Vastgesteld 11 april 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Nouse
INHOUDSOPGAVE |
blz. |
|||
I. |
ALGEMEEN |
2 |
||
1.1. |
Inleiding |
2 |
||
1.2. |
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel |
3 |
||
1.2.1. |
Digitaal opkopersregister (DOR) (inkoopregister ex artikel 437, eerste lid, onder a, Sr) |
3 |
||
1.2.2. |
Bewaartermijn van gebruikte en ongeregelde goederen (artikel 437, eerste lid, onder f, Sr) |
5 |
||
1.2.3. |
Digitaal opkopersloket (artikel 437ter, tweede lid, Sr) |
6 |
||
1.3. |
Adviezen naar aanleiding van het wetsvoorstel |
7 |
||
1.3.1. |
Formele advisering |
7 |
||
1.4. |
Verhouding tot de grond- en mensenrechten en de Algemene verordening gegevensbescherming |
8 |
||
1.4.2. |
Toets aan de Algemene verordening gegevensbescherming |
8 |
||
1.5. |
Verhouding tot het Unierecht, in het bijzonder de Dienstenrichtlijn |
9 |
||
1.6. |
Financiële en organisatorische consequenties van het wetsvoorstel |
9 |
||
1.6.1. |
Algemene financiële en organisatorische consequenties |
9 |
||
1.6.3. |
De financiële en organisatorische consequenties voor de controle en handhaving |
10 |
||
II. |
ARTIKELEN |
11 |
||
Artikel I, onder B |
11 |
|||
Artikel 437, eerste lid, Sr |
11 |
|||
Artikel 437, eerste lid, onder a, Sr |
11 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met het verbeteren van de bestrijding van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten (hierna: het wetsvoorstel). Zij stellen de regering graag nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het doel van het wetsvoorstel maatregelen te treffen tegen de omvangrijke markt van vraag naar en aanbod van wederrechtelijk verkregen goederen die door middel van heling in stand wordt gehouden. Zij hebben evenwel nog enkele vragen aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Hoewel voornoemde leden achter het doel van het wetsvoorstel staan, zetten zij nog wel vraagtekens bij de wijze van uitvoering en handhaving van het wetsvoorstel door gemeenten en politie.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voornemen van de regering duidelijker en effectiever paal en perk te stellen aan heling, witwassen en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten. Een effectieve (digitale) bestrijding van deze delicten kan een goede bijdrage leveren aan bijvoorbeeld het terugdringen van de georganiseerde criminaliteit. In dat opzicht staan deze leden dus welwillend tegenover het voorliggende wetsvoorstel. Evenwel hebben zij hierover nog wel enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel dat een bijdrage beoogt te leveren aan een betere aanpak van heling, witwassen en de daaraan ten grondslag liggende vermogensdelicten. Deze leden begrijpen ook de behoefte aan landelijke uniformering en digitalisering van drie reeds bestaande verplichtingen. Dat kan de effectiviteit van de maatregelen vergroten. Deze leden hebben nog wel enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de noodzaak de aanpak van heling, witwassen en de vermogensdelicten die hieraan ten grondslag liggen, te verbeteren. Circa 80% van de diefstallen in Nederland wordt gepleegd om de gestolen goederen vervolgens door te verkopen. Nog te vaak zien criminelen heling als een risicoloos delict, omdat de aangiftebereidheid laag is en de pakkans eveneens niet groot is. Voornoemde leden steunen de wettelijke aanscherpingen heling beter aan te pakken. Het feit dat er een mogelijkheid bestaat via opkopers en handelaren illegaal verkregen goederen te verkopen, is een belangrijke oorzaak voor inbraken en overvallen. Adequaat en effectief beleid om heling aan te pakken, betekent dus minder inbraken en overvallen. Kan de regering een inschatting geven van het aantal vermogensdelicten per jaar dat waarschijnlijk niet zou worden gepleegd wanneer er niet tot nauwelijks mogelijkheden waren voor criminelen om gestolen goederen door te verkopen? Deze leden constateren dat het wetsvoorstel door een ambtsvoorganger van de Minister in februari 2017 is aangekondigd. Het streven was er destijds op gericht dat het wetsvoorstel in de tweede helft van 2017 naar de Kamer zou komen. Kan worden toegelicht waarom dusdanige vertraging in het wetgevingsproces is opgetreden dat het wetsvoorstel pas in februari 2022 is ingediend? Welke stappen zijn in de tussentijd gezet om de aanpak van heling te verbeteren?
De leden van de D66-fractie lezen dat de categorieën van goederen die volgens dit wetsvoorstel geregistreerd moeten worden nader bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) zullen worden aangewezen. De aan het woord zijnde leden achten het wenselijk dat het parlement zeggenschap heeft over de specifieke categorieën die registratieplichtig worden. Zij vragen de regering waarom hiervan is afgezien. Ziet de regering mogelijkheden deze zeggenschap te bewerkstelligen? Daarnaast hebben deze leden zorgen over de categorieën goederen die per AMvB aangewezen gaan worden. In de memorie van toelichting lezen zij dat het gaat om diefstalgevoelige goederen die nog enige waarde hebben in het economisch verkeer. Het zal concreet gaan om goederen voor vervoer, goederen met een stekker, goederen van waarde (kunst en antiek) en diefstalgevoelige metalen. Kan de regering uitleggen waarom witgoed hiervan wordt uitgezonderd aangezien het daarbij ook gaat om goederen die diefstalgevoelig zijn, economische waarde hebben en voorzien zijn van een stekker?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen wat de genoemde categorieën betekenen voor kringloopwinkels en de kunst- en antiek sector. De regering zegt dat veel door de kringloopwinkels ingezamelde goederen buiten de registratieplicht zullen vallen, maar dat neemt niet weg dat de administratielasten voor kringloopwinkels groot blijven voor de goederen die wel geregistreerd moeten worden. Bovendien komen mensen vaak met hele dozen spullen waarin nog geen onderscheid is gemaakt tussen goederen die wel registratieplichtig zijn en welke niet. Medewerkers zullen die schifting moeten maken en dat kost veel tijd. Niet alleen voor medewerkers, maar ook voor mensen die spullen komen brengen. De aan het woord zijnde leden vrezen dat dit ertoe kan leiden dat dit het werken voor kringloopwinkels, die nu al kampen met werknemerstekorten, minder aantrekkelijk maakt en het een drempel opwerpt voor mensen spullen te komen brengen. Dat zouden deze leden onwenselijk vinden, omdat kringloopwinkels een belangrijke rol spelen in de levensduurverlenging van goederen, wat een belangrijk aspect is van de circulaire economie. Kan de regering aangeven hoe zij de hierboven besproken drempels, voor medewerkers en mensen die spullen komen brengen, voorkomt? Hoe weegt de regering de risico’s die deze leden hebben aangedragen tegen de kansen die er in de kringloopsector zijn op heling? In andere woorden, hoe apprecieert de regering de proportionaliteit van het middel ten opzichte van het doel van de wet?
Voorts vragen de leden van de D66-fractie hoe goed het Digitaal opkopersregister DOR-systeem is toegesneden op artikelen die geen serienummer kennen. Dan is het verplicht een foto te uploaden in het registratiesysteem samen met een goede omschrijving. Deze leden vrezen dat dit grote administratieve lasten oplevert voor kopers en handelaren van kunst en antiek, welke niet opwegen tegen de effectiviteit van deze maatregel. Kan de regering, indachtig artikel 3.1. Comptabiliteitswet, een onderbouwing geven van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze maatregel? In het verlengde hiervan vragen deze leden de regering naar de mogelijkheid van het opnemen van een financiële drempelwaarde van goederen die registratieplichtig zijn. Verschillende brancheorganisaties hebben hiervoor gepleit. Kan de regering aangeven waarom zij hiertoe niet is overgegaan?
De leden van de CDA-fractie hebben opgemerkt dat tot nu toe de vorm van het inkoopregister aan de gemeenten is overgelaten. Zij bepalen nu of zij van de in artikel 437ter, eerste lid, Sr juncto artikel 2, tweede lid van het uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, Sr toegekende bevoegdheden gebruikmaken de in hun gemeenten gevestigde opkopers en handelaren de verplichting op te leggen van het DOR gebruik te maken of dat zij hen met de papieren versie van het inkoopregister laten werken. Het overgrote deel van de gemeenten is op de goede weg. Per 3 januari 2020 waren er in 307 gemeenten 6.182 opkopers die waren aangesloten op het DOR. Dit betekent overigens niet dat al deze gemeenten het gebruik van het DOR in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) of door middel van een aanwijzingsbesluit verplicht hebben gesteld. In een deel van de 307 gemeenten blijft de aansluiting van de opkopers op het DOR beperkt tot filialen van grote ketens die landelijk via een webservice met het DOR aan hun registratieplicht voldoen. De andere opkopers en handelaren in die gemeenten werken, voor zover zij de registratieplicht naleven, nog met een papieren versie van het inkoopregister.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het huidige systeem reeds effectief is. Worden met regelmaat «hits» geconstateerd met de database van Stop heling? Ook vragen zij in hoeveel gemeenten nu reeds op basis van de diverse APV’s een verplichting rust op inkopers in die betreffende gemeente gebruik te maken van het DOR. Er blijkt weliswaar uit de memorie van toelichting dat, hoewel thans in 307 gemeenten 6.182 opkopers gebruik maken van het register, het moeilijker is te constateren in hoeverre gemeenten reeds de verplichting hebben opgenomen in de APV. Ook vragen deze leden of, indien een «hit» wordt geconstateerd op basis van de database Stop heling en het DOR, wie tot actie over gaat of gaan en in hoeverre hier mankracht voor is. Het is de regering immers bekend dat de politie kampt met personeelstekorten en delicten zoals heling wellicht niet bovenaan de prioriteitenlijst staan bij de politie in zo’n situatie. De aanvullende vraag daarop is vervolgens of door middel van deze wijziging daadwerkelijk de pakkans van diegenen die zich schuldig maken aan deze delicten wordt vergroot.
Ook ten aanzien van de registratieplicht die als gevolg van deze wijziging zou worden ingevoerd hebben de leden van de CDA-fractie de vraag hoe kan worden geconstateerd dat een (professionele) opkoper niet voldoet aan de registratieplicht. Gaat de politie op basis van het register van de Kamer van Koophandel (KvK) bij bedrijven langs om te controleren of zij voldoen aan de registratieplicht of is een andere instantie daartoe aangewezen? In hoeverre worden nu reeds professionele opkopers die niet voldoen aan deze (nu nog gemeentelijke) plicht vervolgd en bestraft op basis van de verschillende APV’s? Immers, enkel als daar nu reeds resultaten uit voortvloeien is deze wijziging daadwerkelijk efficiënt en effectief in de aanpak van ondermijning.
Daarnaast hebben de leden van de CDA-fractie net als de regering een noodkreet vanuit de BOVAG bereikt. In die noodkreet wordt aandacht gevraagd voor de gevolgen voor ondernemers van dit wetsvoorstel. Inmiddels is het weliswaar zo dat bij de BOVAG als organisatie aangesloten handelaren in auto’s op basis van art. 437 lid 2 Sr bij AMvB kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot registratie. Voor niet aangesloten handelaren blijft de inhoud van deze noodkreet echter onverkort gelden: hoge administratieve lasten en een zeer gering effect. Ook is het de vraag of, indien je de organisatie uitsluit, juridisch gezien ook alle niet aangesloten leden van deze verplichting uitsluit. Kan de regering hier een toelichting op geven?
De leden van de SP-fractie vragen in welke andere (EU)-landen ook gewerkt wordt met een DOR. Als goederen die onderwerp van heling zijn in het buitenland opduiken, krijgt de Nederlandse politie dan een seintje? Is de regering bereid in ieder geval binnen de EU te pleiten voor een uniform systeem zodat heling niet slechts van Nederland naar andere landen verplaatst, maar echt kan worden aangepakt?
De leden van de Volt-fractie vragen net als de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of het noodzakelijk is een landelijk en digitaal register op te stellen. De regering schrijft in de memorie van toelichting dat het niet gaat om een centrale database, maar kan de regering toelichten hoe de registers dan wel technisch zijn ingericht? Zijn er verschillende databases bij de afzonderlijke gemeenten met een uniforme uitstraling of wordt er via verschillende portals, met accounts, toegang verschaft tot een centrale database? Dat maakt uit, want er wordt een verplichting gemaakt gegevens in een nationaal register te zetten. Daarvoor worden afzonderlijke opkopers en handelaren verantwoordelijk gemaakt en dit kan verstrekkende gevolgen hebben voor betrokkenen. Zeker gelet op het hoge percentage van bona fide transacties, is het de vraag of dit proportioneel (noodzakelijk) is.
De leden van de D66-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel een verplichting komt voor iedere opkoper of handelaar om gebruikte of ongeregelde goederen die hij verworven heeft, gedurende een uniform bij AMvB vastgestelde termijn van vijf werkdagen te bewaren voordat hij die goederen weer van de hand kan doen. Deze verplichte bewaartermijn varieert nu in verschillende gemeenten van drie tot veertien dagen. Deze leden constateren dat de regering voor deze nieuwe regeling kiest, omdat uit een enquête onder gemeenten blijkt dat gemeenten in meerderheid de voorkeur hebben voor één landelijk uniforme bewaartermijn. Deze leden vragen de regering of in deze enquête ook is gevraagd welke bewaartermijn daarbij de voorkeur van gemeenten heeft, en zo ja, in hoeverre de vijfdagentermijn overeenkomt of afwijkt van deze voorkeur. Voorts vragen deze leden in hoeverre in de enquête is gevraagd en later door de regering is overwogen de bewaartermijn slechts per categorie goederen landelijk uniform te maken. Deze leden kunnen zich voorstellen dat het ene goed zich meer leent voor snelle doorverkoop dan het andere goed en de bewaartermijn daar ook op afgesteld moet zijn.
Voorts lezen de leden van de D66-fractie dat artikel 437, eerste lid, onder i Sr nog de mogelijkheid biedt de opkoper of handelaar met een last te dwingen een goed gedurende in totaal 19 dagen te bewaren. Dat is een forse uitbreiding van de beoogde vijfdagentermijn. Deze leden vragen de regering op basis van welke criteria de in artikel 437, eerste lid, onder g Sr genoemde opsporingsambtenaren bepalen wanneer zij besluiten tot het opleggen van de verlengde bewaartermijn en hoe voorkomen kan worden dat van deze mogelijkheid tot uitbreiding te vaak gebruik wordt gemaakt. Voorts vragen deze leden waarom de bewaartermijn per AMvB wordt vastgesteld en niet in de wet wordt opgenomen als toch al vaststaat dat deze op vijf dagen gezet zal worden. Deze leden achten het wenselijk als het parlement ook inspraak krijgt in de bewaartermijn. Kan de regering hierop reflecteren en daarbij ook ingaan op het opnemen van een voorhangprocedure bij het vaststellen van de AMvB?
De leden van de CDA-fractie hebben opgemerkt dat de termijn waarbinnen het goed ongeschonden dient te blijven en niet (door)verkocht mag worden, bij AMvB op vijf werkdagen zal worden gesteld. Op die termijn is de Algemene termijnenwet van toepassing. De termijn van vijf werkdagen komt overeen met de termijn die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in artikel 2.68, onder d, van de door haar uitgegeven model-APV heeft bepaald. Echter, wordt nu in de praktijk door gemeenten een termijn van 3 tot 14 dagen gehanteerd. Uit de praktijk is gebleken dat een termijn van vijf dagen voor de politie voldoende is om op meldingen van burgers en treffers tussen het DOR en Stop Heling te reageren. Echter, zal het aantal meldingen bij een landelijke dekking, als het doel van de wet bereikt wordt, zeer aanzienlijk toenemen. Is dan de termijn van vijf dagen met eventuele aanvulling met veertien dagen nog wel voldoende?
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de effectiviteit van het voorstel, omdat het wetsvoorstel enkel betrekking heeft op de fysieke verkoop van goederen. Terwijl het (ver)kopen van tweedehands goederen tegenwoordig steeds meer online gebeurt, bijvoorbeeld via Marktplaats. Deze en andere verkoopsites vallen echter buiten de registratieplicht van het Digitaal opkopersloket DOL. Kan de regering hierop reflecteren? Voorts vragen deze leden hoe de regering de effectiviteit van het verplichte registeren van gegevens in het DOR beoordeelt als gestolen goederen over de grens worden verkocht. Buitenlandse registratiesystemen zijn niet verbonden met Stop Heling. Werkt dit wetsvoorstel illegale verkoop naar het buitenland zo niet in de hand, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de derde verplichting die in het wetsvoorstel is opgenomen, verband houdt met de introductie van het DOL. Uit een enquête onder gemeenten bleek in 2016 dat 31% van de respondenten een fysieke of digitale voorziening voor de meldplicht had getroffen. Dat zijn reeds verouderde cijfers. Deze leden willen graag weten wat nu de stand van zaken is en of de overgang van gemeentelijke, bij APV geregelde, registratie van opkopers naar landelijke registratie een operatie is die veel pijnpunten gaat kennen. Zijn gemeenten klaar voor deze overgang en wordt de thans bij de gemeenten reeds aanwezige registratie overgezet naar de landelijke registratie of dienen alle ondernemers zich opnieuw te registeren?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het advies van het College van procureurs-generaal (hierna: het College) bij het voorontwerp van het wetsvoorstel. Het College heeft een aantal vragen gesteld over de opzet van de wet en vroeg of een specifieke wet, analoog aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) teneinde de bestrijding van heling te verbeteren, niet de voorkeur verdient boven de oplossing die de regering nu heeft gekozen met onderhavig wetsvoorstel. Klopt het, zoals het College veronderstelt in haar advies, dat het handelen in strijd met enig bepaling van de nieuwe AMvB strafbaar wordt gesteld middels het nieuwe voorgestelde artikel 437 Sr?
De leden van de VVD-fractie hebben gezien dat er momenteel een internetconsultatie loopt voor het ontwerpbesluit Digitaal opkopersregister en Digitaal opkopersloket. Deze internetconsultatie loopt tot 25 april 2022. Kan de regering het advies van het College over het ontwerpbesluit naar de Kamer sturen? Zijn met de publicatie van het ontwerpbesluit de zorgen van het College over de constructie van onderhavig wetsvoorstel weggenomen?
De leden van de VVD-fractie hebben eveneens kennisgenomen van de inbreng van de Metaal Recycling Federatie (MRF) bij de voorbereiding van het wetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden vragen of de regering kan ingaan op de geuite zorgen van de MRF over de effectieve uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Kan de regering toelichten waarom het niet mogelijk is de bewaartermijn te verkorten tot drie dagen? Welke alternatieven zijn overwogen om lastenverzwaring die zullen ontstaan als gevolg van deze wet voor deze sector te mitigeren?
De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel niet voor advies is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Deze leden achten dat wenselijk nu een veelgehoorde zorg van betrokkenen bij dit wetsvoorstel is de toename aan regeldruk en administratieve lasten. Kan de regering het wetsvoorstel aan de ATR voor advies voorleggen, zo vragen deze leden?
De leden van de D66-fractie lezen dat toegang tot het DOR alleen is voorbehouden aan politieambtenaren voor wie toegang voor de uitvoering van hun taak noodzakelijk is en deze politieambtenaren alleen per opkoper of handelaar het DOR kunnen inzien. Deze leden vragen of dat voldoende waarborgen zijn om misbruik van het DOR te voorkomen en hoe het toezicht hierop geregeld is. In het bijzonder vragen deze leden hoe toezicht gehouden wordt op het criterium «voor zover dat voor de uitvoering van hun taak noodzakelijk is». Kan de regering hierop ingaan?
De leden van de CDA-fractie zien vooralsnog geen samenvattend oordeel (dictum) over de regeldruk die samenhangt met deze op handen zijnde wijziging. Als gevolg hiervan is nog onvoldoende inzicht geboden in het toetsingskader zoals de behandelaars van ATR dat hanteren, te weten:
– Nut en noodzaak: is er een taak voor de overheid en is wetgeving het meest aangewezen instrument?
– Zijn minder belastende alternatieven mogelijk?
– Is gekozen voor een uitvoeringswijze die werkbaar is voor de doelgroepen die de wetgeving moeten naleven?
– Zijn de gevolgen voor de regeldruk volledig en juist in beeld gebracht?
Zoals de regering weet, blijkt het terugbrengen van het aantal regels voor bedrijven en burgers lastiger dan gedacht. Graag zouden deze leden meer informatie tegemoet zien inzake de invloed op de regeldruk die deze wijziging met zich mee zal brengen inclusief de bijbehorende kosten.
De leden van de SP-fractie constateren dat een groot aantal zaken niet in deze wet, maar per AMvB, op een later moment, zal worden geregeld. Onder andere de instelling van het DOR en DOL, de categorieën van gebruikte of ongeregelde goederen, maar ook de precieze wijze van werken van het DOR en DOL. Waarom kiest de regering voor deze wijze van wetgeving?
De regering geeft aan, zo lezen de leden van de SP-fractie, dat alleen de MRF heeft aangegeven niet met de vijfdaagse bewaartermijn voor goederen uit de voeten te kunnen en dat de regering daarom geen reden ziet van die vijf dagen termijn af te zien. Deze leden vragen waarom er geen mogelijkheid is van de termijn van vijf dagen af te wijken als door een branche wordt onderbouwd dat een dergelijke bewaartermijn tot wezenlijke problemen zal leiden.
De leden van de D66-fractie willen opmerken dat de gegevens die in het DOR geregistreerd moeten worden erg privacygevoelig zijn. Het DOR moet beschermd worden tegen lekken, digitale inbraken en gebruikers die informatie doorgeven aan de onderwereld. Kan de regering aangeven hoe dit gerealiseerd wordt?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat een gevolg van de voorgestelde wijzigingen is dat veel meer data verwerkt zal worden. Waar opkopers nu nog papieren plaatselijke registraties erop nahouden, die slechts ter plaatse kunnen worden ingezien, zal het straks zo zijn dat de data van alle opkopers en handelaren van gebruikte en ongeregelde goederen op afstand raadpleegbaar zal zijn voor bevoegde ambtenaren. Kan de regering uiteenzetten in hoeverre dit proportioneel is? Hoeveel geld gaat naar schatting nu bijvoorbeeld in heling om? Hoeveel procent van de totale transacties zullen goederen betreffen die door heling in het circuit zijn gekomen?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de regering de bewaartermijn voor de verwerking van persoonsgegevens op vier jaar te stellen. Kan onderbouwd worden waarom voor deze vier jaar zal worden gekozen? Waarom zou niet met een bewaartermijn van een of twee jaar kunnen worden volstaan? Is de regering bereid de bewaartermijn van de persoonsgegevens in het DOR te beperken en deze eventueel los te koppelen van de bewaartermijn van de objectgegevens in het DOR.
De leden van de Volt-fractie hebben opgemerkt dat in de memorie van toelichting op pagina 18 wordt aangegeven dat de opkopers en handelaren volledig verantwoordelijk zijn voor de juistheid en volledigheid van de door hen verwerkte gegevens. Voor de verwerking van welke persoonsgegevens worden zij gezien als verwerkingsverantwoordelijk. Op welke momenten delen zij gegevens met andere verwerkingsverantwoordelijken en wie zijn dit? Hoe worden betrokkenen geïnformeerd over eventuele doorgifte van hun persoonsgegevens? Is de Minister van Justitie en Veiligheid op enig moment verwerker of verwerkingsverantwoordelijke ten aanzien van bepaalde gegevens?
Voorts merken de leden van de Volt-fractie op dat de regering aangeeft niet voor de lange verjaringstermijn van twintig jaar te hebben gekozen teneinde tegemoet te komen aan de belangen van de betrokkene en de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer. Dat motiveert nog niet waarom wel is gekozen voor het vasthouden aan de bewaartermijn van vier jaar (de verjaringstermijn van het delict) en waarom dat geen onnodige inbreuk maakt op de rechten van betrokkenen (recht op bescherming persoonsgegevens en persoonlijke levenssfeer). Kan de regering dit toelichten? Kan de regering oo toelichten op welk moment bewaartermijnen kunnen worden verlengd? Daarnaast wordt door de regering aangegeven dat wordt voldaan aan de vereisten uit de AVG waaronder de algemene beginselen uit artikel 5 AVG. Kan de regering toelichten hoe door de uitvoerders en de Minister van Justitie en Veiligheid zelf zal worden toegezien op de naleving van alle verplichtingen uit de AVG? Zijn alle betrokken partijen voldoende geïnformeerd?
Met betrekking tot de toets aan de AVG hebben de leden van de Volt-fractie de vraag voor welke doeleinden de geregistreerde gegevens gebruikt zullen worden en of deze doelen voldoende in de wet zelf zijn omschreven. Onder meer de politie heeft aangegeven de gegevens ook goed te kunnen gebruiken in de strijd tegen georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Het wetsvoorstel omschrijft niet duidelijk dat de verwerkte persoonsgegevens daarvoor mogen worden gebruikt. Dat levert in de toekomst mogelijk problemen op. Hoe oordeelt de regering hierover?
De memorie van toelichting blijft in de ogen van de leden van de Volt-fractie summier over de impact de dit voorstel heeft op de Unierechtelijke vrije verkeersrechten, met name het recht op vrij verkeer van goederen en diensten. Kan de regering toelichten en onderbouwen waarom het wetsvoorstel geen inbreuk maakt op deze rechten, en zo nee, waarom deze inbreuk gerechtvaardigd is?
De leden van de VVD-fractie delen de stelling die wordt beschreven in de memorie van toelichting dat voor een goede werking van het DOL, het DOR en de app Stop Heling communicatie van groot belang is. Deze leden verzoeken de regering in te gaan op de wijze waarop de communicatie over het wetsvoorstel naar burgers en verschillende sectoren wordt vormgegeven. In de brief van 14 maart 2022 over de aanbevelingen van focus op heling constateert de Minister dat het lastig blijft burgers te bewegen tot het gebruik van de app Stop Heling. Welke oplossingen ziet de regering hierbij voor zich? Komt er een implementatieprogramma voor het wetsvoorstel waarbij burgers, inkopers en handelaren uitgebreid en vroegtijdig worden geïnformeerd over de gevolgen van deze wet? Hoe is de regering voornemens gemeenten te helpen bij het bereiken van de handelaren en opkopers die digitale vaardigheden missen? Wordt er een telefoonnummer beschikbaar gesteld voor handelaren en opkopers die vragen hebben over de nieuwe wet? In de voornoemde brief van 14 maart 2022 beschrijft de Minister ook dat de mogelijkheid wordt onderzocht unieke kenmerken direct bij de verkoop van nieuwe waardevolle goederen vast te leggen. Wanneer zijn de uitkomsten van dit onderzoek verwacht?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat, ongeacht welke vorm van registratie gehanteerd wordt, het opsporen van heling en witwassen alleen succesvol kan zijn wanneer er voldoende capaciteit voor toezicht is. Het is de voornoemde leden na het lezen van het wetsvoorstel niet duidelijk geworden wat de regering op dit vlak precies wil doen. Gaat de regering meer geld vrijmaken voor meer toezicht? Zo ja, hoeveel dan en hoe gaat dat extra toezicht vorm krijgen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Volt-fractie merken op dat het verruimen en digitaliseren van de registraties tot een aanzienlijke vergroting van de elektronische en geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens leidt. Is in de afweging van de financiële en organisatorische consequenties van het wetsvoorstel voldoende rekening gehouden met de impact die het wetsvoorstel gaat hebben op de IT-omgeving van de uitvoerders en andere actoren? Wordt vanuit de overheid erop toegezien dat voldoende veilige digitale middelen worden gebruikt? Welke verantwoordelijkheid neemt de regering hierin? Is met uitvoerders geconsulteerd zodat zij, mocht de wet worden aangenomen, voldoende voorbereid zijn en in staat worden gesteld de wet uit te voeren?
De leden van de VVD-fractie merken op dat voor opkopers en handelaren, die gebruikmaken van het DOR en te goeder trouw een gestolen goed opgekocht hebben dat in beslag is genomen, de mogelijkheid bestaat centraal via de Stichting SODA (Serviceorganisatie Directe Aansprakelijkstelling) een civiele claim voor de directe en indirecte schade te kunnen laten indienen tegen de heler of witwasser. Blijkens het jaarverslag van de Stichting die SODA beheert waren er in 2020 in totaal 143 opkopers en handelaren aangesloten bij SODA en is in totaal slechts negen keer gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Dit terwijl er op 1 januari 2020 in totaal 6.182 opkopers waren die aangesloten zijn op het DOR. Deze leden vragen of de regering kan verklaren waarom zo weinig opkopers en handelaren zijn aangesloten op SODA en dat slechts sporadisch gebruik van SODA wordt gemaakt voor het laten indienen van een claim tegen een heler of witwasser. Ook zijn deze leden benieuwd of de regering extra maatregelen en voorlichting overweegt om te bewerkstelligen dat SODA vaker wordt ingezet. Graag ontvangen zij een reactie hierop.
De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de zorgen die zijn ontstaan in de kunst- en antiekbranche. Kan de regering een reactie geven op het artikel in NRC over de paniek in het katern van kunst en antiek van 25 maart 2022? Kan de regering hierbij specifiek ingaan op de geuite zorgen in het artikel over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel, over een te grote verzwaring van de werklast in deze sector en over de geuite zorgen over de beveiliging van het DOR en het DOL? Kan de regering hierbij reflecteren op de stelling in het artikel dat onderhavig wetsvoorstel geen verbetering zal brengen om heling op online verkoopsites zoals Marktplaats en Ebay tegen te gaan? Waarom is gekozen deze verkoopsites buiten de registratieplicht te houden? Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.
Artikel I, onder B
Artikel 437, eerste lid, Sr
Specifiek over de kunsthandel hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen. Is het DOR wel toegerust op een enorm aanbod van ongenummerde cultuurgoederen? Is een registratienummer verplicht in het DOR? Zo ja, hoe moeten ongenummerde cultuurgoederen dan geregistreerd worden? Moeten kunsthandelaren bij doorverkoop van goederen ook namen en adressen van hun klanten registeren? Klopt het dat Marktplaats en ander verkoopsites buiten de registratieplicht vallen, terwijl op dat soort sites juist relatief veel sprake is van heling? Wat gaat de regering daaraan doen?
Artikel 437, eerste lid, onder a, Sr
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat bij de consultatie van het wetsvoorstel een aantal verzoeken zijn ingediend door organisaties tot vrijstelling van registratie in het DOR. Specifiek lezen voornoemde leden dat de BOVAG heeft verzocht tot een vrijstelling, omdat het RDW-register volgens de BOVAG al zodanig is vormgegeven dat de verkoop van gestolen voertuigen in Nederland niet mogelijk is en de voordelen die registratie in het DOR biedt voor de aanpak van heling niet opwegen tegen de extra administratieve lastendruk die verplichte registratie met zich meebrengt voor ondernemers. Welke voor- en nadelen heeft een verplichte registratie in het DOR naast het RDW-register? Hoe is de regering voornemens de extra administratieve lastendruk voor het midden- en kleinbedrijf te mitigeren? Is het adviescollege toetsing regeldruk (ATR) ook geconsulteerd over het wetsvoorstel? Zo ja, wat was het advies van ATR?
De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de verplichte registratie van voertuigonderdelen welke mogelijkheden consumenten hebben in de praktijk te controleren welke kenmerken of onderdelennummers bepaalde voertuigonderdelen hebben. Hoe zouden consumenten in de praktijk moeten nagaan in hoeverre auto-onderdelen over een uniek kenmerk beschikken?
Kan voor de leden van de SP-fractie worden verduidelijkt waarom de DOR-registratie voor alle inkoop geldt en niet slechts beperkt wordt tot de contante inkoop van particulieren van bepaalde diefstalgevoelige en herkenbare metalen en objecten (zoals kunstwerken). Deze leden vragen tevens een verhelderend antwoord op de vraag van wie straks persoonsgegevens verwerkt zullen worden in het DOR-register. Klopt het dat bijvoorbeeld ook de persoonsgegevens van (beroeps)chauffeurs, die schroot afleveren bij het bedrijf dat het schroot recyclet, in het DOR-register moeten worden geregistreerd? Zo ja, wat is daar de toegevoegde waarde van?