COVID-19 heeft al sinds het studiejaar 2019–2020 een forse impact op het onderwijs. In het begin van het studiejaar 2021–2022 zijn de besmettingscijfers sterk gestegen. Door de verdere verspreiding van COVID-19 is van 19 december 2021 tot en met 14 januari 2022 sprake geweest van een fysieke sluiting van het onderwijs. Ook na 14 januari 2022 hebben studenten echter nog regelmatig te maken met (fysiek) onderwijs dat geen doorgang kan vinden, bijvoorbeeld vanwege docenten of begeleiders die ziek zijn of in quarantaine zitten. Gelet op de hoge besmettingsgraad, is het niet in alle gevallen gelukt om het onderwijs te vervangen of in te halen. Bovendien hebben de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus impact op de sectoren waar gewoonlijk stages worden gelopen.
Onderwijsinstellingen leveren enorme inspanningen om onderwijs doorgang te laten vinden en daarmee COVID-19 gerelateerde studievertraging te voorkomen. Desondanks hebben (aspirant-)studenten in bepaalde gevallen toch vertraging opgelopen in de afronding van hun opleiding. Alle inspanning ten spijt, zal het naar alle waarschijnlijkheid niet mogelijk zijn om alle opgelopen vertraging nog binnen het lopende studiejaar op te lossen.
De coronamaatregelen hebben een langdurig effect gehad op het onderwijs. Ook nu de meeste maatregelen zijn vervallen, valt niet uit te sluiten dat gedurende het studiejaar nog vertraging zal worden opgelopen, bijvoorbeeld door een beperkt stageaanbod of uitval van docenten ten gevolge van COVID-19. Deze vertraging is zeer verschillend per opleiding en student, maar speelt met name bij opleidingen met een grote praktijkcomponent. Om de gevolgen van de studievertraging die studenten oplopen te beperken, wordt met dit wetsvoorstel de mogelijkheid geïntroduceerd om ook voor het studiejaar 2022–2023 studenten in te schrijven voor het hoger onderwijs (ho) die ten gevolge van COVID-19 nog niet aan alle vooropleidings- of toelatingseisen voldoen.
De regering stelt voor deze maatregel met spoed te treffen, zodat deze met ingang van het studiejaar 2022–2023 in werking kan treden en studenten en aspirant-studenten perspectief wordt geboden.
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bepaald dat alleen degene die voldoet aan de vooropleidingseisen dan wel toelatingseisen kan worden ingeschreven voor een associate degree-opleiding, een bacheloropleiding of een masteropleiding (artikel 7.37, eerste lid, WHW). De regering voorziet voor het studiejaar 2022–2023 dat vanwege COVID-19 en de in dat kader getroffen maatregelen niet alle (aspirant-)studenten in staat zullen zijn om tijdig aan deze vooropleidings- of toelatingseisen te voldoen. Dit beeld wordt herkend door de koepelorganisaties en studentenbonden. Zo heeft een inventarisatie plaatsgevonden onder de instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), waaruit bleek dat ongeveer twee derde van de ondervraagde mbo-instellingen ook voor dit studiejaar voorziet dat niet alle studenten tijdig in het bezit zullen zijn van een mbo-diploma vanwege de effecten die COVID-19 en de in dat kader getroffen maatregelen hebben gehad op de mogelijkheden om studievoortgang te boeken.
Vanwege de coronamaatregelen moesten mbo- en ho-studenten in het studiejaar 2021–2022 het onderwijs gedeeltelijk online volgen. Ondanks de inspanningen van onderwijsinstellingen is het niet mogelijk gebleken om al het onderwijs te vervangen door online alternatieven, met name bij opleidingen met een grote praktijkcomponent. Het is daarom onvermijdelijk dat sommige (aspirant-)studenten studievertraging oplopen door COVID-19. Voor groepen (aspirant-)studenten die zich in het studiejaar 2021–2022 in de afrondende fase van hun vooropleiding bevinden, kan de studievertraging tot gevolg hebben dat zij in het studiejaar 2022–2023 niet kunnen doorstromen en een heel jaar moeten wachten om in te kunnen stromen in de opleiding van hun keuze.1 Voor (aspirant-)studenten die nog maar een klein deel van hun studie moeten halen, kan dit leiden tot een onevenredige studievertraging. Dit is onwenselijk, gelet op de gevolgen die deze studievertraging kan hebben voor de (aspirant-)student. De regering stelt daarom voor om ook voor het studiejaar 2022–2023 eenzelfde mogelijkheid te creëren als dat het geval was in de voorgaande twee studiejaren. Overigens zal het overgrote deel van de studenten naar verwachting zonder problemen kunnen doorstromen naar het hoger onderwijs, omdat zij geen vertraging hebben opgelopen.2
Voor de groepen (aspirant-)studenten die voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022 wegens COVID-19 en de in dat kader getroffen maatregelen niet tijdig aan de instroomeisen konden voldoen, is in de wet de tijdelijke mogelijkheid gecreëerd om bij de inschrijving van deze groepen (aspirant-)studenten af te wijken van de vooropleidings- of toelatingseisen (artikel 7.37c respectievelijk artikel 7.37d WHW). Deze groepen studenten is de gelegenheid geboden om gedurende het studiejaar het onderwijs van de vervolgopleiding al te volgen terwijl tegelijkertijd alsnog de vooropleiding diende te worden afgerond. Indien de student de vooropleiding niet afrondde voor een vooraf bepaalde datum, dan werd de student weer uitgeschreven.3 Het doel van deze regeling was het voorkomen van onnodige studievertraging. Zonder deze regeling hadden studenten niet kunnen worden toegelaten tot het hoger onderwijs en hadden zij in beginsel een jaar moeten wachten voordat ze hadden kunnen starten met een vervolgopleiding.4
Voor het studiejaar 2021–2022 hebben naar verwachting tussen de 4.500 en 5.500 studenten gebruikgemaakt van voornoemde mogelijkheid. De meeste studenten die in het studiejaar 2021–2022 doorstroomden zonder bij de start van de opleiding aan de instroomeisen te voldoen, gingen van de bachelor naar de master. Dit betrof tussen de 2.500 en 3.300 studenten. Ongeveer 200 studenten stroomden zonder hbo-propedeuse getuigschrift door naar een wo-bacheloropleiding. Daarnaast stroomden ongeveer 1.700 mbo-4 studenten zonder diploma door naar het hbo.5 In vergelijking met het studiejaar 2020–2021 is het aandeel mbo-4 studenten dat doorstroomt zonder diploma vrijwel gelijk gebleven. Uit een voorlopige analyse van de Vereniging Hogescholen (hierna ook: VH) komt naar voren dat in het studiejaar 2021–2022 ongeveer 75 procent van de doorgestroomde mbo-4 studenten vóór 1 januari 2022 alsnog het mbo-diploma heeft behaald en daarmee definitief is toegelaten.6 Ongeveer 10 procent van de doorgestroomde mbo-4 studenten is voor 1 januari 2022 gestopt en 7 procent is door de instelling uitgeschreven. Een kleine groep heeft uitstel gekregen op basis van de hardheidsclausule.7
e wetgeving die het mogelijk heeft gemaakt om studenten al in te schrijven terwijl zij nog niet voldeden aan alle vooropleidings- en toelatingseisen, heeft in de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022 de nodige ademruimte en rust gecreëerd voor zowel studenten als instellingen. De noodzaak om juist ten tijde van COVID-19 rust te creëren voor studenten wordt benadrukt door onder andere de bevindingen beschreven in de Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs.8 Studenten hebben het door COVID-19 zwaar en hebben last van mentale problemen. Stress en prestatiedruk blijken belangrijke factoren voor psychische klachten en emotionele uitputtingsklachten. De mogelijkheid om toegelaten te kunnen worden terwijl nog niet is voldaan aan alle vooropleidings- of toelatingseisen als dit een gevolg is van COVID-19, kan de (door COVID-19 veroorzaakte) druk bij deze studenten verlagen. Daarmee heeft de maatregel naar verwachting een positief effect op het mentaal welzijn van studenten met coronagerelateerde studievertraging in het hoger onderwijs.
Met dit wetsvoorstel wordt ook voor het studiejaar 2022–2023 de mogelijkheid gecreëerd voor instellingen om studenten die ten gevolge van COVID-19 nog niet aan alle vooropleidings- of toelatingseisen hebben kunnen voldoen, in te schrijven. Het instellingsbestuur kan slechts van deze bevoegdheid gebruikmaken als COVID-19 en de daarmee gepaard gaande maatregelen de oorzaak zijn van de studievertraging van de (aspirant-)student.
De mogelijkheid om studenten in te schrijven die nog niet aan alle vooropleidings- of toelatingseisen voldoen, zal niet voor alle aspirant-studenten een oplossing bieden. Voor studenten met een aanzienlijke vertraging zal voorwaardelijke toelating geen soelaas bieden, omdat de combinatie van enerzijds het inlopen van een aanzienlijke achterstand in de vooropleiding en anderzijds het succesvol volgen van de vervolgopleiding in het hoger onderwijs, een te grote belasting zal zijn.
Dit wetsvoorstel introduceert – gelijk aan de bepalingen voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022 – een bevoegdheid voor het instellingsbestuur om bij de inschrijving af te wijken van de vooropleidings- en toelatingseisen, in de gevallen waarin het niet voldoen aan die eisen het gevolg is van COVID-19. Daaraan is de verplichting gekoppeld om de studenten uit te schrijven die niet alsnog binnen de vastgestelde termijn voldoen aan deze eisen (voorgestelde artikel 7.37e WHW).
Deze bevoegdheid strekt zich voor het studiejaar 2022–2023 allereerst uit tot studenten aan het middelbaar beroepsonderwijs die willen doorstromen naar het hoger onderwijs, maar niet tijdig kunnen voldoen aan de vooropleidingseisen vanwege uitstel van vakken, examens en eventuele praktijkonderdelen. Daarnaast ziet het voorstel op studenten die nog niet in het bezit zijn van een graad Associate degree en die willen doorstromen naar een bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs (hbo). Verder vallen binnen de reikwijdte de studenten die nog niet in het bezit zijn van hun propedeutisch getuigschrift van het hbo of een associate degree-getuigschrift en die de overstap willen maken naar een universitaire bacheloropleiding.
Voorts kunnen instellingen ook studenten inschrijven die via een premastertraject willen doorstromen naar een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs (wo), studenten die willen doorstromen van een wo-bacheloropleiding naar een wo-masteropleiding (al dan niet via een premaster-traject) alsmede studenten die willen doorstromen van een hbo-bacheloropleiding naar een hbo-masteropleiding, terwijl zij bij inschrijving nog niet voldoen aan alle toelatingseisen. In het Servicedocument Hoger Onderwijs worden nadere bestuurlijke afspraken gemaakt over bovengenoemde groepen.
Voor aspirant-pabo-studenten geldt dat de toetsen die zij moeten maken om te kunnen voldoen aan de bijzondere nadere vooropleidingseisen naar verwachting doorgang zullen vinden. Slechts in de gevallen dat vanwege COVID-19 de toetsen geen doorgang kunnen vinden of dat een aspirant-student niet in de gelegenheid is deel te nemen aan de toetsen vanwege het samenvallen met eindexamens, kan het instellingsbestuur gebruikmaken van de met deze wet geregelde bevoegdheid.9
De regering is voornemens om met ingang van het studiejaar 2022–2023 middels experimenteerregelgeving een mogelijkheid te creëren voor instellingen om studenten toe te laten die bij aanvang van de opleiding nog niet voldoen aan de bijzondere nadere vooropleidingseisen.10 In het geval dat de toetsen gewoon kunnen worden afgenomen, maar een student de toetsen niet met goed gevolg aflegt, kan op het moment dat het experiment tijdig inwerking treedt en de instelling deelneemt aan het experiment de student toch worden toegelaten tot de opleiding, onder de in genoemde regelgeving neergelegde voorwaarden.
Overigens dient te worden opgemerkt dat indien een aspirant-pabo-student nog niet in het bezit is van het diploma van het toeleverend onderwijs (bijvoorbeeld een mbo-diploma) en wanneer dit te relateren is aan COVID-19 en de daarmee gepaard gaande maatregelen, voor dat deel de instelling ook gewoon de ruimte heeft om de aspirant-pabo-student toe te laten. In die zin zou de toepassing van de onderhavige wet en de experimenteerregelgeving samen kunnen lopen.
Voor eindexamenleerlingen in het voortgezet onderwijs (vo) in Nederland en Caribisch Nederland geldt dat de centrale eindexamens dit jaar – gelijk aan vorig jaar – met de nodige aanpassingen doorgang zullen vinden. Dit betekent dat eindexamenleerlingen tijdig over een diploma kunnen beschikken waarmee zij kunnen doorstromen naar bacheloropleidingen of associate degree-opleidingen. Om die reden houdt een eventuele studievertraging van deze leerlingen geen verband met COVID-19. De met dit wetsvoorstel geregelde bevoegdheid tot inschrijving, heeft derhalve geen betrekking op leerlingen uit het voortgezet onderwijs. Scholieren in Sint Eustatius en Saba kunnen ook examens afleggen waar Caribbean Examinations Council (CXC) verantwoordelijk is voor de afname en correctie. De ervaring leert dat het ten gevolge van COVID-19 niet in alle gevallen mogelijk is de CXC-diploma’s tijdig af te geven, terwijl de examens wel tijdig worden afgenomen. Om deze reden strekt de bevoegdheid om studenten in te schrijven die nog niet aan alle vooropleidingseisen voldoen zich wel uit tot aspirant-studenten die ten gevolge van COVID-19 niet tijdig over een CXC-diploma beschikken.
De staatsexamens vo worden volgens het reguliere rooster afgenomen. Hetgeen betekent dat deze studenten tijdig over een diploma kunnen beschikken. De met dit wetsvoorstel geregelde bevoegdheid tot inschrijving heeft derhalve geen betrekking op deze leerlingen.
Aangezien de verwachte afnamecapaciteit van de staatsexamens Nederlands als tweede taal (Nt2) – in tegenstelling tot afgelopen jaar – voldoende is, geldt voor (aspirant-)studenten die niet tijdig het staatsexamen Nt2 hebben afgelegd dat zij in beginsel niet binnen de reikwijdte van dit voorstel vallen.
Internationale studenten
Onder internationale studenten vallen onder andere de studenten uit de landen die partij zijn bij het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio. Voor zover deze studenten willen instromen in een bacheloropleiding in Nederland, is in de artikelen 7.28 en 7.30d van de WHW geregeld dat deze studenten zijn vrijgesteld van de vooropleidings- respectievelijk toelatingseisen voor toelating tot een opleiding op wo- of hbo-niveau, indien zij in hun land toegang hebben tot onderwijs van respectievelijk wo- of hbo-niveau. Dit wetsvoorstel voorziet niet in een uitbreiding van deze vrijstelling tot studenten die ten gevolge van COVID-19 niet toelaatbaar zijn tot het hbo- of wo-onderwijs in het thuisland. Dat betekent dat studenten uit de Europese regio die vertraging hebben opgelopen wegens COVID-19, enkel in de Nederlandse bachelor- of masteropleiding toelaatbaar zijn zonder diploma indien zij ook in eigen land zonder diploma worden toegelaten tot het hoger onderwijs.
Voor studenten die niet afkomstig zijn uit de Europese regio geldt geen vrijstelling van de toelatingseisen op grond van de WHW. Voor deze studenten wordt ook in dit wetsvoorstel geen uitbreiding voorzien ten opzichte van die systematiek.11
Voor internationale bachelorstudenten die willen instromen in een masteropleiding, geldt dat instellingen op grond van de WHW al de mogelijkheid hebben deze studenten toe te laten indien zij in het bezit zijn van kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van een graad bachelor.12 Het instellingsbestuur besluit welke kwalitatieve toelatingseisen worden gesteld aan (Nederlandse en internationale) bachelorstudenten. De verplichting om een taaltest Engels af te leggen als onderdeel om de toelaatbaarheid van internationale studenten te kunnen beoordelen is vastgelegd in hoofdstuk 4 van de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs.
Instellingen stellen hun eigen beleid vast ter uitvoering van de bevoegdheid die ze met dit wetsvoorstel krijgen ten aanzien van inschrijving. Zij kunnen voor de betreffende opleidingen bepalen welke informatie van de student – zowel de Nederlandse als de internationale student – nodig is om een beoordeling goed te kunnen maken. Net als in de reguliere situatie kan de beoordeling van een aanmelding van een aspirant-student ertoe leiden dat de instelling besluit de aspirant-student niet in te schrijven.
Evenals in de Tweede verzamelspoedwet COVID-1913en de Wet betreffende tijdelijke voorzieningen voor het studiejaar 2021–2022 in verband met COVID-1914 creëert dit wetsvoorstel een bevoegdheid voor instellingen om studenten in te schrijven die hun vooropleiding niet tijdig hebben kunnen afronden door de (verdere) verspreiding van COVID-19 en van wie verwacht wordt dat zij zonder COVID-19 wel op tijd zouden hebben voldaan aan de gestelde vooropleidings- of toelatingseisen. Voor toepassing van deze bevoegdheid moet worden vastgesteld:
– dat de verspreiding van COVID-19 de oorzaak is van de studievertraging;
– dat de student over het vereiste kennis- en vaardighedenniveau beschikt om de opleiding te kunnen starten; en
– welke termijn de student krijgt om zijn of haar studievertraging in te halen en of deze termijn ook haalbaar is.
Of de student voldoet aan deze criteria en wordt ingeschreven, is ter beoordeling van het instellingsbestuur van de opleiding waarvoor de aspirant-student wil worden ingeschreven. In het Servicedocument Hoger Onderwijs worden de bestuurlijke afspraken neergelegd die zijn gemaakt tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de vertegenwoordigers van het onderwijsveld over de wijze waarop deze beoordeling zal plaatsvinden. Bij deze afspraken is het uitgangspunt dat de procedure die de student dient te doorlopen laagdrempelig en toegankelijk is en niet tot onnodige extra administratieve lasten bij de instellingen leidt.
Instellingen kunnen ook voor de desbetreffende opleidingen bepalen welke informatie van de student – zowel de Nederlandse als de internationale student – nodig is om deze beoordeling goed te kunnen maken. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de voorwaarden voor inschrijving en de onderwerpen waar het gevoerde beleid van de instellingen betrekking op moet hebben. De regeling zal gelijkluidend zijn aan het studiejaar 2021–2022.
Dit wetsvoorstel regelt dat de studenten die worden ingeschreven terwijl zij bij inschrijving nog niet hebben voldaan aan alle vooropleidings- of toelatingseisen, een bepaalde periode krijgen om alsnog te voldoen aan deze eisen. De student blijft ingeschreven staan indien hij tijdig aan deze eisen voldoet. De instelling moet de studenten uitschrijven die niet tijdig aan de eisen voldoen.
Instroom associate degree-, bachelor- en masteropleiding per 1 september 2022
Studenten die per 1 september 2022 worden ingeschreven terwijl zij nog niet aan alle vooropleidingseisen voldoen, krijgen tot 1 januari 2023 de tijd om alsnog aan de vooropleidingseisen te voldoen. Dit betreft studenten die worden ingeschreven voor een associate degree-opleiding en een bacheloropleiding.
Voor studenten die worden ingeschreven voor een masteropleiding per 1 september 2022 terwijl zij nog niet aan de toelatingseisen hebben voldaan, geldt dat de instelling zelf bepaalt vóór welke datum de student alsnog aan de reguliere toelatingseisen moet hebben voldaan. Deze datum ligt echter niet eerder dan 1 januari 2023 en niet later dan 1 september 2023. Studenten kunnen zo ook later in het studiejaar, na 1 januari 2023, de vakken of tentamens van de bacheloropleiding inhalen. Hiervoor is gekozen, omdat het organisatie- en roostertechnisch gunstiger kan zijn voor zowel de opleiding als de student. Op deze wijze krijgt de student voldoende tijd alsnog aan de eisen te voldoen, zonder dat de situatie wordt gecreëerd dat een student zijn masterdiploma eerder kan behalen dan zijn bachelordiploma.
Instellingen wordt de ruimte geboden zelf invulling te geven aan de bevoegdheid om studenten in te schrijven die nog niet aan alle toelatingseisen voldoen op een manier die het best past bij specifieke kenmerken van de overgang van bachelor naar master in het hbo en het wo. In het Servicedocument Hoger Onderwijs worden hierover nadere afspraken vastgelegd. De hogescholen hanteren voor de toelating tot de hbo-master dezelfde termijn als voor studenten die in de bachelor worden ingeschreven, namelijk 1 januari 2023.
Als een student niet binnen de gestelde termijn alsnog aan de eisen voldoet, is de instelling verplicht de student uit te schrijven. Indien dit een individuele student overkomt buiten zijn of haar schuld, voorziet dit wetsvoorstel in een hardheidsclausule. Als toepassing van de gestelde termijn tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, kan deze termijn worden verlengd tot uiterlijk 1 september 2023. Dit voorziet in een termijn die kort genoeg is om het «normale» systeem niet te veel te ontregelen, en lang genoeg om de student alsnog de mogelijkheid te geven aan de eisen te voldoen.
Instroom bachelor- en masteropleiding per 1 februari 2023
De regering verwacht dat door de terugkeer van fysiek onderwijs en de inspanning die instellingen leveren om coronagerelateerde studievertragingen op korte termijn aan te pakken, bijvoorbeeld door inzet van middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs, het mogelijk zal zijn om per 1 februari 2023 met een afgeronde vooropleiding in of door te stromen in of naar het hoger onderwijs. Indien desondanks blijkt dat er tegen die tijd studenten zijn die door COVID-19 nog niet voldoen aan alle vooropleidings- of toelatingseisen voor een opleiding met een februari-instroom, kan het instellingsbestuur ook voor dat instroommoment een (aspirant-)student inschrijven die nog niet aan alle vooropleidings- of toelatingseisen voldoet. Het instellingsbestuur kan deze bevoegdheid slechts gebruiken als kan worden aangetoond dat de gevolgen van COVID-19 de oorzaak zijn van de studievertraging van de (aspirant-)student.
Alle studenten die worden ingeschreven per 1 februari 2023 terwijl zij nog niet aan alle vooropleidings- of toelatingseisen voldoen, krijgen het resterende deel van het studiejaar 2022–2023 de tijd om alsnog aan de instroomeisen te voldoen. De termijn voor het alsnog voldoen aan de toelatingseisen voor een masteropleiding zal niet worden vastgesteld op een jaar zoals dit wel kan bij studenten die per 1 september 2022 instromen in een masteropleiding. De belangrijkste reden hiervoor is dat het van belang is om de inbreuk op het «normale» stelsel zo beperkt mogelijk te houden en vanaf het studiejaar 2023–2024 over de volle breedte weer terug te keren in een reguliere situatie waarin geen afwijkingen van wet- en regelgeving meer nodig zijn. Zou een per 1 februari ingestroomde student langer de tijd krijgen dan een half jaar, dan houdt dit in dat voor het studiejaar 2023–2024 opnieuw zou moeten worden voorzien in een mogelijkheid om bij herinschrijving af te wijken van de vooropleidings- en toelatingseisen. Het is in het belang van de student die per 1 februari 2023 instroomt dat het haalbaar is om in de resterende maanden van het studiejaar de opgelopen achterstand in te halen. Instellingen spannen zich hiertoe in.
Er is niet voorzien in een expliciete verplichting voor instellingen om de student uit te schrijven als deze niet alsnog voor afloop van het studiejaar (dat wil zeggen voor 1 september 2023) aan alle vooropleidings- of toelatingseisen voldoet. Een dergelijke verplichting is niet nodig. Als een student op 1 september 2023 niet alsnog aan alle eisen voldoet, dan kan de student zich niet opnieuw inschrijven voor het studiejaar 2023–2024, omdat niet is voorzien in een mogelijkheid voor een afwijkende inschrijving in dat studiejaar.
Rechten van de student
Een student die wordt ingeschreven op basis van de tijdelijke voorziening die met dit wetsvoorstel wordt geregeld, geniet dezelfde rechten en plichten als overige ingeschreven studenten in het ho. Dat wil zeggen dat hij op grond van artikel 7.34 WHW onder meer recht heeft op deelname aan onderwijs, op tentaminering en op studiebegeleiding. De instelling heeft dus ook ten aanzien van deze student de verantwoordelijkheid om de studievoortgang en individuele studiebegeleiding van de student te bewaken. Deze regels leggen de instellingen vast in hun Onderwijs- en Examenregeling.15 Wanneer een student onverhoopt na te zijn ingeschreven op basis van het tijdelijke artikel 7.37e WHW toch de opleiding moet verlaten, zullen de instellingen ervoor zorgen dat de student de studiepunten die hij heeft behaald, zo veel mogelijk kan benutten in zijn vervolgstudie. Dit volgt uit de WHW, waar is geregeld dat als een student één of meerdere tentamens met goed gevolg heeft afgelegd, deze hiervoor een bewijsstuk ontvangt.16 Dit bewijsstuk kan de student (op een later instroommoment) overhandigen aan de examencommissie van de vervolgopleiding, die op basis hiervan bepaalt of en voor welke vrijstellingen de student eventueel in aanmerking komt.17
Tegen beslissingen die instellingen nemen ten aanzien van de in- en uitschrijving van studenten, waaronder ook het vaststellen van de termijn, kan ingevolge artikel 7.63a, tweede lid, WHW bezwaar worden gemaakt bij de geschillenadviescommissie. Tegen een beslissing van de geschillenadviescommissie staat ingevolge artikel 7.66 WHW beroep open bij het college van beroep voor het hoger onderwijs.18
Zodra een student is ingeschreven voor een opleiding in het hoger onderwijs, betekent dit dat hij recht heeft op studiefinanciering19 voor het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs en collegegeld is verschuldigd. De student die twee inschrijvingen heeft aan een of twee verschillende bekostigde instellingen voor hoger onderwijs, betaalt collegegeld voor één inschrijving (artikel 7.48, eerste lid, WHW). Mbo-studenten die worden ingeschreven in het ho betalen lesgeld aan de instelling voor het mbo en zijn vrijgesteld voor het betalen van wettelijk collegegeld tot de hoogte van het lesgeld. De studenten benutten hun recht op wettelijk verlaagd collegegeld in de tijd dat zij zowel in het mbo als in het hbo ingeschreven staan (artikel 7.48, tweede lid, WHW). De student komt, bij uitschrijving voor 1 januari 2023, in het daarop volgende studiejaar in het hoger onderwijs niet opnieuw in aanmerking voor verlaging van het collegegeld.
De student die staat ingeschreven voor zowel het beroepsonderwijs als voor een opleiding in het ho zal alleen nog op grond van de inschrijving in het ho studiefinanciering ontvangen (artikel 2.15 Wsf 2000). Hiermee vervalt het recht op de basisbeurs waarop de student in het beroepsonderwijs aanspraak kon maken. De bedragen die de student (aanvullend) kan lenen zijn hierdoor hoger. Bij de terugbetaling van de studieschuld komt de student vervolgens in aanmerking voor de terugbetaalvoorwaarden die gelden bij studiefinanciering voor hoger onderwijs.
De student die voor 1 februari 2023 wordt uitgeschreven uit het hoger onderwijs kan aanspraak maken op de zogenaamde «1-februari-regeling». Als de student niet over datzelfde jaar opnieuw studiefinanciering krijgt toegekend als ho-student, dan hoeven de prestatiebeurs hoger onderwijs en de kosten voor het studentenreisproduct niet te worden terugbetaald (artikel 5.10 Wsf 2000).
In het kader van dit wetsvoorstel dient het instellingsbestuur de toelaatbaarheid van individuele studenten te beoordelen. In het kader van deze beoordeling kunnen bijvoorbeeld afrondingsadviezen worden opgesteld door het toeleverend onderwijs. Dit zal extra regeldruk meebrengen. Ook het monitoren of de student voor de gestelde termijn voldoet aan alle (nadere) vooropleidings- en toelatingseisen, zal enige administratieve lasten meebrengen voor de instelling. Deze regeldrukkosten zijn afhankelijk van de aantallen studenten die door COVID-19 niet tijdig aan de alle vooropleidings- of toelatingseisen voldoen. De aantallen studenten die dit jaar op grond van dit wetsvoorstel worden toegelaten alvorens zij aan alle vooropleidings- en toelatingseisen hebben voldaan, zijn nog onduidelijk. Over de regeldrukkosten die afhankelijk zijn van deze aantallen, kunnen daarom nog geen concrete uitspraken worden gedaan.
Hoewel een deel van de regeldrukkosten nog onzeker is, zijn op voorhand wel een aantal regeldrukaspecten te benoemen voor de inhoudelijke naleving van dit wetsvoorstel door ho-instellingen. Het gaat dan om het beleid dat de instelling dient vast te leggen als uitwerking van dit wetsvoorstel, de plicht om studenten actief uit te schrijven als zij niet binnen de gestelde termijn alsnog voldoen aan de vooropleidings- en toelatingseisen en de afstemming die wordt gevraagd met de medezeggenschap. Voor het bekostigde onderwijs zou dit neerkomen op ten minste € 331.000,- volgens de Rijksbrede regeldrukmethodiek. Dit betreft een eerste inschatting van circa 10 uur beleid formuleren, 4 uur afstemming medezeggenschap, 16 uur afstemming met het toeleverend onderwijs, 16 uur voor het actief uitschrijven van studenten en 80 uur aan communicatie en begeleiding. Hierbij wordt uitgegaan van het vaste uurtarief van € 50,– per bekostigde ho-instelling. Dit komt neer op zo’n € 6.000,- per instelling, wat ook voor het niet-bekostigde onderwijs zal gelden. Daarnaast zal dit wetsvoorstel ook indirect gevolgen hebben voor het toeleverend onderwijs, dat voor bepaalde studenten een afrondingsadvies zal opstellen. Voor de inschrijving zelf worden geen extra administratieve lasten verwacht, omdat dit geen extra handeling vergt.
Voor de aspirant-student geldt dat hij of zij zoals gebruikelijk een aanmelding doet via studielink. Ook in jaren waarin COVID-19 geen rol speelt, moeten aspirant-studenten zich aanmelden voordat zij de vooropleiding hebben afgerond. In die zin verandert er voor de aspirant-student niets. Mocht de inschrijving plaatsvinden zonder dat de aspirant-student aan alle vooropleidings- en toelatingseisen heeft voldaan, dan kan het zo zijn dat de ho-instelling nog extra gegevens van de aspirant-student opvraagt. Dit gebeurt regulier overigens ook met regelmaat bijvoorbeeld in het kader van de studiekeuzecheck. Vervolgens is het na inschrijving een volledig geautomatiseerd proces op basis waarvan de onderwijsinstelling controleert of de aspirant-student alsnog aan de vooropleidings- en toelatingseisen heeft voldaan.
Indien een student is ingeschreven zonder dat bij aanvang van de opleiding aan de vooropleidings- of toelatingseisen is voldaan, dan combineert de student (tijdelijk) twee opleidingen. Voor de student is van belang dat het haalbaar is om in de gestelde termijn de opgelopen achterstand in de vooropleiding in te halen, zonder dat dit ten koste gaat van de studievoortgang van de nieuwe opleiding. Een inschatting van de haalbaarheid van het combineren van twee opleidingen wordt ook door de instelling gemaakt waar de student zich inschrijft, eventueel op basis van advies van de instelling van vooropleiding. De student moet zelf ook deze inschatting maken. Op deze manier wordt voorkomen dat de student te zwaar wordt belast, zodat de impact op het doenvermogen van de student beperkt blijft.
Artikel 7.37e WHW geldt onverkort voor Caribisch Nederland. In Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) is een rechtspersoon voor hoger onderwijs, te weten Saba University School of Medicine. Artikel 7.37e WHW van dit wetsvoorstel geldt ook voor inschrijving aan deze onderwijsinstelling. Caribisch Nederland kent geen andere instellingen voor hoger onderwijs die op grond van de WHW onderwijs verzorgen.
Dit wetsvoorstel heeft naar verwachting geen effecten op de gendergelijkheid.
Met de inschrijving van studenten die nog niet aan alle vooropleidings- of toelatingseisen voldoen, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande inschrijvingsprocessen. Daardoor zijn de administratieve lasten beperkt. De aspirant-studenten melden zich op de gebruikelijke wijze aan via Studielink. Op deze manier is de informatie-uitwisseling tussen de instellingen en DUO geborgd. Conform het reguliere inschrijfproces, zal DUO de in de registers bekende vooropleiding bekend maken aan de instelling. De aspirant-student is vervolgens verantwoordelijk voor het aanleveren van de benodigde bewijsstukken, waaronder, indien van toepassing, het afrondingsadvies zoals opgesteld door de toeleverende instelling, op basis waarvan het instellingsbestuur kan besluiten de aspirant-student in te schrijven. Deze beoordeling van individuele aanmeldingen wijkt beperkt af van het reguliere inschrijfproces.
Tijdens de periode waarin de student ingeschreven staat, kan de instelling via de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens met DUO vaststellen op welk moment de student een Nederlandse vooropleiding heeft afgerond. Indien het een buitenlandse vooropleiding betreft, zal de student zorg moeten dragen voor tijdige aanlevering van het getuigschrift.
De toeleverende instelling houdt rekening met een tijdige zitting van de examencommissie, zodat de informatie over afgeronde opleidingen tijdig in de onderwijsregisters is verwerkt. In de gevallen waarin uitschrijving voorgeschreven is op grond van dit wetsvoorstel, zal de instelling de student actief moeten uitschrijven. Ook dit is een handeling die beperkte aanvullende administratieve werkzaamheden vraagt van de instellingen.
De student die staat ingeschreven voor zowel het beroepsonderwijs als voor een opleiding in het hoger onderwijs zal alleen nog op grond van de inschrijving in het hoger onderwijs studiefinanciering ontvangen (artikel 2.15 Wsf 2000). Uit het systeem van DUO volgt dat de student in aanmerking komt voor studiefinanciering op grond van de inschrijving in het hoger onderwijs. Dit vraagt geen aanpassing in het systeem.
Onderhavig wetsvoorstel regelt de juridische kaders waarbinnen instellingen kunnen afwijken van de vooropleidings- en toelatingseisen in de WHW. Het instellingsbestuur geeft hier uitvoering aan door middel van beleid, wat zij aan de medezeggenschap voorlegt voor advies. De instelling legt hiermee intern verantwoording af over de wijze waarop zij invulling geeft aan de aan haar toegekende bevoegdheid. Het externe toezicht vindt plaats door de Inspectie van het Onderwijs. Indien signalen hiertoe aanleiding geven, zal zij toetsen in hoeverre het instellingsbestuur zich houdt aan de wettelijke kaders, het beleid dat de instelling zelf heeft geformuleerd en hoe dit zich verhoudt tot haar handelen.
Gevolgen voor de bekostiging en instellingen
Een gevolg van dit wetsvoorstel is dat studenten die doorstromen vanuit het mbo naar het hbo, vanuit het hbo naar het wo, en binnen het hbo en wo, tijdelijk een inschrijving bij twee instellingen kunnen hebben. Het uitgangspunt is dat de overheid één keer rijksbekostiging betaalt voor de inschrijving van een student, en de student voor een inschrijving aan een bekostigde instelling eenmaal les-, cursus- of collegegeld betaalt. De geldende regel daarbij is dat de opleiding die de «eerste inschrijving» heeft de bekostiging krijgt toegekend. Voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022 is afgesproken dat de vervolgopleiding geregistreerd wordt als «eerste opleiding» en daarmee de bekostiging ontvangt. Dezelfde systematiek wordt gebruik voor het studiejaar 2022–2023.
Financiële gevolgen instellingen en uitvoeringsorganisaties
De aan dit wetsvoorstel verbonden kosten zijn afhankelijk van de aantallen studenten die een beroep doen op de in dit wetsvoorstel gecreëerde mogelijkheid. Een deel van de instellingen zal inkomsten missen, omdat er niet dubbel bekostigd wordt. Daarnaast zullen instellingen kosten hebben voor de extra registratie van deze studenten. De inschatting is dat gemiste inkomsten en kosten voor uitvoering relatief laag zullen zijn. De gevolgen van de instroom van studenten in studiejaar 2022–2023 worden zichtbaar in de oktobertelling van 2022 en dit loopt mee in de reguliere systematiek van de raming van de aantallen studenten van de referentieraming 2023.
Dit wetsvoorstel is in conceptvorm besproken met de Universiteiten van Nederland (UNL), Vereniging Hogescholen (VH), Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), MBO Raad en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). Ook is de Landelijke Commissie Gedragscode geraadpleegd. Het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO), de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO) en de Landelijke studentenvakbond (LSVb) zijn bij de ontwerpfase van het wetsvoorstel betrokken geweest.
Van 9 maart 2022 tot en met 16 maart 2022 is dit wetsvoorstel ter internetconsultatie aangeboden. Daarnaast is het wetsvoorstel ter advisering voorgelegd aan DUO, de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie), de Auditdienst Rijk en het Adviescollege toetsing regeldruk.
Tijdens de internetconsultatie zijn twee openbare reacties binnengekomen, de reacties waren positief. Eén van de respondenten gaf aan dat de mogelijkheid om tijdelijk afwijkend te kunnen inschrijven voor een masteropleiding de nodige ruimte biedt voor flexibiliteit in het studieschema.
De VO-raad staat positief tegenover deze vorm van maatwerk bij de doorstroom tussen het mbo en het hoger onderwijs. De VO-raad vraagt zich af of eenzelfde mogelijkheid te realiseren valt voor de doorstroom tussen het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs, omdat ook de corona-examenlichtingen in het voortgezet onderwijs onevenredig veel last hebben gehad van de schoolsluitingen.
Het staat vast dat ook leerlingen in het voortgezet onderwijs last hebben ondervonden van COVID-19 en de daarmee gepaard gaande maatregelen. De regering heeft in dat kader, net als vorig studiejaar, de gevolgen voor deze doelgroep getracht te mitigeren middels het Besluit eindexamens 2022.20 Om die reden ziet de regering, net als de voorgaande twee studiejaren, geen aanleiding om het voor vo-leerlingen mogelijk te maken om zonder diploma in te stromen in het hoger onderwijs.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft dit wetsvoorstel niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen nieuwe gevolgen heeft voor de regeldruk.
DUO heeft aangegeven dat de met dit wetsvoorstel voorgestelde maatregel uitvoerbaar is. DUO heeft tevens vastgesteld dat de met dit wetsvoorstel geïntroduceerde maatregel geen impact heeft op de systemen en uitvoeringsprocessen binnen de hoofdproducten Registers, Bekostiging en Studiefinanciering. Dit komt doordat de voorgestelde maatregel geen veranderingen in het administratieve ketenproces van aanmelden en inschrijven in het hoger onderwijs voor DUO met zich brengt. Dat geldt ook voor de aanspraak op bekostiging en de aanspraak op studiefinanciering.
In het kader van het geïntegreerde toezicht is het wetsvoorstel uitgezet bij de Auditdienst Rijk (ADR). De ADR heeft binnen de verkorte termijn van de uitvoeringstoets geen opmerkingen gemaakt.
De inspectie acht de maatregelen uitvoerbaar en handhaafbaar. Wel vraagt de inspectie aandacht voor het kunnen aantonen van coronagerelateerde vertraging. De inspectie acht het wenselijk dat instellingen hierover heldere beslisregels opstellen en duidelijk communiceren richting (aspirant-)studenten. De regering onderschrijft dit belang. In het wetsvoorstel is daarom ook opgenomen dat het instellingsbestuur, net als voorgaande jaren, beleid moet vaststellen over hoe zij omgaat met de bevoegdheid. Bovendien rust op het instellingsbestuur de plicht om aspirant-studenten goed te informeren over de geldende vooropleidingseisen.
Daarnaast vraagt de inspectie aandacht voor de status van het Servicedocument Hoger Onderwijs. Dit servicedocument wordt sinds de start van de coronacrisis gebruikt om op landelijk niveau richtsnoeren mee te geven. Net als afgelopen twee studiejaren zullen op landelijk niveau afspraken worden gemaakt tussen de koepels en de studentenorganisaties over hoe praktisch omgegaan zal worden met de bevoegdheid die met dit wetsvoorstel wordt gecreëerd.
Het is uiteindelijk aan de individuele onderwijsinstelling om dit te vertalen in beleid. Op dit beleid heeft de medezeggenschap adviesrecht. Met dit beleid geeft de instelling aan hoe zij omgaat met de bevoegdheid om studenten toe te laten die ten gevolge van COVID-19 nog niet aan alle vooropleidings- of toelatingseisen hebben kunnen voldoen. De regering gaat ervan uit dat het instellingsbestuur dit beleid ook voldoende kenbaar zal maken, zodat de aspirant-student weet welk beleid de instelling voert.
De inspectie heeft ook aandacht gevraagd voor de rechtsbescherming van de aspirant-student in relatie tot de afspraken die in het Servicedocument worden neergelegd. Het aangrijpingspunt voor de aspirant-student zal zijn het hiervoor genoemde instellingsbeleid. Het instellingsbestuur is in beginsel gehouden om conform haar eigen beleid te handelen. Wanneer zij daarvan afwijkt, moet dat goed worden uitgelegd. In een eventuele rechtsbeschermingsprocedure kan dit dan door de student aan de orde worden gesteld.
De maatregel uit deze wet, dient op zeer korte termijn in werking te treden. In de artikelsgewijze toelichting wordt de inwerkingtredingsdatum toegelicht. Gelet op de spoedeisendheid waarmee de maatregelen moeten worden ingevoerd wordt afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. Bovendien heeft het voor de doelgroep (de onderwijsinstellingen en de aspirant-studenten) een bijzonder voordeel, namelijk op een zo kort mogelijke termijn zekerheid krijgen over het inschrijvingsregime voor het studiejaar 2022–2023.
Artikel I, onderdeel A
Met de opzet van het voorgestelde artikel 7.37e WHW is aangesloten bij de reeds in de WHW bestaande regeling voor het studiejaar 2021–2022 (artikel 7.37d WHW). Ten opzichte van artikel 7.37d WHW zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht. Wel is een redactionele wijziging aangebracht. In de nieuwe bepaling is verduidelijkt dat slechts afgeweken wordt van de vooropleidings- en toelatingseisen, door alleen af te wijken van de volzin voor de eerste komma van artikel 7.37 WHW. Daarmee is verduidelijkt dat deze afwijking onverminderd het bepaalde in artikel 7.8b, vijfde lid en 7.31a tot en met 7.31d WHW is.
Gelet op het feit dat artikel 7.37e zal zijn uitgewerkt na afloop van het studiejaar 2022–2023 is in het achtste lid geregeld dat de bepaling per 1 september 2023 vervalt.
Artikel I, onderdeel B
De bepaling die thans is opgenomen in artikel 117 van de Wet voortgezet onderwijs BES wordt met de Wet voortgezet onderwijs 2020 overgeheveld naar artikel 2.86 van laatstgenoemde wet. Om die reden wordt met artikel I, onderdeel B, de verwijzing naar de Wet voortgezet onderwijs BES, zowel in artikel 7.37d als in artikel 7.37e, vervangen door een verwijzing naar de Wet voortgezet onderwijs 2020, die op 1 augustus 2022 inwerking treedt.
Artikel II Inwerkingtredingsbepaling
Hieronder wordt per onderdeel ingegaan op de voorziene wijze van inwerkingtreding
Artikel I, onderdeel A, treedt in werking met ingang van de dag nadat de wet in het Staatsblad is geplaatst. Hiermee wordt op een zo kort mogelijke termijn voorzien in een bevoegdheid voor het instellingsbestuur om aspirant-studenten die ten gevolge van COVID-19 niet aan de vooropleidings- of toelatingseisen voldoen, in te schrijven. Om de inschrijvingen zo ordentelijk mogelijk te laten verlopen en vanwege de voorbereidingen die aspirant-studenten dienen te treffen om te kunnen starten met de opleiding, is het wenselijk dat instellingen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval vanaf 1 augustus 2022, studenten kunnen inschrijven. Om die reden is voor de situatie dat het wetsvoorstel niet met ingang van 1 augustus 2022 of eerder in werking treedt, voorzien in terugwerkende kracht.
Artikel I, onderdeel B, treedt in werking op 1 augustus 2022. Op 1 augustus 2022 wordt de Wet voortgezet onderwijs BES ingetrokken en vervangen door de Wet voortgezet onderwijs 2020. Mocht dit onderdeel na 1 augustus 2022 inwerking treden, dan zal de wijziging terugwerken tot 1 augustus 2022. Dit omdat ook onderdeel A zal terugwerken tot 1 augustus 2022.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf