Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 18 juli 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (PbEU 2021, L 172) (Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud) (hierna: het wetsvoorstel). Het is belangrijk dat alles op alles wordt gezet het misbruik van hostingdiensten voor illegale content, zoals terroristische doeleinden en kindermisbruik tegen te gaan en hierbij in het belang van onze nationale en internationale veiligheid samen te werken met alle lidstaten van de Europese Unie (EU). Deze leden onderschrijven de noodzaak van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen aan de regering hierover.

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van de verordening inzake het tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud en van het toebedelen van de daarbij behorende taken en bevoegdheden aan een Nederlandse Autoriteit. Zij zijn echter nog niet overtuigd van de wijze waarop de Autoriteit op basis van dit wetsvoorstel wordt vormgegeven, in het bijzonder de wijze waarop de Autoriteit buiten de ministeriële verantwoordelijkheid wordt geplaatst. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben geconstateerd dat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn aangepast naar aanleiding van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Ook begrijpen zij dat aangedrongen wordt op spoedige behandeling van het wetsvoorstel nu de Terroristisch Online Inhoud (TOI)-verordening op 7 juni 2022 van toepassing wordt en Nederland verplicht is per die datum uitvoeringsregelgeving gereed te hebben. Wel hebben zij nog een aantal inhoudelijke vragen ten aanzien van de op te richten Autoriteit.

De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het bovengenoemde wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de strijd tegen terrorisme en terroristische online-inhoud. Recente aanslagen in de Europese Unie en daarbuiten hebben aangetoond dat terroristische inhoud zich via het internet razendsnel en soms zelfs live kan verspreiden. De doelstelling van de verordening wordt dan ook door deze leden gedragen. Desondanks hebben zij nog diverse vragen vooral in het licht van eerdere kritiek op het feit dat de autoriteiten die in de diverse lidstaten ingericht moeten worden vergaande bevoegdheden kregen in andere lidstaten.

Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en acht het van belang dat het verspreiden van terroristisch gedachtegoed moet worden tegengegaan. Daarbij heeft dit lid wel nog wat vragen.

2. De verordening

2.1 Totstandkoming verordening

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Digital Services Act (DSA) een aanvulling is op de Terroristische Online Inhoud (TOI)-verordening en daaraan geen afbreuk mag doen. De DSA laat de TOI-verordening onverlet, zo schrijft de regering. Wel bevat het wetsvoorstel DSA-bepalingen om illegale online-inhoud aan te pakken, zo lezen deze leden in de memorie van toelichting. Dan blijft het van belang goed te onderscheiden wat exact zal worden geregeld via de bepalingen in de DSA en wat via de TOI-verordening wordt uitgevoerd. Kan de regering toelichten hoe de TOI-verordening zich verhoudt tot de DSA? Is het de verwachting dat naar aanleiding van eventuele implementatie van de DSA de uitvoeringswet TOI of bepalingen van de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal moeten worden gewijzigd, en zo ja, welke? Hoe wordt geanticipeerd op de DSA en doublures en versnippering van taken en bevoegdheden voorkomen? In het verlengde hiervan vragen deze leden of de regering ook kan ingaan op de verhouding tussen de TOI-verordening en de voorgestelde Child Sexual Abuse (CSA)-verordening? Deze leden merken hierbij in het bijzonder op dat bij het schriftelijk overleg over de informele JBZ-raad van 11 en 12 juli door de regering is aangegeven dat de TOI-verordening enkel en alleen ziet op aanbieders van hostingdiensten, terwijl de voorgestelde CSA-verordening ook ziet op aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en enkele bevoegdheden geeft ten aanzien van internet accessproviders en software application stores.

De leden van de VVD-fractie menen dat het in de praktijk voor de nieuwe Autoriteit veel en extra complexiteit kan opleveren wanneer bevoegdheden ten aanzien van het offline halen van terroristische online-inhoud geheel anders van opzet zijn en bovendien overige bevoegdheden die zien op de aanpak van CSA op grond van de voorgestelde CSA-verordening niet alleen zien op hostingbedrijven, maar ook van toepassing zijn op interpersoonlijke communicatiediensten en internet accessproviders. In hoeverre heeft de regering hierop reeds geanticipeerd door zoveel mogelijk taken, bevoegdheden en handhavingsmodaliteiten te uniformeren, zodat de aanpak van TOI en CSA elkaar kunnen versterken in plaats van nodeloos veel verschillen ontstaan. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering hierop. In het verlengde van het voorgaande vragen deze leden of de TOI dan wel de CSA ook van toepassing is op bedrijven die kindermisbruik laten zien met games of virtual reality. Zo nee, waarom niet? Als deze specifieke soort bedrijven niet hieronder vallen, hoe zou dit alsnog te regelen zijn?

2.2 Inhoud verordening

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering met deze uitvoeringswet de verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud uitvoert. De regering geeft echter aan dat Nederland al in grote mate voldoet aan de verordening. In de praktijk ziet de wet alleen toe op het inrichten van de Autoriteit Online Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal (AOTKM) als zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Deze leden onderschrijven het oprichten van een Autoriteit die terroristisch materiaal gaat laten verdwijnen. Daarin bestaat thans een lacune.

Hebben de leden van de SP-fractie het goed begrepen dat de AOTKM via automatische werken het internet gaat afspeuren op zoek naar materiaal dat als terroristische inhoud geldt en dat de beoordeling of materiaal daadwerkelijk onder deze verordening valt ook door een geautomatiseerd werk kan worden verricht? Waarom is hier volgens de regering geen sprake van automatische censuur van het internet? Klopt het tevens dat hostingdiensten niet tot automatische beoordeling worden aangezet? Is het bij grote hostingdiensten niet veel voordeliger met automatische filters te gaan werken waarmee automatische surveillance alsnog uit deze verordening volgt? Kan de regering kortom nog eens uitleggen waarom deze vergaande inbreuk op de mensenrechten geoorloofd is zonder tussenkomst van een rechter en of er voldoende waarborgen gaan gelden? Waarom zou hier geen sprake zijn van een opmaat naar grootschalige internetsurveillance of surveillance kapitalisme? Kan de regering uitgebreid stilstaan bij dit kritieke punt van zorg?

3. Wetsvoorstel en uitvoering

3.1. De bevoegde instantie: keuze voor een zbo

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de regering de ATKM op te richten als zbo. Kan de regering duiden welke partijen zijn vertegenwoordigd in de ATKM, en met welke partijen de ATKM nu en in de toekomst nauw dient samen te werken? Kan de regering bevestigen dat alle grondslagen teneinde informatie uit te wisselen tussen de ATKM en de samenwerkende partijen voortvloeien uit de verordening zelf of worden geregeld in onderhavig wetsvoorstel?

De leden van de D66-fractie constateren dat de Afdeling verschillende vraagtekens plaatst met betrekking tot de keuze voor een zbo, die door de regering maar deels worden geadresseerd. Daarmee wordt immers een uitzondering gemaakt op de grondwettelijk verankerde ministeriële verantwoordelijkheid en daarmee op het afleggen van verantwoordelijkheid aan het parlement en aan de samenleving. Kan de regering toelichten welke andere opties zij heeft overwogen voor het vormgeven van de Autoriteit? Kan zij daarbij specifiek toelichten welke bestaande instanties hiervoor in aanmerking kwamen en waarom die uiteindelijk toch niet geschikt zijn bevonden? Welke keuzes maken andere lidstaten in het aanwijzen van een Autoriteit? De regering voert als argument aan om de ontoegankelijkmaking van terroristische online-inhoud niet bij het OM te beleggen, dat daarmee capaciteit vanuit het OM wordt vrijgehouden. Deze leden vragen in hoeverre het aantrekken van mensen voor een nieuwe Autoriteit verschilt van het aantrekken van extra mensen voor het OM ter uitvoering van deze taak. Kan de regering dit toelichten?

De leden van de CDA-fractie merken op dat het verantwoordingsonderzoek 2021 van de Algemene Rekenkamer (AR) begint als volgt: «Het Ministerie van JenV is een ingewikkeld departement waaronder ongeveer 50 organisaties met soms een grote mate van zelfstandigheid ressorteren. Het is voor de Minister dan ook een forse opgave om een dergelijke organisatie doeltreffend aan te sturen.» Deze leden vragen of de keuze voor een nieuwe zbo de aansturing van het departement niet ingewikkelder zal maken. Waarom denkt de regering dat dit toch de juiste keuze is met inachtneming van de aanbevelingen van de AR?

Het lid van de BBB-fractie merkt op dat door de Afdeling wordt gesteld dat een grondige en zorgvuldige motivering van de pro’s en contra’s voor de instelling van een nieuw zbo noodzakelijk is. Dit lid is het daarmee eens en kan, ondanks dat is aangegeven dat er nog geen orgaan is dat belast is met het verwijderen van online terroristisch materiaal, niet helder krijgen waarom deze bevoegdheid niet kan worden toebedeeld aan een al bestaande zbo. Kan de regering dit uitleggen?

Keuze voor het bestuursrecht

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering duidelijk maakt dat de verordening tot doel heeft terroristische online-inhoud zo spoedig mogelijk ontoegankelijk te maken en verdere verspreiding tegen te gaan. Niet om diegenen die de inhoud produceren en op internet plaatsen op te sporen en te vervolgen. Vandaar dat de keuze valt op het bestuursrecht. De voornoemde leden willen graag weten of ook andere EU-lidstaten een dergelijk onderscheid kennen tussen het bestuursrecht en het strafrecht en in dit geval om soortgelijke reden kiezen voor het bestuursrecht? Kan de regering aangeven welke andere EU-lidstaten kiezen voor het bestuursrecht? Zijn er ook lidstaten die kiezen voor het strafrecht? Zo ja, kan de regering aangeven waarom die lidstaten die keuze maken?

3.2. Taken en positionering

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de TOI-verordening onder andere erop is gericht dat de Autoriteit hostingbedrijven aanspreekt wanneer Terroristische online inhoud niet op tijd wordt verwijderd. Onder hostingbedrijven hangen vaak resellers en daaronder hangt pas de content. Klopt het dat hostingbedrijven zich op geen enkele manier kunnen verschuilen achter voor hen onbekende resellers? In welke mate geldt voor hostingbedrijven straks het know-your-client-principe, in welke mate wordt dat geëist in de TOI-verordening en hoe wordt dat in Nederland straks geregeld?

De leden van de D66-fractie merken op dat hoewel het logisch klinkt de Autoriteit op afstand te zetten ter bevordering van de onafhankelijkheid, is het gevolg daarvan dat deze niet meer onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt en dus buiten de controle van het parlement. De noodzaak daartoe moet volgens deze leden dan ook stevig onderbouwd worden, zeker gegeven de ingrijpende bevoegdheden die de Autoriteit zal krijgen. De situatie moet voorkomen worden waarin de Tweede Kamer kritiek heeft op bijvoorbeeld te brede bevoegdheden voor de Autoriteit, zonder dat daar een debat over gevoerd kan worden met de regering. In de reactie op de Afdeling herhaalt de regering de argumentatie dat middels een zbo de onafhankelijke oordeelsvorming is geborgd. De Afdeling wijst er echter juist op dat de richtlijn niet zozeer voorschrijft dat de regering geen beleidsregels zou mogen opstellen voor de taakuitoefening van de Autoriteit in het algemeen, enkel dat inmenging in concrete gevallen niet mogelijk moet zijn. Ook volgens de Kaderwet staat het stellen van beleidsregels niet in de weg van onafhankelijke taakuitoefening door een zbo. Daarom verzoeken deze leden de regering nogmaals te onderbouwen waarom ook het stellen van beleidsregels volledig buiten de ministeriële verantwoordelijkheid zou moeten worden geplaatst.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat het met de voorbereiding van de bouw van de (definitieve) Autoriteit? Kan de regering de Kamer het tijdschema voor de oprichting van de Autoriteit sturen? Wie gaat de regering, tot het moment dat de definitieve Autoriteit geactiveerd is, met de taak belasten om verwijderbevelen uit te vaardigen? Hoe zorgt de regering ervoor dat een tijdelijke Autoriteit zoveel mogelijk tot onafhankelijke oordelen kan komen?

De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen met betrekking tot de reikwijdte van het wetsvoorstel. Er kan namelijk een meningsverschil tussen de verschillende autoriteiten in de Europese lidstaten ontstaan over de definitie van terroristische inhoud. In het ergste geval kan dit zelfs worden misbruikt door de ene lidstaat om hostingdiensten in een andere lidstaat te censureren. Is de definitie van terroristische inhoud volgens de regering voldoende afgebakend om de AOTKM te bewapenen om zich te verzetten tegen onrechtmatige besluiten van de autoriteiten uit de andere lidstaten? Op wie zien de autoriteiten toe? Gaat het om de grote hostingdiensten, zoals YouTube, of wordt zelfs de hypothetische modelvliegtuigenclub uit Dieren met een online forum waarop de vijf leden zich begeven onderworpen aan de autoriteiten uit de lidstaten? Hoe zit het eigenlijk met natuurlijke personen die voor niet-zakelijk gebruik hostingdiensten aanbieden? Vallen die ook onder deze richtlijn? Hierbij denken deze leden bijvoorbeeld aan een online forum waarop discussies kunnen worden gevoerd of zelfs onschuldig kooktips worden gedeeld. Hoe zijn de vele, diverse hostingdiensten betrokken bij de totstandkoming van deze Uitvoeringswet? Deze leden lezen over het uitvoeren van een MKB-toets, maar zijn met name de kleine hostingdiensten wel echt betrokken geweest bij dit wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?

Hebben de leden van de SP-fractie het goed begrepen dat de regering het voornemen heeft de AOTKM later ook de bevoegdheid te geven om kinderpornografisch materiaal te laten verwijderen? Kan de regering deze keuze toelichten? Want hoe verhoudt deze Autoriteit zich dan tegenover het bestaande Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM)? Daar kunnen partijen nu toch ook al een melding maken van het aantreffen van kinderpornografisch materiaal? Deze leden beseffen dat het EOKM geen verwijderingsbesluiten en blootstellingsbesluiten kan nemen of dwangsommen kan opleggen, maar het EOKM kan wel hostingdiensten reeds benaderen en werkt ook actief met hostingdiensten samen. Vreest de regering niet dat de AOTKM een deel van de rol van het EOKM gaat overnemen?

Daarnaast hebben leden van de SP-fractie vragen over de verhouding van het voornemen de Autoriteit ook de bevoegdheid te geven kinderpornografisch materiaal te bestrijden tot het recente voorstel van de Europese Commissie (EC) voor een verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik. Dat voorstel creëert immers verplichtingen voor lidstaten die veel verder gaan dan dat de Nederlandse regering voor ogen lijkt te hebben. Klopt dat? Kan de regering exact de verschillen en overeenkomsten schetsen? Waarom heeft de EC er niet voor gekozen bij de bestrijding van kinderpornografisch materiaal aansluiting te zoeken bij de bestrijding van terroristisch online-inhoud?

Voor wat betreft de verhoudingen met andere wetgeving zijn de leden van de SP-fractie ook geïnteresseerd in de verhouding tot de huidige Richtlijn elektronische handel en de toekomstige DSA. Welke verplichting bevat de DSA ten behoeve van illegale inhoud? Komt er eindelijk een vergewisplicht voor internetgebruikers, zoals de SP-leden eerder hebben bepleit?

3.3. Toezicht, bevoegdheden en handhaving

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting een aantal opmerkingen zijn gemaakt over de taken, de bevoegdheden en de handhaving die het wetsvoorstel toekent aan de Autoriteit. Zo is onder andere opgenomen dat de Autoriteit de ambtenaren aanwijst die belast zijn met het toezicht op de naleving. Deze leden hebben hier een aantal vragen over.

De monitor van de TU Delft wordt nergens in de memorie van toelichting genoemd. De leden van de VVD-fractie begrijpen uit de Kamerbrief van 29 juni 2022 (2022D27927) over de rapportage van de TU Delft dat de monitor op termijn wordt overgedragen aan de Autoriteit en dat de Autoriteit op termijn de monitor zal gebruiken ten behoeve van diens monitoringstaak. Kan de regering toelichten op welke manier de monitor in de toekomst wordt gebruikt, waarom is gekozen daar in onderhavig wetsvoorstel geen aandacht aan te besteden en kan zij tevens bevestigen dat de TU Delft ook de komende jaren via rapportages de prestaties van hostingbedrijven inzichtelijk blijft maken en dat er aldus ook sprake blijft van naming en shaming van hostingbedrijven die onvoldoende voortgang boeken bij het tijdig uitvoeren van verwijderingsbevelen?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering zorgt voor een goede rollenscheiding van de toezichtstaak van de (tijdelijke) Autoriteit ten opzichte van de beleidsfunctie van de NCTV, waar het beleid is belegd? Voorts vragen de voornoemde leden wat de relatie wordt van de regering tot de tijdelijke Autoriteit?

3.4. Rechtsbescherming

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van content de besluiten op grond van de TOI-verordening kunnen betwisten bij de Autoriteit zelf in bezwaar en vervolgens bij de bestuursrechter en in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Is bekend hoeveel zaken naar verwachting in bezwaar en hoger beroep zullen worden gevoerd op grond van onderhavig wetsvoorstel?

De leden van de D66-fractie merken op dat de Afdeling constateert dat er bevoegdheden worden gecreëerd voor onderzoek op het publieke internet middels geautomatiseerde monitoringsinstrumenten waarbij bijzondere persoonsgegevens mogen worden verwerkt, zonder dat de onderzoekstaak en de grenzen daarvan nader worden toegelicht. Deze leden delen de constatering dat juist bij bevoegdheden die ingrijpen in het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van meningsuiting, deze afbakening van groot belang is. Waarom kiest de regering er niet voor deze verregaande bevoegdheden in te kaderen, ondanks het advies van de Afdeling en de wettelijke verplichtingen daartoe? Met betrekking tot de proportionaliteit van de maatregelen die de Autoriteit kan treffen stelt de regering dat die afhankelijk is van een veelheid van factoren. Op basis waarvan dient de Autoriteit die factoren te toetsen en hoe wordt toezicht hierop gehouden?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de procedure waarin aanbieders van hostingdiensten en aanbieders verwijderingen kunnen betwisten voor hen duidelijk is. Vindt er vanuit het ministerie regelmatig contact plaats met een aantal hostingsdiensten en aanbieders om uit te leggen welke content verboden is? Met andere woorden, worden deze aanbieders op de hoogte gehouden, zodat men zelf in staat is voortijdig content te weren of te verwijderen voordat de Autoriteit hiertoe moet bevelen?

De leden van de SP-fractie hebben in het verleden kritische vragen gesteld over de rechtsbescherming van hostingdiensten en internetgebruikers inzake dit wetsvoorstel. De zorg van deze leden zit met name in het honoreren van verwijderingsbevelen van autoriteiten uit andere lidstaten en de rechtsbescherming die daarbij komt kijken. Hebben deze leden het goed begrepen dat hostingdiensten altijd achteraf bezwaar kunnen maken tegen het verwijderingsbesluit en tegen blootstellingsbesluiten in de lidstaat waar deze hostingdienst zich heeft gevestigd en dat altijd binnen maximaal 72 uur een besluit wordt genomen over de rechtmatigheid van het genomen besluit? Betekent dit dus dat verwijdering nooit vooraf tegen kan worden gehouden? Hoe verhoudt dit voorstel zich volgens de regering tot de motie van de leden Van Nispen en Van Toorenburg (Kamerstuk 22 112, nr. 2724)? In de memorie van toelichting licht de regering toe dat er achteraf rechtsmiddelen openstaan, maar de motie beschrijft toch duidelijk dat de nationale autoriteiten niet tussen verwijderingsbevelen van andere lidstaten moeten komen en dus niet achteraf met deze verzoeken moeten komen? Waarom meent de regering dan toch dat aan de motie is voldaan? Deelt de regering dat dit voorstel een vergaande impact heeft op de vrijheid van meningsuiting en dat deze verordening en de uitvoeringswet een ongekend precedent stellen in de geschiedenis van de Europese integratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom legt de regering zich er dan bij neer? Hoe zit het met internetgebruikers? Kunnen zij ook bezwaar maken wanneer hun materiaal in hun ogen onrechtmatig wordt verwijderd?

De leden van de SP-fractie lezen in artikel 8 van de voorgestelde uitvoeringswet dat de AOTKM verkregen persoonsgegevens of inlichtingen met de politie, het OM, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) mogen delen. Informatie kan tevens met Europol uitgewisseld worden. Kan de regering dit toelichten? Hoe verhoudt dit zich tot de keuze de AOTKM aan te wijzen als bestuursrechtelijk bestuursorgaan? Hoe wordt voorkomen dat de AOTKM een verlengstuk wordt van één van de diensten? Daarnaast zijn deze leden benieuwd hoe de NCTV zich gaat verhouden tot de AOTKM. Dit wordt niet of onvoldoende toegelicht in de memorie van toelichting. De NCTV is echter wel tot een berekening van de geschatte kosten van de AOTKM gekomen en ook van de subsidies die ten behoeve van de NCTV worden ingezet. Graag een toelichting van de regering op de rol van de NCTV.

3.5. Verhouding tot het strafrecht

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de keuze van de regering om naast een strafrechtelijke aanpak ook een bestuursrechtelijk aanpak te introduceren in de vorm van een notice-and-takedown procedure met een bestuurlijke boete. Kan de regering toelichten wat de voorzienbare strafrechtelijke route is ingeval een hostingbedrijf herhaaldelijk een verzoek tot verwijderen negeert of herhaaldelijk bestuurlijke boetes krijgt opgelegd? Kan dan enkel strafrechtelijke vervolging plaatsvinden ex artikel 184 en 184a Sr? Kan de regering aangeven in welke gevallen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid wegens het inbreuk maken op de verordening?

De leden van de SP-fractie lezen terechte punten van zorg bij de Afdeling om de bevoegdheden niet bij het OM te beleggen. De regering kiest er immers voor een bestuursrechtelijke grondslag te creëren. Kan de regering toelichten hoe deze keuze zich verhoudt tot artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering?

4. Financiële gevolgen

4.1. Financiële gevolgen voor het Rijk

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij vindt dat het wetsvoorstel wel deugdelijk is onderbouwd. Zij vernemen dat € 400.000 structureel vanuit de Internet Referral Unit (IRU) worden overgedragen aan de AOTKM. Wordt daarmee de IRU volledig opgeheven? Hoe verschillen de taken van de IRU van de AOTKM? Daarnaast zijn deze leden met name geïnteresseerd in de kasschuif die plaats lijkt te vinden met de onderbesteding van de middelen van de IRU uit de jaren 2018, 2019 en 2020. Waarom vond daar onderbesteding plaats en wordt die nu pas ingezet? De nationale politie kampt toch ook met forse tekorten. Waarom zijn die middelen niet daaraan toegevoegd? Was er in 2021 ook sprake van onderbesteding?

Daarnaast lezen de leden van de SP-fractie dat middelen uit het Fonds voor Interne Veiligheid zullen worden aangewend ten behoeve van de AOTKM. Deze middelen zijn echter aan de NCTV toegekend, zo begrijpen deze leden ten behoeve van interne projecten. Maar de AOTKM is toch geen intern project van de NCTV? Wat vindt de AR eigenlijk van deze dekking?

4.2. Financiële gevolgen voor de sector

In een aantal sectoren, denk aan de bankensector en de accountancy, betalen de ondernemingen die actief zijn in de sector voor de structurele inzet van het toezicht. De leden van de CDA-fractie vragen waarom er in dit geval niet voor gekozen is de hostingsbedrijven en aanbieders een heffing te laten betalen waaruit de Autoriteit gefinancierd wordt? Het is toch ook in het belang van de sector dat geen terroristische inhoud verspreid wordt via hun dienstverlening, zo menen deze leden. Om welke bedragen zou het gaan, indien de structuur van het toezicht op banken en accountants zou worden gevolgd, voor een gemiddeld hostingbedrijf? Is het niet vreemd dat de gewone belastingbetaler nu moet betalen voor een Autoriteit omdat hostingsbedrijven soms terroristische content aanbieden?

5. Advisering

Verhouding Autoriteit – OM

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het een verstandige keuze is van de regering te expliciteren dat er afstemming plaatsvindt tussen het OM en de Autoriteit, om te voorkomen dat in individuele zaken de opsporing, vervolging en berechting van misdrijven wordt verstoord. Het is belangrijk dat de Autoriteit, de opsporings- en inlichtingendiensten, het OM en de politie goede afspraken maken hoe de afstemming op grond van artikel 8 van de uitvoeringswet vorm krijgt. Gebeurt dat in de vorm van formele samenwerkingsafspraken op grond van een protocol? Deelt de regering de mening dat het ook verstandig kan zijn dat de Autoriteit in overleg met de opsporingsdiensten kan aangeven dat het wenselijk is een strafrechtelijk traject te beginnen wanneer de Autoriteit merkt dat een bestuursrechtelijk traject tot onvoldoende resultaten leidt?

Bestuursrechtelijke aspecten

De leden van de VVD-fractie vragen of een hostingbedrijf, wanneer een bestuurlijke boete is opgelegd, wordt uitgesloten als leverancier van diensten aan de overheid en andere publieke instellingen? Zo nee, waarom niet en kan dit alsnog worden geregeld?

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 9. Bijzondere persoonsgegevens

De leden van de VVD-fractie merken op dat de voorliggende uitvoeringswet in artikel 9 een grondslag biedt voor de verwerking van bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens door de Autoriteit. Deze grondslag ziet echter alleen op de verwerking van persoonsgegevens voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de uitoefening van bevoegdheden op grond van deze wet. Dat betreft het tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud. Wanneer de Autoriteit ook bevoegdheden zal uitoefenen voor de bestuursrechtelijke aanpak van online kinderpornografisch materiaal, is dan een nadere wettelijke grondslag vereist voor de verwerking van persoonsgegevens?

De leden van de D66-fractie delen de zorgen van de Afdeling met betrekking tot de omgang met bijzondere persoonsgegevens en zijn niet gerustgesteld door de reactie van de regering. Waarom wordt gekozen voor een bewaartermijn van een jaar «na de laatste verwerking van de persoonsgegevens»? Leidt dit er in de praktijk niet toe dat de bewaartermijn verlengd wordt, iedere keer dat een nieuwe verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt? Hoe wordt voorkomen dat gegevens van een bepaalde persoon langer worden opgeslagen door steeds nieuwe gegevens te verzamelen? Is de regering bereid het advies van de Afdeling over te nemen en een concrete maximale bewaartermijn op te nemen?

Artikel 16. Inwerkingtreding

De leden van de VVD-fractie stellen dat op 7 juni 2022 de TOI-verordening van kracht is geworden. De korte implementatietermijn leidt ertoe dat de verordening niet reeds vanaf die datum kon worden uitgevoerd. Graag ontvangen deze leden een toelichting op het van toepassing worden van de verordening in relatie tot het Nederlandse implementatietraject, zoals ook in de beslisnota bij het wetsvoorstel wordt opgemerkt.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels