Dit wetsvoorstel voorziet in een wijziging van verschillende wetten ter uitvoering van de Europese markttoezichtverordening1 (hierna ook: markttoezichtverordening of nieuwe markttoezichtverordening). De markttoezichtverordening is op 16 juli 2019 in werking getreden (conform artikel 44, op de twintigste dag na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie). Vanaf 16 juli 2021 is de markttoezichtverordening van toepassing. De artikelen 29 tot en met 33 en artikel 36 zijn evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2021.
Deze markttoezichtverordening regelt het markttoezicht op producten en heeft als doel het waarborgen dat producten voldoen aan de harmonisatiewetgeving van de Unie. Zij vervangt de artikelen 15 tot en met 29 van verordening (EG) nr. 765/2008 inzake accreditatie en markttoezicht2 (hierna ook: oude markttoezichtverordening).
Dit wetsvoorstel is nodig omdat de markttoezichtverordening vereist dat de instanties die zijn belast met het houden van markttoezicht over enkele bevoegdheden beschikken waarover zij op dit moment niet beschikken. Het wetsvoorstel voorziet hierin. Daarnaast bevat het wetsvoorstel bepalingen over de verplichtingen van marktdeelnemers, het verhalen van kosten op marktdeelnemers en wordt een sanctieregime ingesteld. Waar nodig worden in de wetgeving voorkomende begrippen uit de oude markttoezichtverordening vervangen door begrippen van de nieuwe markttoezichtverordening. Het wetsvoorstel bevat verder geen aanvullende nationale maatregelen. Notificatie van het wetsvoorstel op grond van richtlijn 2006/123/EG3 of richtlijn 2015/1535/EU4 is dus niet vereist.
In hoofdstuk 2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting zullen de inhoud en achtergrond van de oude markttoezichtverordening worden toegelicht, waarna in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de inhoud van de nieuwe markttoezichtverordening. In hoofdstuk 4 wordt de inhoud van dit wetsvoorstel uiteengezet. In hoofdstuk 5 worden de uitgebrachte adviezen en de uitkomsten van de uitvoerings- en handhavingstoetsen van de bevoegde autoriteiten behandeld en het gevolg dat daaraan is gegeven. Tot slot bevat deze memorie van toelichting een artikelsgewijze toelichting inclusief een transponeringstabel met betrekking tot de markttoezichtverordening.
Dit wetvoorstel voorziet tevens in de uitvoering van een Europese verordening die betrekking heeft op de etikettering van banden van motorvoertuigen5. Deze verordening is met ingang van 1 mei 2021 van toepassing en maakt ook deel uit van de EU-harmonisatiewetgeving waarop de nieuwe markttoezichtverordening van toepassing is. De uitvoering van deze etiketteringsverordening wordt geregeld in de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994).
Deze nieuwe etiketteringsverordening ((EU) 2020/740) bevat voorschriften voor de bandenlabels van nieuwe banden met betrekking tot de eigenschappen brandstofefficiëntie, grip op nat wegdek, extern afrolgeluid en grip op sneeuw en ijs. Doel van de verordening is betere zichtbaarheid van de bandenlabels met meer en duidelijkere informatie om consumenten en wagenparkbeheerders beter te informeren en te stimuleren om te kiezen voor zuinigere, veiligere en stillere banden. De verordening geldt voor personen-, bestel- en vrachtautobanden. Op termijn wordt ook informatie over slijtage aan het label toegevoegd zodat ook die eigenschap in de keuze voor nieuwe banden kan worden meegenomen.
Volgens vast kabinetsbeleid is er bij de uitvoering van deze verordening in dit wetsvoorstel sprake van zuivere uitvoering van EU-wetgeving. De uitvoering betreft slechts een verbodsbepaling op overtreding van artikelen van de verordening en de sanctionering op inbreuken daarvan alsmede de aanwijzing van een markttoezichtautoriteit. Een transponeringstabel met betrekking tot deze etiketteringsverordening is opgenomen onder punt III van deze toelichting.
Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel, in de wettelijke basis in de Wvw 1994 ten behoeve van de hernieuwde implementatie van drie richtlijnen die betrekking hebben op specifieke eisen die van belang zijn in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen en het markttoezicht daarop. Deze richtlijnen vallen ook onder de nieuwe markttoezichtverordening. Ook voorziet dit wetsvoorstel in de wettelijke basis ten behoeve van de aanvullende implementatie van een richtlijn in verband met de etikettering van personenauto’s. Voor een meer uitgebreide toelichting op de inhoud en achtergronden van de genoemde richtlijnen en de uitvoering daarvan in de Wvw 1994 wordt verwezen naar de inleidende toelichting bij artikel 2.6 in het artikelsgewijze deel van deze memorie van toelichting. Transponeringstabellen voor de implementatie van de richtlijnen zullen bij de uiteindelijke implementatiewetgeving op grond van de Wvw 1994 worden gevoegd.
Deze memorie van toelichting wordt in overeenstemming met de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Justitie en Veiligheid, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, alsmede de Staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgebracht.
In 2008 is de oude markttoezichtverordening vastgesteld. Deze werd per 1 januari 2010 van toepassing. De oude markttoezichtverordening strekte ertoe te waarborgen dat de producten die vallen onder het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie en waarvoor geharmoniseerde regelgeving geldt, voldoen aan eisen die een hoog beschermingsniveau bieden voor de algemene belangen, zoals de gezondheid en veiligheid voor de mens. Hiertoe bevatte die verordening regels omtrent accreditatie, markttoezicht, controle van producten uit landen buiten de Europese Unie (derde landen) en de CE-markering. De regels omtrent markttoezicht en controle van producten uit landen buiten de Europese Unie (artikelen 15 tot en met 29), waarvan de uitvoering overigens niet noopten tot aanpassing van regelgeving, worden hieronder uitgelicht.6
De oude markttoezichtverordening legt de markttoezichtautoriteiten en de lidstaten bevoegdheden, taken en verplichtingen op. Zo moeten de markttoezichtautoriteiten op toereikende schaal en op passende wijze de kenmerken van producten controleren door middel van een verificatie van de documenten en, zo nodig, door fysieke en laboratoriumcontroles op basis van geschikte monsters. Wanneer zij dat nodig achten, mogen de autoriteiten van de lidstaten producten die een ernstig risico met zich meebrengen, terugroepen, uit de handel nemen, verbieden deze producten op de markt aan te bieden, vernietigen of op een andere manier onbruikbaar maken. Ook zien de lidstaten toe op een efficiënte samenwerking en uitwisseling van informatie over alle aangelegenheden inzake producten die een risico meebrengen. Er is een informatieplicht ten opzichte van het publiek, de Europese Commissie (hierna: de Commissie) en de overige lidstaten.
Ook stelt de verordening dat de autoriteiten die belast zijn met de controle van producten die de communautaire markt binnenkomen, moeten beschikken over de nodige bevoegdheden en middelen om hun taken goed te kunnen uitvoeren. Autoriteiten die belast zijn met de controle aan de buitengrenzen wordt opgelegd in welke situaties zij het in het vrije verkeer brengen van een product moeten opschorten. Ook wordt omschreven in welke situaties deze opgeschorte producten weer vrijgegeven kunnen worden en in het geval een product niet voldoet of ernstige risico’s met zich meebrengt, welke maatregelen genomen dienen te worden door de markttoezichtautoriteiten. Het gedeelte over markttoezicht en controle van producten uit derde landen van de oude markttoezichtverordening heeft vooral tot praktische aanpassingen geleid. Zo is er onder andere een communautair ICT-systeem voor de snelle uitwisseling van informatie en een algemeen informatiebeheersysteem opgezet, moesten de lidstaten zorgen voor geschikte communicatie- en coördinatiemechanismen en dienden de lidstaten periodiek een evaluatie en beoordeling van hun markttoezichtactiviteiten uit te voeren.
In de memorie van toelichting bij de Wet aanwijzing nationale accreditatie instantie is uitgelegd dat voor de bepalingen van de oude markttoezichtverordening waarvoor een wettelijke basis nodig is, aan dit vereiste is voldaan. In de productregelgeving ter implementatie van geharmoniseerde Europese regels is voorzien in producteisen en toezicht op de naleving van die specifieke eisen. Het gaat hier om bijvoorbeeld de Warenwet, de Telecommunicatiewet, de Metrologiewet, de Wet scheepsuitrusting 2016 of de Wet pleziervaartuigen 2016. Voor zover de productspecifieke regelgeving geen mogelijkheden bevat om in te grijpen bij producten die een ernstig risico vormen, kan op grond van de Warenwet worden ingegrepen. Ook is in die memorie toegelicht dat de bevoegdheden van de markttoezichtautoriteiten tot het vorderen van inlichtingen, het betreden van bedrijfsruimten van de marktdeelnemers en het nemen van de nodige monsters kunnen worden ontleend aan respectievelijk de artikelen 5:16, 5:15 en 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op 19 december 2017 heeft de Commissie een mededeling uitgebracht aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s met als titel «Het goederenpakket: Het vertrouwen in de eengemaakte markt versterken»7 (hierna: de mededeling).
In de mededeling stelt de Commissie dat de interne markt een van de grootste troeven van de Europese Unie is. Volgens de Commissie zijn er echter twee structurele tekortkomingen op de interne markt voor goederen. Dit betreft ten eerste tekortkomingen in de handhaving van de geharmoniseerde EU-veiligheidsvoorschriften voor producten. Ondanks verreikende veiligheidsvoorschriften zijn er nog te veel onveilige en illegale producten op de markt, aldus de Commissie. De tweede tekortkoming is volgens de Commissie gelegen in producten die niet of slechts gedeeltelijk onder geharmoniseerde EU-veiligheidsvoorschriften voor producten vallen (bijvoorbeeld meubelen, tafelgerei of bepaalde bouwmaterialen). Dergelijke producten kunnen in de ene lidstaat als veilig worden beschouwd, maar in een andere lidstaat problemen ondervinden om in de handel te worden gebracht. Om de structurele tekortkomingen te ondervangen, heeft de Commissie tegelijkertijd met de mededeling een herziening van verordening (EG) 765/2008 inzake markttoezicht en van verordening (EG) 764/2008 inzake de wederzijdse erkenning van technische voorschriften8, voorgesteld. Op 15 februari 2019 is een politiek akkoord bereikt over het voorstel. De nieuwe markttoezichtverordening is op 17 april 2019 aangenomen door het Europees Parlement en op 14 juni 2019 door de Europese Raad.
De nieuwe markttoezichtverordening is van toepassing op producten waarop de in bijlage I bij de markttoezichtverordening vermelde Europese harmonisatiewetgeving van toepassing is. In gevallen waarin de productspecifieke harmonisatiewetgeving bepalingen met hetzelfde doel bevat ten aanzien van markttoezicht en handhaving die specifieker zijn dan bepalingen in de markttoezichtverordening, gelden de bepalingen uit de productspecifieke harmonisatiewetgeving (artikel 2, eerste lid, van de markttoezichtverordening).
De artikelen 25 tot en met 28 van de markttoezichtverordening die zien op controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen, zijn van toepassing voor zover het Unierecht geen specifieke bepalingen bevat over de controle van dergelijke producten.
Tevens laat de toepassing van deze markttoezichtverordening onverlet dat de markttoezichtautoriteiten specifiekere maatregelen nemen zoals bepaald in de richtlijn algemene productveiligheid9. Ook laat deze verordening de artikelen 12 tot en met 15 van de richtlijn inzake elektronische handel10, die zien op de aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden, onverlet.
Eén van de doelen van de nieuwe markttoezichtverordening is de samenwerking tussen nationale markttoezichtautoriteiten11 verder versterken, zowel wat betreft de informatie-uitwisseling als de grensoverschrijdende handhavingsprocedures. Om deze samenwerking te versoepelen, kan bewijsmateriaal dat door een markttoezichtautoriteit in een lidstaat wordt gebruikt, zonder verdere formele vereisten door markttoezichtautoriteiten in een andere lidstaat worden gebruikt als onderdeel van onderzoeken om de conformiteit van producten te verifiëren (artikel 11, zesde lid).
In artikel 20 wordt verder het bestaande elektronische informatie-uitwisselingssysteem ICSMS gekoppeld aan het meldingssysteem voor zeer gevaarlijke producten RAPEX (EU Safety Gate), om zo de administratieve samenwerking tussen lidstaten te vergemakkelijken. Ook kunnen op basis van de markttoezichtverordening bevoegde autoriteiten elkaar verzoeken om wederzijdse bijstand bij een inbreuk binnen de Unie (artikelen 22–24). Een autoriteit van de ene lidstaat kan een autoriteit van een andere lidstaat verzoeken om informatie of om handhavingsmaatregelen. De aangezochte autoriteit is in beginsel verplicht tot medewerking. Dergelijke verzoeken lopen via de verbindingsbureaus van de betrokken lidstaten. De aangezochte autoriteit kan alleen gemotiveerd weigeren, bijvoorbeeld indien de verzoekende autoriteit niet voldoende heeft onderbouwd dat de gevraagde informatie noodzakelijk is om non-conformiteit vast te stellen.
De markttoezichtverordening bepaalt in artikel 35 dat de Commissie gemachtigd is om met derde landen overeenkomsten te sluiten om de doeltreffendheid van het markttoezicht te verbeteren. Deze overeenkomsten kunnen betrekking hebben op de gebruikte risicobeoordelingsmethodes, terugroepacties of andere maatregelen om non-conforme producten op te sporen.
Op grond van artikel 10 van de markttoezichtverordening dienen lidstaten één of meer bevoegde markttoezichtautoriteiten aan te wijzen. Om administratieve bijstand en samenwerking tussen markttoezichtautoriteiten uit verschillende lidstaten te vergemakkelijken, verplicht artikel 10 van de markttoezichtverordening de lidstaten eveneens tot de aanwijzing van een verbindingsbureau. Deze instantie is verantwoordelijk voor de coördinatie van de toepassing van de markttoezichtverordening in de lidstaat. In hoofdstuk 4 van deze memorie van toelichting wordt nader ingegaan op de aanwijzing van het verbindingsbureau in Nederland.
De markttoezichtverordening kent een breed scala aan onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden voor markttoezichtautoriteiten, deze staan beschreven in artikel 14 van de verordening. Gedeeltelijk is dit een continuering van bestaande bevoegdheden van de Nederlandse markttoezichthouders, gedeeltelijk worden nieuwe minimumbevoegdheden verlangd. Dit dient voornamelijk ter harmonisatie van het markttoezicht binnen de Europese Unie. In § 4.2 worden de afzonderlijke bevoegdheden toegelicht.
Op grond van artikel 25 van de markttoezichtverordening dienen lidstaten één of meer autoriteiten aan te wijzen die belast zijn met de controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen. Dit is een continuering van bestaande bevoegdheden.
Artikel 29 van de markttoezichtverordening bepaalt dat een Unienetwerk wordt opgericht. Dit netwerk, wat de opvolger is van de IMP-MSG groep waarin de oude markttoezichtverordening werd besproken, heeft tot doel om de nationale toezichthouders te ondersteunen in hun handhavingsuitvoering. In het netwerk zit per lidstaat een afgevaardigde van het verbindingsbureau, per lidstaat eventueel een nationale deskundige, de voorzitters van de administratieve samenwerkingsgroepen (zogenaamde ADCO’s) en de Commissie. Het idee is om kennis te delen en om administratieve ondersteuning te verlenen voor gezamenlijke onderzoeksactiviteiten. Het netwerk doet dit onder andere door in te zetten op het identificeren van gezamenlijke prioriteiten voor het markttoezicht in de Europese Unie en het faciliteren van grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over productevaluaties, risicobeoordeling en testmethodes. Het netwerk kan ook aan kennisontwikkeling doen door onder andere trainingen te organiseren, door uitwisseling van personeel en het uitnodigen van deskundigen.
De nieuwe markttoezichtverordening bevat ook verplichtingen voor marktdeelnemers, hier wordt in § 4.1 meer over toegelicht. Evenals in de oude markttoezichtverordening is het uitgangspunt van de nieuwe markttoezichtverordening dat conformiteit van producten in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de marktdeelnemer, meestal de fabrikant, die een product op de markt wil brengen. Daaruit vloeit ook voort dat de marktdeelnemer bij het vermoeden van een non-conformiteit het eerste aanspreekpunt moet zijn om meer informatie te verschaffen of desgewenst corrigerende maatregelen te nemen. Artikel 7 van de markttoezichtverordening expliciteert dat de marktdeelnemers bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico's die veroorzaakt worden door producten die zij op de markt aanbieden, samen dienen te werken met de markttoezichtautoriteiten. Nieuw in de markttoezichtverordening is dat toezichthouders met andere bevoegde autoriteiten of met organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigen kunnen samenwerken om gezamenlijk non-conforme producten op te sporen (artikel 9).
Uit artikel 4, eerste en tweede lid, van de markttoezichtverordening volgt dat voor een beperkt aantal productgroepen die staan vermeld in het vijfde lid van dat artikel dat zij alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Unie een marktdeelnemer is die onder andere (technische) informatie kan verstrekken aan markttoezichtautoriteiten over het product en medewerking kan verlenen aan corrigerende maatregelen. De marktdeelnemer die deze taken op zich neemt kan, ingevolge het tweede lid, een in de Unie gevestigde fabrikant, een importeur, een daartoe aangewezen gemachtigde of een fulfilmentdienstverlener zoals bedoeld in § 4.1 zijn. De hoofdreden voor het opnemen van dit artikel in de markttoezichtverordening is de opkomst van internethandel, waarbij eindgebruikers steeds vaker producten rechtstreeks bij aanbieders in derde landen kopen. Hierdoor is het voor markttoezichtautoriteiten steeds lastiger om een marktdeelnemer in de Unie aan te spreken in het geval een product niet aan de Europese harmonisatiewetgeving lijkt te voldoen. Bij deze vorm van internethandel wordt ook gebruik gemaakt van fulfilmentdienstverleners. In eerdere productregelgeving komt de fulfilmentdienstverlener als marktdeelnemer niet voor.
De Commissie zal uiterlijk op 31 december 2026, en vervolgens om de vijf jaar, bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag indienen over de toepassing van de nieuwe markttoezichtverordening. In het verslag wordt beoordeeld of de doelstellingen van deze verordening zijn verwezenlijkt. Ook wordt in de evaluatie het toepassingsgebied van deze verordening en de doeltreffendheid van het systeem van collegiale toetsing en van de door de Unie gefinancierde markttoezichtactiviteiten beoordeeld. Daarnaast stelt de Commissie uiterlijk 16 juli 2023 een evaluatieverslag op over de tenuitvoerlegging van artikel 4. In dit verslag wordt met name aandacht besteed aan dat artikel, de effecten ervan en de kosten en baten ervan. Dat verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
Een EU-verordening werkt rechtstreeks door in de rechtsorde van de lidstaten en lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht om alle maatregelen te nemen die nodig zijn voor de volledige verwezenlijking van een verordening. Gelet op het rechtstreekse karakter maakt een verordening automatisch deel uit van de nationale rechtsorde en is het verboden om bepalingen ervan in het nationale recht over te nemen (het zogenaamde overschrijfverbod). Wel kan het voor de operationalisering van een verordening nodig zijn om bepalingen met betrekking tot procedures, handhaving, rechtsbescherming en aanwijzing van uitvoeringsorganen op te nemen in nationale regelgeving. Daarin voorziet dit wetsvoorstel, waarbij het uitgangspunt van de rechtstreekse werking van de verordening en minimumomzetting wordt gerespecteerd.
De markttoezichtverordening introduceert in artikel 3, onderdeel 11, een nieuwe marktdeelnemer: de fulfilmentdienstverlener. Dit is «een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van een handelsactiviteit ten minste twee van de volgende diensten aanbiedt: opslag, verpakking, adressering en verzending zonder eigenaar te zijn van de producten, met uitzondering van postdiensten, pakketbezorgdiensten en andere postdiensten of vrachtvervoersdiensten». Deze marktdeelnemer is geïntroduceerd omdat dergelijke dienstverleners steeds vaker deel uitmaken van de (online) toeleveringsketen en daarin soortgelijke functies uitoefenen als importeurs, maar niet altijd vallen onder de traditionele definitie van importeur, waardoor markttoezicht op producten die via fulfilmentdienstverleners op de markt worden gebracht soms niet mogelijk is.12 In dit wetsvoorstel zijn wijzigingen van de verschillende wetten ten aanzien van de producten waar de verordening betrekking op heeft opgenomen, om te bewerkstelligen dat de Nederlandse markttoezichthouders daadwerkelijk toezicht kunnen gaan uitoefenen op fulfilmentdienstverleners.
Zoals is aangegeven in paragraaf 3.3. van deze toelichting, bepaalt artikel 4 van de markttoezichtverordening dat producten die vallen onder het vijfde lid van dat artikel, alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Europese Unie een fabrikant, importeur, gemachtigde of fulfilmentdienstverlener is die de beschikking heeft over de voor dat product vereiste documentatie en die deze documentatie heeft gecontroleerd (artikel 4, tweede en derde lid, onderdeel a). Ook dient deze marktdeelnemer indien een markttoezichthouder een met redenen omkleed verzoek daartoe indient, informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen te overleggen (derde lid, onderdeel b), de markttoezichtautoriteiten te informeren als hij redenen heeft om aan te nemen dat een product in kwestie een risico vormt (derde lid, onderdeel c) en mee te werken met de markttoezichtautoriteiten (derde lid, onderdeel d). In het wetsvoorstel zijn verbodsbepalingen opgenomen om te handelen in strijd met hetgeen is bepaald in artikel 4. Op die manier wordt bewerkstelligd dat een markttoezichthouder kan ingrijpen indien een marktdeelnemer zich niet houdt aan hetgeen is bepaald in artikel 4.
Op een soortgelijke manier wordt in het wetsvoorstel uitvoering gegeven aan artikel 7 van de markttoezichtverordening. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat marktdeelnemers dienen samen te werken met de markttoezichtautoriteiten bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico’s die veroorzaakt worden door producten die marktdeelnemers op de markt aanbieden. Vervolgens bepaalt het tweede lid van dat artikel dat aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij met markttoezichtautoriteiten samen dienen te werken om de risico’s van een product dat via hun diensten online te koop wordt aangeboden, weg te nemen of te beperken. In artikel 5:20 van de Awb is een algemene verplichting opgenomen om medewerking te verlenen aan toezichthouders. De meewerkplicht van artikel 7 strekt echter verder dan is bepaald in de Awb. De verordening vereist namelijk ook een meer actieve houding bij het nemen van maatregelen en het beperken van risico’s.
De nieuwe markttoezichtverordening noemt onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden waarover elke bevoegde autoriteit ten minste dient te beschikken (artikel 14, vierde lid). De nieuwe markttoezichtverordening continueert de door de oude markttoezichtverordening voorgeschreven minimumbevoegdheden en vereist bovendien enkele nieuwe minimumbevoegdheden voor de markttoezichtautoriteiten. Door deze uitbreiding beschikken de toezichthouders in de gehele Europese Unie over hetzelfde pakket aan bevoegdheden waardoor het markttoezicht nog meer wordt geharmoniseerd.
De nieuwe markttoezichtverordening vereist dat markttoezichtautoriteiten ten minste beschikken over de volgende bevoegdheden (artikel 14, vierde lid):
– om marktdeelnemers te gelasten relevante documenten, technische specificaties, gegevens of informatie over de conformiteit en technische aspecten van het product te verstrekken (onderdeel a);
– om marktdeelnemers te gelasten relevante informatie te verstrekken over de toeleveringsketen, over nadere bijzonderheden over het distributienet, over de producthoeveelheden op de markt en over andere productmodellen met dezelfde technische kenmerken als het product in kwestie (onderdeel b);
– om marktdeelnemers te gelasten relevante informatie te verstrekken die nodig is om de eigendom van websites te kunnen nagaan (onderdeel c);
– om onaangekondigd inspecties ter plaatse en fysieke controles van producten te verrichten (onderdeel d);
– om gebouwen, terreinen en vervoermiddelen te betreden die de marktdeelnemer bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt (onderdeel e);
– om op eigen initiatief onderzoeken in te stellen om gevallen van non-conformiteit vast te stellen en te beëindigen (onderdeel f);
– om marktdeelnemers te gelasten passende maatregelen te nemen om een geval van non-conformiteit te beëindigen of het risico weg te nemen (onderdeel g);
– om passende corrigerende maatregelen te nemen, met inbegrip van de bevoegdheid om het op de markt aanbieden van een product te verbieden of te beperken of te gelasten dat het product uit de handel genomen of teruggeroepen wordt (onderdeel h);
– om sancties op te leggen (onderdeel i);
– om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen (onderdeel j);
– om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen, de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface en indien niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken (onderdeel k)
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 van deze memorie van toelichting, voorzien de Awb en de productspecifieke regelgeving al in een deel van deze bevoegdheden. Hiervoor is dus geen nadere wettelijke voorziening vereist. Voor de bevoegdheden in artikel 14, vierde lid, onderdelen e, j en k van de markttoezichtverordening is een nadere wettelijke voorziening wel vereist, daar wordt hierna nader op ingegaan.
De bevoegdheden die markttoezichthouders ingevolge de markttoezichtverordening minimaal dienen te hebben, vertonen veel gelijkenis met de bevoegdheden die worden verlangd door verordening (EU) 2017/239413 die ziet op samenwerking tussen nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. Voor zover nodig zijn de bevoegdheden uit verordening (EU) 2017/2394 opgenomen in de Wet handhaving consumentenbescherming. De bepalingen die zien op bevoegdheden en de toelichting daarbij in onderhavig wetsvoorstel sluiten nauw aan bij die van de Wet handhaving consumentenbescherming. Daarbij is het van belang op te merken dat de nieuwe bevoegdheden alleen kunnen worden ingezet ten aanzien van producten die onder de markttoezichtverordening vallen, ook al heeft in sommige gevallen de wet betrekking op meer producten. Een voorbeeld hiervan is de Warenwet waarin bepalingen staan over producten die onder de markttoezichtverordening vallen en producten waarvoor dat niet het geval is zoals eet- en drinkwaren.
Artikel 14, vierde lid, onderdeel e, bevat de bevoegdheid om gebouwen, terreinen en vervoermiddelen te betreden die de marktdeelnemer bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt, om non-conformiteit op te sporen en bewijsmateriaal te verkrijgen. Marktdeelnemers kunnen activiteiten ook vanuit een woning ondernemen. Als een marktdeelnemer activiteiten onderneemt vanuit zijn woning, kan het nodig zijn dat een markttoezichthouder voor de opsporing van non-conformiteit en het vergaren van bewijsmateriaal de bevoegdheid heeft om die woning te betreden. Artikel 5:15 van de Awb bepaalt dat een toezichthouder bevoegd is om «elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner». De bevoegdheid uit de verordening is ruimer, nu daarin de woning niet wordt uitgezonderd. Om die reden is deze bevoegdheid opgenomen in het wetsvoorstel. Op de bevoegdheid zijn de artikelen van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) van toepassing, behalve voor zover ze zijn uitgezonderd in de voorgestelde artikelen. Van belang is onder meer dat de Awbi regelt dat de vereiste machtiging uitsluitend kan worden gegeven aan degene die bij of krachtens de wet bevoegd is verklaard om zonder toestemming van de bewoners in een woning binnen te treden (artikel 4). Verder zijn de artikelen 8 en 9 relevant. In artikel 8 wordt geregeld dat degene die de machtiging heeft gegeven, degene die bevoegd is binnen te treden kan vergezellen. In artikel 9 is bepaald dat degene die bevoegd is om de woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, bevoegd is zich de toegang tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vereist en dat hij daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm kan inroepen. Ten slotte zij gewezen op artikel 10 waarin is geregeld dat degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden, een schriftelijke verslag opmaakt omtrent het binnentreden.
De regering onderkent dat de toepassing van deze door de markttoezichtverordening voorgeschreven bevoegdheid leidt tot een beperking van het huisrecht (artikel 12 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens). Artikel 12, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen is geoorloofd in gevallen bij of krachtens wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens wet zijn aangewezen.
Het huisrecht kan op grond van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheid voldoet, tezamen met de vereisten van de nieuwe markttoezichtverordening, aan de vereisten van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens voor het stellen van een beperking. Het wetsvoorstel voorziet in een wettelijke regeling van de bevoegdheid en bevat waarborgen die maken dat de toepassing van deze bevoegdheid alleen plaatsvindt met het oog op het gerechtvaardigde belang van verbetering van markttoezicht op producten om te waarborgen dat enkel producten worden aangeboden die een hoog beschermingsniveau bieden voor openbare belangen.
In artikel 14, vierde lid, onderdeel j, wordt een nieuwe bevoegdheid gecreëerd, namelijk het verkrijgen van productmonsters onder valse identiteit. Omdat markttoezichtautoriteiten moeten kunnen controleren of producten die op de markt van de Unie worden aangeboden, voldoen aan de eisen van de harmonisatiewetgeving van de Unie, en bewijsmateriaal betreffende non-conformiteit moeten kunnen verkrijgen, heeft de Europese wetgever deze nieuwe bevoegdheid in het leven geroepen. Aldus krijgen markttoezichthouders de bevoegdheid om producten onder valse identiteit aan te kopen.
Voor effectief toezicht kan het nodig zijn dat een markttoezichthouder zonder zich als zodanig bekend te maken, deelneemt aan het handelsverkeer om te bezien of een marktdeelnemer zich in de praktijk houdt aan de productregelgeving. De digitalisering van de handel brengt met zich mee dat veel aankopen niet langer alleen fysiek, maar ook online plaatsvinden. Bij aankopen via webpagina’s doet zich vaak de situatie voor dat een toezichthouder contactgegevens moet verstrekken. Indien de toezichthouder in dergelijke situaties als zodanig persoonlijk bekend is, is effectief toezicht op die manier niet mogelijk. Artikel 14, vierde lid, onderdeel j, van de markttoezichtverordening schrijft daarom voor dat de bevoegde autoriteit de bevoegdheid heeft om te opereren onder een fictieve identiteit. De markttoezichtverordening spreekt van het «verkrijgen van productmonsters», waaronder ook te verstaan valt de handelingen gerelateerd aan het verkrijgen van dergelijke monsters. Hiermee zijn bedoeld handelingen met het oog op het sluiten van een overeenkomst of handelingen ter uitvoering van de overeenkomst. Hierbij kan gedacht worden aan het kopen van een product in een fysieke winkel of het doen van een aankoop via een online verkoopkanaal.
Om te bewerkstelligen dat een Nederlandse markttoezichthouder kan handelen met een fictieve identiteit als ware hij een eindgebruiker, voorziet dit wetsvoorstel in een uitzondering op de identificatieplicht van artikel 5:12, tweede lid, van de Awb bij de uitoefening van de bevoegdheid om te handelen met een fictieve identiteit. Als de toezichthouder door de marktdeelnemer wordt gevraagd zijn legitimatiebewijs te tonen, hoeft hij of zij niet zijn legitimatiebewijs als toezichthouder te laten zien. Ook in die situatie kan de toezichthouder tegenover een marktdeelnemer blijven handelen als ware deze een eindgebruiker. De uitzondering op de legitimatieplicht van artikel 5:12, tweede lid, van de Awb geldt alleen tijdens de inzet van de bevoegdheid bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdeel j, van de markttoezichtverordening. Als de toezichthouder na afloop van de inzet, of bij inzet van een andere bevoegdheid, wordt gevraagd om zijn legitimatiebewijs, dient hij dit wel te tonen.
De bevindingen van de toezichthouder bij aankopen met een fictieve identiteit zijn onderdeel van zijn onderzoek en kunnen worden gebruikt als onderbouwing van het besluit tot oplegging van een bestuurlijke herstelsanctie of een bestuurlijke boete. Dat betekent dat het uitoefenen van toezicht onder een fictieve identiteit ingrijpende gevolgen kan hebben voor een marktdeelnemer.
Opgemerkt wordt dat de voorgestelde bevoegdheid zich onderscheidt van onderzoek in het kader van toezicht naar informatie die reeds openbaar is. Daarvoor is geen aanvullende wettelijke grondslag nodig. Ook moet deze bevoegdheid worden onderscheiden van anoniem toezicht. Anoniem toezicht (het zogenaamde <mystery shopping>) is in de praktijk gebruikelijk en behoeft geen expliciete wettelijke basis. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak van 8 juli 2015 geoordeeld dat vanwege de doeltreffendheid van het onderzoek naar de naleving van de wet het in beginsel toelaatbaar is dat de toezichthouders anoniem toezicht uitoefenen.14 De artikelen 5:13 en 5:15 van de Awb bieden daar ruimte voor.
Bij aankopen met een fictieve identiteit, waarbij de toezichthouder valse gegevens verstrekt aan een marktdeelnemer, is een wettelijke grondslag op zijn plaats omdat de marktdeelnemer hierdoor informatie kan verstrekken die hij niet zou hebben verstrekt als hij had geweten dat de persoon tegenover hem een toezichthouder is. Met het oog op een eerlijk proces mag een toezichthouder een marktdeelnemer niet tot andere overtredingen brengen dan waarop diens opzet was gericht en zijn praktijk is ingericht.
Uitgangspunt is dat het gebruik van een fictieve identiteit nodig en proportioneel moet zijn, zowel ten aanzien van de zwaarte van de overtreding als van de mogelijkheden om alternatieve toezichtsbevoegdheden in te zetten. Het ligt in de rede dat de toezichthouders hiervoor een gezamenlijk afwegingskader opstellen. Het verbindingsbureau zal vanuit haar coördinerende rol de totstandkoming van een gezamenlijk afwegingskader bevorderen.
Bovendien wordt het wenselijk geacht om de wijze waarop deze vorm van toezicht wordt uitgeoefend met nadere waarborgen te omkleden in het belang van degene op wie het onderzoek betrekking heeft. De handelwijze van de toezichthouder dient achteraf toetsbaar te zijn voor de rechter, wanneer deze moet oordelen over een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke herstelsanctie of een bestuurlijke boete die is gebaseerd, of mede is gebaseerd, op bewijs dat door middel van deze methode is verkregen. Dat wordt bewerkstelligd door de plicht voor een toezichthouder tot het opstellen van een verslag waarin hij meldt wat hem is gebleken en wat er verder tijdens het onderzoek is voorgevallen.
Eindgebruikers maken steeds meer gebruik van het internet voor de aankoop van producten of het afnemen van diensten. Toezicht op deze digitale handel brengt nieuwe uitdagingen met zich mee voor markttoezichthouders. De nieuwe markttoezichtverordening vereist dat de markttoezichtautoriteiten in de digitale omgeving snel en doeltreffend een einde kunnen maken aan inbreuken op productregelgeving. In gevallen waarin er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen, moeten de markttoezichtautoriteiten op grond van artikel 14, vierde lid, onderdeel k, van de markttoezichtverordening maatregelen kunnen nemen, waaronder het gelasten van het verwijderen van inhoud van een online interface of eisen dat een duidelijk zichtbare waarschuwing wordt getoond wanneer gebruikers zich toegang tot de online interface verschaffen (artikel 14, vierde lid, onderdeel k, onder i). De maatregelen moeten geschikt zijn om hun doelstelling te verwezenlijken en mogen niet verder gaan dan daartoe noodzakelijk is. Anders dan de overige maatregelen richten deze maatregelen zich niet per se tot degene die de productregelgeving overtreedt, maar kunnen zij ook zijn gericht tot een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij (artikel 14, vierde lid, onderdeel k, onder ii). Voor deze aanbieders geldt dat, als zij als tussenpersoon zijn te kwalificeren, op grond van de artikelen 12, 13 en 14 van de Europese richtlijn inzake elektronische handel15 zij zijn gevrijwaard van aansprakelijkheid voor hun aandeel in het ontsluiten van materiaal dat in strijd is met regelgeving, wanneer zij op geen enkele wijze zijn betrokken bij de doorgegeven informatie. Zodra een dergelijke aanbieder daadwerkelijk kennis heeft of krijgt van illegale informatie, dient hij prompt te handelen om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken, op straffe van verlies van zijn vrijwaring. Deze vrijwaring laat de mogelijkheid evenwel onverlet dat de aanbieder die als tussenpersoon optreedt, door een rechterlijke autoriteit wordt bevolen om een inbreuk te beëindigen of te voorkomen (artikelen 12, derde lid, 13, tweede lid, en 14, derde lid, van die richtlijn). Een lidstaat mag de aanbieder geen algemene verplichting opleggen om toe te zien op de via zijn server verspreide informatie of om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onrechtmatige activiteiten duiden (artikel 15, eerste lid, van die richtlijn). Wat wel redelijkerwijs wordt verwacht van aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij, is dat wanneer via hun dienst in strijd met productregelgeving wordt gehandeld of het aannemelijk is dat in strijd met deze regelgeving zal worden gehandeld, een grote kans op schade aan de belangen van eindgebruikers bestaat, zij op aanwijzing van een markttoezichtautoriteit meewerken aan het ontoegankelijk maken van gegevensverkeer tussen een aanbieder en eindgebruikers in Nederland.
De regering onderkent dat de toepassing van deze door de markttoezichtverordening voorgeschreven bevoegdheid kan leiden tot een beperking van de vrijheid van meningsuiting, die mede de vrijheid omvat om inlichtingen te ontvangen of te verstrekken (artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en artikel 11 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie). Het aanbieden van commerciële uitingen door een openbare elektronische communicatiedienst kan vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Artikel 7, derde lid, van de Grondwet bepaalt dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft voor het openbaren van gedachten en gevoelens door andere middelen dan drukpers en omroep, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
De uitoefening van het recht van vrijheid van meningsuiting kan op grond van artikel 10, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) is in het belang van onder meer het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, of om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen. De in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheid voldoet, tezamen met de vereisten van de nieuwe markttoezichtverordening, aan de vereisten van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens voor het stellen van een beperking. Het wetsvoorstel voorziet in een wettelijke regeling van de bevoegdheid en bevat waarborgen die maken dat de toepassing van deze bevoegdheid alleen plaatsvindt met het oog op het gerechtvaardigde belang van verbetering van markttoezicht op producten om te waarborgen dat enkel producten worden aangeboden die een hoog beschermingsniveau bieden voor openbare belangen. Uitgangspunt is bij deze bevoegdheid dat het gebruik nodig en proportioneel moet zijn.
Voorgesteld wordt de door artikel 14, vierde lid, onderdeel k, van de markttoezichtverordening vereiste bevoegdheden toe te voegen aan het bestuursrechtelijke instrumentarium van de betrokken bevoegde autoriteiten, in de vorm van een zelfstandige last. Bij inzet van de bevoegdheid is van belang wat de gevolgen van de zelfstandige last voor het internetverkeer zijn. De inzet van de bevoegdheid mag er niet toe leiden dat dienstverleners van de informatiemaatschappij die fungeren als tussenpersoon in de positie gebracht worden dat zij het internetverkeer moeten filteren. Het is immers niet hun taak om op eigen initiatief een inschatting te maken van de onrechtmatigheid van door hen doorgegeven uitingen. Een zelfstandige last dient gericht te zijn op de onrechtmatige online inhoud, en kan niet gericht zijn op filtering of vervalsing van het internetverkeer als zodanig. Met het oog hierop wordt voorgesteld expliciet te bepalen dat geen zelfstandige last opgelegd kan worden die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer. Hiermee wordt bedoeld dat het niet is toegestaan om een ondernemer te verplichten om DNS- of IP-blokkades uit te voeren. Dergelijke blokkades zijn relatief eenvoudig te omzeilen en daarmee niet effectief. Vanwege de mogelijke beperking van grondrechten en het bijzondere belang van rechtsbescherming daarbij wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld om de inzet van de bevoegdheid afhankelijk te stellen van een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij de rechtbank. Het voorgestelde vereiste van een rechterlijke machtiging draagt bij aan de rechtseenheid waar het gaat om de inzet van deze bevoegdheid in verschillende rechtsgebieden. Na oplegging van de voorgestelde zelfstandige last staat voor belanghebbenden bezwaar en beroep open op grond van de Awb. De machtiging van de rechter-commissaris kan in deze procedure betrokken worden. Dit neemt niet weg dat de proportionaliteit en noodzakelijkheid van de zelfstandige last gronden voor bezwaar en beroep kunnen zijn, die de bestuursrechter zelfstandig en integraal kan toetsen. De voorgestelde aanpak sluit aan bij de keuzes die zijn gemaakt voor het vormgeven van een soortgelijke bevoegdheid in de Wet handhaving consumentenbescherming. Er zullen situaties zijn waarin het enkel opleggen van een zelfstandige last niet voldoende is om naleving te bewerkstelligen. Daarom wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om aan de zelfstandige last een dwangsom te verbinden bij niet-naleving.
Efficiënt markttoezicht is een intensieve publieke taak. Het is aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat er altijd voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de markttoezichtautoriteiten naar behoren te voorzien van personeel en uitrusting. Gelet op de grote kosten die met onderzoek, opsporing, inbeslagname, testen en vernietiging gepaard gaan, voorziet artikel 15 van de markttoezichtverordening in de mogelijkheid om de gemaakte kosten voor activiteiten in verband met non-conforme producten te verhalen op de desbetreffende marktdeelnemers. In het wetsvoorstel wordt tweemaal van deze mogelijkheid gebruikgemaakt (Wet medische hulpmiddelen en Telecommunicatiewet).
Belangrijk is dat markttoezichthouders het nationale beleid rondom maathouden16 in acht nemen. In dit beleid is het algemene uitgangspunt geformuleerd dat handhaving van wet- en regelgeving in beginsel uit algemene middelen moet worden gefinancierd. Gedachte hierachter is dat deze activiteiten over het algemeen plaatsvinden ten behoeve van het algemeen belang. In maathouden zijn echter ook uitzonderingen geformuleerd op dit algemene uitgangspunt. Hierbij valt te denken aan (rechts)personen die op basis van specifieke criteria aanwijsbaar zijn die in substantiële mate profijt hebben bij toezicht en handhaving of indien (rechts-)personen de overheid aanwijsbaar noodzaken tot meer dan regulier toezicht en handhaving.
Het verbindingsbureau is verantwoordelijk voor het vertegenwoordigen van het gecoördineerde standpunt van de markttoezichtautoriteiten en de overeenkomstig artikel 25, eerste lid, van de markttoezichtverordening aangewezen autoriteiten die belast zijn met de controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen en voor het mededelen van de nationale strategieën als vermeld in artikel 13 van de markttoezichtverordening. Het verbindingsbureau biedt ook ondersteuning bij de samenwerking tussen de markttoezichtautoriteiten in de verschillende lidstaten. Om het markttoezicht op online en offline aangeboden producten voor alle distributiekanalen even doeltreffend uit te voeren, vereist de markttoezichtverordening dat de lidstaten ervoor zorgen dat hun markttoezichtautoriteiten en hun verbindingsbureau beschikken over de middelen die zij nodig hebben om hun taken naar behoren te kunnen vervullen, met inbegrip van financiële en andere middelen, zoals een toereikend aantal bekwame personeelsleden, deskundigheid, procedures en andere regelingen. Als er op het grondgebied van een lidstaat meer dan een markttoezichtautoriteit is, zorgt die lidstaat ervoor dat de respectieve taken van die autoriteiten duidelijk worden omschreven en dat passende communicatie- en coördinatieregelingen worden getroffen om de autoriteiten in staat te stellen nauw samen te werken en hun taken doeltreffend uit te oefenen. Dat is in Nederland het geval. In dit wetsvoorstel wordt Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat als verbindingsbureau aangewezen. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat zal uiteindelijk mandaat verlenen aan de ILT.
Artikel 22 van de markttoezichtverordening bepaalt dat indien een markttoezichtautoriteit een onderzoek niet kan afronden doordat het voor haar onmogelijk is om bepaalde informatie te verkrijgen, zij bij de markttoezichtautoriteit van een andere EU-lidstaat waar toegang tot deze informatie kan worden afgedwongen, een gemotiveerd verzoek kan indienen om deze informatie te achterhalen. Artikel 23 van de markttoezichtverordening bepaalt voorts dat indien voor het beëindigen van non-conformiteit met betrekking tot een product maatregelen nodig zijn binnen het rechtsgebied van een andere EU-lidstaat, bij de markttoezichtautoriteit van deze andere EU-lidstaat een gemotiveerd verzoek kan worden ingediend om handhavingsmaatregelen. Bij de uitvoering van een verzoek door een Nederlandse markttoezichtautoriteit is (zoals wordt geëxpliciteerd in het wetsvoorstel) titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Ook de aanvullende bevoegdheden uit artikel 14 van de markttoezichtverordening, zoals het betreden van woningen en het gebruik van een valse identiteit, zijn van toepassing bij het verlenen van bijstand aan een buitenlandse toezichthouder.
Hoewel bij de uitvoering van een verzoek wordt gehandeld op verzoek van een markttoezichtautoriteit van een andere EU-lidstaat, wordt niet namens een markttoezichtautoriteit van een andere EU-lidstaat gehandeld. Tegen de ter uitvoering van een verzoek verrichte onderzoeken en getroffen maatregelen zal rechtsbescherming open staan in de EU-lidstaat van de bijstand verlenende markttoezichtautoriteit. De nationale rechter van deze EU-lidstaat kan beoordelen of verrichte onderzoeken en getroffen maatregelen passend zijn als bedoeld in de artikelen 22 en 23 van de markttoezichtverordening. Eveneens kan worden beoordeeld of het verlenen van bijstand had moeten worden geweigerd op grond van deze artikelen. Hierbij geldt voor zover onderliggende feiten van belang zijn, dat de informatie die aan de bijstand verlenende markttoezichtautoriteit is verstrekt in het kader van het verzoek om bijstand, leidend is. Een oordeel over de ter uitvoering van een verzoek verrichte onderzoeken en getroffen maatregelen is niet aan de nationale rechter van de EU-lidstaat van de om bijstand verzoekende markttoezichtautoriteit. Wel kan de rechtmatigheid van de ter uitvoering van een verzoek verrichte onderzoeksactiviteiten een rol spelen in een procedure over door de om bijstand verzoekende markttoezichtautoriteit getroffen handhavingsmaatregelen waaraan informatie verkregen op grond van artikel 22 van de markttoezichtverordening ten grondslag ligt.
Artikel 41 van de markttoezichtverordening bepaalt dat de lidstaten voorschriften vaststellen ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de verordening en van de in bijlage II bij de verordening opgenomen harmonisatiewetgeving van de Unie die verplichtingen voor marktdeelnemers inhouden, en dat zij alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die sancties overeenkomstig het nationale recht worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Omdat de in bijlage II bij de verordening opgenomen harmonisatiewetgeving reeds van kracht is, is in handhaving daarvan reeds voorzien in de desbetreffende wetten.
Veelal is gekozen voor bestuursrechtelijke handhaving. Overtredingen van de in bijlage II bij de verordening opgenomen harmonisatiewetgeving van de Unie kunnen dan door middel van een last onder bestuursdwang (of last onder dwangsom) en/of een bestuurlijke boete gehandhaafd worden. In een aantal gevallen is voorzien in strafrechtelijke handhaving via de Wet op de economische delicten, al dan niet in aanvulling op een bestuurlijke boetemogelijkheid.
In de markttoezichtverordening zijn verplichtingen voor marktdeelnemers opgenomen in de artikelen 4 en 7, waarbij artikel 4 slechts geldt voor producten die vallen onder de in het vijfde lid van dat artikel genoemde verordeningen en richtlijnen. Ter uitvoering van artikel 41 van de markttoezichtverordening wordt voor het sanctieregime met betrekking tot de artikelen 4 en 7 van de verordening zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande sanctieregimes in de verschillende wetten ten aanzien van productgroepen die onder de nieuwe markttoezichtverordening vallen. Hiermee blijft de uniformiteit binnen de verschillende wettelijke stelsels bewaard en wordt recht gedaan aan de diversiteit in productgroepen en sectoren en de bijbehorende specifieke kenmerken.
Advisering en toetsing
Algemeen
Dit wetsvoorstel is medio 2020 voor advisering aangeboden aan de Raad voor de Rechtspraak (RvdR). In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van de uitkomst van dit advies beschreven.
Ook is aan AT, de IGJ, de ILT, de NLA (voormalige Inspectie SZW) en de NVWA gevraagd een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets uit te brengen en is het Openbaar Ministerie om advies gevraagd.
Tot slot is het Adviescollege toetsing en regeldruk (ATR) verzocht om te beoordelen of zij een advies noodzakelijk achten. Op basis van de inhoud van het wetsvoorstel hebben zij geoordeeld geen advies hierover uit te hoeven brengen.
Advisering
Hieronder volgt een korte samenvatting van het ontvangen advies, gevolgd door een reactie daarop en een beschrijving van de wijze waarop in het wetsvoorstel (al dan niet) aan het advies tegemoet gekomen is17.
Raad voor de Rechtspraak
Betreden van woningen
De RvdR constateert dat de op grond van artikel 12 van de Grondwet en de Algemene wet op het binnentreden geldende voorwaarden voor het zonder toestemming betreden van een woning onvoldoende aan de orde worden gesteld.
Naar aanleiding van deze opmerking is paragraaf 4.2.2.1 van deze memorie van toelichting aangepast.
De RvdR merkt op dat het wetsvoorstel een inconsequentie bevat als het gaat om het zonder toestemming betreden van een woning. In het voorgestelde artikel voor de Telecommunicatiewet wordt momenteel bepaald dat artikel 5:15, eerste lid, van de Awb (een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner) niet van toepassing is. In de overige artikelen die betrekking hebben op het zonder toestemming betreden van een woning wordt dit niet bepaald.
De regering heeft in het voorgestelde artikel voor de Telecommunicatiewet de bepaling dat artikel 5:15, eerste lid, van de Awb niet van toepassing is, geschrapt. In plaats daarvan wordt nu in ieder artikel bepaald dat wordt afgeweken van artikel 5:15, eerste lid, van de Awb.
De RvdR vraagt zich af of met de formulering die momenteel wordt gebruikt («ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van verordening (EU) 2019/1020») het zonder toestemming betreden van een woning niet in meer dan door de verordening vereiste gevallen is toegestaan. De RvdR twijfelt of voldoende is geborgd dat het dient te gaan om een door een marktdeelnemer bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikte woning.
De regering is van mening dat het antwoord op de vraag van de RvdR negatief luidt. Een expliciete clausulering tot een woning die een marktdeelnemer bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt is niet nodig. In artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, wordt tenslotte bepaald dat de bevoegdheidsuitoefening noodzakelijk moet zijn om de conformiteit van een product te achterhalen en bewijsmateriaal te verkrijgen. Dit zal slechts het geval zijn op het moment dat een marktdeelnemer een woning bij zijn handels-, ondernemings-, ambachtelijke of beroepsactiviteiten gebruikt.
De RvdR adviseert tot slot om in de tenzij-formule van artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden de in het wetsvoorstel aangewezen toezichthouders op te nemen.
De regering acht het echter niet wenselijk dat de in het wetsvoorstel aangewezen toezichthouders worden opgenomen in de tenzij-formule van artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden. Een voorafgaande machtiging moet het uitgangspunt zijn.
Toezicht met fictieve identiteit en hoedanigheid
De RvdR merkt op dat er al een buitenwettelijke variant van <mystery shopping> bestaat. De nieuw voorgestelde wettelijke grondslagen suggereren dat de buitenwettelijke variant niet langer mogelijk zou zijn. De RvdR stelt voor om een algemene grondslag in de Awb op te nemen.
De regering merkt op dat de voorgestelde bevoegdheid zich onderscheidt van anoniem toezicht. Anoniem toezicht (het zogenaamde <mystery shopping>) is in de praktijk gebruikelijk en behoeft geen expliciete wettelijke basis. Dit onderscheid wordt in paragraaf 4.2.2.2 van deze memorie van toelichting benoemd.
Beperkingen ten aanzien van online interfaces
De RvdR is niet overtuigd door de argumenten voor de afgifte van een machtiging voor het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris. Hij stelt voor om in plaats daarvan een besluitbevoegdheid met uitgestelde werking in het wetsvoorstel op te nemen. Om voldoende rechtsbescherming voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de last te waarborgen dient te worden bepaald dat de zelfstandige last niet eerder dan vijf dagen na bekendmaking in werking treedt, zodat er in die periode een voorlopige voorziening kan worden gevraagd bij de bestuursrechter door belanghebbenden. De RvdR constateert dat de mogelijkheid om een aanbieder en het Openbaar Ministerie te horen niet goed past in het werk van de rechter-commissaris in het strafrecht en dat horen van het Openbaar Ministerie omwille van rechtseenheid niet noodzakelijk is.
De regering begrijpt en deelt het punt van de RvdR dat in het bestuursrecht een adequaat systeem van rechtsbescherming voorhanden is. Vanwege aansluiting bij andere wetten met een sterk vergelijkbare bevoegdheid, vanwege de mogelijke samenloop met strafbare feiten en vanwege de mogelijke zwaarwegende beperking van grondrechten bij het opleggen van deze zelfstandige last is in dit wetsvoorstel echter toch gekozen om een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris en de mogelijkheid om het Openbaar Ministerie te horen, te handhaven. De regering merkt daarnaast op dat met de toetsing van het voornemen tot het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris een wettelijke waarborg bestaat voor afstemming tussen het strafrecht en het bestuursrecht bij de inzet van de voorgestelde bevoegdheid.
De RvdR vraagt zich af of het verstandig is om te bepalen dat beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris slechts kan worden ingesteld bij de sector strafrecht van de rechtbank Rotterdam.
De regering merkt op dat het niet de bedoeling is om machtigingszaken te concentreren bij de Rechtbank Rotterdam. Daar waar in de memorie van toelichting per abuis werd verwezen naar de rechtbank Rotterdam, is dit aangepast.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Hieronder volgt een korte samenvatting van de ontvangen uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoetsen (UHT), met telkens daarbij de reactie van de regering. De adviezen worden gezamenlijk per onderwerp behandeld.
Definitie marktdeelnemer
AT adviseert om de definitie van marktdeelnemer uit de Telecommunicatiewet te vervangen door de definitie van marktdeelnemer uit de markttoezichtverordening. Door slechts voor bepaalde onderdelen uit de Telecommunicatiewet de definitie uit de markttoezichtverordening te laten gelden, zouden bepaalde verplichtingen niet gelden voor de nieuwe marktdeelnemer, de fulfilmentdienstverlener, terwijl dat wel zou worden verlangd door de markttoezichtverordening.
De regering merkt op dat de definitie van marktdeelnemer uit de markttoezichtverordening slechts moet gelden voor verplichtingen uit de markttoezichtverordening. Zij acht het niet wenselijk dat alle verplichtingen uit de Telecommunicatiewet gelden voor de nieuwe marktdeelnemer, de fulfilmentdienstverlener. Dat wordt namelijk niet verlangd door de markttoezichtverordening.
Zonder toestemming betreden van een woning
De NVWA en ILT vragen om in de memorie van toelichting het zonder toestemming betreden van een woning uitvoeriger toe te lichten. Momenteel wordt slechts verwezen naar de voorwaarden voor het betreden, maar wordt niet ingegaan op wat die voorwaarden dan inhouden.
Naar aanleiding hiervan is paragraaf 4.2.2.1 aangepast.
Beperkingen ten aanzien van online interfaces
Evenals de RvdR (zie hierboven) is de ILT geen voorstander van de afgifte van een machtiging voor het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris. De ILT noemt de last onder bestuursdwang en last onder dwangsom als alternatieven.
Voor haar argumenten voor afgifte van een machtiging voor het opleggen van een zelfstandige last door de rechter-commissaris verwijst de regering naar haar reactie op de opmerking van de RvdR (zie hierboven). Ten aanzien van de door de ILT genoemde alternatieven merkt de regering op dat zij slechts kunnen worden opgelegd aan een overtreder.
De NVWA geeft aan dat in het kader van de Meststoffenwet het negeren van een zelfstandige last niet met een bestuurlijke boete kan worden gesanctioneerd. In het kader van de Warenwet en Tabaks- en rookwarenwet kan dat wel, aldus de NVWA. De NVWA vraagt derhalve om aanpassing van artikel 57 van de Meststoffenwet.
De regering merkt op dat deze mogelijkheid in het kader van de Warenwet en Tabaks- en rookwarenwet ook niet bestaat. In het kader van de Warenwet is uiteindelijk wel de mogelijkheid gecreëerd om het negeren van een zelfstandige last te sanctioneren op grond van de Wet op de economische delicten. Deze mogelijkheid bestaat namelijk ook bij de last, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Warenwet. Daarmee wordt een uitzondering gemaakt.
Clausulering bevoegdheden
De ILT vraagt zich af of het voldoende is om de nieuwe bevoegdheden enkel te koppelen aan het toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening. Immers, in artikel 14, eerste lid, van de markttoezichtverordening is bepaald: «De lidstaten verlenen hun markttoezichtautoriteiten de markttoezicht-, onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden die nodig zijn om deze verordening en de harmonisatiewetgeving van de Unie toe te passen».
Ten aanzien van de bevoegdheid om onder valse identiteit productmonsters te verkrijgen, begrijpt de regering deze vraag. Zij heeft het wetsvoorstel daarom aangepast. In de desbetreffende artikelen wordt nu gesproken van «ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020» in plaats van «het toezicht op de naleving van verordening (EU) 2019/1020».
Producten die de markt van de Unie binnenkomen
De NLA vraagt of voldoende uitvoering wordt gegeven aan hoofdstuk VII van de markttoezichtverordening (producten die de markt van de Unie binnenkomen).
De regering geeft aan dat voor de uitvoering van hoofdstuk VII van de markttoezichtverordening de bestaande wet- en regelgeving volstaat. Op grond van de bestaande wet- en regelgeving hebben markttoezichthouders de taak om toezicht te houden op producten. Markttoezichthouders werken daarvoor veelal samen met de Douane die de in hoofdstuk VII van de markttoezichtverordening genoemde bevoegdheden heeft (op grond van de Algemene Douanewet). Afspraken daarover zijn vastgelegd in convenanten.
Wet op de economische delicten
AT merkt op dat de Wet op de economische delicten niet wordt gewijzigd ten aanzien van de Telecommunicatiewet, terwijl de Wet op de economische delicten wel wordt gewijzigd ten aanzien van de Metrologiewet en de Wvw 1994.
Zoals AT terecht constateert ontbreekt een wijziging van de Wet op de economische delicten ten aanzien van de Telecommunicatiewet. Het wetsvoorstel is op dit punt aangepast.
Het OM merkt op dat veelal is gekozen voor duale handhaving en dat de toelichting op het strafrechtelijke element van de duale handhaving summier is. Voorts constateert het OM dat de samenwerkingsplicht in artikel 7 van de markttoezichtverordening algemeen geformuleerd is, dat dit strafrechtelijke handhaving complex maakt en dat bestuursrechtelijke handhaving meer op zijn plaats is.
Omdat de in bijlage II bij de verordening opgenomen harmonisatiewetgeving reeds van kracht is, is in handhaving daarvan reeds voorzien in de desbetreffende wetten. Voor de verdere handhaving van de markttoezichtverordening is aangesloten bij die wettelijke stelsels. Veelal is gekozen voor bestuursrechtelijke handhaving. In een aantal gevallen is voorzien in strafrechtelijke handhaving via de Wet op de economische delicten, al dan niet in aanvulling op een bestuurlijke boetemogelijkheid. Naar aanleiding van de opmerking van het OM is de toelichting op artikel 2.15 (wijziging van de Wet op de economische delicten) aangevuld.
De samenwerkingsplicht van artikel 7 van de markttoezichtverordening is, zoals het OM terecht stelt, algemeen geformuleerd. De regering is van oordeel dat het Europees recht geen ruimte geeft voor invulling van de samenwerkingsplicht op nationaal niveau. Elke nadere invulling zou immers al snel een beperking betekenen van de rechtstreeks werkende EU-verplichting tot samenwerking met de markttoezichtautoriteiten. Dat neemt niet weg dat strafrechtelijke vervolging voor niet-naleving van de samenwerkingsplicht in praktijk alleen mogelijk zal zijn als door de toezichthouder aannemelijk kan worden gemaakt dat betrokkene de samenwerkingsplicht heeft overtreden. Veelal zal dit betekenen dat, ondanks nadrukkelijk verzoek van de markttoezichtautoriteit, specifieke handelingen door betrokkene niet binnen de door die autoriteit gestelde termijn zijn verricht.
Verbindingsbureau en Unienetwerk
De NLA vraagt om een nadere invulling van de samenwerking tussen markttoezichthouders en partijen zoals het verbindingsbureau. Ook benoemt de NLA dat een nadere invulling benodigd is van de nationale verdeling van taken en verantwoordelijkheden van het verbindingsbureau in relatie tot de verschillende markttoezichthouders die contacten onderhouden met het verbindingsbureau.
De ILT geeft over het verbindingsbureau aan dat zij het beheer van dit bureau op zich wil nemen. Ten tijde van het opstellen van deze reactie, worden ambtelijk gesprekken gevoerd met de ILT over de oprichting en het beheer van het verbindingsbureau. De markttoezichtverordening stelt dat een verbindingsbureau op zijn minst het gecoördineerde standpunt van de markttoezichtautoriteiten en de autoriteiten die belast zijn met de controle op de producten die de markt van de Unie binnenkomen moet vertegenwoordigen. Om dit te verwezenlijken is bij de precieze inrichting van het verbindingsbureau van belang dat de verschillende markttoezichthouders in Nederland betrokken zijn. De verdere verdeling van taken, zal in overleg met de betrokken partijen ingevuld moeten worden na de oprichting van het verbindingsbureau.
Invloed van de nieuwe markttoezichtverordening op bestaande afspraken
De NLA merkt op dat een nadere invulling nodig is van bestaande afspraken tussen markttoezichthouders die mogelijk niet in lijn zijn met de verordening. Hierbij noemt zij als voorbeeld het Initiating Country Principle uit Richtlijn 2006/42/EG.
De regering verwijst bij deze opmerking naar artikel 2, eerste lid, van de nieuwe markttoezichtverordening. Deze verordening is van toepassing voor zover de harmonisatiewetgeving van de Unie geen specifieke bepaling met hetzelfde doel bevat, waarin bepaalde aspecten van markttoezicht en handhaving specifieker zijn geregeld. Specifieke regelgeving zal in dat geval dus voor gaan.
Overig
Door verschillende toezichthouders wordt er op gewezen dat bepaalde onderdelen om lagere regelgeving vragen en de memorie van toelichting aanvulling behoeft. Van deze lagere regelgeving en de aanvullingen van de memorie van toelichting wordt graag nog kennisgenomen.
De regering begrijpt dit verzoek van de toezichthouders en zal hiermee rekening houden.
De ILT wijst erop dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden eveneens wijziging behoeft.
De ILT heeft hiermee een terecht punt. De wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is aan het wetsvoorstel toegevoegd en is voor een separate uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets aan de ILT voorgelegd. De uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets is geen aanleiding geweest om de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden te wijzigen.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden
De verordening kent enkele uitbreidingen op de toezichtstaken die ook financiële consequenties hebben. Zo wordt verwacht dat deelname aan het EU-netwerk voor productconformiteit en de verplichting tot het jaarlijks aanleveren van statistische informatie over markttoezicht extra kosten met zich meebrengen. De precieze budgettaire gevolgen daarvan zijn echter niet op voorhand te overzien. Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline. De financiering van het verbindingsbureau komt aan de orde bij de aanwijzing van het bureau.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel heeft geen directe financiële consequenties voor burgers. Marktdeelnemers die te maken krijgen met maatregelen omdat ze producten op de markt brengen of invoeren waarvan geconstateerd wordt dat ze een risico of een ernstig risico vormen, kunnen te maken krijgen met doorbelasting van de kosten die de markttoezichthouder maakt (in het kader van de Wet medische hulpmiddelen en de Telecommunicatiewet).
Artikel 1.1 (Verbindingsbureau)
Artikel 10, derde lid, van de markttoezichtverordening verplicht lidstaten één verbindingsbureau aan te wijzen. In dat verband is het nieuw voorgestelde artikel 1.1 opgenomen dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat aanwijst als verbindingsbureau. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal uiteindelijk mandaat verlenen aan de ILT.
Artikel 2.1 (Meststoffenwet)
De voorgestelde wijzigingen van de Meststoffenwet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2013 inzake meststoffen (PbEU 2003, L 304) (hierna ook: meststoffenverordening).18
Onderdelen A en B
Om de naleving van de in artikel 7 van de markttoezichtverordening opgenomen samenwerkingsplicht voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde artikel 5a voorzien in een verbod op het handelen in strijd met artikel 7. Artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet reeds in een algemene plicht om medewerking aan toezichthouders te verlenen bij de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden. Voor verplichtingen als het verstrekken van inlichtingen en feitelijk toezicht mogelijk maken is die bepaling voldoende. Artikel 7 van de verordening vereist echter ook een meer actieve houding bij het nemen van maatregelen en het beperken van risico’s. Het gaat om uitvoering geven aan maatregelen indien bij het toezicht is of wordt geconstateerd dat een product niet aan de eisen voldoet of risico’s vertoont. De meewerkplicht van artikel 5:20 van de Awb strekt zich niet zover uit.
Overtreding van artikel 5a is gesanctioneerd via artikel 49 van de Meststoffenwet (last onder bestuursdwang) en toevoeging van dit artikel aan artikel 1a, onder 3◦, van de Wet op de economische delicten.
Onderdeel C
Het toezicht op de meststoffenverordening wordt uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Met de nieuw voorgestelde artikelen 47a en 47b wordt de mogelijkheid gecreëerd om in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening extra toezichtbevoegdheden van toepassing te verklaren (de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden en de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen). Voor een meer uitgebreide toelichting op de extra toezichtbevoegdheden wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
In het nieuw voorgestelde artikel 47c wordt geregeld dat titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing is in het geval de NVWA bijstand verleend aan een markttoezichthouder uit een andere lidstaat.
Onderdeel D
Met het nieuw voorgestelde artikel 49a wordt in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening de bevoegdheid om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen, de verwijdering van inhoud in verband met meststoffen van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken, van toepassing voor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Overtreding van artikel 49a, tweede lid, (niet naleven van een zelfstandige last) is gesanctioneerd via artikel 49 van de Meststoffenwet (last onder bestuursdwang).
Artikel 2.2 (Metrologiewet)
De voorgestelde wijzigingen van de Metrologiewet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft 5 EU-richtlijnen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.19
Onderdeel A
Van de meeste marktdeelnemers zijn reeds in artikel 1 van de Metrologiewet definities opgenomen, die in essentie overeenkomen met de definities in de markttoezichtverordening. De in de nieuw voorgestelde onderdelen s, t en u van artikel 1 van de Metrologiewet opgenomen definities van fulfilmentdienstverlener, aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij en online interface zijn opgenomen in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening.
Onderdeel B
In artikel 9a van de Metrologiewet is reeds voorzien in de bevoegdheid voor de Minister van Economische Zaken en Klimaat om bepaalde maatregelen op te leggen aan marktdeelnemers. In artikel 16 van de markttoezichtverordening is de kring van personen tot wie de maatregelen zich kunnen richten, uitgebreid met de fulfilmentdienstverlener. De wijziging van het eerste lid van artikel 9a strekt ertoe dat de Minister ook hem een maatregel kan opleggen. In artikel 16 van de verordening zijn echter naast de in artikel 9a verwoorde maatregelen nog andere maatregelen vermeld. De uitbreiding van het tweede lid van artikel 9a maakt het mogelijk dat de Minister ook die maatregelen kan opleggen.
Onderdelen C en D
Artikel 4, eerste lid, van de markttoezichtverordening voorziet er in dat een product enkel in de Europese Unie in de handel mag worden gebracht als een marktdeelnemer (in de zin van artikel 4, tweede lid, van de verordening) is belast met de in artikel 4, derde lid, bedoelde taken. Om de naleving daarvan te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde artikel 23a, eerste lid, een verbod voor een ieder opgenomen om een meetinstrument waarop de verordening van toepassing is in de handel te brengen in strijd met artikel 4, eerste lid.
Het tweede lid van artikel 23a bevat een verbod voor de onderscheiden marktdeelnemers om te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van de verordening. Dat betekent dat degene die het product in de handel brengt en als marktdeelnemer is aan te merken, zich er altijd van moeten vergewissen dat er een (andere) marktdeelnemer is die die taken verricht. Als dat niet het geval is, is hij zelf verantwoordelijk voor uitvoering van die taken.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening moet een gemachtigde op verzoek van de markttoezichthouder (op het gebied van de metrologie is dat Agentschap Telecom) een kopie van het door de fabrikant aan hem gegeven mandaat overleggen. Artikel 23a, derde lid, voorziet in een verbod op het handelen in strijd met die verplichting.
Om de naleving van de in artikel 7 van de verordening opgenomen samenwerkingsplicht te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde artikel 23b voorzien in een verbod op het handelen in strijd met artikel 7 voor marktdeelnemers en voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij. Artikel 5:20 van de Awb voorziet reeds in een algemene plicht (ook voor marktdeelnemers) om medewerking aan toezichthouders te verlenen bij de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden. Voor verplichtingen als het verstrekken van inlichtingen en feitelijk toezicht mogelijk maken door marktdeelnemers is die bepaling voldoende. Artikel 7 van de verordening vereist echter ook een meer actieve houding bij het nemen van maatregelen en het beperken van risico’s. Het gaat om uitvoering geven aan maatregelen indien bij het toezicht is of wordt geconstateerd dat een product niet aan de eisen voldoet of risico’s vertoont. De meewerkplicht van artikel 5:20 van de Awb strekt zich niet zover uit.
Overtreding van de artikelen 23a en 23b is gesanctioneerd via artikel 35 van de Metrologiewet (last onder bestuursdwang) en de toevoeging van deze artikelen aan artikel 1, onder 4◦, van de Wet op de economische delicten.
Onderdeel E
Het nieuw voorgestelde derde lid van artikel 28 voorziet er in dat de toezichthoudende ambtenaren van de bevoegdheden van titel 5.2 van de Awb gebruik kunnen maken ingeval van een verzoek om bijstand van een marktoezichthouder uit een andere EU-lidstaat. In dat geval gaat het niet zozeer om het toezicht op de naleving van de nationale metrologiewetgeving waarvoor zij op grond van artikel 27 zijn aangewezen, maar om het toezicht op verzoek.
Onderdelen F en G
In de nieuw voorgestelde artikelen 28a tot en met 28c zijn de bevoegdheden waarin nog niet via de Awb is voorzien opgenomen. In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is daar reeds op in gegaan.
In onderdeel G is de sanctie geregeld op het niet naleven van een opgelegde zelfstandige last op grond van artikel 28c, derde lid. Evenals bij een zelfde bepaling in andere wetgeving is voorzien in de mogelijkheid een last onder bestuursdwang op te leggen.
Artikel 2.3 (Tabaks- en rookwarenwet)
De voorgestelde wijzigingen van de Tabaks- en rookwarenwet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (PbEU 2014, L 127) (hierna: tabaksproductenrichtlijn) die in bijlage I van de markttoezichtverordening wordt genoemd.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt – omwille van de leesbaarheid van de wet – een definitie toegevoegd aan de Tabaks- en rookwarenwet. Het gaat om de definitie «markttoezichtverordening». De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal op het niveau van ministeriële regeling deze markttoezichtverordening aanwijzen. Bindende Europese rechtshandelingen worden dikwijls snel gewijzigd. Om te verzekeren dat toekomstige wijzigingen binnen de vaak korte deadlines kunnen worden geïmplementeerd in nationale regelgeving, wordt in de definitie bepaald dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de markttoezichtverordening aanwijst.
Onderdelen B en F
Artikel 11b van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de bevoegdheid heeft een bestuurlijke boete op te leggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens enkele artikelen uit de wet. Met onderdeel B wordt toegevoegd dat de Minister ook een bestuurlijke boete kan opleggen, specifiek in het geval waarin artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt overtreden. Artikel 7 van de verordening bepaalt dat marktdeelnemers bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico’s die veroorzaakt worden door tabaksproducten die marktdeelnemers op de markt aanbieden, samen moeten werken met markttoezichtautoriteiten. Deze samenwerkingsplicht geldt ook voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij. Artikel 41 van de markttoezichtverordening schrijft bovendien voor dat lidstaten sancties moeten stellen die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. Een bestuurlijke boete wordt door de regering als effectieve bevoegdheid beschouwd bij het afdwingen van verplichtingen. Wanneer de samenwerkingsplicht uit artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt overtreden, zal de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarom een bestuurlijke boete kunnen opleggen. De samenwerkingsplicht zal dan ook worden toegevoegd aan de bijlage bij de Tabaks- en rookwarenwet. Dit wordt bewerkstelligd met onderdeel F. De samenwerkingsplicht uit artikel 7 vertoont enkele overeenkomsten met de verplichting in artikel 17a van de Tabaks- en rookwarenwet. Artikel 17a van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt, kort gezegd, dat indien producenten, importeurs en exporteurs van tabaksproducten redenen hebben om aan te nemen dat de tabaksproducten niet in overeenstemming zijn met het bij of krachtens de Tabaks- en rookwarenwet bepaalde, zij onmiddellijk alle nodige maatregelen moeten nemen om de tabaksproducten in overeenstemming te brengen met de regelgeving, dan wel de tabaksproducten uit de handel moeten nemen of terugroepen. De overtreding van deze verplichting kan bestraft worden met een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4.500,- (categorie A in de bijlage bij de Tabaks- en rookwarenwet). In deze lijn wordt boetecategorie A de meest passende categorie geacht voor overtreding van de samenwerkingsplicht uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt het huidige artikel 13 van de Tabaks- en rookwarenwet aangepast. Artikel 13 van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij besluit de ambtenaren aanwijst die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. Artikel 7.1 van de Tabaks- en rookwarenregeling bepaalt vervolgens dat dit de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zijn. Het ligt voor de hand de nieuwe bevoegdheden uit de markttoezichtverordening bij de ambtenaren van de NVWA neer te leggen. Met de toevoeging aan artikel 13 van de Tabaks- en rookwarenwet wordt bewerkstelligd dat de ambtenaren van de NVWA ook belast worden met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens bindende besluiten van de Europese Unie die bij of krachtens deze wet zijn geïmplementeerd. Daarmee worden deze ambtenaren in ieder geval belast met het toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening. Mocht er aan bijlage I van de markttoezichtverordening een verordening of richtlijn worden toegevoegd die bij of krachtens de Tabaks- en rookwarenwet is geïmplementeerd, dan zijn de aangewezen ambtenaren automatisch belast met het toezicht op de naleving van die richtlijn dan wel verordening.
Onderdeel D
Met de nieuw voorgestelde artikelen 13a tot en met 13d wordt een aantal nieuwe bevoegdheden toegekend ter uitvoering van de markttoezichtverordening. Het betreft de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden, de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen en om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen, de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken. Voor een verdere toelichting op de bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens enkele artikelen uit de wet komt toe aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (het huidige artikel 11b van de Tabaks- en rookwarenwet). De ambtenaren van de NVWA kunnen namens de Minister in mandaat deze bevoegdheid inzetten. Ook de nieuwe bevoegdheid op grond van de markttoezichtverordening, zoals voorgesteld in artikel 13d van de Tabaks- en rookwarenwet, zal worden toegekend aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die ze mandateert aan ambtenaren van de NVWA. Op deze wijze wordt aan de bestaande handhavings- en toezichtstructuur vastgehouden zoals neergelegd in de Tabaks- en rookwarenwet. De markttoezichtverordening biedt hier specifiek de ruimte voor (artikel 14, derde lid, onderdeel b).
Onderdeel E
Artikel 14 van de Tabaks- en rookwarenwet bepaalt dat de toezichthouders bevoegd zijn een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van een aantal artikelen uit de Tabaks- en rookwarenwet. Op grond van de voorgestelde wijziging van artikel 14 kunnen de toezichthouders ook een last onder bestuursdwang opleggen ter handhaving van artikel 7 van de markttoezichtverordening. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat ingevolge artikel 5:32 van de Awb de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen, tevens de bevoegdheid inhoudt om een last onder dwangsom op te leggen.
Artikel 2.4 (Telecommunicatiewet)
De voorgestelde wijzigingen van de Telecommunicatiewet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft twee EU-richtlijnen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.20
Onderdeel A
Van de meeste marktdeelnemers zijn reeds in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet definities opgenomen, die in essentie overeenkomen met de definities in de markttoezichtverordening. De nieuw in artikel 1.1 opgenomen definities van aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, fulfilmentdienstverlener en online interface zijn opgenomen in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening.
Onderdelen B en C
Artikel 4, eerste lid, van de markttoezichtverordening voorziet er in dat een product enkel in de Europese Unie in de handel mag worden gebracht als een marktdeelnemer (in de zin van artikel 4, tweede lid, van de verordening) is belast met de in artikel 4, derde lid, bedoelde taken. Om de naleving daarvan te verzekeren, is in het nieuw voorgestelde artikel 10.11c, eerste lid, een verbod voor een ieder opgenomen om uitrusting of radioapparaten waarop de verordening van toepassing is, in de handel te brengen in strijd met artikel 4, eerste lid.
Het tweede lid van artikel 10.11c bevat een verbod voor de onderscheiden marktdeelnemers om te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van de verordening. Dat betekent dat degene die het product in de handel brengt en als marktdeelnemer is aan te merken, zich er altijd van moeten vergewissen dat er een (andere) marktdeelnemer is die die taken verricht. Als dat niet het geval is, is hij zelf verantwoordelijk voor uitvoering van die taken.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening moet een gemachtigde op verzoek van de markttoezichthouder (voor uitrusting en radioapparaten is dat Agentschap Telecom) een kopie van het door de fabrikant aan hem gegeven mandaat overleggen. Artikel 10.11c, derde lid, voorziet in een verbod op het handelen in strijd met die verplichting.
Om de naleving van de in artikel 7 van de verordening opgenomen samenwerkingsplicht te verzekeren, is in nieuw voorgestelde artikel 10.11d voorzien in een verbod op het handelen in de strijd met artikel 7 voor marktdeelnemers en voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij. Artikel 5:20 van de Awb voorziet reeds in een algemene plicht (ook voor marktdeelnemers) om medewerking aan de toezichthouders te verlenen bij de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden. Voor verplichtingen als het verstrekken van inlichtingen en feitelijk toezicht mogelijk maken door marktdeelnemers is die bepaling voldoende. Artikel 7 van de verordening vereist echter ook een meer actieve houding bij het nemen van maatregelen en het beperken van risico’s. Het gaat om uitvoering geven aan maatregelen indien bij het toezicht is of wordt geconstateerd dat een product niet aan de eisen voldoet of risico’s vertoont. De meewerkplicht van artikel 5:20 van de Awb strekt zich niet zover uit.
Overtreding van de artikelen 10.11c en 10.11d is gesanctioneerd via artikel 15.2, eerste lid, onder a, (last onder bestuursdwang) van de Telecommunicatiewet, artikel 15.4, eerste lid, (bestuurlijke boete) van de Telecommunicatiewet en de toevoeging van deze artikelen aan artikel 1, onder 1◦, van de Wet op de economische delicten.
Onderdeel D
In de nieuw voorgestelde artikelen 15.7a tot en met 15.7c zijn de bevoegdheden waarin nog niet via de Awb is voorzien opgenomen. In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is daar reeds op in gegaan.
Het nieuw voorgestelde vijfde lid van artikel 15.7a voorziet er in dat de toezichthoudende ambtenaren van de bevoegdheden van titel 5.2 van de Awb gebruik kunnen maken ingeval van een verzoek om bijstand van een markttoezichthouder uit een andere EU-lidstaat. In dat geval gaat het niet zozeer om het toezicht op de naleving van de nationale wetgeving waarvoor zij op grond van artikel 15.1 zijn aangewezen, maar om het toezicht op verzoek.
Onderdeel E
De Minister van Economische Zaken en Klimaat dient werkzaamheden of diensten te verrichten ter uitvoering van het bepaalde in de markttoezichtverordening. De inhoud van die taken is echter alleen gedeeltelijk bij of krachtens dit wetsvoorstel bepaald. Veel taken vloeien rechtstreeks uit de markttoezichtverordening voort. Daardoor kan onduidelijkheid bestaan of de werkzaamheden of diensten die de Minister ter uitvoering van de markttoezichtverordening verricht eveneens onder het toepassingsbereik van de algemene vergoedingsregeling kunnen vallen. De voorgestelde wijzigingen in artikel 16.1 geven hierover uitdrukkelijk uitsluitsel.
Artikel 2.5 (Warenwet)
De voorgestelde wijzigingen van de Warenwet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft 15 EU-richtlijnen en -verordeningen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.21 Naast de voorgestelde wijzigingen van de Warenwet is ook nog een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de markttoezichtverordening noodzakelijk. In het Warenwetbesluit uitvoering markttoezichtverordening zal worden bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met de artikelen 4, eerste, derde en vierde lid, 5, tweede lid, en 7 van de markttoezichtverordening. Ten behoeve hiervan zal het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten worden aangevuld. Overtreding van voornoemde artikelen van de markttoezichtverordening kan op grond hiervan door de Minister bestraft worden met een bestuurlijke boete.
Onderdeel A
Aan artikel 1 van de Warenwet is – omwille van de leesbaarheid van de wet – een definitie toegevoegd. Het gaat om een definitie die de markttoezichtverordening omschrijft.
Onderdeel B
Met dit onderdeel wordt het huidige artikel 25, eerste lid, van de Warenwet aangepast. Uit dit artikellid volgt dat de Minister bij besluit de ambtenaren aanwijst die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet of van het bepaalde bij of krachtens de wet met betrekking tot door de Minister aangewezen categorieën van waren. Op grond hiervan zijn in ieder geval de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Warenwet. Het ligt voor de hand de nieuwe bevoegdheden uit de markttoezichtverordening bij de ambtenaren van de NVWA en de NLA neer te leggen. Met de wijziging van artikel 25, eerste lid, wordt bewerkstelligd dat de ambtenaren van de NVWA en de NLA eveneens belast worden met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens bindende EU-rechtshandelingen die bij of krachtens deze wet zijn geïmplementeerd. Daarmee worden deze ambtenaren in ieder geval belast met het toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening. Mocht er aan bijlage I van de markttoezichtverordening een verordening of richtlijn worden toegevoegd die bij of krachtens de Warenwet is geïmplementeerd, dan zijn de aangewezen ambtenaren automatisch ook belast met het toezicht op de naleving van die richtlijn dan wel verordening.
Onderdeel C
Met de nieuwe voorgestelde artikelen 32d tot en met 32g worden bevoegdheden uit artikel 14 van de markttoezichtverordening toebedeeld aan de krachtens artikel 25, eerste lid, aangewezen ambtenaren en de Minister. Het betreft de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden, de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen en om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken.
Het niet uitvoeren van de zelfstandige last, bedoeld in artikel 32g, wordt in het tweede lid van dat artikel aangemerkt als misdrijf en is een economisch delict als bedoeld in artikel 1, ten derde, van de Wet op de economische delicten. Dit is ook het geval bij het niet uitvoeren van de vergelijkbare last, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Warenwet. Strafrechtelijke vervolging is het sluitstuk van de handhaving wanneer alle bestuursrechtelijke middelen (de last onder bestuursdwang in de vorm van een last onder dwangsom, bedoeld in artikel 32, van de Warenwet), gelet op artikel 5:32, eerste lid, van de Awb zonder positief resultaat zijn benut. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.15 (Wet op de economische delicten). Voor een verdere toelichting op de bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 2.6 (Wegenverkeerswet 1994)
1. Inleiding
De voorgestelde wijzigingen van de Wvw 1994, in artikel 2.6, de Wet op de economische delicten (WED), in artikel 2.15, tweede lid, en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in artikel 2.19 hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft 13 EU-richtlijnen en -verordeningen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd. Hiervan hebben er 12 betrekking op de (type)goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen, en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (hierna: goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten). In punt 2 hieronder zal op elk van deze EU-harmonisatieregelingen nader in worden ingegaan.
Eén verordening heeft betrekking op de etikettering van banden, te weten verordening (EU) 2020/740, die verordening (EG) 1222/2009 vervangt die ook in bijlage I bij de markttoezichtverordening wordt genoemd. Deze nieuwe verordening is met ingang van 1 mei 2021 van toepassing. Omdat er tot op heden geen uitvoeringswetgeving voor verordening (EG) 1222/2009 is, voorziet deze wijziging van de Wvw 1994 hier nu voor deze herziene verordening (EU) 2020/740 in.
2. EU-harmonisatieregelingen in verband met het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten en achtergronden huidige wetgeving
De markttoezichtverordening heeft, gelet op bijlage I van die verordening, betrekking op de volgende harmonisatieregelingen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten:
– Bijlage I, nr. 2: Richtlijn 70/157/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen (PbEG 1970, 42). Deze richtlijn wordt met ingang van 1 juli 2027 ingetrokken zie artikel 14, eerste lid, van verordening (EU) nr. 540/2014 (zie hieronder);
– Bijlage I, nr. 18: Richtlijn 2005/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen inzake herbruikbaarheid, recyclebaarheid en mogelijke nuttige toepassing, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU 2005, L 310);
– Bijlage I, nr. 20: Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (PbEU 2006, L 161);
– Bijlage I, nr. 23: Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2007, L 171). Met ingang van 1 september 2020 (zie art 86 van verordening (EU) 2018/858 (hieronder)) wordt deze verordening aangehaald als: Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) (PbEU 2007, L 171);
– Bijlage I, nr. 26: Verordening (EG) nr. 78/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van Richtlijn 2003/102/EG en Richtlijn 2005/66/EG (PbEU 2009, L 35). Met ingang van 6 juli 2022 vervalt deze verordening en geldt een verwijzing naar deze verordening, als een verwijzing naar verordening (EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd wat de algemene veiligheid ervan en de bescherming van de inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers betreft, tot wijziging van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 78/2009, (EG) nr. 79/2009 en (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 631/2009, (EU) nr. 406/2010, (EU) nr. 672/2010, (EU) nr. 1003/2010, (EU) nr. 1005/2010, (EU) nr. 1008/2010, (EU) nr. 1009/2010, (EU) nr. 19/2011, (EU) nr. 109/2011, (EU) nr. 458/2011, (EU) nr. 65/2012, (EU) nr. 130/2012, (EU) nr. 347/2012, (EU) nr. 351/2012, (EU) nr. 1230/2012 en (EU) 2015/166 van de Commissie (PbEU 2019, L 325) (zie art 18, tweede lid, van verordening (EU) 2019/2144);
– Bijlage I, nr. 27: Verordening (EG) nr. 79/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen op waterstof en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG (PbEU 2009, L 35). Met ingang van 6 juli 2022 vervalt deze verordening en geldt voor een verwijzing naar deze verordening, een verwijzing naar (zie art 18, tweede lid) verordening (EU) 2019/2144 (zie hierboven);
– Bijlage I, nr. 30: Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PbEU 2009, L 188). Met ingang van 1 september 2020 (zie art 87 van verordening (EU) 2018/858 (hieronder)) wordt deze verordening aangehaald als: Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PbEU 2009, L 188);
– Bijlage I, nr. 31: Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden (PbEU 2009, L 200). Met ingang van 6 juli 2022 vervalt deze verordening en geldt voor een verwijzing naar deze verordening, een verwijzing naar (zie art 18, tweede lid) verordening (EU) 2019/2144 (zie hierboven);
– Bijlage I, nr. 43: Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (PbEU 2013, L 60);
– – Bijlage I, nr. 44: Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60);
– – Bijlage I, nr. 60: Verordening (EU) nr. 540/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende het geluidsniveau van motorvoertuigen en vervangende geluidsdempingssystemen, en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van Richtlijn 70/157/EEG (PbEU 2014, L 158);
– Bijlage I, nr. 69: Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PbEU 2018, L 151).
Met uitzondering van de onder de nummers 43 en 44 genoemde EU-harmonisatieregelingen, maken de hierboven genoemde regelingen allemaal deel uit van de bijlage bij verordening (EU) 2018/858 (nummer 69 van bijlage I).
In verband met de goede uitvoering van verordening (EU) 2018/858, de andere hierboven genoemde verordeningen en enkele andere verordeningen die betrekking hebben op de goedkeuring van motorvoertuigen en aanverwante producten, is de Wvw 1994, met ingang van 1 september 2020 gewijzigd22 (hierna: Uitvoeringswet verordening 2018/858). Voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanverwante producten is, zoals voorheen ook al het geval was, de Dienst Wegverkeer (RDW) als goedkeuringsinstantie aangewezen (artikel 4b van de Wvw 1994). Het handhavingsinstrumentarium is, voor voertuigen en aanverwante producten met een EU-goedkeuring op grond van een EU-verordening, geregeld via de verbodsbepalingen in artikel 29 van de Wvw 1994 en het daarop gebaseerde hoofdstuk 4 van de Regeling voertuigen (Rv). Voor voertuigen en aanverwante producten met een nationale goedkeuring, waartoe de verordeningen de lidstaten verplichten tot het stellen van regels of de lidstaten de mogelijkheid bieden regels te stellen, via de verbodsbepaling in artikel 30 van de Wvw 1994. Artikel 30 biedt deze mogelijkheid ook voor producten die zijn voorzien van een zogenaamde VN/ECE-goedkeuring. Kort samengevat kunnen inbreuken op al deze verboden door de bij besluit van de Minister van Infrastuur en Waterstaat aangewezen personen die belast zijn met het markttoezicht, worden gesanctioneerd via een last onder bestuursdwang (artikel 169 Wvw 1994) of bestuurlijke boete (artikel 174c Wvw 1994). Daarnaast is sanctionering via de WED mogelijk. De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie maakt het mogelijk om een geldelijke sanctie ter inning over te dragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie.
Omdat de hierboven genoemde drie richtlijnen ook deel uitmaken van de bijlagen bij verordening (EU) 2018/858 (en voorheen richtlijn (EU) 2007/46/EG)) werd lange tijd veronderstelt dat specifieke implementatiewetgeving in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen niet of niet meer nodig was. Bij diverse wijzigingen van de Rv is eerdere implementatie wetgeving vervallen of slechts van toepassing in andere gevallen dan in verband met de goedkeuring van motorvoertuigen23. Doordat de betreffende drie richtlijnen niet expliciet zijn geïmplementeerd is er op dit moment ook geen specifiek handhavingsinstrumentarium op de betreffende richtlijnen en ook de aanwijzing van een markttoezichtautoriteit, waartoe de markttoezichtverordening verplicht, ontbreekt. In de drie genoemde richtlijnen zijn goedkeuringseisen voor motorvoertuigen en aanverwante producten vastgesteld waar het, kort samengevat, betreft het toegestane geluidsniveau, herbruikbaarheid van onderdelen en emissies van klimaatregelingsapparatuur. Alle andere in het kader van de goedkeuring van motorvoertuigen van kracht zijnde Europese goedkeuringseisen zijn vastgelegd in EU-verordeningen. De thans voorgestelde wijzigingen in de Wvw 1994 voorzien alsnog in de wettelijke basis ten behoeve van de implementatie van de richtlijnen in de Rv. Het markttoezicht en het daarvoor benodigde handhavingsinstrumentarium zal via dit wetsvoorstel op dezelfde wijze worden geregeld zoals hierboven al werd beschreven voor de verordeningen.
Het markttoezicht op de goedkeuringswetgeving van motorvoertuigen en aanverwante producten wordt uitgevoerd door de ambtenaren die daarvoor zijn aangewezen in het Besluit aanwijzing toezichthouders markttoezicht Wegenverkeerswet 1994.
Bij het opstellen van de lagere wetgeving in verband met de Uitvoeringswet verordening 2018/858, met name de wijziging van de Rv en het opstellen van het al eerder genoemde Besluit aanwijzing toezichthouders markttoezicht Wegenverkeerswet 1994, in combinatie met de onderhavige uitvoeringswetgeving in verband met de markttoezichtverordening, maakte duidelijk, dat het nodig was een aantal artikelen van de Wvw 1994 verder aan te passen. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet daar ook in. In het artikelsgewijze deel van deze toelichting zal daar verder op worden ingegaan.
3. EU-harmonisatieregelingen in verband met de etiketteringsvoorschriften voor banden en voertuigen en achtergronden huidige wetgeving
De markttoezichtverordening heeft tevens betrekking op de in bijlage I, onder nr. 34 opgenomen Verordening (EG) nr. 1222/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters (PbEU 2009, L 342). Met ingang van 1 mei 2021 vervalt deze verordening en geldt voor een verwijzing naar deze verordening, een verwijzing naar verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PbEU 2020, L 177) (zie artikel 17 van deze laatst genoemde verordening).
Voor personenauto’s bestaat al langer de verplichting tot etikettering voor energiegebruik. Deze verplichting vloeit voort uit richtlijn 1999/94/EG24. Deze richtlijn beoogt te verzekeren dat gegevens over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's die in de EU voor verkoop of leasing worden aangeboden, voor de consument beschikbaar worden gesteld, zodat deze met kennis van zaken een keuze kan maken. Deze richtlijn is geïmplementeerd in het Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s. De ILT is hiervoor als toezichtautoriteit aangewezen. Er is tot op heden niet voorzien in sanctionering bij overtreding van dit besluit. Gelet op het feit dat er in bijlage I van de markttoezichtverordening acht richtlijnen en verordeningen worden genoemd die zien op etikettering van producten waarvoor nu markttoezicht en sanctionering wordt verlangd, moet geconcludeerd worden dat richtlijn 1999/94/EG waarschijnlijk ten onrechte ontbreekt in de bijlage bij de markttoezichtverordening. Voorgesteld wordt van de gelegenheid gebruik te maken om de sanctionering ten behoeve van die richtlijn zoveel mogelijk op vergelijkbare wijze te regelen als de voorgestelde sanctionering bij de etiketteringsvoorschriften van autobanden (zie voor een meer uitgebreide toelichting onderdeel K hieronder).
4. Overige algemene opmerkingen
Naast deze wetswijziging is ook nog een wijziging van de Rv en een aanpassing van het Besluit aanwijzing toezichthouders markttoezicht Wegenverkeerswet 1994 noodzakelijk voor de goede uitvoering van de markttoezichtverordening en verordening (EU) 2020/740. De te sanctioneren artikelen van de drie richtlijnen die betrekking hebben op de (type)goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen zullen als verbodsbepaling op grond van artikel 29 van de Wvw 1994, in hoofdstuk 4 van de Rv worden toegevoegd. Hierdoor wordt sanctionering van inbreuken op die richtlijnartikelen mogelijk via artikel 169 (last onder bestuursdwang) of 174c (bestuurlijke boete) van de Wvw 1994 of via de WED. In het aanwijzingsbesluit op grond van artikel 158 van de Wvw 1994, zullen die drie richtlijnen en verordening (EU) 2020/740 worden toegevoegd, waardoor hiervoor het markttoezicht wordt geregeld.
Tenslotte wordt hier voor de volledigheid nog opgemerkt dat artikelen 4 en 5 van de markttoezichtverordening niet van toepassing zijn op de in deze inleiding bedoelde 13 richtlijnen en verordeningen (zie artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening). Om die reden zullen er voor die artikelen geen uitvoeringsbepalingen in de Wvw 1994 worden opgenomen.
Onderdeel A
In de onderdelen f, fa en fb, van artikel 1, eerste lid, van de Wvw 1994 worden de relevante kaderverordeningen genoemd waarop op grond van het EU-recht markttoezicht wordt verlangd. Om duidelijker te maken op welke (andere) EU-harmonisatieverordeningen en -richtlijnen op grond van het EU-recht daarnaast markttoezicht wordt verlangd, zullen deze verordeningen25 en richtlijnen, expliciet worden aangewezen in de Rv in plaats van via een dynamische verwijzing naar in de bijlagen bij verordening (EU) 2018/858 bedoelde verordeningen zoals dat nu het geval (eerste lid en tweede lid (nieuw onderdeel ff)).
In het voorgestelde tweede lid, onderdelen fg en fh, worden de markttoezichtverordening en verordening (EU) 2020/740 aan de lijst van relevante verordeningen voor de toepassing van de Wvw 1994 toegevoegd in artikel 1, eerste lid, van die wet.
Voorgesteld wordt een nieuwe definitie van marktdeelnemer toe te voegen (nieuw tweede lid, onderdeel fi). Hiervoor wordt een andere definitie voorgesteld dan in de andere wetten waarop deze wetswijzing betrekking heeft. Dit komt doordat de term marktdeelnemer in de Wvw 1994 niet alleen relevant is bij de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten op grond van het EU-recht, maar ook in de gevallen waarin daaraan een nationale goedkeuring op grond van artikel 23 van de Wvw 1994 of VN/ECE-goedkeuring op grond van de Overeenkomst van 195826 wordt verleend (zie artikel 21 juncto 30 van de Wvw 1994). Voor het markttoezicht is het niet relevant op grond van welk van de genoemde systemen goedkeuring is verleend. In verband daarmee wordt ook voorgesteld lid 1a te laten vervallen. Dit lid leidde tot verwarring. In dat lid werd voor diverse termen verwezen naar de daarop van toepassing zijnde bepalingen uit verschillende EU-verordeningen in verband met de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen. Zoals hierboven werd aangegeven zijn niet alle goedkeuringen op het Europese recht zijn gebaseerd. Voor de termen die in lid 1a waren opgenomen, zal uit de context van de betreffende wettelijk bepaling voldoende duidelijk zijn, wat er wordt bedoeld. In het geval er sprake is van een EU-goedkeuring zal een definitie uit een relevante richtlijn of verordening van toepassing zijn, in andere gevallen het gewone spraakgebruik.
Onderdelen B, F, H, en I, eerste lid, R, S, en T, tweede lid
Voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanverwante producten door de RDW, als goedkeuringsinstantie en het markttoezicht en de sanctionering op inbreuken op het EU-recht, zijn niet alleen EU-verordeningen maar ook in de inleiding op de toelichting bij artikel 2.6 genoemde drie richtlijnen van belang. Om deze reden wordt een verwijzing naar richtlijnen toegevoegd aan de artikelen 4b, 21, tweede lid, 28, 29, 169a, 174b en 174c van de Wvw 1994. De relevante richtlijnen zullen in de Rv worden aangewezen (zie artikel 1, eerste lid, nieuw onderdeel ff, van de Wvw 1994).
Onderdeel C
Door de verwijzing naar artikel 20b, eerste lid, aanhef, van de Wvw 1994 in diverse andere artikelen van die wet bestaat in de praktijk verwarring over de reikwijdte van die verwijzing. Om die reden wordt voorgesteld deze verwijzing meer te specificeren.
Onderdelen D en G
Deze onderdelen dienen als aanvullende implementatie op de Uitvoeringswet verordening 2018/858. In het kader van het terugroepen van motorvoertuigen en aanverwante producten die een gevaar vormen is het van belang dat niet alleen de goedkeuringsinstantie maar ook de markttoezichtautoriteit (lees: de bij besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 158, eerste lid, van de Wvw 1994 aangewezen personen die belast zijn met het markttoezicht) hiervan door marktdeelnemers in kennis wordt gesteld. Deze informatieverplichting ontbreekt in de artikelen 20f, eerste lid, en 27, eerste lid van de Wvw 1994. Voorgesteld wordt deze toe te voegen.
Onderdelen E en L
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet verordening 2018/858, is het voormalige artikel 35 van de Wvw 1994, abusievelijk komen te vervallen. Dit artikel vormt het sluitstuk van het markttoezicht namelijk het verbod voor een ieder om op enigerlei wijze de indruk te wekken dat een motorvoertuig of aanverwant product is goedgekeurd, terwijl dit niet het geval is. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt, dit artikel wederom aan hoofdstuk III van de Wvw 1994 toe te voegen. Van de gelegenheid wordt tevens gebruik gemaakt een vergelijkbare bepaling op te nemen waar het betreft het op enigerlei wijze de indruk te wekken dat een motorrijtuig als bedoeld in artikel 20b van de Wvw is aangewezen, terwijl dit niet het geval is. Een vergelijkbare bepaling ontbrak tot op heden voor deze categorie voertuigen.
Overtreding van dit verbod kan, net zoals tot 1 september 2020 het geval was, via een last onder bestuursdwang of via de WED (zie wijziging in artikel 2.15) worden gesanctioneerd.
Onderdelen I, tweede lid, en K
Deze onderdelen dienen als aanvullende implementatie op de Uitvoeringswet verordening 2018/858. Artikel 29 van de Wvw 1994 regelt dat het marktdeelnemers verboden is in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aan te wijzen artikelen van EU-verordeningen en (na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel) -richtlijnen bij het op de markt brengen van motorvoertuigen en aanverwante producten waarvoor een EU-goedkeuring is vereist. In artikel 29 wordt steeds in hoofdlijnen de betreffende handeling of gedraging die verboden is aangeduid. In hoofdstuk 4 van de Rv wordt vervolgens het in dat kader relevante artikel uit een verordening en straks ook richtlijn genoemd waarop het verbod van toepassing is. Op grond van artikel 174b of 174c van de Wvw 1994 of de WED kan overtreding van de krachtens artikel 29 genoemde artikelen van verordeningen of richtlijnen worden gesanctioneerd.
In artikel 29, eerste lid, wordt geregeld dat het verboden is een motorvoertuig en aanverwante producten in de handel te brengen zonder dat daarvoor goedkeuring is verleend. Een aantal verordeningen, zoals bijvoorbeeld artikel 84, derde lid, onderdeel b, van verordening (EU) 2018/858, verlangt daarnaast ook sanctionering voor gevallen waarin de indruk van verkregen goedkeuring wordt gewekt door vervalste certificaten of platen. Deze gedraging ontbreekt in de opsomming van artikel 29, eerste lid, van de Wvw 1994. Hierdoor biedt dit artikel geen wettelijke basis om bijvoorbeeld het genoemde artikel van verordening (EU) 2018/858, in de Rv op te nemen. Hierdoor kan deze gedraging ook niet gesanctioneerd worden. De voorgestelde wijziging van artikel 29, eerste lid, van de Wvw 1994 voorziet daar nu alsnog in.
In artikel 30 van de Wvw 1994 worden dezelfde gedragingen verboden als genoemd in artikel 29 van de Wvw 1994, waar het betreft handelingen of gedragingen van marktdeelnemers die motorvoertuigen en aanverwante producten in de handel brengen, waarvoor een nationale- of VN/ECE-goedkeuring wordt vereist. Overtreding van dat verbod wordt eveneens op grond van artikel 174b of 174c van de Wvw 1994 of de WED gesanctioneerd. Om voor de verboden en als gevolg daarvan voor de sanctionering geen onderscheid te maken tussen de verschillende soorten goedkeuringen, wordt voorgesteld artikel 30 van de Wvw 1994 dezelfde gedraging als wordt toegevoegd aan artikel 29 strafbaar te stellen.
Onderdeel J
In aanvulling op de verplichtingen die voor marktdeelnemers gelden op grond van de 12 richtlijnen en verordeningen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten, kennen enkele artikelen van de markttoezichtverordening aanvullende verplichtingen voor marktdeelnemers, zoals artikel 7, eerste en tweede lid, van de markttoezichtverordening. In het eerste lid gaat het om de verplichting voor marktdeelnemers om met de markttoezichtautoriteiten samen te werken bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico’s die worden veroorzaakt door producten die op de markt worden gebracht. Het voorgestelde artikel 29a, eerste lid, van de Wvw 1994 regelt dat ook niet in strijd met die bepaling uit de markttoezichtverordening mag worden gehandeld. Voor een meer uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
De 12 betrokken richtlijnen en verordeningen kennen echter geen bepalingen in verband met samenwerking van aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij en marktoezichtautoriteiten in het kader van het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten (artikel 7, tweede lid, van de markttoezichtverordening). Deze verplichtingen voor deze aanbieders worden nu ook opgenomen in het voorgestelde artikel 29a, tweede lid, van de Wvw 1994. Voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Onderdeel M
Voordat motorvoertuigen en aanverwante producten op de markt mogen worden aangeboden of in de handel mogen worden gebracht, dienen zij te zijn goedgekeurd. De goedkeuring is geregeld in hoofdstuk III van de Wvw 1994. Voor goedgekeurde personenauto’s en banden van voertuigen, gelden daarnaast nog eisen met betrekking tot etikettering bij het op de markt aanbieden of in de handel brengen ervan. In aanvulling op hetgeen hierboven onder punt 3 bij de inleiding op de toelichting van artikel 2.6 is opgemerkt, wordt hier nog het volgende toegevoegd. Een belangrijk deel van de informatie die bij het in de handel brengen van deze producten op het bijbehorende etiket moet worden vermeld, is informatie die ook relevant is voor het al dan niet verlenen van goedkeuring. Voor personenauto’s vloeit de verplichting tot etikettering voort uit richtlijn 1999/94/EG, die zoals al eerder opgemerkt, ten onrechte lijkt te ontbreken in de bijlage bij de markttoezichtverordening. Deze richtlijn is geïmplementeerd in het mede op artikel 13 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie gebaseerde Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s. De ILT is hiervoor als markttoezichtautoriteit aangewezen (zie artikel 1 Besluit aanwijzing toezichthouders Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie). Er is tot op heden niet voorzien in sanctionering bij overtreding van deze wetgeving.
De etiketteringsverplichting voor banden vloeit voort uit (EU) verordening 2020/740, die recent verordening (EG) 1222/2009 heeft vervangen. Voor verordening (EG) 1222/2009 was geen uitvoeringswetgeving. In verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening en verordening 2020/740 is nu wel uitvoeringswetgeving noodzakelijk. In eerste instantie is overwogen de uitvoering van deze verordeningen ook onder de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie te brengen. Echter, voor een effectief toezicht en effectieve sanctionering, bleek een ingrijpende wijziging van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie noodzakelijk, terwijl een dergelijke wijziging, voor de andere onderwerpen die die wet regelt niet noodzakelijk is. De andere onder die wet vallende besluiten die betrekking hebben op etikettering van producten, zijn immers mede gebaseerd op de Warenwet en worden gesanctioneerd via het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. Omdat de etiketteringsverplichtingen voor personenauto’s en banden, nauw verbonden zijn met de daaraan voorafgaande goedkeuring die, zoals al opgemerkt geregeld is in hoofdstuk III van de Wvw 1994, wordt hier nu voorgesteld de bedoelde etikettering ook onder de Wvw 1994 te brengen. Deze wet biedt al diverse mogelijkheden markttoezicht te houden en inbreuken daarop zo nodig te sanctioneren. Het voorgestelde nieuwe artikel 34 van de Wvw 1994 zal de wettelijke basis gaan vormen voor het Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s. In artikel 3.2 is voorzien in een zogenaamde omhangbepaling ten behoeve van dit besluit.
Het voorgestelde artikel 34a biedt de wettelijke basis voor het sanctioneren van enkele artikelen van verordening (EU) 2020/740.
Het voorgestelde nieuwe artikel 35 van de Wvw 1994 heeft betrekking op de medewerkingsplicht voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij, die vergelijkbaar is met hetgeen voor deze partijen van toepassing wordt op grond van artikel 30a van de Wvw 1994. Voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
De nieuwe artikelen 34, 34a en 35 van de Wvw 1994 zullen kunnen worden gehandhaafd via een last onder bestuursdwang (zie artikel 169 van de Wvw 1994) of een bestuurlijke boete van de tweede categorie (zie artikel 174c, tweede lid, van de Wvw 1994).
Onderdeel N
Bij de wijziging van de Wvw 1994 via de Uitvoeringswet verordening (EU) 2018/858, is artikel 149aa, eerste lid, van de Wvw 1994 niet aangepast aan de nieuwe redactie van artikel 21 van de Wvw 1994 en het nieuwe hoofdstuk 3 van de Rv. Dit artikel voorziet daar alsnog in.
Onderdeel O
Artikel 158a, eerste lid, van de Wvw 1994 regelt in welke gevallen onder toezicht als bedoeld in artikel 158 van de Wvw 1994, tevens markttoezicht dient te worden verstaan. De voorgestelde wijziging van artikel 158a, eerste lid, voegt daar, naast de nieuwe artikelen 29a, 30a, 34, 34a en 35 van de Wvw 1994, de markttoezichtverordening en verordening (EU) 2020/740, aan toe. Artikel 20f ontbrak ten onrechte in deze opsomming en is om die reden hier alsnog toegevoegd. De verwijzing naar enkele leden van artikel 21 van de Wvw 1994 was overbodig. In het nieuw voorgestelde tweede lid wordt in verband hiermee nog geregeld dat titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing is in het geval de bij besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 158, eerste lid, van de Wvw 1994 aangewezen personen die belast zijn met het markttoezicht in het kader van dat markttoezicht bijstand verleend aan een markttoezichtautoriteit van een ander lidstaat. Zie voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel P
In de nieuw voorgestelde artikelen 158b tot en met 158d van de Wvw 1994 worden de extra bevoegdheden die ten behoeve van de goede uitvoering van de markttoezichtverordening nodig zijn aan de Wvw 1994 toegevoegd. Voor een meer uitgebreide toelichting op dit punt wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat artikel 169 van de Wvw 1994 de mogelijkheid biedt tot het opleggen van een last onder bestuursdwang op overtreding van artikelen van die wet. Om die reden is er, in tegenstelling tot andere wetten waarin een vergelijkbare bepaling als artikel 158d is opgenomen, van afgezien, deze mogelijkheid aan het nieuw voorgestelde artikel 158d van de Wvw 1994 toe te voegen.
Onderdeel Q
Artikel 169 van de Wvw 1994 bepaalt in welke gevallen een last onder bestuursdwang kan worden opgelegd. Dit kan ter handhaving van de Wvw 1994, maar ook in verband met de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de verschillende verordeningen en richtlijnen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten. De markttoezichtverordening en verordening (EU) 2020/740 worden hier nu aan toegevoegd. De last onder dwangsom is een reparatoire sanctie die als prikkel kan dienen voor een snellere naleving van wettelijke verplichtingen. Het is immers, ook in het geval een bestuurlijk boete wordt opgelegd (zie artikel 174c van de Wvw 1994), noodzakelijk dat er een dergelijk middel beschikbaar is om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat een ontbrekend of onvolledig etiket alsnog wordt aangebracht dan wel gecorrigeerd.
Onderdeel T, eerste, derde en vierde lid
Artikel 174c van de Wvw 1994 heeft betrekking op de handhaving van diverse artikelen van die wet en in de Rv (op grond van artikel 29 van de Wvw 1994) te noemen artikelen van EU-verordeningen en straks ook -richtlijnen via een bestuurlijke boete. Het eerste lid wordt aangepast in verband met de via dit wetsvoorstel voorgestelde nieuwe artikelen in de Wvw 1994. Artikel 20f wordt aan de opsomming toegevoegd omdat dit artikel ten onrechte ontbrak.
Het voorgestelde nieuwe tweede lid (onderdeel R, derde lid) heeft betrekking op de bestuurlijke boete die kan worden opgelegd ingeval niet of niet volledig aan de etiketteringsplicht voor personenauto’s en banden is voldaan. Voorgesteld wordt een dergelijke overtreding te sanctioneren met ten hoogste een boete van de tweede categorie als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht (boete met een maximum van € 4.500,– per 1 januari 2022). Bij overtreding van etiketteringsvoorschriften op grond van de Warenwet geldt een boete tussen de € 525 en € 1.050. Omdat deze boete aanzienlijk hoger is dan een boete van de eerste categorie (maximaal € 450,– per 1 januari 2022), wordt ten hoogste een boete van de tweede categorie in dit geval als passend beschouwd, mede omdat de betrokken marktdeelnemer veelal een grote (buitenlandse) fabrikant is.
Het nieuwe vijfde lid van artikel 174c van de Wvw 1994 regelt de bestuurlijke boete van ten hoogste de vijfde categorie bij overtreding van onder andere de artikelen 25, 27, 29, derde lid, en 30 van de Wvw 1994. Deze bepalingen zien op onderwerpen die betrekking hebben op samenwerking met de marktoezichtautoriteit, (niet) medewerking door marktdeelnemers of het niet of niet juist informeren van de bij besluit van de Minister van IenW aangewezen personen. Niet medewerking aan de in artikel 29a en 35 van de Wvw 1994 bedoelde samenwerkingsplicht op grond van artikel 7 van de markttoezichtverordening, wordt aan deze opsomming toegevoegd. Een maximale boete van de vijfde categorie wordt ook in dit geval passend geacht.
Artikel 2.7 (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)
In dit artikel wordt voorgesteld de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te wijzigen om te voorzien in de voor de uitvoering van de markttoezichtverordening nodige bevoegdheid om woningen te betreden. De bevoegdheid wordt beperkt tot de gevallen uit het voorgestelde artikel 18.20, eerste lid, Wet milieubeheer (zie het voorgestelde artikel 2.14, onderdelen L en M, en de toelichting op die artikelonderdelen). Omdat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt ingetrokken op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt, treedt dit artikel uitsluitend in werking indien de bepalingen van dit wetsvoorstel in werking treden vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet. De bevoegdheid zal met ingang van dat tijdstip zijn opgenomen in het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving.
Artikel 2.8 (Wet explosieven voor civiel gebruik)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet explosieven voor civiel gebruik hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2014/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (PbEU 2014, L 96) opgenomen onder nummer 47, in bijlage I van de markttoezichtverordening.
Onderdeel A
In de Wet explosieven voor civiel gebruik zijn ter implementatie van richtlijn 2014/28 (waarvoor de EU-verordening markttoezicht geldt) definities opgenomen. Die definities blijven gelden voor de implementatie van die richtlijn. De definitie van marktdeelnemer en de elementen waaruit deze definitie bestaat, en de definitie van de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij zijn relevant voor de samenwerkingsverplichting uit artikel 7 van de markttoezichtverordening. Deze begrippen dienen voor de uitvoering van de markttoezichtverordening te worden gebruikt.
Onderdelen B en C
In deze onderdelen is het opschrift van Hoofdstuk 1a gewijzigd en is paragraaf 4 toegevoegd om te voorzien in het verbod om te handelen in strijd met artikel 7 van de markttoezichtverordening. Overtreding van het verbod om te handelen in strijd met artikel 7 van de markttoezichtverordening is gesanctioneerd via artikel 31 van de Wet explosieven voor civiel gebruik (last onder bestuursdwang).
Onderdeel D
Met dit onderdeel worden in Hoofdstuk IV «Bestuursrechtelijke handhaving» de aanvullende bevoegdheden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend, aan de toezichthouders aangewezen ingevolge artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet explosieven voor civiel gebruik in verband met de artikelen 7 en 13 van het Besluit aanwijzing VROM-ambtenaren. Voor een nadere toelichting op deze verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 2.9 (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft de uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU, L 167; opgenomen onder nummer 41 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)(hierna: biocidenverordening). De markttoezichtverordening heeft geen betrekking op het deel van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat dient ter uitvoering van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU, L 309).
Onderdeel A
De definitie van «verordening (EU) 2019/1020» wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ingevoegd.
Onderdelen B en D
Van artikel 43 wordt het opschrift gewijzigd en aan artikel 43 wordt een vijfde lid toegevoegd, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening is verboden. Dit vijfde lid wordt gesanctioneerd via artikel 86 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (last onder bestuursdwang). Daarnaast is sanctionering via artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten mogelijk. Sanctionering via artikel 90 (bestuurlijke boete) wordt uitgesloten.
Onderdeel C
Met dit onderdeel worden in een paragraaf «Markttoezicht als bedoeld in verordening (EU) nr. 2019/1020» de aanvullende markttoezichtbevoegdheden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend aan toezichthouders aangewezen ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met artikel 9.1 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In een handhavingsdocument hebben de toezichthouders afspraken gemaakt over de taakverdeling. De ILT houdt toezicht op de naleving van de Biocidenverordening. Artikel 84 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden geeft aan toezichthouders de bevoegdheid om woningen te betreden. Die bevoegdheid strekt zich uit tot de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e, van de markttoezichtverordening. Daarin voorziet het voorgestelde artikel 88a. Voor een nadere toelichting op de aanvullende markttoezichtbevoegdheden wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 2.10 (Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van richtlijn 2010/30/EU (PbEU 2017, L 198). Naast de voorgestelde wijzigingen van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie is ook nog een wijziging van het Besluit energie-etikettering energiegerelateerde producten noodzakelijk (onder andere ter uitvoering van 7 en 14, vierde lid, onder k, van de markttoezichtverordening). Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat sanctionering van de in het Besluit energie-etikettering energiegerelateerde producten op te nemen bepalingen via het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten zal geschieden.
Het toezicht op verordening (EU) 2017/1369 wordt uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Met de nieuw voorgestelde artikelen 31a en 31b worden in verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening extra toezichtbevoegdheden van toepassing voor de NVWA (de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden en de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen). Voor een meer uitgebreide toelichting op de extra toezichtbevoegdheden wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
In het nieuw voorgestelde artikel 31c wordt nog geregeld dat titel 5.2 van de Awb van overeenkomstige toepassing is in het geval de NVWA bijstand verleent aan een markttoezichthouder uit een andere lidstaat.
Artikel 2.11 (Wet kabelbaaninstallaties)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet kabelbaaninstallaties hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EU) 2016/424 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende kabelbaaninstallaties en tot intrekking van Richtlijn 2000/9/EG (PbEU 2016, L 81) opgenomen onder nummer 61 van bijlage I bij de markttoezichtverordening.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet kabelbaaninstallaties een definitie van «verordening (EU) 2019/1020» ingevoegd.
Onderdeel B
Met dit onderdeel wordt de bestuursdwangbevoegdheid uitgebreid voor de aanvullende verplichtingen uit de voorgestelde artikelen 33a en 34c, derde lid, van de Wet kabelbaaninstallaties.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt voorgesteld om in Hoofdstuk 7 «Verbodsbepalingen» van de Wet kabelbaaninstallaties een artikel (33a) toe te voegen, waarmee in een verbod tot het overtreden van artikel 7 van de markttoezichtverordening is voorzien. Artikel 7 van de markttoezichtverordening is gericht tot de marktdeelnemer (eerste lid) en tot de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij (tweede lid), beide zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
Onderdeel D
Met dit onderdeel wordt na Hoofdstuk 8 «Toezicht» van de Wet kabelbaaninstallaties een hoofdstuk ingevoegd waarin de aanvullende markttoezichtbevoegdheden worden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend aan toezichthouders aangewezen ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wet kabelbaaninstallaties. Voor een nadere toelichting op deze verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 2.12 (Wet luchtvaart)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet luchtvaart hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart en tot wijziging van de Verordening (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. (EU) 376/2104 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2018 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PbEU 2018, L 212), voor zover het gaat om het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig op een afstand te bedienen (opgenomen onder nummer 70 van bijlage I bij de markttoezichtverordening).
Ten behoeve van de uitvoering van gedelegeerde Verordening (EU) 2019/945 van de Commissie van 12 maart 2019 inzake onbemande luchtvaartuigsystemen en uit derde landen afkomstige exploitanten van onbemande luchtvaartuigsystemen (PbEU 2019, L 152/1) en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/947 van de Commissie van 24 mei 2019 inzake de regels en procedures voor de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen (PbEU 2019, L 152/45) geldt per 31 december 2020 het Besluit van 22 december 2020 tot wijziging van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart, het Besluit luchtvaartuigen 2008 en het Besluit vluchtuitvoering in verband met de uitvoering van de bepalingen inzake onbemande luchtvaartuigen opgenomen in verordening (EU) nr. 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PbEU 2018, L 212), van gedelegeerde verordening (EU) nr. 2019/945 van de Commissie van 12 maart 2019 inzake onbemande luchtvaartuigsystemen en uit derde landen afkomstige exploitanten van onbemande luchtvaartuigsystemen (PbEU 2019, L 152) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 2019/947 van de Commissie van 24 mei 2019 inzake de regels en procedures voor de exploitatie van onbemande luchtvaartuigen (PbEU 2019, L 152) (Stb. 2020, 563). Daarnaast strekt ter uitvoering de Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 21 december 2020, nr. IENW/BSK-2020/247616, houdende de vaststelling van regels met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen (Regeling onbemande luchtvaartuigen) (Stcrt. 2020, 66578).
De gedelegeerde verordening (EU) 2019/945 en uitvoeringsverordening (EU) 2019/947 zijn gebaseerd op artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, van verordening (EU) 2018/1139. Voor deze gedelegeerde en uitvoeringsverordening geldt het regime van de markttoezichtverordening.
Voor zover bij of krachtens de Wet luchtvaart regels zijn gesteld ter uitvoering van verordening (EU) 2018/1139, voor onbemande luchtvaartuigen, moeten daarvoor ook ter uitvoering van de markttoezichtverordening de nodige bepalingen worden opgenomen. De aanvullende bevoegdheden worden opgenomen in de Wet luchtvaart. Deze bevoegdheden gelden uitsluitend voor het toezicht op en de handhaving van verordening (EU) 2018/1139 voor luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig op een afstand te bedienen.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, een definitie van «verordening markttoezicht» opgenomen.
Onderdeel B
Met dit onderdeel wordt aan artikel 11.15, onderdeel b, van de Wet luchtvaart (bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang), een subonderdeel toegevoegd, waarin het verbod om te handelen in strijd met artikel 7 van de markttoezichtverordening is opgenomen. Dit verbod geldt voor verordening (EU) 2018/1139, voor zover het gaat om het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, van die basisverordening wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig van een afstand te bedienen. Regeling hiervan heeft plaatsgevonden in gedelegeerde verordening (EU) 2019/945 en uitvoeringsverordening (EU) 2019/947.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt aan hoofdstuk 11 van de Wet luchtvaart een titel toegevoegd «Titel 11.4 Toezicht ter uitvoering van de verordening markttoezicht», waarin de aanvullende bevoegdheden worden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend. Deze aanvullende bevoegdheden gelden uitsluitend voor de uitvoering van de basisverordening en dan alleen voor zover het gaat om luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, wat betreft onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en apparatuur om het luchtvaartuig op een afstand te bedienen. De ILT wordt aangewezen als toezichthouder op grond van artikel 1.5 van de Wet luchtvaart via een wijziging van het Instellingsbesluit ILT. Dit is voorzien voor het eerste kwartaal van 2022. Omdat er op dit moment nog geen CE-gekeurde drones op de markt zijn vanwege de overgangsregeling in de EU-verordeningen. Voor een nadere toelichting op deze verplichtingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 2.13 (Wet medische hulpmiddelen)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet medische hulpmiddelen hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft 2 EU-verordeningen die in bijlage I van de markttoezichtverordening worden genoemd.27
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt een definitie toegevoegd aan de Wet medische hulpmiddelen omwille van de leesbaarheid van de wet. Het gaat om een definitie die de markttoezichtverordening omschrijft.
Onderdeel B
Artikel 15 van de markttoezichtverordening geeft de mogelijkheid aan lidstaten om toe te staan de totale kosten van hun activiteiten in verband met gevallen van non-conformiteit op de betrokken marktdeelnemer te verhalen. Concreet betekent dit dat een inspecteur de kosten voor het uitvoeren van testen en bijvoorbeeld het nemen van maatregelen kan verhalen op de marktdeelnemer. Met onderdeel B wordt aan het bestaande artikel 7 van de Wet medische hulpmiddelen een grondslag toegevoegd om deze kosten te verhalen.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt artikel 10 van de Wet medische hulpmiddelen gewijzigd. Artikel 10 bepaalt dat de inspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (Igj) belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet medische hulmiddelen en de medische hulpmiddelen verordeningen. Het ligt dan ook voor de hand dat de inspecteurs van de Igj ook belast worden met het toezicht op de naleving van de markttoezichtverordening. Met onderdeel C van dit wetsvoorstel wordt de markttoezichtverordening toegevoegd aan artikel 10 van de Wet medische hulpmiddelen.
Onderdeel D
Met de nieuw voorgestelde artikelen 10a tot en met 10d wordt een aantal nieuwe bevoegdheden toegekend ter uitvoering van de markttoezichtverordening. Het betreft de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden, de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters te verkrijgen en om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface en wanneer niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken. Voor een verdere toelichting op de bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
De handhavingsbevoegdheden met betrekking tot verplichtingen voortvloeiend uit de MDR en IVDR komen toe aan de Minister voor Medische Zorg op grond van de artikelen 12 tot en met 15 van de Wet medisch hulpmiddelen. De ambtenaren van de Igj kunnen namens de Minister in mandaat deze handhavingsbevoegdheden inzetten. Ook de nieuwe handhavingsbevoegdheid op grond van de markttoezichtverordening, zoals voorgesteld in artikel 10d van de Wet medische hulpmiddelen, zal worden toegekend aan de Minister voor Medische Zorg die deze mandateert aan de inspecteurs van de Igj. Op deze wijze wordt aan de bestaande handhavings- en toezichtstructuur vastgehouden zoals neergelegd in de Wet medische hulpmiddelen. De markttoezichtverordening biedt hier specifiek de ruimte voor (artikel 14, derde lid, onderdeel b).
Onderdeel E
Met dit onderdeel wordt de zelfstandige last, die de Minister op kan leggen op grond van het nieuwe artikel 10d van de Wet medische hulpmiddelen toegevoegd aan artikel 12 van de Wet medische hulpmiddelen. Artikel 12 van de Wet medische hulpmiddelen bevat de bevoegdheid voor de Minister om een last onder dwangsom op te leggen indien bepaalde verplichtingen uit de Wet medische hulpmiddelen worden overtreden. Om de zelfstandige last, bedoeld in artikel 10d, effectief te kunnen afdwingen, wordt aan het bestaande artikel 12 van de Wet medische hulpmiddelen dit artikel toegevoegd.
Onderdelen F en G
Deze onderdelen regelen de bestuursrechtelijke handhaving van de verplichtingen ingevolge de markttoezichtverordening. Artikel 41 van de markttoezichtverordening schrijft voor dat lidstaten sancties moeten stellen die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. De bestuurlijke boete en een last onder bestuursdwang worden als effectief middel gezien bij het afdwingen van verplichtingen.
Artikel 7 van de markttoezichtverordening bepaalt dat marktdeelnemers bij het nemen van maatregelen voor het wegnemen of beperken van de risico’s die veroorzaakt worden door medische hulpmiddelen die marktdeelnemers op de markt aanbieden, samen moeten werken met markttoezichtautoriteiten. Deze samenwerkingsplicht geldt ook voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij. Om naleving van deze samenwerkingsplicht te verzekeren geeft het nieuw voorgestelde artikel 13 de Minister de bevoegdheid een last onder bestuursdwang op te leggen. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat ingevolge artikel 5.32 van de Awb de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen, tevens de bevoegdheid inhoudt om een last onder dwangsom op te leggen.
Met onderdeel G wordt artikel 14 van de Wet medische hulpmiddelen gewijzigd. Artikel 14 geeft de Minister de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de MDR, de IVDR en de wet. Deze bepaling blijft in stand. Met onderdeel G wordt het bestaande artikel 14 van de Wet medische hulpmiddelen uitgebreid, waardoor de Minister tevens een bestuurlijke boete kan opleggen indien artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt overtreden.
Artikel 2.14 (Wet milieubeheer)
Bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn veel van de harmonisatieregelingen omgezet of uitgevoerd, die zijn opgenomen in bijlage I van de markttoezichtverordening. In deze inleiding is een overzicht van die harmonisatieregelingen opgenomen. In dat overzicht wordt per harmonisatieregeling aangegeven welke verplichtingen er gelden uit hoofde van de markttoezichtverordening en waar de uitvoering van welke onderdelen van die verordening gevonden kan worden. Er zijn EU-harmonisatieregelingen die op wetsniveau zijn omgezet of uitgevoerd en er zijn EU-harmonisatiemaatregelen waarvoor dat op het niveau van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling is gebeurd. Hieronder is voor iedere harmonisatiemaatregel aangegeven waar de aanvullende verplichtingen zijn opgenomen en waar de aanvullende bevoegdheden zijn toebedeeld.
Aanvullende verplichtingen voor marktdeelnemers en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij
Voor alle harmonisatieregelingen geldt dat marktdeelnemers onderscheidenlijk aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij in overeenstemming moeten handelen met artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Hieronder wordt voor iedere harmonisatieregeling opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening die bij of krachtens de Wet milieubeheer wordt uitgevoerd, onder punt 1 aangegeven of de Wet milieubeheer zelf, of het betreffende besluit of de betreffende regeling zal worden aangevuld met deze verplichtingen.
Aanvullende bevoegdheden toezichthouder
Daarnaast dient de toezichthouder aanvullende bevoegdheden te krijgen om toezicht te houden op de normconformiteit van de producten die onder het toepassingsbereik vallen van de harmonisatieregelgeving opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening, en deze te handhaven. Voor een nadere toelichting op de aanvullende toezichtbevoegdheden wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting. De aanvullende toezichtbevoegdheden zijn opgenomen in de voorgestelde artikelen 18.20 tot en met 18.22. Deze artikelen worden gewijzigd in de onderdelen L, M, N en O, die dezelfde inhoud hebben. Welk onderdeel inwerking treedt, hangt af van het tijdstip van inwerkingtreding van de bepalingen uit dit wetsvoorstel en het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet. De bevoegdheid tot het betreden van woningen is geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de bevoegdheid tot het betreden van woningen zijn opgenomen in het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving, in verband met artikel 18.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer in verband met artikel 18.7, eerste lid, van de Omgevingswet.
Onder punt 2 wordt voor iedere harmonisatiemaatregel aangegeven hoe toezicht en handhaving zijn geregeld.
De bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 tot en met 18.22 van de Wet milieubeheer gelden in aanvulling op de reeds toegekende bevoegdheden. Die bevoegdheden zijn in de Awb gekoppeld aan de aanwijzing als toezichthouder. In de artikelen 5:12 tot en met 5:31c van de Awb zijn de bevoegdheden opgenomen. De bevoegdheid tot het betreden van woningen en tot het opleggen van een last onder bestuursdwang moeten afzonderlijk worden toegekend.
De bestuursdwangbevoegdheid is tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet toegekend ingevolge artikel 18.1a van de Wet milieubeheer juncto artikel 5.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de bestuursdwangbevoegdheid toegekend ingevolge artikel 18.1a, eerste lid, jo artikel 18.4 van de Omgevingswet. In artikel 5:32 van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is aangegeven welke toezichthouder(s) bevoegd zijn om toezicht te houden. Voor taken die worden uitgevoerd in verband met de markttoezichtverordening, krijgen de in dat besluit aangewezen ambtenaren de aanvullende bevoegdheden. Het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving wordt – als gezegd – aangepast in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Voorzien in sanctionering
Voor de in bijlage II bij de markttoezichtverordening opgenomen harmonisatieregelingen moet op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening in sanctionering worden voorzien. De in die bijlage opgenomen harmonisatieregelingen kennen een zodanige verplichting niet zelf.
Omdat bij de implementatie en uitvoering van de in bijlage II genoemde en in of bij of krachtens de Wet milieubeheer geïmplementeerde en omgezette harmonisatieregelingen reeds in sanctionering was voorzien, leidt deze verplichting niet tot aanpassing van bestaande regelgeving.
Voor de harmonisatieregelingen waarvoor deze aanvullende verplichting geldt, is in onderstaand overzicht onder punt 3 voor iedere harmonisatieregel aangegeven hoe in sanctionering is voorzien.
Aanvullende verplichtingen voor fulfilmentdienstverleners
In de tweede plaats moet voor de in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening genoemde harmonisatieregelingen worden voldaan aan de aanvullende verplichtingen opgenomen in de artikelen 4, eerste, derde en vierde lid, en 5, eerste en tweede lid, tweede volzin, van die verordening. Voor de harmonisatieregelingen waarvoor deze aanvullende verplichtingen gelden, is in onderstaand overzicht onder punt 4 aangegeven dat de Wet milieubeheer zelf, of het betreffende besluit of de betreffende regeling zal worden aangevuld met deze verplichtingen.
Begrippen
Voor de uitvoering van de markttoezichtverordening worden de begrippen uit die verordening gebruikt.
EU-harmonisatiemaatregelen die bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn geïmplementeerd of uitgevoerd, die onder andere producteisen bevatten
Via de Wet milieubeheer zijn enkele EU-regelingen geïmplementeerd die mede of primair betrekking hebben op het verwijderen van afvalstoffen, maar die eisen stellen aan het op de markt brengen (producentenverantwoordelijkheid) om de bekostiging van de verwijdering door de producent te verzekeren. De voorgestelde bevoegdheden in hoofdstuk 18 van die wet kunnen worden gebruikt voor die onderdelen van de implementatie van deze richtlijnen die eisen aan producten bevatten. Het gaat daarbij om de (implementatie van de) volgende EU-richtlijnen:
1. Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (opgenomen onder nummer 8 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in het Besluit beheer verpakkingen 2014 en in de Regeling beheer verpakkingen;
2. Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (opgenomen onder nummer 13 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in het Besluit beheer autobanden en Besluit beheer autowrakken;
3. Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (opgenomen onder nummer 21 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in de Regeling beheer batterijen;
4. Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (opgenomen onder nummer 39 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in de Regeling gevaarlijke stoffen in afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;
5. Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (opgenomen onder nummer 42 van bijlage I bij de markttoezichtverordening) geïmplementeerd in de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.
Overzicht harmonisatieregelingen opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening omgezet of uitgevoerd in of bij of krachtens de Wet milieubeheer:
Richtlijn 92/42/EEG van de Raad van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centrale-verwarmingsketels (PbEG 1992, L 167) (opgenomen onder nummer 7 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
Deze richtlijn is grotendeels vervangen door EU-verordening 813/2013 van de Commissie van 2 augustus 2013 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft. Het restant van de implementatie van richtlijn 92/42 is geïmplementeerd in de Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen. De markttoezichtverordening kent wat andere verplichtingen voor het restant van richtlijn 92/42/EEG dan voor EU-verordening 813/2013 die valt onder het regime dat geldt voor richtlijn 2009/125/EG Ecodesign.
1. Richtlijn 92/42/EEG is voor het deel dat naast EU-verordening 813/2013 is blijven gelden, geïmplementeerd in de Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen. In de toelichting bij die regeling (Stcrt. 2017, 48536) is de verhouding tussen richtlijn 92/42/EEG, EU-verordening 813/2013 en richtlijn 2009/125/EG als volgt beschreven: «Het voortbestaan van enkele bepalingen van richtlijn 92/42/EEG naast verordening (EU) 813/2013 en richtlijn 2009/125/EG maakt EU-regelgeving tot een complex en ondoorzichtig geheel. De systematiek van de Europese regelgeving kan als volgt worden weergegeven. Verordening (EU) 813/2013 stelt de inhoudelijke eisen waaraan de verwarmingstoestellen moeten voldoen. De bepalingen van richtlijn 2009/125/EG richten zich vooral tot de fabrikanten van verwarmingstoestellen, die ervoor moeten zorgen dat hun verwarmingstoestellen aan de eisen van verordening (EU) 813/2013 voldoen en van een (CE-)keurmerk zijn voorzien. De resterende bepalingen van richtlijn 92/42/EEG richten zich eveneens tot de fabrikanten en bevatten ten opzichte van richtlijn 2009/125/EG de extra eis dat voor de olie- en gasgestookte verwarmingstoestellen waarop richtlijn 92/42/EEG van toepassing is, een typegoedkeuringsprocedure moet worden gevolgd, om na te gaan of de verwarmingstoestellen voldoen aan de inhoudelijke eisen waaraan de verwarmingstoestellen moeten voldoen, die zijn opgenomen in verordening (EU) 813/2013.»
De samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening, zullen worden opgenomen in de Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen.
2. De Regeling vaststelling regels betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp verwarmingstoestellen is gebaseerd op de artikelen 9.4.4, eerste lid, 9.4.5, eerste lid, en 11a.2, eerste lid, van de wet. Op grond van de artikelen 18.2a, derde lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening of voert deze in mandaat uit namens de Minister van IenW (artikelen 18.20–18.22 en de bevoegdheid om woningen te betreden).
3. Richtlijn 92/42/EEG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden voorzien. In sanctionering is reeds voorzien.
De bestuursrechtelijke handhaving is geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder, zie hierboven onder punt 2. Door deze aanwijzing beschikt de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer. De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens artikelen 9.4.4 tot en met 9.4.7 van de Wet milieubeheer aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 41 van de markttoezichtverordening.
4. – N.B. Deze aanvullende verplichtingen gelden wel voor het deel dat verordening (EU) 813/2013 regelt, omdat dit een uitvoeringsverordening is onder de richtlijn 2009/125/EG, waarvoor die aanvullende verplichtingen gelden. Zie daarvoor toelichting bij die richtlijn in dit overzicht.
Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PbEG 1994, L 365) (opgenomen onder nummer 9 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 94/62/EG is geïmplementeerd in het Besluit beheer verpakkingen 2014 en in de Regeling beheer verpakkingen. De samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening worden in het Besluit beheer verpakkingen 2014 opgenomen.
2. Het Besluit beheer verpakkingen 2014 is, voor zover dit de implementatie is van de producteisen, gebaseerd op artikel 9.5.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Voor de bepalingen uit het besluit die zijn gebaseerd op titel 9.5 van die wet geldt dat de Minister van IenW, ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. Richtlijn 94/62/EG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden voorzien. In sanctionering is reeds voorzien.
De bestuursrechtelijke handhaving is geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder. Door deze aanwijzing beschikt de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer. De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 9.5.2, 10.41 en 15.32 van de Wet milieubeheer aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 41 van de markttoezichtverordening.
4. –
Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PbEG 1998, L 350) (opgenomen onder nummer 10 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 98/70/EG is (deels) geïmplementeerd in het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging en de Regeling brandstoffen luchtverontreiniging. De samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening worden in het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging opgenomen.
2. Het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging is voor zover dit de implementatie is van de producteisen (de specificatie van benzine, diesel en gasolie), gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, 9.2.2.6a en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer. Voor de bepalingen uit het besluit die zijn gebaseerd op titel 9.2 van de Wet milieubeheer, geldt dat de Minister van IenW, ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de wet is belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2000/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2000 inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis (PbEG 2000, L 162) (opgenomen onder nummer 12 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2000/14/EG is geïmplementeerd in de Regeling geluidemissie buitenmaterieel. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening opgenomen.
2. De Regeling geluidemissie buitenmaterieel is mede gebaseerd op artikel 9.5.1 van de Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.5. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. Richtlijn 2000/14/EG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden voorzien. In sanctionering is reeds voorzien. De bestuursrechtelijke handhaving is geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder. Door deze aanwijzing beschikt de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer. De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 9.5.1 van de Wet milieubeheer aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 41 van de markttoezichtverordening.
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende verplichtingen die in de Regeling geluidemissie buitenmaterieel opgenomen zullen worden. Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen voor harmonisatieregelingen opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting.
Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG 2000, L 269) (opgenomen onder nummer 13 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2000/53/EG is geïmplementeerd in, voor zover relevant voor de uitvoering van de markttoezichtverordening, het Besluit beheer autowrakken met als grondslagen artikel 9.5.2 van de Wet milieubeheer en artikel 119a Wetboek van Strafvordering.
In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.5 van die wet. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. Richtlijn 2000/53/EG is opgenomen in bijlage II bij de markttoezichtverordening. Op grond van artikel 41 van de markttoezichtverordening moet in sanctionering worden voorzien. In sanctionering is reeds voorzien. De bestuursrechtelijke handhaving is geregeld door de aanwijzing van de ILT als toezichthouder. Door deze aanwijzing beschikt de ILT over de bevoegdheden opgenomen in de Awb en de aanvullende bevoegdheden uit de voorgestelde artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer. De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 9.5.2 van de Wet milieubeheer aangemerkt als een economisch delict. Hiermee is uitvoering gegeven aan artikel 41 van de markttoezichtverordening.
4. –
Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende detergentia (PbEU 2004, L 104) (opgenomen onder nummer 15 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 648/2004 is uitgevoerd in het Besluit detergentia milieubeheer. In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 9.1.1, 9.2.2.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer. Voor zover de bepalingen uit dit besluit zijn gebaseerd op titel 9.2 geldt dat de Minister van IenW ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer belast is met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PbEU 2004, L 158) (opgenomen onder nummer 16 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
Deze verordening is met ingang van 26 juni 2019 vervangen door Verordening (EU) nr. 2019/2021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PbEU 2019, L 169).
1. Verordening 2019/2021 is uitgevoerd in de Uitvoeringsregeling EU-verordening persistente organische verontreinigende stoffen (Stcrt. 2019, 65621). In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 9.1.1, 9.2.2.1, eerste lid, en artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Voor zover de bepalingen uit de regeling zijn gebaseerd op titel 9.2 geldt dat de Minister van IenW ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer belast is met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG (PbEU 2004, L 143) (opgenomen onder nummer 17 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2004/42/EG is geïmplementeerd in het Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen milieubeheer. In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer. Voor zover de bepalingen uit het besluit zijn gebaseerd op titel 9.2 geldt dat de Minister van IenW, is ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer belast is met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (PbEU 2006, L 266) (opgenomen onder nummer 21 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2006/66/EG is geïmplementeerd in de Regeling beheer batterijen. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. De Regeling beheer batterijen is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1 en 9.5.2 van de Wet milieubeheer.
Voor regelgeving gebaseerd op titel 9.2 of 9.5 geldt dat de Minister van IenW, ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU 2006, L 396) (opgenomen onder nummer 22 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 1907/2006 is uitgevoerd op wetsniveau in titel 9.3. In die titel zijn de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening. Voor een toelichting op de wijziging van die titel in verband met de markttoezichtverordening, wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel C.
2. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a en onder b, is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EG) 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2018 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) 1907/2006 (PbEU 2008, L 353) (opgenomen onder nummer 25 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 1272/2008 is uitgevoerd op wetsniveau in titel 9.3a van de Wet milieubeheer. In die titel zijn de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening. Voor een toelichting op de wijziging van die titel in verband met de markttoezichtverordening, wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel E.
2. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a en onder c, van de Wet milieubeheer is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
In artikel 18.2a, tweede lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot taak heeft zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.3a en EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels voor zover het de uitvoering van beleid betreft dat tot zijn verantwoordelijkheid behoort. De NVWA houdt in die gevallen toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energie gerelateerde producten (PbEU 2009, L 285) (opgenomen onder nummer 32 van bijlage I bij de markttoezichtverordening).
1. Richtlijn 2009/125 is geïmplementeerd in titel 9.4 van de Wet milieubeheer. In het voorgestelde artikel 9.4.9 wordt die titel aangevuld met de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening. Voor een toelichting op de wijziging van die titel in verband met de markttoezichtverordening, wordt verwezen naar de toelichting bij onderdelen F en G.
2. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende verplichtingen, die in het voorgestelde artikel 9.4.9 van de Wet milieubeheer zijn opgenomen. Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen voor harmonisatieregelingen opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting. Voor een toelichting op de wijziging van titel 9.4 in verband met de markttoezichtverordening, wordt verwezen naar de toelichting bij onderdelen F en G.
Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEU 2009, L 286) (opgenomen onder nummer 33 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 1005/2009 is uitgevoerd in het Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaag afbrekende stoffen milieubeheer en de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaag afbrekende stoffen. In het besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het besluit is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste lid, en 11a.2, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van de artikelen 18.2a, derde lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende EU-milieukeur (PbEU 2010, L 27) (opgenomen onder nummer 36 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. In de Wet van 26 mei 2021 tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Verzamelwet IenW 2020) (Stb. 2021, 286) is EG-verordening EU-milieukeur uitgevoerd door invoeging van paragraaf 2.5 in de Wet milieubeheer. In onderdeel B wordt voorgesteld om aan artikel 2.54 zoals dat komt te luiden na inwerkingtreding van onderdeel IX, onderdeel B, van de Verzamelwet IenW 2020, op 1 januari 2022, een tweede lid toe te voegen, waarin het verboden is te handelen in strijd met artikel 7 van de markttoezichtverordening (de samenwerkingsverplichtingen). Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel B.
2. Met ingang van 1 januari 2022 is de Minister van IenW ingevolge de artikelen 18.2, eerste lid, en 18.2b, eerste lid, van de Wet milieubeheer belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PbEU 2011, L 174) (opgenomen onder nummer 39 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2011/65 is geïmplementeerd in de Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. De regeling is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste en tweede lid, en artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de regeling. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende verplichtingen die in de Regeling gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur opgenomen zullen worden. Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen voor harmonisatieregelingen opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting.
Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PbEU 2012, L 197) (opgenomen onder nummer 42 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2012/19 is geïmplementeerd in de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Deze regeling is gebaseerd voor zover relevant voor de uitvoering van de markttoezichtverordening, op de artikelen 9.2.2.1 en 9.5.2 van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de regeling voor zover die is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1 en 9.5.2 van de Wet milieubeheer. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (PbEU 2013, L 178) (opgenomen onder nummer 45 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Richtlijn 2013/29 is geïmplementeerd in het Vuurwerkbesluit en in de Regeling overige pyrotechnische artikelen. In het besluit en de regeling (die complementair zijn) worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het Vuurwerkbesluit is mede gebaseerd op de artikelen 9.2.1.4, 9.2.2.1 en 9.2.3.2 van de Wet milieubeheer en de Regeling overige pyrotechnische artikelen is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, 9.2.2.4, 9.2.3.2van die wet. Op grond van artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.2. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening gelden aanvullende verplichtingen die in het Vuurwerkbesluit en in de Regeling overige pyrotechnische artikelen opgenomen zullen worden. Voor een nadere toelichting op de aanvullende verplichtingen voor harmonisatieregelingen opgenomen in artikel 4, vijfde lid, van de markttoezichtverordening wordt verwezen naar het algemene gedeelte van de toelichting.
Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PbEU 2014, L 150) (opgenomen onder nummer 59 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 517/2014 is uitgevoerd in het Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaag afbrekende stoffen milieubeheer en de Regeling gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaag afbrekende stoffen. In dit besluit en deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. Het besluit is gebaseerd op de artikelen 9.2.2.1, eerste lid, en 11a.2, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van de artikelen 18.2a, derde lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PbEU 2016, L 252) (opgenomen onder nummer 64 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening (EU) 2016/1628 is uitgevoerd in het Uitvoeringsbesluit EU-verordening emissiegrenswaarden voor motoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines. In deze regeling worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. De grondslag van dit besluit is artikel 9.5.1 van de Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel 9.5 van de Wet milieubeheer. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van die wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 (PbEU 2017, L 137) (opgenomen onder nummer 67 van bijlage I bij de markttoezichtverordening)
1. Verordening 2017/852 is uitgevoerd in het Besluit kwik en kwikhoudende producten milieubeheer. In dit besluit worden de samenwerkingsverplichtingen opgenomen uit artikel 7 van de markttoezichtverordening.
2. De grondslag van dit besluit is artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer. Op grond van de artikelen 18.2a, derde lid, en 18.2b, eerste lid, onder a, van die wet is de Minister van IenW belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving is de ILT aangewezen als toezichthouder. De ILT houdt ook toezicht op de naleving van de aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening en krijgt de beschikking over de aanvullende bevoegdheden uit die verordening (artikelen 18.20 en 18.22 van de Wet milieubeheer en de bevoegdheid om woningen te betreden). De bevoegdheid uit artikel 18.21 van de wet wordt in mandaat namens de Minister van IenW uitgeoefend.
3. –
4. –
Onderdeel A
In onderdeel A, wordt voorgesteld om in artikel 1, eerste lid, de definitie van «EU-verordening markttoezicht» op te nemen.
Onderdeel B
In titel 2.5 van de Wet milieubeheer wordt voorzien in de uitvoering van EG-verordening EU-milieukeur. De verordening is opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening. Aan artikel 2.54 van de Wet milieubeheer wordt een lid toegevoegd, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening strafbaar wordt gesteld. Voor de toepassing van deze bepaling gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
Onderdeel C
In titel 9.3 van de Wet milieubeheer is voorzien in de uitvoering van EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen. Deze verordening is opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening. In onderdeel C wordt voorgesteld na artikel 9.3.3 Wet milieubeheer een artikel in te voegen, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening strafbaar wordt gesteld. Voor de toepassing van deze bepaling gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening. Zie ook onder Overzicht harmonisatieregelingen opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening omgezet of uitgevoerd in of bij of krachtens de Wet milieubeheer, onder Verordening 1907/2006 (Reach).
Onderdeel D
De voorgestelde aanpassingen in onderdeel D, staan los van de uitvoering van de markttoezichtverordening. Ze zijn nodig ter uitvoering van:
– gedelegeerde Verordening (EU) 2020/11 van de Commissie van 29 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels betreffende informatie in verband met de gezondheid, met het oog op respons in noodgevallen (PbEU 2020, L 6) en
– gedelegeerde verordening (EU) 2020/1676 van de Commissie van 31 augustus 2020 tot wijziging van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels wat betreft naar wens bereide verf (PbEU 2020, L 379).
Verordening (EU) 2020/11 wijzigt het zevende lid van artikel 25 van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels. Het zevende lid komt te luiden: «Wanneer de indiener krachtens bijlage VIII een unieke formule-identificatie (Unique Formula Identifier) creëert, moet deze overeenkomstig deel A, punt 5, van die bijlage in de aanvullende informatie op het etiket worden vermeld.»
Verordening (EU) 2020/1676 voegt een achtste lid toe aan artikel 25 van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, waarin etiketteringsvoorschriften zijn opgenomen voor een naar wens bereide verf.
In artikel 9.3a.3, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer en de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9.3a.3, derde lid, van de Wet milieubeheer worden de bepalingen van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels opgesomd, die strafrechtelijk kunnen worden gehandhaafd. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen bepalingen op overtreding waarvan in de Wet op de economische delicten een straf is gesteld van een hogere categorie (opgesomd in het eerste lid en strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten), onderscheidenlijk van een lagere categorie (opgesomd in het tweede lid en in de algemene maatregel van bestuur krachtens het derde lid en strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten). Het zevende en achtste lid van artikel 25 van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels worden toegevoegd aan het eerste lid van artikel 9.3a.3 van de Wet milieubeheer. Bij de strafbaarstelling van overtredingen van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels is in de Wet milieubeer een onderscheid naar strafmaat gemaakt, al naar gelang overtreding van een bepaling als een zwaarder dan wel lichter vergrijp wordt aangemerkt28. Een lichte sanctie is gesteld op overtreding van administratieve verplichtingen en een zware sanctie op overtreding van verplichtingen die de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu tot doel hebben. Voorbeelden van de laatste categorie zijn verplichtingen om een stof of mengsel volgens bepaalde criteria in te delen en te etiketteren. Artikel 25, zevende en achtste lid, van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels betreffen etiketteringsvoorschriften en worden om die reden toegevoegd aan het eerste lid van artikel 9.3a.3 van de Wet milieubeheer.
Onderdeel E
In titel 9.3a van de Wet milieubeheer is voorzien in de uitvoering van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels. Deze verordening is opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening. In onderdeel E wordt voorgesteld artikel 9.3a.4 in te voegen, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening strafbaar wordt gesteld. Voor de toepassing van deze bepaling gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
Onderdelen F en G
In titel 9.4 van de Wet milieubeheer is voorzien in de implementatie van EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten (2009/125). Deze richtlijn is opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening. Ter implementatie van die richtlijn zijn definities opgenomen. Die definities blijven gelden voor de implementatie van die richtlijn. De definitie van marktdeelnemer en de elementen waaruit deze definitie bestaat, en de definities van de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij, online interface en gemachtigde zijn relevant voor de verplichtingen uit de markttoezichtverordening. Deze begrippen dienen voor de uitvoering van de markttoezichtverordening te worden gebruikt.
De aanvullende verplichtingen uit de markttoezichtverordening zijn in het voorgestelde onderdeel G opgenomen (artikel 9.4.9 (nieuw)). Dit zijn de aanvullende verplichtingen die op grond van de markttoezichtverordening voor deze richtlijn voor marktdeelnemers, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij en voor gemachtigden moeten gelden. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.
Overtreding van artikel 9.4.9 is (net als de overtreding van de artikelen 9.4.4 tot en met 9.4.7 van de Wet milieubeheer) aangemerkt als economische delict door een wijziging van de Wet op de economische delicten in artikel 2.15, onderdeel B, onder 1, van dit wetsvoorstel.
Onderdeel H
Met de inwerkingtreding van de Verzamelwet EZK 2022 is artikel 15.51, tweede lid, van de Wet milieubeheer abusievelijk voortijdig gewijzigd. Onderdeel H herstelt dit en zal terugwerken tot de datum van inwerkingtreding van die verzamelwet (zie ook de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.1).
Onderdelen I en J
De onderdelen I en J regelen hetzelfde: voor toezicht en handhaving van EG-verordening EU-milieukeur worden artikelen uit onderscheidenlijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing verklaard. Het gaat bijvoorbeeld om de bestuursdwang bevoegdheid en de bevoegdheid tot het betreden van woningen.
Onderdeel I wijzigt artikel 18.1a, tweede lid, en onderdeel J wijzigt artikel 18.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Onderdeel I treedt in werking, indien de bepalingen van dit wetsvoorstel eerder inwerkingtreden dan de Omgevingswet. Onderdeel J treedt in werking, indien de bepalingen van dit wetsvoorstel in werking treden tegelijk met of nadat de Omgevingswet in werking is getreden. In het geval waarin onderdeel I in werking is getreden, dient onderdeel J in werking te treden op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt.
Onderdeel K
Onderdeel K voorziet in de bestuursrechtelijke handhaving van het voorgestelde artikel 18.21, derde lid, waarin is bepaald dat degene tot wie een zelfstandige is gericht overeenkomstig die last handelt. Dit kan worden gehandhaafd met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom.
Onderdelen L, M, N en O
In de onderdelen L, M, N en O worden dezelfde wijzigingen aangebracht in de Wet milieubeheer voor de volgende situaties:
– Onderdeel L treedt in werking als de bepalingen van dit wetsvoorstel inwerkingtreden voordat de Omgevingswet in werking treedt.
– Onderdeel M treedt in werking als de bepalingen van dit wetsvoorstel inwerkingtreden nadat de Omgevingswet in werking is getreden.
– Onderdelen N en O moeten in werking treden in het geval waarin onderdeel L reeds in werking is getreden, op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt.
In deze onderdelen wordt voorgesteld in hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer (handhaving) de markttoezichtbevoegdheden op te nemen, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening aan de (markt-)toezichthouder moeten worden toegekend. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de stoffen, mengsels en producten waarop de EU-harmonisatiemaatregelen betrekking hebben, die zijn opgenomen in bijlage I bij de markttoezichtverordening en die bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn geïmplementeerd, voldoen aan de in die regelgeving daaraan gestelde eisen. Het gaat er daarbij om conformiteit met die EU-harmonisatiemaatregelen zeker te stellen voor stoffen, mengsels en producten die op de markt worden aangeboden (gedefinieerd als het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie) of in de handel worden gebracht.
Artikel 2.15 (Wet op de economische delicten)
Met dit artikel wordt voor een aantal wetten voorzien in strafrechtelijke sanctionering van overtreding van verplichtingen voortvloeiend uit de markttoezichtverordening, al dan niet in aanvulling op een bestuurlijke boetemogelijkheid. Van duale handhaving ten aanzien van de verplichtingen uit de markttoezichtverordening is sprake in de Telecommunicatiewet en de Wvw 1994.
Naast overtredingen van de markttoezichtverordening op het terrein van de Telecommunicatiewet en de Wvw 1994, worden ook overtredingen op het terrein van de Metrologiewet, de Meststoffenwet en de Warenwet als economisch delict aangemerkt. Voor deze overtredingen geldt dat geen bestuurlijke boetemogelijkheid bestaat.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt artikel 1 van de Wet op de economische delicten (WED) gewijzigd. Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat de in de artikelen 10.11c en 10.11d van de Telecommunicatiewet (onderdeel 1°) en de in de artikelen 23a en 23b van de Metrologiewet (onderdeel 4°) genoemde artikelen van de markttoezichtverordening, naast de sancties die de Telecommunicatiewet en de Metrologiewet bieden, ook als economisch delict op grond van de WED kunnen worden gehandhaafd. De wijziging zorgt er ook voor dat het niet uitvoeren van de zelfstandige last, bedoeld in artikel 32g, tweede lid, van de Warenwet, als economisch delict op grond van de WED kan worden gehandhaafd (onderdeel 3°). Deze mogelijkheid bestaat namelijk ook bij de vergelijkbare last, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Warenwet. Zie verder de artikelsgewijze toelichting bij Artikel 2.5 (Wijziging Warenwet). Tot slot wordt met deze wijziging bewerkstelligd dat het overtreden van de samenwerkingsplicht van artikel 7 van de markttoezichtverordening in artikel 22, vijfde lid, onderdeel d, van de Wet scheepsuitrusting 2016 niet als economisch delict wordt aangemerkt, door dit onderdeel als uitzondering op te nemen in artikel 1, onderdeel 4°, van de WED.
Het strafrechtelijke element van de duale handhaving van overtredingen van de artikelen 4 en 7 van de markttoezichtverordening in de Telecommunicatiewet wordt wenselijk geacht als ultimum remedium voor het effectief kunnen aanpakken van zware en herhaalde overtredingen. In de handhavingspraktijk blijkt dat in incidentele gevallen -voor het aanpakken van dergelijke overtreders- strafrechtelijke vervolging effectiever is dan een bestuurlijke boete. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om crimineel gedrag zoals het in de handel brengen van apparatuur die de GSM- of GPS-ontvangst kan storen, waarbij deze activiteiten na handhavend optreden worden voortgezet via steeds nieuwe kanalen. Een overtreding van een in artikel 10.11c of 10.11d van de Telecommunicatiewet genoemd artikel van de markttoezichtverordening is een misdrijf, indien zij opzettelijk plaatsvindt (artikel 2, eerste lid, van de WED). De maximumstraf is zes jaar gevangenisstraf, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (artikel 6, eerste lid, onderdeel 1°, van de WED). Indien een overtreding van een in artikel 10.11c of 10.11d van de Telecommunicatiewet genoemd artikel van de markttoezichtverordening niet opzettelijk plaatsvindt is de maximumstraf een jaar hechtenis, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (artikel 6, eerste lid, onderdeel 4°, van de WED).
De Metrologiewet kent geen handhaving middels bestuurlijke boete. In uitzonderingsgevallen kan het zo zijn dat de bestuursrechtelijke herstelsancties onvoldoende effect hebben. Het stelsel van de Metrologiewet kent dan uitsluitend een strafrechtelijke mogelijkheid voor punitieve handhaving. Voor een goede uitvoering van de markttoezichtverordening op het terrein van de Metrologiewet wordt punitieve handhaving van de artikelen 4 en 7 van de markttoezichtverordening wenselijk geacht. In aansluiting op het bestaande wettelijke stelsel gebeurt dit via de Wet op de economische delicten. Op een overtreding van een in artikel 23a of 23b van de Metrologiewet genoemd artikel van de markttoezichtverordening (artikel 2, vierde lid, van de WED) staat een maximumstraf van hechtenis van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (artikel 6, eerste lid, onderdeel 5°, van de WED).
De strafrechtelijke handhaving die met dit onderdeel wordt geregeld voor de Warenwet, ziet uitsluitend op de naleving van de zelfstandige last die kan worden opgelegd ter uitvoering van de markttoezichtverordening. Daarmee wordt aangesloten bij de strafrechtelijke handhaving in geval van het niet uitvoeren van de vergelijkbare last, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Warenwet. Strafrechtelijke vervolging is het sluitstuk van de handhaving wanneer alle bestuursrechtelijke middelen zonder positief resultaat zijn benut en wordt wenselijk geacht voor de goede uitvoering van de markttoezichtverordening op het terrein van de Warenwet. Het niet uitvoeren van een zelfstandige last als bedoeld in artikel 32g, tweede lid, van de Warenwet wordt gekenmerkt als misdrijf (artikel 2, derde lid, van de WED). De maximumstraf is twee jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (artikel 6, eerste lid, onderdeel 2°, van de WED).
Onderdeel B
Met dit onderdeel, wordt artikel 1a van de WED gewijzigd. Deze wijziging is nodig in verband met de wijzigingen van de Wvw 1994 in artikel 2.6. Inbreuken op EU-verordeningen en -richtlijnen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen zoals geregeld in hoofdstuk III van de Wvw 1994, kunnen naast de sancties die de Wvw 1994 biedt, ook als economisch delict op grond van de WED worden gehandhaafd. Voorgesteld wordt de sanctionering van het in artikel 29a van de Wvw 1994 genoemde artikel 7 van de markttoezichtverordening, voor zover het betreft richtlijnen en verordeningen die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten, op dezelfde wijze als nu ook al geldt voor de inbreuken op die verordeningen te handhaven. Het strafrechtelijke element van de duale handhaving van overtredingen van artikel 7 van de markttoezichtverordening in de Wvw 1994 sluit aan bij de handhaving van andere overtredingen van fabrikanten in het kader van de goedkeuringswetgeving van motorvoertuigen. Het betreft hier belangrijke verplichtingen voor fabrikanten, vertegenwoordigers, importeurs en distributeurs. Dit zijn vaak grote ondernemingen die aan het begin van de handelsketen staan. De detailhandel moet er op kunnen vertrouwen dat de producten die zij van hen inkopen of doorverkopen voldoen aan de wettelijke eisen.
Daarom wordt voorgesteld artikel 29a van de Wvw 1994 aan artikel 1a, onder 2°, van de WED toe te voegen. De bestuurlijke boetemogelijkheid is daarnaast gewenst om bij minder ernstige overtredingen eenvoudiger een punitieve sanctie van financiële aard op te kunnen leggen (lik-op-stuk). Dit vermindert de kans dat overtredingen ongestraft blijven. Sanctionering van artikelen van de Wvw 1994 die die betrekking hebben op de etiketteringsverplichtingen (artikelen 34, 34a en 35), via de WED wordt als te zwaar beoordeeld.
Met dit onderdeel wordt er ook in voorzien dat overtreding van het in dit wetsvoorstel toegevoegde artikel 9.4.9 (voorgestelde artikel 2.15, onderdeel G) als economisch delict wordt aangemerkt, net als de artikelen 9.4.4 tot en met 9.4.7 van de Wet milieubeheer die dienen ter implementatie van EG-richtlijn ecologisch ontwerp energiegerelateerde producten.
Met dit onderdeel wordt voorts bewerkstelligd dat het in artikel 5a van de Meststoffenwet genoemde artikel 7 van de markttoezichtverordening, naast de sancties die de Meststoffenwet biedt, ook als economisch delict op grond van de WED kan worden gehandhaafd. Voor de Meststoffenwet geldt dat de markttoezichtverordening van toepassing is ten aanzien van het verhandelen van meststoffen. Op dat terrein kent de Meststoffenwet geen handhaving middels bestuurlijke boete, maar wel strafrechtelijke handhaving. De andere artikelen in hoofdstuk II van de Meststoffenwet (artikelen 4, 5 en 6) kunnen ook via de WED worden gehandhaafd. In lijn met het bestaande wettelijke stelsel wordt daarom gekozen voor sanctionering via de Wet op de economische delicten. Punitieve handhaving van artikel 7 van de markttoezichtverordening met betrekking tot de handel in meststoffen wordt wenselijk geacht voor en goede uitvoering van de verordening en doet recht aan de verplichting als bedoeld in artikel 41 van de markttoezichtverordening die rust op de lidstaten om te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctiemogelijkheden.
Artikel 2.16 (Wet pleziervaartuigen 2016)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet pleziervaartuigen 2016 hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG (PbEU 2013, L354) opgenomen onder nummer 46 van bijlage I bij de markttoezichtverordening.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet pleziervaartuigen 2016 de definitie van «EU-verordening markttoezicht» opgenomen.
Onderdelen B en D
Met dit onderdeel wordt aan artikel 12 van de Wet pleziervaartuigen 2016 een lid toegevoegd waarmee wordt voorzien in een verbod om in strijd te handelen met de artikelen 4, 5 en 7 van de markttoezichtverordening. Voor de toepassing van deze bepalingen gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening.
Overtreding van artikel 12, zevende lid, van de Wet pleziervaartuigen 2016 is gesanctioneerd via de artikelen 18 (bestuurlijke boete) en 19 (last onder bestuursdwang).
Onderdeel C
Met dit onderdeel worden in hoofdstuk 6 «Handhaving» van de Wet pleziervaartuigen 2016 vier artikelen ingevoegd waarin de markttoezichtbevoegdheden worden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Artikel 2.17 (Wet scheepsuitrusting 2016)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet scheepsuitrusting 2016 hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van Richtlijn 96/98/EG van de Raad (PbEU 2014, L 257) (hierna: richtlijn scheepsuitrusting) opgenomen onder nummer 58 van bijlage I bij de markttoezichtverordening.
De richtlijn scheepsuitrusting is ook opgenomen in bijlage II van de markttoezichtverordening. Op grond van artikel 41 van die verordening moet voor de in bijlage II opgenomen harmonisatieregelingen in sanctionering worden voorzien. De in die bijlage opgenomen harmonisatieregelingen kennen zelf geen sanctiebepaling. Omdat in de Wet scheepsuitrusting 2016 reeds in sanctionering is voorzien, leidt deze verplichting niet tot aanpassing van bestaande regelgeving. De bevoegdheden opgenomen in de Awb zijn gekoppeld aan de aanwijzing als toezichthouder. In de artikelen 5:12 tot en met 5:31c van de Awb zijn de bevoegdheden opgenomen. De bevoegdheid tot het betreden van woningen en tot het opleggen van een last onder bestuursdwang moeten expliciet in wetgeving worden toegekend. De bestuursdwangbevoegdheid is toegekend in artikel 24 van de Wet scheepsuitrusting 2016. In artikel 5:32, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen. De op grond van de markttoezichtverordening aanvullend toe te kennen bevoegdheden zijn opgenomen en toegelicht bij onderdeel B.
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet scheepsuitrusting 2016 een definitie van «EU-verordening markttoezicht» toegevoegd.
Onderdeel B
Met dit onderdeel worden in paragraaf 7. «Markttoezicht» van de Wet scheepsuitrusting 2016 vier artikelen ingevoegd, waarin de markttoezichtbevoegdheden worden toegekend, die voor de uitvoering van de markttoezichtverordening moeten worden toegekend. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Onderdelen C en D
Met onderdeel C wordt aan artikel 22, vijfde lid, een onderdeel toegevoegd, waarin overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt verboden. Voor de toepassing van dit onderdeel gelden de begrippen zoals gedefinieerd in de markttoezichtverordening. Overtreding van artikel 7 van de markttoezichtverordening wordt gesanctioneerd via artikel 24 van de Wet scheepsuitrusting 2016 (last onder bestuursdwang). Sanctionering via artikel 23 (bestuurlijke boete) van de Wet scheepsuitrusting 2016 en artikel 1 van de Wet op de economische delicten wordt uitgesloten.
Artikel 2.18 (Wet vervoer gevaarlijke stoffen)
De voorgestelde wijzigingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft Richtlijn 2010/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2010 betreffende vervoerbare drukapparatuur en houdende intrekking van Richtlijnen 76/767/EEG, 84/525/EEG, 84/526/EEG, 84/527/EEG en 1999/36/EG van de Raad (PbEU 2010, L 165) opgenomen onder nummer 37 van bijlage I bij de markttoezichtverordening. Naast de voorgestelde wijzigingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen is ook nog een wijziging van de Regeling vervoerbare drukapparatuur 2011 noodzakelijk. Dit ter uitvoering van artikel 7 van de markttoezichtverordening.
Onderdeel A
Met dit onderdeel worden in artikel 1, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen definities van «EU-verordening markttoezicht» en «EU-richtlijn vervoerbare drukapparatuur» ingevoegd.
Onderdeel B
Met dit onderdeel worden de artikelen 35 tot en met 38 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ingevoegd. De bevoegdheden uit deze artikelen gelden uitsluitend voor het toezicht op en de handhaving van de markttoezichtverordening ten aanzien van vervoerbare drukapparatuur waarop de Regeling vervoerbare drukapparatuur 2011 betrekking heeft. Hiermee worden de markttoezichtbevoegdheden toegekend, die voor de uitvoering van de EU-verordening markttoezicht moeten worden toegekend. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Artikel 2.19 (Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie)
In dit artikel wordt voorgesteld de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie te wijzigingen in verband met de wijzigingen van de Wvw 1994 in artikel 2.6. De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie maakt het mogelijk om een geldelijke sanctie ter inning over te dragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie. De ontvangende lidstaat is in beginsel gehouden de geldelijke sanctie te erkennen en ten uitvoer te leggen. Bij de wetgeving in verband met de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten op grond van hoofdstuk III van de Wvw 1994 en de in dat hoofdstuk bedoelde EU-wetgeving is er in de meeste gevallen sprake van een buitenlandse fabrikant die in Nederland een aanvraag om goedkeuring doet. Ook bij de etikettering van voertuigen en banden, waarvoor in dit wetsvoorstel in het nieuwe hoofdstuk IIIA van de Wvw 1994 wettelijke bepalingen worden voorgesteld (zie artikel 2.6, onderdeel M), is veelal een buitenlandse fabrikant betrokken. Om er voor te zorgen dat in Nederland opgelegde sancties (boetes) ook daadwerkelijk zullen kunnen worden uitgevoerd, staat op de lijst van beslissingen die vatbaar zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van de EU, onder andere de bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 174c van de Wvw 1994 in het kader van de goedkeuring van en markttoezicht op motorvoertuigen. De boetes die in verband met het niet nakomen van de etiketteringsverplichtingen in de artikelen 34, 34a en 35, van de Wvw 1994 kunnen worden opgelegd worden nu ook aan de opsomming van artikel 10 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie toegevoegd.
Artikel 2.20 (Woningwet)
De voorgestelde wijzigingen van de Woningwet hebben betrekking op de uitvoering van de markttoezichtverordening waar het betreft verordening (EU) 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PbEU 2011, L 88) (hierna: de verordening bouwproducten) die in bijlage I van de markttoezichtverordening wordt genoemd. Naast de voorgestelde wijzigingen van de Woningwet is ook nog een wijziging van lagere regelgeving noodzakelijk.
Onderdeel A
In verband met de uitvoering van de markttoezichtverordening wordt een aantal definities ingevoegd in de Woningwet die gelden met betrekking tot het bij of krachtens de Woningwet bepaalde ter uitvoering van deze verordening. De volgende definities worden toegevoegd: verordening (EU) 2019/1020, marktdeelnemer, online interface, aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij en fulfilmentdienstverlener. Alhoewel de definitie van marktdeelnemer in de markttoezichtverordening niet gelijkluidend is aan de definitie van marktdeelnemer in de verordening bouwproducten, volgt uit de definitie van de eerstgenoemde verordening dat in het geval van toezicht op de verordening bouwproducten op grond van de markttoezichtverordening de definitie zich beperkt tot diegenen voor wie verplichtingen gelden in overeenstemming met de verordening bouwproducten. Dit is enkel anders bij het toepassen van artikel 4 van de markttoezichtverordening waarin expliciet is opgenomen dat voor de toepassing van dat specifieke artikel een eigen definitie van marktdeelnemer geldt.
Onderdeel B
Met de nieuw voorgestelde artikelen 93a tot en met 93c worden een aantal nieuwe toezichts- en handhavingsbevoegdheden toegekend aan de met toezicht belaste ambtenaren en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het kader van het toezicht op en de handhaving van de verordening bouwproducten ter uitvoering van artikel 14 van de markttoezichtverordening. Het betreft de bevoegdheid om zonder toestemming van een bewoner een woning te betreden ter uitvoering van de toezichtsbevoegdheden zoals neergelegd in artikel 14, vierde lid, onderdelen a, d en e van de markttoezichtverordening. Daarnaast betreft het de bevoegdheid om, ook onder valse identiteit, productmonsters van bouwproducten te verkrijgen en om, wanneer er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om een ernstig risico weg te nemen de verwijdering van inhoud in verband met de betrokken producten van een online interface te gelasten of de expliciete vermelding te vereisen van een waarschuwing voor eindgebruikers, wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface. Indien niet aan een dergelijk verzoek wordt voldaan, biedt artikel 93c de bevoegdheid om aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij te verplichten de toegang tot de online interface te beperken. Voor een verdere toelichting op de bevoegdheden zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van de toelichting.
De ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) zijn op dit moment aangewezen als toezichthouder op de naleving van verplichtingen zoals voortvloeiend uit de verordening bouwproducten op grond van artikel 93, tweede lid, juncto artikel 120 van de Woningwet. Ook voor het uitvoeren van de nieuwe toezichtsbevoegdheden op grond van de markttoezichtverordening zoals neergelegd in de artikelen 93a en 93b van de Woningwet zullen de ambtenaren van de ILT worden aangewezen. De handhavingsbevoegdheden met betrekking tot verplichtingen voortvloeiend uit de verordening bouwproducten komen toe aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op grond van artikel 120 juncto 120b van de Woningwet die ze heeft gemandateerd aan de ambtenaren van de ILT. Ook de nieuwe handhavingsbevoegdheden op grond van de markttoezichtverordening zoals neergelegd in artikel 93c van de Woningwet zullen worden toegekend aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en worden gemandateerd aan de ambtenaren van de ILT. Op deze wijze wordt aan de bestaande handhavings- en toezichtstructuur vastgehouden zoals neergelegd in de Woningwet. De markttoezichtverordening biedt hier ook specifiek de ruimte voor. In artikel 14, derde lid, onderdeel b, is neergelegd dat de lidstaat kan bepalen om de bevoegdheden uit te laten oefenen met hulp van andere overheidsinstanties in overeenstemming met de verdeling van de bevoegdheden en de institutionele en administratieve organisatie van de lidstaat in kwestie.
Artikel 3.1 (Inwerkingtreding)
De inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van dit wetsvoorstel wordt bij koninklijk besluit geregeld, waarbij ruimte wordt geboden voor differentiatie in het precieze tijdstip van inwerkingtreding van elk van de onderdelen. Omdat met onderdeel H van artikel 2.14 een omissie wordt hersteld, kan aan dat onderdeel terugwerkende kracht worden gegeven tot de datum van inwerkingtreding van die omissie.
Artikel 3.2
In verband met de voorziene inwerkingtreding van de Omgevingswet worden in artikel 3.2 die wijzigingen van de Woningwet opgenomen die inhoudelijk overeenkomen met de wijzigingen zoals beschreven bij de onderdelen A en B, maar dan passend binnen de nieuwe vormgeving van de Woningwet naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hiertoe is een samenloopbepaling vormgegeven die de samenloop met de Invoeringswet Omgevingswet regelt. Met de Invoeringswet Omgevingswet worden namelijk wijzigingen aangebracht in de Woningwet op het moment van het in werking treden van de Omgevingswet die ook de wijzigingen in de Woningwet die voortkomen uit de uitvoering van de markttoezichtverordening raken. Daarnaast wordt met de samenloopbepaling een nieuw artikel 119a ingevoegd in de Woningwet, zodat voor lagere regelgeving die voortvloeit uit de uitvoering van de markttoezichtverordening een meer specifieke delegatiegrondslag wordt opgenomen dan de bestaande algemene delegatiegrondslag in artikel 120 van de Woningwet. Dit is in lijn met de specifieke delegatiegrondslag die met de Invoeringswet Omgevingswet wordt geïntroduceerd in artikel 119 Woningwet voor lagere regelgeving die voortkomt uit de uitvoering van de verordening bouwproducten.
Artikel 3.3 (Omhangbepaling ten behoeve van Besluit etikettering energiegebruik personenauto’s)
Zie toelichting bij de wijziging van de Wvw 1994 in artikel 2.6, onderdeel M.
Artikel(lid) verordening 2019/1020 |
Artikel in wetsvoorstel |
In bestaande wetgeving opgenomen |
Opmerkingen |
---|---|---|---|
1 tot en met 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm |
||
4, lid 1, 3 en 4 |
2.2, onderdeel C (Metrologiewet) 2.4, onderdeel B (Telecommunicatiewet) 2.14, onderdeel G (Wet milieubeheer) 2.16, onderdeel B (Wet pleziervaartuigen 2016) |
Uitvoering ook in lagere regelgeving1 |
|
4, lid 2 en 5 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm |
||
5, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm |
||
5, lid 2 |
2.2, onderdeel C (Metrologiewet) 2.4, onderdeel B (Telecommunicatiewet) 2.14, onderdeel G (Wet milieubeheer) 2.16, onderdeel B (Wet pleziervaartuigen 2016) |
Uitvoering ook in lagere regelgeving1 |
|
5, lid 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
6 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, bevat geen norm |
||
7 |
2.1, onderdeel B (Meststoffenwet) 2.2, onderdeel C (Metrologiewet) 2.3, onderdelen B, E en F (Tabaks- en rookwarenwet) 2.4, onderdeel B (Telecommunicatiewet) 2.6, onderdelen J en M (Wegenverkeerswet 1994) 2.8, onderdeel C (Wet explosieven voor civiel gebruik) 2.9, onderdeel B (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden) 2.11, onderdeel C (Wet kabelbaaninstallaties) 2.12, onderdeel B (Wet luchtvaart) 2.13, onderdelen F en G (Wet medische hulpmiddelen) 2.14, onderdelen B, C, E, G (Wet milieubeheer) 2.16, onderdeel B (Wet pleziervaartuigen 2016) 2.17, onderdeel C (Wet scheepsuitrusting 2016) |
Uitvoering ook in lagere regelgeving2 |
|
8, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
8, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
9 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
10, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
10, lid 2 |
2.2, onderdeel D (Metrologiewet) 2.3, onderdeel C (Tabaks- en rookwarenwet) 2.4, onderdeel C (Telecommunicatiewet) 2.5, onderdeel B (Warenwet) 2.13, onderdeel C (Wet medische hulpmiddelen) |
47 Meststoffenwet, 158 Wegenverkeerswet 1994, 22 Wet explosieven voor civiel gebruik, 82 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 31 Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie, 34 Wet kabelbaaninstallaties, 11.28 Wet luchtvaart, 5.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, 18.2b Wet milieubeheer, 18.1a en 18.6 Omgevingswet, 13 Wet pleziervaartuigen 2016, 16 Wet scheepsuitrusting 2016, 34 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, 93 Woningwet |
|
10, lid 3 |
1.1 |
||
10, lid 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
10, lid 5 en 6 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
11 lid 1 tot en met 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
11, lid 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
11, lid 5 tot en met 9 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
12 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
13 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
14 lid 1 tot en met 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
14, lid 4 |
2.1, onderdelen C en D (Meststoffenwet) 2.2, onderdeel F (Metrologiewet) 2.3, onderdeel D (Tabaks- en rookwarenwet) 2.4, onderdeel D (Telecommunicatiewet) 2.5, onderdeel C (Warenwet) 2.6, onderdeel P (Wegenverkeerswet 1994) 2.8, onderdeel D (Wet explosieven voor civiel gebruik) 2.9, onderdeel C (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden) 2.10, onderdeel B (Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie) 2.11, onderdeel D (Wet kabelbaaninstallaties) 2.12, onderdeel C (Wet luchtvaart) 2.13, onderdeel D (Wet medische hulpmiddelen) 2.14, onderdelen L, M en N (Wet milieubeheer) 2.16, onderdeel C (Wet pleziervaartuigen 2016) 2.17, onderdeel B (Wet scheepsuitrusting 2016) 2.18, onderdeel B (Wet vervoer gevaarlijke stoffen) 2.20, onderdeel B (Woningwet) |
5:15, 5:16, 5:16a, 5:17, 5:18 en 5:19 Algemene wet bestuursrecht |
Uitvoering ook in lagere regelgeving3 |
14, lid 5 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
15 |
2.4, onderdeel E (Telecommunicatiewet), 2.13, onderdeel B (Wet medische hulpmiddelen) |
||
16, lid 1 en 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
16, lid 3 en 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
16, lid 5 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
16, lid 6 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
16, lid 7 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
17 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
18 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
19, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
19, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
20 lid 1 tot en met 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
20, lid 5 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
21, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
21, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
21, lid 3 tot en met 8 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
21, lid 9 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
22, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
22, lid 2 tot en met 5 |
2.1, onderdeel C (Meststoffenwet) 2.2, onderdeel E (Metrologiewet) 2.3, onderdeel D (Tabaks- en rookwarenwet) 2.4, onderdeel D (Telecommunicatiewet) 2.5, onderdeel C (Warenwet) 2.6, onderdeel O (Wegenverkeerswet 1994) 2.8, onderdeel D (Wet explosieven voor civiel gebruik) 2.9, onderdeel C (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden) 2.10, onderdeel B (Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie) 2.11, onderdeel D (Wet kabelbaaninstallaties) 2.12, onderdeel C (Wet luchtvaart) 2.13, onderdeel D (Wet medische hulpmiddelen) 2.14, onderdelen L, M en O (Wet milieubeheer) 2.16, onderdeel C (Wet pleziervaartuigen 2016) 2.17, onderdeel B (Wet scheepsuitrusting 2016) 2.18, onderdeel B (Wet vervoer gevaarlijke stoffen) 2.20, onderdeel B (Woningwet) |
||
23, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
23, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
23, lid 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
24 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
25, lid 1 en 2 |
2.2, onderdeel D (Metrologiewet) 2.3, onderdeel C (Tabaks- en rookwarenwet) 2.4, onderdeel C (Telecommunicatiewet) 2.5, onderdeel B (Warenwet) 2.13, onderdeel C (Wet medische hulpmiddelen) |
1:1, 1:3 en paragraaf 1.2.4 Algemene Douanewet 47 Meststoffenwet, 158 Wegenverkeerswet 1994, 22 Wet explosieven voor civiel gebruik, 82 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 31 Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie, 34 Wet kabelbaaninstallaties, 11.28 Wet luchtvaart, 5.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, 18.2b Wet milieubeheer, 18.1a en 18.6 Omgevingswet, 13 Wet pleziervaartuigen 2016, 16 Wet scheepsuitrusting 2016, 34 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, 93 Woningwet |
|
25, lid 3 tot en met 6, eerste alinea |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
25, lid 6, tweede alinea, tot en met 9 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
26, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
26 lid 2 tot en met 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
27 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
28, lid 1 en 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm voor bevoegde autoriteit |
||
28, lid 3 en 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
29 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
30, lid 1 en 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
30, lid 3 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
30, lid 4 tot en met 8 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
31 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
32 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
33 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
34, lid 1 en 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
34, lid 3 tot en met 6 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
34, lid 7 en 8 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
35, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
35, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
35, lid 3 en 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
35, lid 5 tot en met 9 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
35, lid 10 en 11 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
35, lid 12 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
36 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
37, lid 1 en 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
37, lid 3 en 4 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, EU-rechtelijk reguleren van feitelijke handelingen |
||
38 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm |
||
39 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm |
||
40 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm |
||
41 |
2.2, onderdeel G (Metrologiewet) 2.3, onderdelen B, E en F (Tabaks- en rookwarenwet) 2.6, onderdelen Q en T (Wegenverkeerswet 1994) 2.11, onderdeel B (Wet kabelbaaninstallaties) 2.12, onderdeel B (Wet luchtvaart) 2.13, onderdelen E, F en G (Wet medische hulpmiddelen) 2.15 (Telecommunicatiewet, Wegenverkeerswet 1994, Warenwet, Metrologiewet en Meststoffenwet) |
49 Meststoffenwet, 15.2, eerste lid, onderdeel a, en 15.4, eerste lid, Telecommunicatiewet, 32 en 32a Warenwet, 5.15 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, 31 Wet explosieven voor civiel gebruik, 86 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, 1a, onder 2, Wet op de economische delicten, 18 en 19 Wet pleziervaartuigen 2016, 24 Wet scheepsuitrusting 2016, 46 Wet vervoer gevaarlijke stoffen |
Uitvoering ook in lagere regelgeving4 |
42 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, opdracht aan de Europese Commissie |
||
43, lid 1 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, aanwijzing van instantie |
||
43, lid 2 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm |
||
44 |
Geen wettelijke uitvoering nodig, rechtstreeks werkende norm |
Warenwetbesluit uitvoering markttoezichtverordening (voorgenomen), Besluit energie-etikettering energiegerelateerde producten, Regeling vervoerbare drukapparatuur 2011, Besluit bouwwerken leefomgeving.
Warenwetbesluit uitvoering markttoezichtverordening, Besluit bouwwerken leefomgeving en Besluit energie-etikettering energiegerelateerde producten.
Bepaling verordening (EU) 2020/740 |
Bepaling in implementatie-regeling of in bestaande regelgeving |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
Alle artikelen van deze verordening met uitzondering van de artikelen of artikelleden die hieronder worden genoemd |
Behoeven naar hun aard geen uitvoering omdat rechtstreekse werking volstaat, het een feitelijke handeling betreft of zich richt tot de Europese Commissie. |
-- |
-- |
Artt 4 tot en met 9 (verplichtingen van banden- en voertuigleveranciers, -distributeurs, aanbieders van hostingdiensten) |
Rechtstreekse werking en artikel 34a van de Wvw 1994 |
-- |
-- |
Art 11, vijfde lid (sanctiebepaling) |
Rechtstreekse werking en artt.169 (last onder bestuursdwang) en 174c (bestuurlijke boete) van de Wvw 1994. |
Keuze lidstaat te voorzien in sancties |
Voor de sanctionering is aansluiting gezocht bij de wetgeving in verband met de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanverwante producten |
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens