorzitter van het centraal stembureau aan te wijzen persoon tekent bij ontvangst van het initieel verzoek alsmede bij ontvangst van de aanvullende verzoeken, bedoeld in het eerste lid, hierop de datum van ontvangst aan.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over verzoeken van de kiesgerechtigde die zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft.
1. Een verzoeker mag niet meer dan één verzoek tot het houden van een referendum over hetzelfde onderwerp doen.
2. Een verzoek kan niet worden ingetrokken.
1. Verzoeken tot het houden van een referendum als bedoeld in artikel 15 kunnen op elektronische wijze worden gedaan.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over verzoeken langs elektronische weg, die ertoe strekken te verzekeren dat geen afbreuk wordt gedaan aan de vereisten van toezicht en betrouwbaarheid.
3. Bij de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval nadere regels gesteld over de wijze waarop deze verzoeken worden gedaan en gecontroleerd.
4. Een krachtens het tweede of derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
1. De voorzitter van het centraal stembureau besluit, indien er verzoeken zijn gedaan, binnen een week na afloop van de termijn van acht weken, bedoeld in artikel 15, eerste lid, of het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt toegelaten.
2. De voorzitter besluit slechts dat het inleidend verzoek niet wordt toegelaten, indien het aantal verzoeken minder bedraagt dan tienduizend, dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 19, tweede lid, het aantal geldige verzoeken minder bedraagt dan tienduizend.
1. De voorzitter van het centraal stembureau stelt, indien er verzoeken zijn gedaan, het aantal verzoeken vast.
2. Indien er tienduizend of meer verzoeken zijn gedaan stelt de voorzitter tevens vast:
a. het aantal geldige verzoeken,
b. het aantal ongeldige verzoeken.
3. Ongeldig zijn de verzoeken die:
a. zijn gedaan op een lijst die door de voorzitter van het centraal stembureau is ontvangen nadat de termijn, bedoeld in artikel 15, eerste lid, is verstreken;
b. niet zijn gedaan op een lijst als bedoeld in artikel 15;
c. niet alle gegevens bevatten die op grond van artikel 15, derde lid, op de lijst moeten worden geplaatst;
d. de gegevens bevatten van een persoon die niet kiesgerechtigd is;
e. onjuiste gegevens bevatten;
f. afkomstig zijn van personen die meer dan één verzoek tot het houden van een referendum over hetzelfde onderwerp hebben gedaan.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de controle van de verzoeken.
1. De controle van de verzoeken die niet reeds op grond van artikel 19, derde lid, onder a en b, ongeldig zijn verklaard, kan geschieden door middel van een steekproef.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de wijze waarop de steekproef wordt uitgevoerd. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de omvang van de steekproef, de kenmerken op basis waarvan de selectie voor de steekproef wordt bepaald, de controle van de verzoeken van kiesgerechtigde personen met een woonplaats buiten Nederland, en de vaststelling van het totaal aantal geldige verzoeken op basis van de uitkomst van de steekproef.
1. Indien de voorzitter besluit een verzoek ongeldig te verklaren, wordt dit met een vermelding van de reden op de lijst aangetekend.
2. De voorzitter van het centraal stembureau legt een kopie van een lijst waarop één of meer verzoeken ongeldig zijn verklaard gedurende twee weken na de dag waarop hij het besluit, bedoeld in artikel 18, heeft genomen voor een ieder ter inzage.
1. Nadat de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 19, 20 en 21, eerste lid, zijn beëindigd, worden de lijsten in een pak gedaan. Het pak wordt verzegeld.
2. Op het pak wordt vermeld:
a. het aantal ontvangen verzoeken;
b. het aantal geldige en ongeldige verzoeken, indien artikel 19, tweede lid, is toegepast;
c. een aanduiding van het onderwerp waarop de verzoeken betrekking hebben.
1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt.
2. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.
1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek zo spoedig mogelijk bekend door kennisgeving van het besluit in de Staatscourant. Een afschrift van het proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd.
2. De voorzitter doet van het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek mededeling aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en aan Onze Minister.
1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt er zorg voor dat het verzegelde pak, bedoeld in artikel 22, wordt vernietigd nadat drie maanden zijn verstreken nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden of, indien de officier van justitie of de rechter-commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een verzoek heeft gedaan tot overdracht van het verzegelde pak, nadat dit onderzoek is afgerond, of, indien strafvervolging is ingesteld of grond van deze wet, nadat er een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.
2. De voorzitter is nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden bevoegd het verzegelde pak, bedoeld in artikel 22, ten dienst van een onderzoek naar enig strafbaar feit over te dragen aan de officier van justitie.
1. Nadat de voorzitter van het centraal stembureau op grond van artikel 18, eerste lid, heeft besloten dat het inleidend verzoek tot het houden van een referendum is toegelaten, dan wel na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingevolge artikel 74, tweede lid, dat een beroep tegen het besluit van de voorzitter van het centraal stembureau dat het inleidend verzoek niet wordt toegelaten gegrond wordt verklaard, besluit het centraal stembureau binnen vier weken, in overleg met de initiatiefnemer, hoe de aan dat referendum te onderwerpen vraag luidt. De vraag wordt zodanig geformuleerd dat de kiezer zich daarover hetzij instemmend, dan wel afwijzend kan uitspreken.
2. Indien overleg met de initiatiefnemer redelijkerwijs niet mogelijk is of de initiatiefnemer daarvan afziet, stelt het centraal stembureau, uitgaande van de volgorde van de lijst met aanvullende inleidende verzoeken, een andere verzoeker in de gelegenheid tot overleg.
3. Voor zover het verzoek tot het houden van een referendum betrekking heeft op een wet of de goedkeuring van een verdrag luidt de aan het referendum te onderwerpen vraag, in afwijking van het eerste lid, of de kiezer voor of tegen de betrokken wet is, met dien verstande dat het centraal stembureau vaststelt hoe de wet wordt aangeduid.
4. De voorzitter van het centraal stembureau maakt het besluit inzake de aan het referendum te onderwerpen vraag zo spoedig mogelijk bekend door kennisgeving van het besluit in de Staatscourant, onder mededeling daarvan aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en aan Onze Minister. De werking van het besluit wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd door het totale aantal geldige verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek.
1. Na het verstrijken van de in artikel 26, vierde lid, laatste zin, bedoelde termijn, kan iedere kiesgerechtigde, zolang het centraal stembureau niet krachtens artikel 31 heeft beslist dat het definitieve verzoek tot het houden van het referendum wordt toegelaten, doch uiterlijk binnen achttien maanden, bij de voorzitter van het centraal stembureau een verklaring tot ondersteuning van het inleidend verzoek afleggen. De verklaring tot ondersteuning dient binnen de in de eerste zin genoemde termijn door de voorzitter te zijn ontvangen.
2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan, is bepalend of dit op enig tijdstip binnen de in het eerste lid bedoelde termijn het geval was.
3. Een verklaring tot ondersteuning wordt afgelegd door het plaatsen van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum, de geboorteplaats en de handtekening op een lijst of een fotokopie daarvan.
4. Op de lijst kunnen ondersteuningsverklaringen van één of meerdere kiesgerechtigden staan.
5. De lijst wordt kosteloos beschikbaar gesteld door het centraal stembureau en is reeds voorzien van een aanduiding van de aan het referendum waarop de ondersteuningsverklaring betrekking heeft onderworpen vraag. Bij ministeriële regeling wordt voor de lijst een model gesteld.
6. Een door de voorzitter van het centraal stembureau aan te wijzen persoon tekent bij ontvangst van een lijst hierop de datum van ontvangst aan.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen door de kiesgerechtigde die zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft.
1. Een kiesgerechtigde mag niet meer dan één verklaring tot ondersteuning van hetzelfde inleidend verzoek afleggen.
2. Een afgelegde ondersteuningsverklaring kan niet worden ingetrokken.
1. Ondersteuningsverklaringen als bedoeld in artikel 28 kunnen op elektronische wijze worden afgelegd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de elektronische aflegging van ondersteuningsverklaringen die ertoe strekken te verzekeren dat geen afbreuk wordt gedaan aan de vereisten van toezicht en betrouwbaarheid.
3. Bij de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval nadere regels gesteld over de wijze waarop deze ondersteuningsverklaringen worden afgelegd en gecontroleerd.
4. Een krachtens het tweede of derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.
1. Het centraal stembureau houdt het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen bij.
2. Indien er tweehonderdduizend of meer ondersteuningsverklaringen zijn afgelegd en zolang het centraal stembureau niet krachtens het vierde lid heeft beslist dat het definitieve verzoek tot het houden van het referendum wordt toegelaten, inventariseert het centraal stembureau tevens:
a. het aantal geldige ondersteuningsverklaringen,
b. het aantal ongeldige ondersteuningsverklaringen.
3. Ongeldig zijn de ondersteuningsverklaringen die:
a. zijn ingediend op een lijst die door de voorzitter van het centraal stembureau is ontvangen nadat de termijn, bedoeld in artikel 28, eerste lid, is verstreken;
b. niet zijn ingediend op een lijst als bedoeld in artikel 28;
c. niet alle gegevens bevatten die op grond van artikel 28, derde lid, op de lijst moeten worden geplaatst;
d. de gegevens bevatten van een persoon die niet kiesgerechtigd is;
e. onjuiste gegevens bevatten;
f. afkomstig zijn van personen die meer dan één verzoek tot het houden van een referendum over hetzelfde onderwerp hebben ingediend.
4. Zodra het centraal stembureau ingevolge het tweede lid heeft vastgesteld dat er binnen de in artikel 28, eerste lid, bedoelde termijn van achttien maanden tweehonderdduizend geldige ondersteuningsverklaringen zijn afgelegd, besluit zij dat het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt toegelaten.
5. Indien na het verstrijken van de in artikel 28, eerste lid, bedoelde termijn van achttien maanden het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan tweehonderdduizend, dan wel, indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, het aantal geldige ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan tweehonderdduizend, besluit het centraal stembureau dat het definitieve verzoek tot het houden van een referendum niet wordt toegelaten.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de controle van de ondersteuningsverklaringen.
1. De controle van de ondersteuningsverklaringen die niet reeds op grond van artikel 31, derde lid, onder a en b, ongeldig zijn verklaard, kan geschieden door middel van een steekproef.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de wijze waarop de steekproef wordt uitgevoerd. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de omvang van de steekproef, de kenmerken op basis waarvan de selectie voor de steekproef wordt bepaald, de controle van de ondersteuningsverklaringen van kiesgerechtigde personen met een woonplaats buiten Nederland, en de vaststelling van het totaal aantal geldige ondersteuningsverklaringen op basis van de uitkomst van de steekproef.
1. Het centraal stembureau houdt op de tweede dag na het nemen van het in artikel 31, vierde of vijfde lid, bedoelde besluit, om tien uur een openbare zitting.
2. Dag en uur van de zitting van het centraal stembureau worden door de voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.
3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.
4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.
Op de zitting maakt de voorzitter van het centraal stembureau aan de aanwezige kiezers bekend:
a. het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen,
b. het aantal geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen, indien artikel 31, tweede lid, is toegepast;
c. het aldus genomen besluit, bedoeld in artikel 31, vierde of vijfde lid.
1. Bij twijfel over de geldigheid van de verklaring en bij ongeldigheid van de verklaring maakt de voorzitter de redenen hiervoor, alsmede de beslissing daaromtrent, onmiddellijk bekend.
2. Indien een van de aanwezige kiezers dit verlangt, wordt de betreffende lijst getoond.
3. Indien wordt besloten een verklaring ongeldig te verklaren, wordt dit met opgave van redenen op de lijst aangetekend.
4. De voorzitter van het centraal stembureau legt een kopie van een lijst waarop één of meer ondersteuningsverklaringen ongeldig zijn verklaard gedurende twee weken na de dag van de openbare zitting, bedoeld in artikel 33, eerste lid, voor een ieder ter inzage.
Het besluit tot toelating van een definitief verzoek houdt tevens de vaststelling in dat een referendum zal worden gehouden.
1. Nadat de werkzaamheden, bedoeld in artikel 34 en 35, eerste tot en met derde lid, zijn beëindigd, worden de lijsten in een pak gedaan. Het pak wordt verzegeld.
2. Op het pak wordt vermeld:
a. het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen;
b. het aantal geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen indien artikel 31, tweede lid, is toegepast;
c. een aanduiding van het onderwerp waarop de ondersteuningsverklaringen betrekking hebben.
1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt.
2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal stembureau ondertekend.
3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.
1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt het besluit inzake de toelating van het definitieve verzoek zo spoedig mogelijk openbaar door kennisgeving van het besluit in de Staatscourant.
2. De voorzitter doet van het besluit inzake de toelating van het inleidend verzoek mededeling aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en aan Onze Minister.
1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt er zorg voor dat het verzegelde pak, bedoeld in artikel 37, wordt vernietigd nadat drie maanden zijn verstreken nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden of, indien de officier van justitie of de rechter-commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een verzoek heeft gedaan tot overdracht van het verzegelde pak, nadat dit onderzoek is afgerond, of, indien strafvervolging is ingesteld of grond van deze wet, nadat er een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.
2. De voorzitter is nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden gehouden bevoegd het verzegelde pak, bedoeld in artikel 37, ten dienst van een onderzoek naar enig strafbaar feit over te dragen aan de officier van justitie.
1. Binnen een week nadat het besluit van het centraal stembureau dat een referendum zal worden gehouden, onherroepelijk is geworden, stelt de referendumcommissie, na overleg met Onze Minister, de dag van de stemming vast. De bekendmaking van het besluit geschiedt door kennisgeving in de Staatscourant.
2. Als dag van de stemming wordt een woensdag aangewezen binnen een termijn die aanvangt op de vijfentachtigste dag en eindigt zes maanden na de dagtekening van het besluit.
3. Voor de berekening van de termijn van zes maanden wordt de periode van 1 juli tot en met 31 augustus niet meegeteld.
1. In afwijking van artikel 41, tweede lid, wordt indien binnen een termijn van twaalf maanden na de dagtekening van het in artikel 41, eerste lid, bedoelde besluit een of meer stemmingen voor een verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, provinciale staten, de gemeenteraden of het Europees Parlement plaatsvinden, of een ander referendum op basis van deze wet, wordt als dag van de stemming voor het referendum aangewezen de dag van die stemming, onderscheidenlijk één van die stemmingen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven met het oog op de combinatie van stemmingen als bedoeld in het eerste lid.
1. Voor zover het referendum betrekking heeft op een wet, is de tekst van die wet gedurende vier weken voorafgaande aan de stemming kosteloos ter secretarie van elke gemeente verkrijgbaar. De burgemeester brengt dit ter openbare kennis.
2. Bij een referendum over de goedkeuring van een verdrag geldt het in het eerste lid bepaalde mede ten aanzien van de tekst van het verdrag.
1. Op het bij de stemming te bezigen stembiljet wordt de op grond van artikel 26 vastgestelde vraag vermeld, met de mogelijkheid voor de kiezer zich daarover instemmend of afwijzend uit te spreken. Op de achterzijde wordt de handtekening van de voorzitter van het centraal stembureau gedrukt.
2. Bij ministeriële regeling wordt voor het stembiljet een model vastgesteld.
Ten aanzien van de stemming zijn de artikelen J 1, tweede tot en met vijfde lid, J 4, J 4a, J 5, eerste lid, J 7 tot en met J 8, J 10, J 11, eerste en tweede lid, J 12 tot en met J 19, J 21 tot en met J 31 en J 35 tot en met J 38 van de Kieswet van toepassing, met dien verstande dat:
a. in artikel J 5, eerste lid, de zinsnede «en dat ligt in het gebied van het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden» buiten toepassing blijft;
b. in de artikelen J 5, eerste lid en J 7 in plaats van «dag van de kandidaatstelling» wordt gelezen «vierenveertigste dag voor de dag van stemming»;
c. in artikel J 11, eerste lid, in plaats van «het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden» wordt gelezen «het referendum»;
d. in artikel J 24, eerste lid, in plaats van «de verkiezing» wordt gelezen «het referendum»;
e. in artikel J 26, eerste lid, in plaats van «de kandidaat van zijn keuze» wordt gelezen «zijn keuze inzake de aan het referendum onderworpen vraag».
1. Met toepassing van hoofdstuk K van de Kieswet kan gestemd worden met een kiezerspas.
2. Bij de toepassing van hoofdstuk K van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:
a. in artikel K 1 blijven de zinsnede «binnen het gebied van het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden,» in het eerste lid alsmede het tweede lid buiten toepassing;
b. in de artikelen K 3, eerste en tweede lid, K 6, tweede lid, en K 8, tweede lid, wordt in plaats van «dag van de kandidaatstelling» gelezen «vierenveertigste dag voor de dag van stemming».
Met toepassing van hoofdstuk L van de Kieswet kan bij volmacht worden gestemd, met dien verstande dat in de artikelen L 7, tweede lid, L 8, eerste en tweede lid, en L 11, eerste lid, in plaats van «dag van de kandidaatstelling» wordt gelezen «vierenveertigste dag voor de dag van stemming».
1. Met toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet kan bij een referendum door een kiezer die op de vierenveertigste dag voor de dag van stemming zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft of op de dag van de stemming buiten Nederland verblijft, per brief worden gestemd.
2. Bij de toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet wordt het volgende in acht genomen:
a. in artikel M 7, eerste lid, wordt in plaats van «de kandidaat van zijn keuze» gelezen «zijn keuze inzake de aan het referendum onderworpen vraag»;
b. in artikel M 7, tweede lid, wordt gelezen «Daarna vouwt hij het stembiljet dicht en doet hij het stembiljet in de enveloppe voor het stembiljet.»;
c. in de artikelen M 7, vierde lid, tweede volzin, en M 10, eerste lid, tweede volzin, wordt in plaats van «dag van de kandidaatstelling» gelezen «vierenveertigste dag voor de dag van stemming»;
d. artikel M 7, vierde lid, derde volzin, is niet van toepassing;
e. in artikel M 8, vierde lid, wordt in plaats van «nadat over de toelating van de gekozenen is beslist» gelezen «nadat de uitslag van het referendum is vastgesteld».
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven met het oog op de combinatie van stemmingen voor kiezers die per brief stemmen.
1. Onmiddellijk nadat de stemming is geëindigd, vindt de stemopneming plaats.
2. De artikelen N 1 tot en met N 5 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat in artikel N 5 de woorden «en voegen deze lijstgewijze bijeen» buiten toepassing blijven.
1. Het stembureau stelt vast:
a. het aantal instemmend uitgebrachte stemmen inzake de aan het referendum onderworpen vraag;
b. het aantal afwijzend uitgebrachte stemmen inzake de aan het referendum onderworpen vraag;
c. het aantal blanco stemmen;
d. de som van de onder a, b en c bedoelde aantallen stemmen, zijnde het aantal geldig uitgebrachte stemmen;
e. het aantal ongeldige stemmen.
2. De artikelen N 7 en N 8 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat in artikel N 7, derde lid, in plaats van «op welke kandidaat hij zijn stem uitbrengt» gelezen wordt «welke keuze hij maakt».
1. Terstond nadat de stemmen zijn opgenomen, maakt de voorzitter de in artikel 50 bedoelde aantallen stemmen bekend. Door de aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.
2. Artikel N 9, tweede, derde en vierde lid, van de Kieswet is van toepassing, met dien verstande dat:
a. in artikel N 9, derde lid, in plaats van «lijstgewijs gerangschikt» gelezen wordt «verdeeld in instemmend onderscheidenlijk afwijzend uitgebrachte stemmen»;
b. artikel N 9, vierde lid, onder b, gelezen wordt «het aantal stembiljetten dat het pak bevat».
1. Nadat de burgemeester van alle in zijn gemeente gevestigde stembureaus het proces-verbaal van de stemming en de stemopneming heeft ontvangen, stelt hij voor zijn gemeente de totalen van de in artikel 50, eerste lid, bedoelde aantallen stemmen, het aantal stemmen dat bij volmacht is uitgebracht en het verschil tussen het aantal kiezers dat tot de stemming is toegelaten en het aantal stemmen dat is geteld vast. Voor zover mogelijk geeft de burgemeester een verklaring voor het in de vorige volzin bedoelde verschil. Tevens stelt hij op basis van de registratie, bedoeld in artikel 7, het aantal kiesgerechtigden in de gemeente vast.
2. De burgemeester van ’s-Gravenhage maakt bij de vaststelling van de in artikel 50 bedoelde aantallen apart melding van het aantal stemmen dat in de briefstembureaus is uitgebracht. Tevens maakt hij apart melding van het aantal geregistreerde kiesgerechtigde personen met een woonplaats buiten Nederland.
3. Voor de in het eerste lid bedoelde vaststelling wordt gebruik gemaakt van een formulier waarvoor bij ministeriële regeling een model wordt vastgesteld.
De burgemeester draagt er zorg voor dat de processen-verbaal, met daarbij gevoegd de opgaven van de door hem vastgestelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden onverwijld worden overgebracht naar de voorzitter van het hoofdstembureau. Tevens legt hij een afschrift van deze stukken onverwijld voor een ieder ter inzage op het gemeentehuis totdat de uitslag van het referendum is vastgesteld.
De artikelen N 12, tweede, derde en vierde lid, en N 13 tot en met N 21 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat:
a. in artikel N 12, vierde lid, aanhef, in plaats van «nadat over de toelating van de gekozenen is beslist» gelezen wordt «nadat de uitslag van het referendum is vastgesteld»;
b. in artikel N 12, vierde lid, onderdeel b, in plaats van «een strafbaar gestelde gedraging in de Kieswet, de artikelen 125 tot en met 129 van het Wetboek van Strafrecht of de artikelen 131 tot en met 135 van het Wetboek van Strafrecht BES» gelezen wordt «een in deze wet strafbaar gestelde gedraging»;
c. in artikel N 13 in plaats van «Nadat is beslist over de toelating van de gekozenen» gelezen wordt «Nadat de uitslag van het referendum is vastgesteld», en in plaats van «de afschriften, bedoeld in artikel N 12, eerste lid» gelezen wordt «de afschriften, bedoeld in artikel 54».
1. De burgemeester draagt er zorg voor dat de niet op grond van artikel 57 juncto artikel N 13 van de Kieswet naar de officier van justitie overgebrachte verzegelde pakken na drie maanden nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld worden vernietigd.
2. Van de vernietiging van de verzegelde pakken wordt proces-verbaal opgemaakt.
1. Het hoofdstembureau houdt op de tweede dag na de stemming om tien uur een openbare zitting.
2. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.
1. Het hoofdstembureau stelt de totalen van de in artikel 50, eerste lid, bedoelde aantallen stemmen, het aantal stemmen dat bij volmacht is uitgebracht, het aantal kiesgerechtigden en het verschil tussen het aantal kiezers dat tot de stemming is toegelaten en het aantal stemmen dat is geteld vast. Voor zover mogelijk geeft het hoofdstembureau een verklaring voor het in de vorige volzin bedoelde verschil.
2. De voorzitter maakt de aldus verkregen uitkomsten bekend.
3. Door de aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.
1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan onmiddellijk proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het proces-verbaal vermeld.
2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het hoofdstembureau getekend.
3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.
1. Het hoofdstembureau maakt het proces-verbaal onverwijld op een algemeen toegankelijke wijze elektronisch openbaar. Bij ministeriële regeling kan hiervoor een internetadres worden aangewezen.
2. Het hoofdstembureau brengt zijn proces-verbaal onverwijld naar het centraal stembureau over.
3. Het hoofdstembureau brengt de processen-verbaal van de stembureaus en de opgaven, bedoeld in artikel 54 naar het centraal stembureau over.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de vaststelling van de uitslag van het referendum.
1. Onmiddellijk nadat de afschriften van de processen-verbaal van alle hoofdstembureaus zijn ontvangen, gaat het centraal stembureau over tot het verrichten van de werkzaamheden ter vaststelling en bekendmaking van de opkomst en de uitslag van het referendum.
2. Artikel P 1a van de Kieswet is van toepassing, met dien verstande dat in het eerste en het tweede lid in plaats van «de uitslag van de verkiezing of de berekening van de zetelverdeling» wordt gelezen «de uitslag van het referendum».
1. Het centraal stembureau onderzoekt de geldigheid van de stemming en de juistheid van de vaststelling van de uitkomsten van de stemming door de stembureaus en de hoofdstembureaus, en beslist de geschillen die te dien aanzien rijzen. Het neemt daartoe kennis van de processen-verbaal van de stembureaus en de hoofdstembureaus.
2. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan het centraal stembureau tot een nieuwe opneming van stembiljetten, zowel uit alle als uit een of meer stembureaus besluiten. De burgemeester die de desbetreffende stembiljetten onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na ontvangst van de stembiljetten gaat het centraal stembureau onmiddellijk tot de opneming over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de stembureaus. Bij deze opneming is hoofdstuk N, paragraaf 1, van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.
3. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, is het centraal stembureau tevens bevoegd de verzegelde pakken, bedoeld in artikel N 2 van de Kieswet, te openen. De burgemeester die de desbetreffende pakken onder zich heeft, doet deze op verzoek van het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel N 2 van de Kieswet voorgeschreven wijze.
1. Indien het centraal stembureau besluit dat het referendum ongeldig is wegens de ongeldigheid van de stemming in één of meer stembureaus, geeft de voorzitter daarvan onverwijld kennis aan Onze Minister.
2. Uiterlijk op de dertigste dag nadat deze kennisgeving is ontvangen, vindt in de in het eerste lid bedoelde stembureaus een nieuwe stemming plaats en wordt de uitslag van het referendum opnieuw vastgesteld. De dag van de stemming wordt vastgesteld door Onze Minister.
3. Artikel V 7 van de Kieswet is van toepassing.
Het centraal stembureau stelt vast:
a. het totale aantal instemmend uitgebrachte stemmen inzake de aan het referendum onderworpen vraag;
b. het totale aantal afwijzend uitgebrachte stemmen inzake de aan het referendum onderworpen vraag;
c. het totale aantal blanco stemmen dat is uitgebracht;
d. de som van de onder a, b en c bedoelde aantallen stemmen, zijnde het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen;
e. het totale aantal ongeldige stemmen;
f. het totale aantal kiesgerechtigden.
Het centraal stembureau stelt de opkomst vast door de som van het totale aantal geldige en het totale aantal ongeldige stemmen te delen door het totale aantal kiesgerechtigden.
Het centraal stembureau stelt vervolgens vast hoeveel procent van de kiezers die een geldige stem hebben uitgebracht zich instemmend en hoeveel procent van de kiezers die een geldige stem hebben uitgebracht zich afwijzend over de aan het referendum onderworpen vraag hebben uitgesproken.
1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt de opkomst en de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk bekend. De bekendmaking geschiedt in een openbare zitting van het centraal stembureau.
2. Dag en uur van de zitting worden door de voorzitter tijdig bekend gemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.
3. De aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren inbrengen.
4. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting.
1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden de opkomst en de uitslag van het referendum, alle ingebrachte bezwaren, alsmede de gerezen geschillen en de beslissingen die te dien aanzien zijn genomen, vermeld.
2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal stembureau getekend.
3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model vastgesteld.
Het centraal stembureau maakt zijn proces-verbaal onverwijld op een algemeen toegankelijke wijze elektronisch openbaar. Bij ministeriële regeling kan hiervoor een internetadres worden aangewezen.
De voorzitter van het centraal stembureau doet een afschrift van het proces-verbaal toekomen aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en Onze Minister.
1. Het centraal stembureau bewaart de pakken, bedoeld in artikel 63, tweede lid, drie maanden nadat de uitslag van het referendum is vastgesteld. Daarna vernietigt hij deze stukken onmiddellijk, tenzij:
a. de officier van justitie of de rechter-commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een verzoek heeft gedaan tot overdracht van deze stukken, in welk geval de vernietiging plaatsvindt nadat dit onderzoek is afgerond;
b. strafvervolging is ingesteld wegens een in deze wet strafbaar gestelde gedraging, in welk geval de vernietiging plaatsvindt nadat er een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is.
2. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.
3. Nadat de uitslag van het referendum is vastgesteld, is het centraal stembureau bevoegd, de pakken, bedoeld in artikel 63, tweede lid, het proces-verbaal, bedoeld in artikel 69 en de processen-verbaal van de hoofdstembureaus, ten dienste van een onderzoek naar enig strafbaar feit aan de officier van justitie over te dragen.
Bij besluiten als bedoeld in de artikelen 18, eerste lid, 31, vierde of vijfde lid, 65, 66 of 67 gelden de volgende afwijkingen van de Algemene wet bestuursrecht:
a. In afwijking van artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes dagen.
b. Titel 8.3 is niet van toepassing.
c. In afwijking van artikel 8:41, vijfde lid, bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een kortere termijn stellen.
d. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelt de zaak met toepassing van afdeling 8.2.3. Afdeling 8.2.4 blijft buiten toepassing. Aan het bestuursorgaan wordt terstond een afschrift van het beroepschrift gezonden.
1. In de volgende gevallen doet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak uiterlijk op de zesde dag nadat het beroepschrift is ontvangen:
a. beroep tegen een besluit van de voorzitter van het centraal stembureau inzake het inleidend verzoek tot het houden van een referendum;
b. beroep tegen een besluit van het centraal stembureau inzake het definitieve verzoek tot het houden van een referendum.
2. Indien de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State strekt tot gegrondverklaring van het beroep, treedt de uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit.
3. De voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt partijen onverwijld in kennis van de uitspraak.
Degene die meer dan één verzoek doet of meer dan één ondersteuningsverklaring aflegt voor het houden van een referendum over hetzelfde onderwerp, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Degene die zich bij het doen van een referendumverzoek of het afleggen van een ondersteuningsverklaring voordoet voor een ander, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie.
Degene die bij een referendum door geweld of bedreiging met geweld opzettelijk iemand verhindert zijn of eens anders kiesrecht vrij en onbelemmerd uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
1. Degene die door gift of belofte iemand omkoopt om zijn recht een verzoek tot het houden van een referendum te doen hetzij niet, hetzij wel uit te oefenen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.
1. Degene die door gift of belofte iemand omkoopt om zijn recht een verzoek tot het houden van een referendum te ondersteunen hetzij niet hetzij wel uit te oefenen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.
Degene die iemand onder valse voorwendselen beweegt om een verzoek te doen of een ondersteuningsverklaring af te leggen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
1. Degene die bij een referendum door gift of belofte iemand omkoopt om zijn of eens anders kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.
Degene die bij gelegenheid van een referendum enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor een stem van onwaarde wordt of een andere dan bij het uitbrengen van de stem bedoelde keuze aangeeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Degene die opzettelijk zich voor een ander uitgevende, aan een referendum deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Degene die bij een referendum opzettelijk een plaats gehad hebbende stemming verijdelt of enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor aan de stemming een andere uitslag wordt gegeven dan door de wettig uitgebrachte stemmen zou zijn verkregen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
Degene die stembiljetten, stempassen, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen namaakt of vervalst met het oogmerk deze bij een referendum als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
Degene die bij een referendum opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken stembiljetten, stempassen, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen, die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
Degene die stembiljetten, stempassen, kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen voorhanden heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk bij een referendum te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
1. Degene die bij een referendum door gift of belofte een kiezer omkoopt om volmacht te geven tot het uitbrengen van zijn stem, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft de kiezer die zich door gift of belofte tot het bij volmacht stemmen laat omkopen.
1. Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 85 tot en met 88 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van Strafrecht dan wel, indien de ontzetting wordt uitgesproken door de strafrechter in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, artikel 32, eerste lid, onder 1°, 2°, en 4° van het Wetboek van Strafrecht BES vermelde rechten worden uitgesproken.
2. Bij veroordeling tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar wegens een van de in de artikelen 77 en 83 tot en met 87 omschreven misdrijven, kan ontzetting van het in artikel 28, eerste lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht dan wel, indien de ontzetting wordt uitgesproken door de strafrechter in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, artikel 32, eerste lid, onder 3° van het Wetboek van Strafrecht BES vermelde recht worden uitgesproken.
Degene die bij een referendum als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze overleden is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.
Degene die stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun stempas, bestemd voor het stemmen bij volmacht bij een referendum, te ondertekenen en deze kaart af te geven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de derde categorie.
De werkgever die de hem bij artikel J 10 van de Kieswet juncto artikel 49 van deze wet opgelegde verplichting niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie.
De voorzitter, de leden en de opgeroepen plaatsvervangende leden van het stembureau die gedurende de zitting buiten noodzaak afwezig zijn zonder dat in vervanging is voorzien, worden gestraft met geldboete van de eerste categorie.
De in de artikelen 75 tot en met 88 bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven beschouwd en de in de artikelen 90 tot en met 93 bedoelde strafbare feiten als overtredingen.
Deze wet en de daarop berustende bepalingen is mede van toepassing in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met inachtneming van het in dit hoofdstuk bepaalde.
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder «openbaar lichaam» verstaan «openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba».
1. Voor de toepassing van de bij deze wet gestelde, de bij deze wet van toepassing verklaarde of de krachtens deze wet gestelde bepalingen in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt, voor zover dit hoofdstuk niet anders bepaalt, telkens in die bepalingen gelezen in plaats van:
a. «gemeente»: openbaar lichaam;
b. «burgemeester»: gezaghebber;
c. «burgemeester en wethouders»: het bestuurscollege;
d. «het gemeentehuis»: het bestuurskantoor;
e. «artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht»: artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht BES.
2. Indien uitsluitend de gemeente, de burgemeester of burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage wordt bedoeld, geldt het eerste lid, onder a tot en met c, niet.
1. In afwijking van artikel 15, eerste lid, eerste zin, kan iedere kiesgerechtigde ingezetene van een openbaar lichaam bij de gezaghebber een verzoek tot het houden van een referendum indienen.
2. De lijst, bedoeld in artikel 15, derde en vierde lid, wordt kosteloos beschikbaar gesteld door de gezaghebber. Het centraal stembureau draagt er zorg voor dat de gezaghebbers tijdig de beschikking hebben over de lijsten.
3. Na het verstrijken van de termijn van acht weken, bedoeld in artikel 15, eerste lid, tweede zin, stelt de gezaghebber vast:
a. het totaal aantal in het openbaar lichaam ingediende verzoeken;
b. het aantal geldige verzoeken;
c. het aantal ongeldige verzoeken.
Voor de vaststelling wordt gebruik gemaakt van een formulier waarvoor bij ministeriële regeling een model wordt vastgesteld.
4. Onverminderd artikel 19, derde lid, zijn in een openbaar lichaam tevens ongeldig de verzoeken die bij de gezaghebber zijn ingediend door personen die niet zijn ingeschreven in de administratie van het betreffende openbaar lichaam.
5. De gezaghebber draagt er zorg voor dat de opgave van de door hem vastgestelde aantallen verzoeken en de lijsten met de verzoeken langs elektronische weg uiterlijk de tweede dag na afloop van de termijn van acht weken, bedoeld in artikel 15, eerste lid, tweede zin, ter kennis worden gebracht van de voorzitter van het centraal stembureau. De voorzitter van het centraal stembureau betrekt de opgave en de lijsten bij de vaststelling, bedoeld in artikel 19, tweede lid.
6. Na de elektronische in kennisstelling doet de gezaghebber de lijsten met verzoeken in een pak. Artikel 22 is van toepassing. De gezaghebber draagt er zorg voor dat het pak, op verzoek van de voorzitter van het centraal stembureau of de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State per post zo spoedig mogelijk wordt overgebracht naar het centraal stembureau, respectievelijk de Afdeling.
7. Voor de toepassing in een openbaar lichaam wordt in de artikelen 15, zesde lid, 19, derde lid, onder a, artikel 21, en 25 voor «voorzitter van het centraal stembureau» of «voorzitter» telkens gelezen «gezaghebber».
Onverminderd artikel 19, derde lid, zijn tevens ongeldig de verzoeken die door personen die zijn ingeschreven in de administratie van een openbaar lichaam bij de voorzitter van het centraal stembureau zijn ingediend.
1. In afwijking van artikel 28, eerste lid, kan iedere kiesgerechtigde ingezetene van een openbaar lichaam bij de gezaghebber een verklaring ter ondersteuning van het inleidend verzoek indienen. Het verzoek dient binnen de in artikel 28, eerste lid, eerste zin, bedoelde termijn door de gezaghebber te zijn ontvangen.
2. De lijst, bedoeld in artikel 28, derde en vierde lid, wordt kosteloos beschikbaar gesteld door de gezaghebber. Het centraal stembureau draagt er zorg voor dat de gezaghebbers tijdig de beschikking hebben over de lijsten.
3. De gezaghebber inventariseert, indien er ondersteuningsverklaringen zijn ingediend op verzoek van het centraal stembureau:
a. het totaal aantal in het openbaar lichaam afgelegde ondersteuningsverklaringen;
b. het aantal geldige ondersteuningsverklaringen;
c. het aantal ongeldige ondersteuningsverklaringen.
Voor de vaststelling wordt gebruik gemaakt van een formulier waarvoor bij ministeriële regeling een model wordt vastgesteld.
4. Onverminderd artikel 31, derde lid, zijn in een openbaar lichaam tevens ongeldig de ondersteuningsverklaringen die bij de gezaghebber zijn afgelegd door personen die niet zijn ingeschreven in de administratie van het betreffende openbaar lichaam.
5. De gezaghebber draagt er zorg voor dat de opgave van de door hem vastgestelde aantallen ondersteuningsverklaringen en de lijsten met de ondersteuningsverklaringen langs elektronische weg uiterlijk de tweede dag na een daartoe strekkend verzoek van het centraal stembureau, ter kennis worden gebracht van het centraal stembureau. Het centraal stembureau betrekt de opgave en de lijsten bij de vaststelling, bedoeld in artikel 31, tweede lid.
6. Na de elektronische in kennisstelling doet de gezaghebber de lijsten in een pak. Artikel 37 is van toepassing. De gezaghebber draagt er zorg voor dat het pak, op verzoek van de voorzitter van het centraal stembureau of de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State per post zo spoedig mogelijk wordt overgebracht naar het centraal stembureau, respectievelijk de Afdeling.
7. Voor de toepassing in een openbaar lichaam wordt in de artikelen 28, zesde lid, 31, derde lid, onder a, en 40 voor «voorzitter van het centraal stembureau» of «voorzitter» telkens gelezen «gezaghebber».
Onverminderd artikel 31, derde lid, zijn tevens ongeldig de ondersteuningsverklaringen die door personen die zijn ingeschreven in de administratie van een openbaar lichaam bij de voorzitter van het centraal stembureau zijn afgelegd.
Geen beroep kan worden ingesteld tegen de vaststelling door de gezaghebber van de aantallen verzoeken en aantallen ondersteuningsverklaringen als bedoeld in de artikelen 98, derde lid, en 100, derde lid.
De artikelen Ya 11, Ya 12, Ya 40 en Ya 42 van de Kieswet zijn bij een referendum van toepassing in een openbaar lichaam, met dien verstande dat:
a. in artikel Ya 11, eerste lid, in plaats van «artikel N 12, eerste lid» wordt gelezen «artikel 56», in plaats van «vastgestelde aantallen stemmen» wordt gelezen «vastgestelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden» en in plaats van «totdat het centraal stembureau de uitslag van de verkiezing heeft bekendgemaakt en over de toelating van de gekozenen is beslist» wordt gelezen «totdat de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld»;
b. in artikel Ya 12, eerste lid, in plaats van «artikel O 3» wordt gelezen «artikel 61»;
c. in artikel Ya 12, tweede lid, in plaats van «artikel O 5, eerste lid» wordt gelezen «artikel 62, derde lid»;
d. in artikel Ya 42, eerste lid, de zinsnede «en tegen een beschikking van de eilandsraad als bedoeld in de artikelen X 5, derde lid, en X 8, vierde lid,» buiten toepassing blijft.
Artikel Z 12, eerste lid, eerste volzin, en tweede tot en met vierde lid, van de Kieswet is van toepassing.
Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan artikel 8:4, vierde lid, wordt onder vervanging van de punt in onderdeel b door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. bij een referendum op grond van de Wet raadgevend referendum naar Zwitsers model inzake het verloop van de stemming en de stemopneming, van het stembureau, het hoofdstembureau en de burgemeester inzake de vaststelling van de uitkomsten van de stemming bij een referendum en van de referendumcommissie tot vaststelling van de datum waarop een referendum wordt gehouden.
2. In de bijlage 1: Regeling rechtstreeks beroep wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
de artikelen 18, eerste lid, 26, eerste lid, 31, vierde of vijfde lid, 65, 66 en 67.
3. In de bijlage 2: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, artikel 2, wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
de artikelen 18, eerste lid, 26, eerste lid, 31, vierde of vijfde lid, 65, 66, en 67.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,