Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409) om te zetten in bepalingen van nationaal recht en dat daartoe de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moeten worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 305a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan onderdeel d, onder 7°, wordt toegevoegd «en de resultaten daarvan».
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. een financiering van de rechtsvordering die niet afkomstig is van een financier die een concurrent is van degene tegen wie de rechtsvordering zich richt of van een financier die afhankelijk is van degene tegen wie de rechtsvordering zich richt, indien het gaat om een rechtsvordering ter bescherming van een belang als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409).
2. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. «subonderdelen» wordt vervangen door «onderdelen».
b. aan het slot wordt toegevoegd «Voor de toepassing van dit lid op een rechtsvordering ter bescherming van een belang als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409), moet wel zijn voldaan aan de vereisten van lid 2, onderdelen c en d, aanhef en onder 7° en 8°.».
B
Artikel 305c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. «artikel 4 lid 3 van richtlijn nr. 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (PbEG L 110)» wordt vervangen door «artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409)».
b. «die hun gewone verblijfplaats hebben in het land waar de organisatie of het openbaar lichaam gezeteld is» vervalt.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Artikel 305a, lid 2, onderdelen c, d, aanhef en onder 7° en 8°, e en f, lid 3, onderdelen b en c, en lid 4, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het derde lid vervalt.
C
Na artikel 305d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister voor Rechtsbescherming wijst op aanvraag van een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid met zetel in Nederland deze stichting of vereniging aan als bevoegde instantie als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409) voor het instellen van een rechtsvordering in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. De aanwijzing eindigt van rechtswege na vijf jaar.
2. Onze Minister voor Rechtsbescherming wijst een stichting of vereniging aan als bedoeld in lid 1 indien de rechtspersoon voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 305a, lid 2, onderdelen a, b en d, lid 3, onderdeel a, en lid 5 en uit de informatie op haar internetpagina blijkt:
a. dat de rechtspersoon de in bijlage I van de richtlijn bedoelde belangen van natuurlijke personen die handelen voor doeleinden die geen verband houden met de handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit van die personen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen ook voor haar verzoek twaalf maanden daadwerkelijk openbaar heeft behartigd;
b. wat de algemene financieringsbronnen van de rechtspersoon zijn;
c. dat de rechtspersoon niet failliet is verklaard en geen verzoek tot faillietverklaring aanhangig is, aan de rechtspersoon geen surseance van betaling is verleend en de rechtspersoon niet probeert een akkoord te bereiken via de openbare akkoordprocedure als bedoeld in artikel 369, zesde lid, van de Faillissementswet.
3. Bij de aanwijzing plaatst Onze Minister voor Rechtsbescherming de rechtspersoon op de lijst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister deelt de Europese Commissie de lijst met inbegrip van de naam en de doelstelling van de rechtspersoon mee.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor het aanwijzen als bevoegde instantie en worden regels gesteld voor het intrekken en de duur van de aanwijzing. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de kosten van de aanwijzing.
Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 240, zesde lid, wordt «artikel 4 lid 3 van richtlijn nr. 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (PbEG L 110)» vervangen door «artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409)».
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor alle gerechten, met uitzondering van de Hoge Raad, wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1018b, eerste lid, vervalt «en 305c».
B
Artikel 1018c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «afschrift» vervangen door «uittreksel».
2. Het vijfde lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of aan de ontvankelijkheidseisen waaraan op grond van het zesde lid van dat artikel moet zijn voldaan.
C
Aan artikel 1018f wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Op personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd ter bescherming van een belang als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409) en die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben, is de laatste zin van het vijfde lid niet van toepassing. Voor deze personen heeft de procedure over de collectieve vordering alleen gevolg en leidt deze tot gebondenheid, indien zij naast de schriftelijke mededeling, bedoeld in het vijfde lid, door een schriftelijke mededeling aan de griffie ook hebben laten weten dat hun belangen niet worden behartigd in een collectieve vordering of individuele vordering, gebaseerd op soortgelijke feitelijke en rechtsvragen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen en tegen dezelfde verweerder in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
D
In artikel 1018h, vierde lid, wordt na «de goedgekeurde overeenkomst» ingevoegd «of de weigering daarvan».
E
Artikel 1018j wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt na «is vastgesteld» ingevoegd «of is geweigerd».
b. «Hierbij» wordt vervangen door «Als de rechter een collectieve schadeafwikkeling heeft vastgesteld,».
c. «Indien er personen ten behoeve van wie de collectieve schadeafwikkeling is vastgesteld zijn» wordt vervangen door «Voor personen».
d. In de laatste zin wordt na «en» ingevoegd «voor wie».
2. In het tweede lid wordt «de in het vorige lid bedoelde uitspraak» vervangen door «de uitspraak waarbij de collectieve schadeafwikkeling is vastgesteld of is geweigerd».
F
Aan titel 14A wordt een artikel [waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk] toegevoegd, luidende:
1. Op een rechtsvordering als bedoeld in artikel 305c, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is deze titel van overeenkomstige toepassing.
2. Onverminderd artikel 111, tweede lid, en artikel 1018c, eerste lid, vermeldt de dagvaarding waarmee de collectieve vordering, bedoeld in artikel 305c, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld, dat de eiser geplaatst is op de lijst, bedoeld in artikel 305c, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de Hoge Raad, wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1018b, eerste lid, vervalt «en 305c».
B
Artikel 1018c, vijfde lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of aan de ontvankelijkheidseisen waaraan op grond van het zesde lid van dat artikel moet zijn voldaan.
C
Aan artikel 1018f wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Op personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd ter bescherming van een belang als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409) en die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben, is de laatste zin van het vijfde lid niet van toepassing. Voor deze personen heeft de procedure over de collectieve vordering alleen gevolg en leidt deze tot gebondenheid, indien zij naast de schriftelijke mededeling, bedoeld in het vijfde lid, door een schriftelijke mededeling aan de griffie ook hebben laten weten dat hun belangen niet worden behartigd in een collectieve vordering of individuele vordering, gebaseerd op soortgelijke feitelijke en rechtsvragen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen en tegen dezelfde verweerder in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
D
In artikel 1018h, vierde lid, wordt na «de goedgekeurde overeenkomst» ingevoegd «of de weigering daarvan».
E
Artikel 1018j wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt na «is vastgesteld» ingevoegd «of is geweigerd».
b. «Hierbij» wordt vervangen door «Als de rechter een collectieve schadeafwikkeling heeft vastgesteld,».
c. «Indien er personen ten behoeve van wie de collectieve schadeafwikkeling is vastgesteld zijn» wordt vervangen door «Voor personen».
d. In de laatste zin wordt na «en» ingevoegd «voor wie».
2. In het tweede lid wordt «de in het vorige lid bedoelde uitspraak» vervangen door «de uitspraak waarbij de collectieve schadeafwikkeling is vastgesteld of is geweigerd».
F
Aan titel 14A wordt een artikel [waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk] toegevoegd, luidende:
1. Op een rechtsvordering als bedoeld in artikel 305c, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is deze titel van overeenkomstige toepassing.
2. Onverminderd artikel 30a, derde lid, en artikel 1018c, eerste lid, vermeldt de procesinleiding waarmee de collectieve vordering, bedoeld in artikel 305c, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld, dat de eiser geplaatst is op de lijst, bedoeld in artikel 305c, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 119a van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «artikelen 305a tot en met 305d van Boek 3» ingevoegd «, zoals die golden tot de inwerkingtreding van de Implementatiewet richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten,».
2. In het tweede lid wordt na «artikelen 305a tot en met 305d van Boek 3» ingevoegd «, zoals die golden tot de inwerkingtreding van de Implementatiewet richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten,».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De wijzigingen of invoegingen van de artikelen 305a, 305c en 305e van Boek 3 door de Implementatiewet richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten zijn niet van toepassing op rechtsvorderingen die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn ingesteld. Op deze rechtsvorderingen blijven de voor die datum geldende artikelen 305a en 305c van Boek 3 van toepassing.
Titel 14A van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals die op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet luidt voor alle gerechten, met uitzondering van de Hoge Raad, blijft van toepassing op collectieve vorderingen die zijn ingesteld voor de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Titel 14A van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals die op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet luidt voor de Hoge Raad blijft van toepassing op collectieve vorderingen die zijn ingesteld voor de datum van inwerkingtreding van deze wet.
1. De artikelen III en VI hebben betrekking op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures, vorderingen, verzoeken en gerechten waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) niet in werking is getreden overeenkomstig artikel II van het Besluit van 25 januari 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 16) en de artikelen I en II van het Besluit van 4 februari 2021 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de Wet van 13 juli 2021 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 290) en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 293) (Stb. 2021, 81).
2. De artikelen IV en VII hebben betrekking op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures en vorderingen voor de Hoge Raad waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) en de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289) in werking zijn getreden overeenkomstig artikel II van het Besluit van 25 januari 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 16) en de artikelen I en II van het Besluit van 4 februari 2021 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de Wet van 13 juli 20216 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 290) en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 293) (Stb. 2021, 81).
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Rechtsbescherming,