Ontvangen 20 mei 2022
De in de Staten van Aruba aanwezige fracties stellen dat de Koning op 9 februari 2022 het voorstel van rijkswet houdende regels voor het Financieel Toezicht op Aruba (RAft) aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten aangeboden. De Staten van Aruba hebben het voorstel op 11 februari 2022 ontvangen.
Iedere afzonderlijke fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van voormeld voorstel van Rijkswet, welk aanleiding heeft gegeven tot de navolgende vragen en opmerkingen per fractie. Bijgaand treft u de individuele inbreng van iedere fractie.
De fractie M.E.P.
Algemeen
De M.E.P.-fractie in de Staten van Aruba stelt dat de Staten van Aruba meer tijd hebben verzocht voor het uitbrengen van het verslag inzake deze Rijkswet, namelijk tot 17 juni 2022, maar hebben in eerste instantie tot en met 13 mei 2022 gekregen. Tijdens het IPKO hebben we mondeling aan onze collega’s van de Staten-Generaal verzocht om meer tijd te krijgen om het verslag in te leveren, waarop positief is gereageerd en één extra week is gegeven. Ondanks deze verlenging moet onze fractie aangeven dat de Staten van Aruba onder zware tijdsdruk zich heeft moeten voorbereiden om het parlementaire proces goed te kunnen doorlopen.
De Rijkswet RAft vormt een onderdeel van een pakket aan voorwaarden ter verkrijging van de nodige liquiditeitssteun van Nederland, waar de eilanden niet anders tegen konden doen (COVID was een force majeure die niet te voorzien en of te vermijden was), dan ermee instemmen. Want zonder de liquiditeitssteun zou Aruba niet overleven. Dit geeft al aan dat het instemmen met de voorwaarden niet een vrijwillig karakter had. Volledigheidshalve wil onze fractie accentueren dat we Nederland dankbaar zijn voor alle hulp, maar vinden de voorgestelde voorwaarden onbegrijpelijk en onacceptabel. Bepaalde voorwaarden gaan te ver, en erger nog, lijken er juist voor te zorgen dat Aruba er nooit meer boven op zal komen (hierover meer hierna).
Op 29 april 2022 hebben de Staten van Aruba, tijdens een besloten bijeenkomst, de Rijkswet RAft behandeld. De overgrote meerderheid is bezorgd, omdat de ontwerp rijkswet het parlement van Aruba buiten spel zetten. Immers de feitelijke beslissingsmacht ten aanzien van beleid en begroting worden erg beperkt. Dus de autonomie van Aruba wordt nog verder ondermijnd en de bevoegdheden en de controlerende taken van de Statenleden worden nog verder uitgehold. Dit is eigenlijk in strijd met het algemene verduurzamingsdoel waarop RAft (LAft en het protocol van 2018) gebaseerd zijn.
Gezien het feit dat de ontwerp Rijkswet RAft zeker inperking van de Arubaanse autonomie met zich meebrengt en de democratische controle van de Staten hierdoor wordt verminderd door toedoen van, naast de Rijkswet COHO, twee niet democratisch gekozen organen, zit onze fractie met de volgende centrale vraag: moeten de Staten van Aruba zich neerleggen bij een dergelijke inperking van zijn autonomie en parlementaire democratie gegeven de nood der tijden?
Rijkswet Aruba Financieel Toezicht (RAft)
Inleiding
Op 13 november 2020 heeft de Arubaanse regering ingestemd met de rijkswetten COHO en RAft. De aanleiding is algemeen bekend, namelijk:
• De wereldwijde COVID-19 pandemie die op 13 maart 2020 zijn intrede deed op Aruba;
• Hierdoor viel de belangrijkste of beter gezegd de voornaamste inkomstenbron van Aruba grotendeels weg; om specifieker te zijn, de BBP daalde met 24.7% die een ontvangsten-gat veroorzaakte voor de Landskas van 24.5% (347 miljoen) in 2020. Dit na een geprojecteerd resultaat op de oorspronkelijke ontwerpbegroting 2020 van 0.8% surplus, namelijk 46 miljoen florin. Volledigheidshalve dient te worden vermeld dat Aruba in 2019 een kleine surplus had van 3,9 miljoen florin en sinds de pandemie zien we de volgende tekorten: 764 miljoen in 2020, 534 miljoen in 2021 en 228 miljoen in het jaar 2022;
• Dit leidde tot een financiële en economische crisis waarbij Aruba zeker hulp nodig had;
• Nederland bood liquiditeitssteun aan in de vorm van zachte leningen voor de duur van 2 jaar en stelde voorwaarden (waaronder het akkoord gaan met Rijkswetten COHO/RAft) hieraan;
• Zonder deze steun was Aruba niet in staat om te voldoen aan lopende financiële verplichtingen en nieuwe financiële verplichtingen (als gevolg van de coronacrisis);
• In verband met de ontstane langdurige financiële relatie met Aruba, acht Nederland het wenselijk om ook het financieel toezicht voor Aruba te regelen in de tweegenoemde consensusrijkswetten die in plaats van het financieel toezicht komt dat sinds 2015 geldt en gebaseerd is op de Landsverordening Aruba Financieel Toezicht (LAft) en twee protocollen (daterend uit 2015 en 2018).
VRAGEN
Overwegingen tot keuze voor Rijkswet als instrument voor financieel toezicht
In de overwegingen van het ontwerp wordt aangegeven dat:
«op de voet van samenwerking tussen gelijkwaardige partners financieel toezicht wordt ingesteld op Aruba dat er op gericht is dat Aruba structureel voldoet aan de in deze wet opgenomen begrotingsnormen die tevens zijn of zullen worden verankerd in de eigen wetgeving zodat het toezicht op termijn overbodig wordt, dat zij deze samenwerking onderling willen regelen in een rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk,»
Dit geeft aanleiding tot de volgende vragen:
1. Kan er, gezien de omstandigheid van absolute afhankelijkheid van Aruba van liquiditeitssteun uit Nederland, nog gesproken worden van gelijkwaardigheid tussen de partners omtrent dit onderwerp?
2. Er is reeds sprake van een ingesteld financieel toezicht via Landelijke wetgeving. Is er hier de facto niet sprake van slechts het overhevelen van de toezichtwetgeving van het Landsniveau naar het Rijk?
3. Kan aangegeven worden op welke wijze het hebben van financieel toezicht via dit ontwerp Rijkswet superieur dan wel doeltreffender zal zijn dan het aanpassen van de huidige Landsverordening Aruba Financieel Toezicht (LAft) met dezelfde dan wel soortgelijke bepalingen als in dit ontwerp? Is de uitvoering van de LAft überhaupt geëvalueerd? Zo ja, in hoeverre wordt in de RAft rekening gehouden met eventuele tekortkomingen uit de LAft?
4. Als uitgangspunt voor de RAft is door de voormalige Staatssecretaris publiekelijk weergegeven dat dit de consequentie is van het niet akkoord gaan door de Staten van Aruba met de wijze waarop de LAft zou worden aangepast door de Staten van Aruba, nadat de regeringen hierover overeen zijn gekomen. Dit staat juist loodrecht tegenover de onafhankelijke positie dat de Staten van Aruba zouden moeten innemen bij de behandeling van een wet. Er mag nimmer aan deze onafhankelijkheid getornd te worden. Nu lijkt het dat, doordat de Staten van Aruba – met argumenten – het niet eens waren met hetgeen de regeringen overeen zijn gekomen, Nederland op koninkrijksniveau aanstuurt om dit te regelen middels een Rijkswet. Dit is een inbreuk tegen het democratisch proces van een land binnen het Koninkrijk. Onze fractie hecht er juist waarde aan om onafhankelijk van de regering te komen tot een wetgeving die uitvoerbaar is; onze fractie zijn de mening toegedaan dat als Land, de lokale wetgeving de basis dient te zijn voor het voeren van verantwoorde overheidsfinanciën. Vooral indien al is gebleken dat Aruba in de twee jaren voor de pandemie goede stappen in die richting hebben gezet. Het is onacceptabel dat Nederland misbruik maakt van een pandemie om een al lopend democratisch proces te omzeilen.
Algemene bepalingen
Artikel 1. bevat enkele definities. Voor wat betreft het financieringssaldo wordt aangegeven dat dit het bedrag aangeeft dat Aruba op kasbasis in een jaar tekortkomt of over heeft.
5. Onze fractie vindt dat het beter is als het bedrag bepaald wordt op basis van het door Aruba gebruikte gemengde stelsel (transactiebasis) en niet op kasbasis. In tegenstelling tot in Nederland (kasbasis) hanteert Aruba een ander stelsel. Ter voorkoming van moeilijkheden bij de normcontrole door het CAft is het raadzaam om ons eigen systeem aan te houden en ook ter voorkoming van onnodige extra werk voor de Directie Financiën Aruba. De vraag is waarom bepaald is, om in tegenstelling met de huidige situatie van Aruba, dat het bedrag op kasbasis moet?
Artikel 3. Inrichting en rechtspositie leden
Op grond van artikel 3 lid 2 worden de voorzitter en de andere leden benoemd. Alle drie leden worden door de Minister-President van Nederland aanbevolen, weliswaar in verschillende hoedanigheid. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het gewaarborgd is dat voldoende deskundigheid in het college aanwezig zal zijn, dat specifieke inbreng vanuit Aruba mogelijk zal zijn en dat voldoende capaciteit beschikbaar is voor de werkzaamheden en het overleg met Aruba. Echter wordt niet uitgelegd hoe dit gewaarborgd wordt.
6. Graag wil onze fractie weten waarom niet bepaald is dat Aruba minimaal één beslissende stem heeft in de benoemingsprocedure van de leden en voorzitter. Dus dat Aruba een lid van het college kan benoemen (zoals is vastgesteld in art. 3 lid 2 van de LAft) en niet zoals het nu staat dat een lid in overeenstemming met de gevoelen van de ministerraad van Aruba wordt aanbevolen en dat uiteindelijk de raad van Ministers van het Koninkrijk over de benoeming beslist.
7. Ook wordt geen rekening gehouden met het feit dat Aruba en Nederland het niet eens kunnen worden over de aan te wijzen persoon. Zoals het nu staat beslist ten alle tijde Nederland, want als Nederland niet mee eens is, wordt de desbetreffende persoon niet door de Minister-President van Nederland aanbevolen. Onze fractie wenst hierover meer duidelijkheid te krijgen. Wat wordt in dat geval gedaan?
8. Daarnaast willen we weten waarom niet bepaald is dat de leden slechts eenmaal herbenoembaar zijn? Wij achten het nodig dat dit geregeld wordt zodat wordt aangesloten bij de regeling zoals dit in art. 9 lid 3 van de Rijkswet COHO is opgenomen.
Artikel 7. Toelating tot Aruba en het uitoefenen van een beroep of het verrichten van arbeid
In dit artikel wordt de van rechtswege toelating tot Aruba van de leden en familie, de uitoefening van een beroep of het verrichten van arbeid in Aruba van echtgenoten/geregistreerde partners geregeld.
9. Er wordt aangegeven dat ze bovengenoemde rechten verkrijgen maar er wordt niks gezegd wanneer deze rechten vervallen. We gaan ervan uit dat bij vervaling van het lidmaatschap de toelating tot Aruba en het uitoefenen van een beroep of het verrichten van arbeid dit recht automatisch ook vervalt. Onze fractie is van mening dat dit volledigheidshalve in artikel 7 bijgevoegd moet worden.
Artikel 11. Advies van het College op de ontwerpbegroting en de ontwerpverordening tot wijziging van de begroting en art 12. Advies van het college over de vastgestelde begroting of vastgestelde landsverordening tot wijziging van de begroting
10. Op grond van art. 11 kan het college zowel gevraagd als ongevraagd advies geven over een ontwerpbegroting of een ontwerp-landsverordening tot wijziging van een begroting. Wat zijn de status van de ongevraagde adviezen en zijn deze bindend? Het staat niet met zoveel woorden maar gevoelsmatig en in de praktijk zal het naar onze verwachting wel zo zijn.
11. Het gevoel dat onze fractie krijgt bij dit artikel is dat wij als Statenleden weinig van ons budgetrecht behouden, aangezien alle veranderingen die wij aanbrengen die mogelijk zullen leiden dat de begroting ten dele niet voldoet aan de normen met als gevolg een aanwijzingsadvies van het CAft (conform art. 13) leiden. De rol van de Staten wordt aldus beperkt en ook onze beslissingsruimte c.q. discretionaire bevoegdheid. De vraag is of de Koninkrijksregering dit een gewenste situatie vindt?
12. Wat gebeurt er als na goedkeuring van de begroting (met gemaakte wijzigingen door de Staten), het college negatief hierover adviseert? Wiens recht en bevoegdheid zal gelden en prevaleren? Wat voor bevoegdheid houden wij over in onze functie en rol van controlerend orgaan? Wij vinden dit een onacceptabele situatie. Wat denkt de Koninkrijksregering hierover?
Artikel 15. De financiële normen voor begrotingen
Voor de beoordeling van de begroting en de uitvoeringsgegevens van de ministeries en van de overige onderdelen van de collectieve sector van Aruba, zijn enkele normen bepaald waaraan getoetst zal worden.
De vaststelling van deze normen zijn gedaan op basis van het Protocol 2018/2019–2021, wat voor onze Fractie onbegrijpelijk is. De financiële en economische situatie van Aruba is drastisch veranderd door de COVID-19 crisis. We kunnen nog steeds niet praten over een stabiele situatie en de ontwikkelingen op allerlei terreinen, zeker het herstel van het toerisme en onze economie, zijn nog steeds onzeker. Daarnaast komt een belangrijke factor bij kijken, namelijk de oorlog in Europa. De gevolgen hiervan zijn niet te overzien. Daarom worden momenteel projecties gemaakt op basis van scenario’s waarbij met de hierboven genoemde rekening wordt gehouden en zeker ook met de ontwikkelingen rondom COVID (varianten), ontwikkelingen m.b.t. belangrijke handelspartners, inflatie en vaccinatiegraad (lokaal en internationaal).
Daarom zijn we het met de Raad van Advies van Aruba (RvA 03–21, pg 3–4) eens dat het in dit stadium niet opportuun is om begrotingsnormen vast te stellen en /of vasthouden en doorgaan met de in het Protocol 2018/2019–2021 opgenomen normen.
Gezien het feit dat er thans over veel onderliggende factoren, die de realiseerbaarheid van de normen beïnvloeden, onduidelijkheid bestaat, acht onze fractie het niet wenselijk dat bij rijkswet financiële normen worden vastgelegd. Dat ze niet meer realistisch en of haalbaar zijn is al gebleken uit het reeds uitgegeven akkoord ter afwijking ervan in de jaren 2020, 2021 en nu in 2022. In dit laatste geval is het nogal merkwaardig dat ter beantwoording van de bezorgdheden van de Raad van State over het realiteitsgehalte van de voorgestelde normen zelfs betoogd wordt dat in het jaar 2022 Aruba een zogenaamde «balanced budget» zal behalen, hetgeen dus niet het geval is gebleken. Zoals in de inleiding is aangegeven laat de begroting 2022 namelijk een tekort zien van 228 miljoen florin. Indien Aruba aan de norm van 1% BBP aan surplus (gelijk aan ongeveer 60 miljoen florin) voor 2023 moet voldoen, dan betekent dit een drastische vernauwing in het begrotingssaldo van 288 miljoen florin, oftewel bijna 5 procentpunten BBP, in één jaar tijd. Gelet op het bovenstaande zijn de volgende vragen aan de orde:
13. Waarom is ervoor gekozen om de «pre COVID»-normen te blijven hanteren? Waarom zijn geen nieuwe normen vastgesteld op basis van de huidige situatie en projecties? Waarom blijft men zich vasthouden aan oude irrealistische en onhaalbare normen die pre-covid waren vastgesteld en absoluut geen rekening houden met de huidige onvoorspelbare en onzekere situatie en volatiele economische ontwikkeling?
14. De schuldenquote en rentelasten zijn post COVID verergerd, en Aruba is ca. 916 mln. schuldig aan Nederland. Vergt dit niet een herziening van het afgesproken pad (in het protocol van 2018 en LAft) welke de basis vormt voor de RAft?
15. Stel dat Aruba voortaan alleen overschotten t.w.v. 1% van het BBP boekt, leidt dit alleen daadwerkelijk tot schuldquotereductie? Of is een minimaal economisch groeipeil ook nodig welke Aruba niet zelf kan bepalen?
16. In de RAft-documentatie is, zoals eerder vermeld, te lezen dat verwacht wordt dat Aruba in 2022 een begrotingsevenwicht bereikt. Dit sluit niet aan met de werkelijkheid. Er is voor 2022 weer een beroep gedaan op art. 23 LAft, en net als in 2020 en 2021 mag Aruba afwijken van de normen, en wordt een tekort verwacht van ca. 228 mln. Hoe wijzigt dit het uitgelijnde duurzame traject in art. 15 van de RAft?
17. Is het behalen van de 50% schuldquotenorm in 2040 haalbaar indien rekening wordt gehouden met de ontstane COVID -schuld?
18. Is de Koninkrijksregering bereid om deze normen in een later stadium, door middel van periodiek overleg tussen de regeringen van Nederland en Aruba vast te stellen?
19. Indien dit door Nederland niet wenselijk is, stelt onze fractie voor dat de regeringen van Nederland en Aruba weer over de norm gaan onderhandelen waarbij nu wel rekening wordt gehouden met onze huidige situatie (als gevolg van de pandemie), de oorlog tussen Rusland en Oekraïne en andere onzekerheden.
20. Waarom wordt er geen rekening gehouden met de enorme impact die de pandemie op ons financiën en economie heeft gehad? En niet te vergeten onze sociale crisis (pre-covid) die nu erger is geworden.
21. Gezien het feit dat er geen grondige haalbaarheidsanalyse is gedaan ter vaststelling van de begrotingsnormen en naast de coronapandemie nu ook de oorlog in Europa een rol op ons herstel speelt, vraagt onze fractie zich af of het niet verstandelijker c.q. het beste is om een haalbaarheidsanalyse te laten opstellen en daarvan uit realistische en haalbare normen te bepalen? Ongeacht wat de Koninkrijksregering in het Nader Rapport hierover schrijft, vindt onze fractie dat deze analyse zeer nodig en verantwoordelijk is.
22. Naast het feit dat de normen, volgens onze fractie, beter bepaald moeten worden, beïnvloeden ze ook de vastgestelde herstelpad voor wat betreft onder andere de schuldquote (volgens CBA 75.0% in 2018, 72.9% in 2019 en 115.1% in 2020). Het uitgangspunt waarop het eerdere herstelpad is bepaald is drastisch veranderd als gevolg van de COVID-19 crisis aangezien de schuldquote van Aruba zeker voor de komende jaren ver zal blijven uitstijgen boven de kritische grenswaarde die het IMF voor de Caribische regio hanteert. Dit is ook niet vreemd aangezien door het IMF zelf is aangegeven dat Aruba het meest geraakte eiland is binnen het Caribisch gebied gezien wij voornamelijk van het toerisme afhankelijk zijn. Onze fractie is van mening dat dit onderdeel ook in de grondige (haalbaarheid)analyse meegenomen moet worden. Wat is de mening van Nederland hierover? Waarom wordt hiermee geen rekening gehouden?
23. Een ander belangrijk aspect dat door de RvS wordt aangegeven (No.W04.20.0423/I/K pg 4) is het in de weg staan van investeringen van de begrotingsdoelstellingen/normen. Volgens de RvS moeten de begrotingsnormen wel realistisch en haalbaar zijn. Door de ambitieuze begrotingsdoelstelling bestaat het risico dat ze ten koste gaan van het groeivermogen van de economie. Om de Arubaanse economie te versterken en robuuster te maken, geeft de RvS aan dat deze minder afhankelijk gemaakt moet worden van het toerisme. Diversificatie van de economie zal investeringen vergen die de begrotingsdoelstellingen/normen in de weg staan. Dit scenario geeft weer aan dat de normen niet realistisch zijn. Wat denkt de Koninkrijksregering hierover en waarom is, ongeacht dit risico, toch besloten om de normen zoals opgenomen in de conceptconsensusrijkswet te blijven hanteren?
24. Ongeacht het feit dat de mogelijkheid, conform artikel 15a, bestaat om in geval van zwaarwegende economische omstandigheden een verzoek zijdens Aruba in te dienen ter afwijking van de normen, vindt onze fractie het meer dan redelijk om de in dit concept vastgestelde normen aan te passen. Er is reeds gebleken dat Aruba in de drie achtereenvolgende jaren niet aan deze normen heeft kunnen voldoen. Daarnaast maakt artikel 15b de situatie nog erger omdat het bijna onmogelijk wordt gemaakt om binnen het tijdsbestek van vijf jaar een inhaalslag te maken. Het bereiken van een surplus op korte termijn is onmogelijk zonder vergaande maatschappelijke verstoringen. Kan de Koninkrijksregering aangeven waarom er geen rekening hiermee wordt gehouden en of de Koninkrijksregering dit in heroverweging wil en kan nemen?
25. In Europa gelden afspraken dat de begroting in balans moet zijn of een overschot moet hebben. Dit doel hoeft echter niet direct bereikt te worden, maar EU-landen moeten hier wel naartoe werken. Hierbij wordt gekeken naar wat op de lange termijn wenselijk is voor de landen, in plaats van jaarlijks strikt te toetsen of aan de normen is voldaan. Voor Aruba behoeft dit niet anders te zijn. Bij het toezicht op de Arubaanse begroting -wanneer dit past binnen de doelen van het financiële toezicht- kan dit uitgangspunt ook naar parallellie toegepast worden. Vanzelfsprekend, vergelijkbaar met de Europese situatie, dienen er afspraken gemaakt te worden over de voorwaarden en de aanwending van de gelden die hierdoor beschikbaar komen. Deze afspraken vormen dan een onderdeel van het relevante toetsingskader van het CAft. Op deze manier zou ruimte geboden kunnen worden voor het CAft, de RMR en Aruba om op een meer flexibele manier om te gaan met de strikte normeringen zoals ze nu vastgesteld zijn (zoals de jaarlijkse sluitende gewone dienst en kapitaaldienst) in de RAft. Uit het advies van de Evaluatiecommissie 2021 «Toezicht en beheer in het teken van groei» (evaluatie Rft voor de jaren 2018–2020) kunnen we afleiden dat de eilanden aangeven dat de invulling die momenteel aan het financieel toezicht wordt gegeven ongewenste effecten hebben op de ontwikkeling van een lange termijn sociaaleconomische strategie. Dit om de volgende redenen:
– De normen gelden van jaar-op-jaar en bieden dus onvoldoende ruimte voor investeringen die later rendement opleveren;
– De investeringen worden te veel op één hoop gegooid waardoor het verschil tussen rendabele en niet rendabele investeringen wordt veronachtzaamd;
– Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat consumptieve uitgaven ook een meerjarig (economisch) rendement op kunnen leveren (bijv. onderwijs);
– De invulling die wordt gegeven aan de strakke normen kan procyclisch uitwerken waardoor juist in tijden waarin overheidsuitgaven verlichting moeten bieden deze extra beperkend uitwerken;
– De rentelastnorm heeft in tijden met een lage rente geen of nauwelijks betekenis waardoor het (macro) economische gevaar ontstaat voor een onbetaalbare schuldenlast in de toekomst;
– Het Cft heeft op dit moment onvoldoende mogelijkheden om (sociaal) economische omstandigheden mee te wegen in zijn advisering, zowel door de striktheid van de normen uit de Rft als vanuit de gevoelde beperking om beleidsmatig te adviseren en;
– Door de strikte focus op de beheersing van de uitgaven, is er onvoldoende oog voor broodnodige economische structuurveranderingen om de economie te versterken.
a. Onze fractie is van mening dat bij de invulling van het financiële toezicht voor Aruba met de hierboven genoemde ongewenste effecten en belemmering rekening dient te worden gehouden, en wensen dat de regeringen nogmaals aan tafel gaan zitten om een betere invulling te geven aan het te voeren financiële toezicht. Is de Koninkrijksregering hiertoe bereid?
b. Onderkent Nederland deze ongewenste effecten en belemmering? Zo nee, waarom niet?
c. Het versterken van de economisch weerbaarheid en het doorvoeren van hervormingen (op korte termijn) leiden tot spanning. Is de Koninkrijksregering bereid om maatvoering voor Aruba in te lassen om zo tot een evenwichtige aanpak te komen?
26. Verder vinden we in het advies van de Evaluatiecommissie de volgende aanbeveling: ontwikkel een meerjarig macro-economisch afwegingskader waarin tot uitdrukking wordt gebracht welke uitgaven- en ontvangstenmaatregelen daarvoor noodzakelijk en rendabel zijn (een positieve businesscase hebben), op welk moment van de economische cyclus welk beleid verstandig is en welke structuurveranderingen er nodig zijn om de economie te versterken. De uitkomsten van dit kader kan het CAft mede gebruiken om zijn advisering een meerjarig karakter te geven. Dit is zeker een aanbeveling die onze Fractie belangrijk vinden en niet terugzien in de huidige vaststelling van normen voor Aruba. Is de Koninkrijksregering bereid dit kader samen met Aruba te ontwikkelen en de nodige veranderingen aan te brengen in de voorgestelde toepassing van financieel toezicht?
27. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) hanteert een «wage bill»-norm (personeelslasten norm) voor landen in onze regio. Aruba heeft altijd deze norm gehanteerd. Echter, tijdens de onderhandelingen met Nederland heeft Nederland een ander norm gehanteerd, het IMF-norm plus de Sociale Verzekeringsbank en het Uitvoeringsorgaan Algemene Ziektekosten Verzekering. Een toelichting voor het afwijken van het IMF-norm wordt niet gegeven.
Dit wringt des te meer omdat het Land over de personeelslasten van deze instellingen geen zeggenschap heeft.Waarom is bij het bepalen van het personeelslastennorm niet de door het IMF gehanteerde «wage bill» -norm onverkort gehanteerd? Dus waarom is aan dit norm de SVb en de AZV toegevoegd?
Artikel 16. en 16a. Geldleningen en Aantrekken van Geldleningen
Sinds 1986 heeft Aruba zowel binnenlandse als buitenlandse leningen (volgens Annual Statistical Digest 2020 van de Centrale Bank van Aruba – https://www.cbaruba.org/document/annual-statistical-digest-asd-publications) aangegaan die noodzakelijk waren om de economische ontwikkeling te stimuleren. Tot nu toe heeft Nederland 916 miljoen florin, gelijk aan 487 miljoen Euro, aan liquiditeitssteun aan Aruba verschaft ter dekking van de kosten van de Covid-pandemie. Het betreft leningen die terug moeten worden betaald door de Arubaanse belastingbetaler. Onze fractie willen benadrukken dat Aruba sinds onze Status Aparte hiervoor, dus vóór de pandemie, nooit financieel afhankelijk is geweest van Nederland.
Het is een feit dat Aruba in de komende jaren substantiële rente en aflossingen van bestaande leningen moet gaan betalen en de twijfel bestaat dat Aruba geen of geen voldoende toegang tot de internationale kapitaalmarkt, en tegen redelijke voorwaarden, zal hebben om te lenen. Daarom heeft onze fractie de volgende vragen.
28. Lenen betekent automatisch een toename in de rente- en schuldlasten. Hoe verhoudt dit zich tot het hoofddoel van het verduurzamen van de overheidsfinanciën van het Land?
29. Betekent dit een verdere toename van de al hoge rentelasten en schuldquote? Zal dit verdisconteerd worden van de normen? Zo ja, betekent dit niet dat de normen geactualiseerd en of aangepast dienen te worden?
30. Waarom is Nederland niet bereid om ook in te schrijven op Arubaanse leningen die bedoeld zijn voor aflossing en rente van bestaande door Aruba in het verleden aangegane leningen (art. 16a lid 4 sub b)? Onze fractie is de mening toegedaan dat Aruba niet in staat zal zijn om deze leningen zelfstandig en tegen redelijke voorwaarden op de kapitaalmarkt te herfinancieren gezien onze huidige onzekere situatie. Aangezien de rente- en personeelslasten de twee grootste lasten zijn op de begroting, en beleidsmatig en op initiatief van Aruba al op de personeelslasten wordt gestuurd. Indien nee, hoe verhoudt dit zich tot het nastreven van het verduurzamingseffect? Is dit niet achter de net vissen?
31. De vraag die ook gesteld kan worden is waarom bij de totstandkoming van de RFT de schulden van Curaçao en Sint-Maarten deels werden gesaneerd en voor Aruba niet? Onze fractie ervaart deze uitsluiting als oneerlijk. Immers hierdoor zal Aruba sneller weer op eigen benen kunnen staan en aan de vastgestelde normen kunnen voldoen. Dit punt wordt door zowel de RvS als de RvA van Aruba aangekaart. Waarom is niet besloten, zoals voor Curaçao en Sint-Maarten het geval is, dat de Nederlandse Staat ook voor Aruba een lopende inschrijving heeft op door ons uitgeschreven leningen? Waarom wordt Aruba op dit punt anders dan Sint-Maarten en Curaçao behandeld? Is de Koninkrijksregering bereid dit punt te herzien?
32. De vooruitzichten voor Aruba zijn vooralsnog ongunstig en vol onzekerheden (inflatie/hoge rentelasten/hoge werkeloosheid, oorlog in Europa en ontwikkeling rond Covid-19). Zoals door de RvS aangegeven (No.W04.20.0423/I/K pg 3) zijn de rentelasten door de hoge tarieven van buitenlandse leningen op tot meer dan 20% van de overheidsinkomsten opgelopen. Herfinanciering door Nederland tegen een lagere rente zou positief voor Aruba uitkomen, en kost Nederland niets. Dit in vergelijking met Curaçao en Sint-Maarten die zich via Nederland financieren en de rentelasten alleen 3% van de overheidsinkomsten bedragen. Nederland is hiervan op de hoogte en heeft toch besloten conform punt 2 voor bovengenoemde punt niet mee te nemen. Graag zou onze fractie zien dat de Koninkrijksregering dit standpunt herziet en ons gelijk behandelt zoals de andere landen binnen het Koninkrijk. Wat is de mening van de Koninkrijksregering hierover?
33. Daarnaast is onze fractie van mening dat de reden om onze bestaande leningen niet te herfinancieren, dus dat Aruba zelf in staat is om deze leningen op de kapitaalmarkt te herfinancieren, niet is onderbouwd. Daarom zijn we het eens met de Raad van Advies (RvA 03–21) dat de nodige toelichting of uitleg gegeven moet worden hoe de Koninkrijksregering denkt dat dit mogelijk is, met andere woorden hoe en tegen welke rentetarieven dit gedaan zal worden en hoe Aruba de norm zal bereiken van een maximale staatsschuld van 50% in 2040. Graag ontvangen de Staten van Aruba de onderbouwing die de Koninkrijksregering heeft gebruikt om deze normstelling te bepalen.
Ook door de Raad van State wordt dit punt aangekaart waarbij wordt gewezen op het realiteitsgehalte van de beoogde schuldquote in het jaar 2040 waarvoor geen onderbouwing wordt gegeven en een naar internationale maatstaven aanvaarde schuldhoudbaarheidsanalyse. Daarom betwijfelt de Raad van State ook of de voorgestelde begrotingsnormen in de huidige situatie realistisch en haalbaar zijn.
Reden te meer dat onze fractie bovengenoemde onderbouwing wenst met de uitleg erbij.
34. De beleidsintentie achter de Rijkswet post COVID bestond uit de wil en nood om de schuldquote (van ca. 115% conform de Centrale Bank van Aruba) in een redelijk snel tempo te verlagen naar 50% in 2040. De vraag die daarbij rijst, is: heeft de LAft niet de gewenste effecten geboekt? Aangezien RAft bijna een kopie is van de inhoud van de LAft en het protocol 2018 kan dat niet de reden zijn geweest. Daarbovenop is de schuldquote onder LAft gedaald tot 73% pre COVID.
35. Waarom is dus gekozen om met een RAft te komen, zonder eerst LAft (negatief) te evalueren? Is er wellicht hier sprake van onnodige overregulering? Denkbaar is dat post COVID men een beleidsgelegenheid zag om het financieel toezicht van alle Koninkrijkseilanden ter harmoniseren. Indien het laatstgenoemde het geval was.
36. Waarom heeft Aruba (net als voor de andere twee Landen in 2010 is aangeboden) geen sanering aangeboden gekregen voor de ontstane COVID schuld met Nederland? Vooral, omdat het ontstane COVID-schuld van ca. 916 miljoen niet beleidsmatig door Aruba is geschept, doch is een onvermijdelijke consequentie van een wereldwijd geldende en bewezen force majeure. Daarbovenop en in overeenstemming met het vermelde in de RAft-documentatie pre COVID had Aruba geen schulden met Nederland en functioneerde zelfstandig beter dan de overige twee eilanden, welke om überhaupt zelfstandig te worden pre COVID financiële steun en of sanering van Nederland nodig hadden. Voor tekorten en of schulden die door hen beleidsmatig geschept was.
37. Vindt u niet dat in het kader van het gelijkheidsbeginsel sanering van het COVID-schuld geofferd moet worden? RAft, net als LAft en het protocol van 2018, heeft als uiteindelijk doel om de overheidsfinanciën op Aruba te verduurzamen. Dat staat buiten kijf. Het is uit de RAft-documentatie duidelijk te lezen dat er gestreefd wordt dat Aruba als Land op eigen benen staat zonder hulp van buitenaf. Echter, het optillen van een reeds lokaal ingebedde verantwoordelijkheid naar een rijkswet toe druist in met het algemene doel van verduurzaming.
38. Is er überhaupt rekening gehouden met de lokale inbedding van het eigenaarschap? Zo ja, hoe wordt dit afgedekt? Is het structureel van aard?
Duurzame schuldsanering
De rentelasten vertonen met de raming pre-COVID nog steeds een stijgende tendens. Afspraken met Nederland omtrent opkomende herfinancieringsoperaties voor buitenlandse schulden kunnen de renteontwikkeling (positief) gaan beïnvloeden. Naast deze afspraken dient de focus te liggen op de herfinanciering van bestaande buitenlandse leningen. Er moet een combinatie gezocht worden tussen kwijtschelding en/of herfinanciering van COVID-crisis leningen, bestaande buitenlandse leningen tegen een lagere rente en zo lang mogelijke terugbetalingstermijnen.
39. Is de Koninkrijksregering bereid om nadere afspraken hierover te maken? Wanneer denkt de Koninkrijksregering met de overleggen hierover te kunnen beginnen?
Dutch State Treasury Agency (DSTA) ressorteert onder het Ministerie van Financiën Nederland en draagt zorg voor een verantwoorde financiering van de Nederlandse Staatsschuld en kan hierin een rol spelen. Zij treedt op namens de Staat bij het afsluiten van transacties op de financiële markten. De mogelijkheid van inschrijving tegen een lagere rente op financiering dient middels zo’n ondersteuning nagegaan te worden. De expertise en ondersteuning van de DSTA op dit gebied zal positief voor Aruba kunnen uitkomen.
40. Kan de DSTA een arrangeursrol spelen of krijgen bij de herfinanciering van aflopende Arubaanse buitenlandse leningen?
41. De Staat der Nederlanden loopt hiermee geen risico’s noch zullen Nederlandse belastinggelden hierdoor gecommitteerd worden. Wat denkt de Koninkrijksregering hierover? Zal dit mogelijk zijn?
42. Concreet: Is de Koninkrijksregering bereid om over de volgende uitgangspunten of combinatie hiervan te onderhandelen en vast te leggen in welke vorm dan ook?
a. Kwijtschelding van de door de Koninkrijksregering aan Aruba geleende gelden door de COVID-crisis.
b. Herfinancieren van ontvangen leningen van Nederland door de COVID-crisis tegen 0% tarief of zeer laag tarief.
c. Herfinancieren van bestaande buitenlandse leningen tegen zeer laag tarief met behulp van Nederland (DSTA). Indien de herfinanciering van de USD-leningen die vervallen tegen een lagere rente kunnen worden uitgezet zal dit een bijdrage leveren aan een duurzame sanering van de buitenlandse schuld en de overheidsfinanciën?
d. Een zo lang mogelijke afbetalingstermijn voor de COVID leningen uiteraard tegen laag tarief.
Artikel 26. Beroep
Tegen een koninklijk besluit kan beroep worden ingediend door Onze Minister van Financiën.
43. In het eerste lid van het voorstel staat dat een beroep dient te worden ingediend «gedurende dertig dagen na verzending van het besluit». Is de Koninkrijksregering bereid bij dit punt de termijn te verruimen? Indien dit niet het geval is, is de Koninkrijksregering bereid de zinsnede te wijzigen tot «gedurende dertig dagen na ontvangst van het besluit»? Onze fractie vindt de voorgestelde termijn veel te kort en achten een wijziging noodzakelijk.
44. Onze fractie acht het noodzakelijk dat het beroep niet bij de Kroon wordt ingesteld zoals we het nu kennen en benadrukken dat het niet wenselijk is dat het besluitvormingsproces met betrekking tot het beroep door hetzelfde orgaan wordt doorlopen die de aanwijzing heeft uitgegeven (art. 13). Het bedoelde orgaan voldoet niet aan de gestelde criteria van de motie van Raak waar er sprake dient te zijn van een onpartijdig, onafhankelijk orgaan en waar zijn advies bindend is. De Koninkrijksregering stelt vast, controleert, geeft aanwijzing en behandelt het beroep.
a. Vindt de Koninkrijksregering, rechtsdemocratisch gezien, dit een gezonde en gewenste situatie?
b. Daarnaast beperkt het de rol en de beslissingsmacht van de Staten over de Landsbegroting. Wat denkt de Koninkrijksregering hierover gelet op het eerste lid van art. 43 van het Statuut?
45. Is door de Koninkrijksregering in overweging genomen om in dit geval het advies van RvS bindend te laten zijn? In artikel 26 blijft de mogelijkheid om af te wijken van het aangeboden advies op basis van zwaarwegende redenen. Wat zijn de zwaarwegende redenen die kunnen zorgen om van het advies af te wijken?
46. Indien Aruba een beroep instelt tegen de aanwijzing, wordt deze aanwijzing niet opgeschort.
a. Waarom is ervoor gekozen voor het niet opschorten van de aanwijzing totdat er een uitspraak komt van de Raad van State?
In het verleden heeft Aruba een aanwijzing gekregen (2014), waar achteraf kwam vast te staan dat deze niet rechtvaardig noch juridisch zuiver was, maar doordat het advies niet bindend was, bleef de aanwijzing van kracht.
b. Welke juridische alternatieven blijven voor Aruba open na een succesvol kroonberoep en waar Nederland op basis van hun eigen criteria over zwaarwegende reden toch afwijken van het advies van de Raad van State? Volgens onze fractie blijft er geen beschermingsmogelijkheid over binnen het Koninkrijk gezien het feit dat we nog steeds geen geschillenregeling hebben.
47. Artikel 26 lid 10 wordt getoetst op basis van rechtsmatigheidsgronden.
a. Waarom niet op basis van doelmatigheidsgronden? Onze fractie wenst een heldere onderbouwing te krijgen van deze beslissing.
b. Is de Koninkrijksregering bereid dit punt te herzien?
Artikel 36. Vervallen wet
De derde criteria van artikel 36 luidt: «c. in de Staatsregeling van Aruba is een bepaling opgenomen dat bij landsverordening, waarbij de Staten een zodanige ontwerplandsverordening niet kunnen goedkeuren of niet kunnen besluiten tot voordracht van een zodanige ontwerp-landsverordening dan met twee derden der uitgebrachte stemmen, in elk geval begrotingsnormen en begrotingsregels worden opgenomen».
48. Wij vragen onszelf af hoe een niet democratisch gekozen Rijksorgaan zulke criteria stellen dat inbreuk maakt op de autonomie van een land, waar de entiteit in dit Rijkswetvoorstel bepaald dat normen in de Staatsregeling van Aruba moeten worden verankerd. Zo’n beslissing betreft een eigen beslissing. Als autonome land kan Aruba zelf beslissen om een begrotingskamer met eigen begrotingsnormen in te stellen bij gewone landsverordening gezien deze zeker landsaangelegenheden betreffen. Dit betekent dat Aruba als autonome land haar eigen keuze moet maken en niet dat een entiteit voor haar bepaald dat de begrotingsnormen in de Staatsregeling verankerd dienen te worden. Gelet op het Statuut kan dit criteria vervallen dan wel herzien worden als een inspanningsverplichting ter vermijding van verdere aantasting van de Arubaanse autonomie.
Overige opmerking en vragen
49. Gezien het feit dat de uitvoering van de landspakketten reeds gaande is, bestaat niet de mogelijkheid om deze conform het ondergetekende protocol van 2020 door te laten gaan? Naar onze mening behoeft, gezien de huidige situatie in de praktijk, geen Rijkswet hiervoor ten grondslag te liggen. Onder de huidige constructie van LAft/CAft (conform artikel 52 van de Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden) kan de RMR reeds een aanwijzing geven. Daarnaast heeft Aruba bewezen dat de nodige hervormingen plaatsvinden middels lagere wetgeving en voor eventuele wijziging, dit gelet het Statuut altijd in overleg met de Koninkrijksregering moet plaatsvinden.
50. Nergens in het Koninkrijkswetsontwerp wordt over een mogelijke schuldsanering, kwijtschelding en of gift gesproken. Zoals in het algemeen deel van de toelichting wordt erkend, heeft in tegenstelling tot Curaçao en Sint-Maarten ten tijde van de RFT nimmer enige schuldsanering van de Arubaanse schuld door de Koninkrijksregering plaatsgevonden. Weer moet onze fractie concluderen dat Aruba anders dan de andere eilanden wordt behandeld. Daarom de volgende vragen:
a. Is het nu niet het ideale moment om ook richting ons land dit gebaar te maken en gelijkwaardig te behandelen?
b. Waarom wordt Aruba weer anders behandeld?
c. Wat denkt de Koninkrijksregering over deze mogelijkheid?
51. De sociale problemen worden complexer met de jaren en zeker na de pandemie is dit terug te zien in de maatschappij. Over drie jaar zullen de problemen groten en complexer worden als er per direct niet eraan gewerkt wordt. Wie is verantwoordelijk voor de resultaten over drie jaar? Is dit volgens een eerlijk en democratisch proces verlopen? Bij wie kan er hulp aangevraagd worden?
Algemene lange termijn beoordelingskader CAft:
52. Voor het meten van de effectiviteit van het financieel bestuur gericht op verduurzaming van de openbare financiën, is onder meer benodigd een algemene lange termijn beoordelingskader die over generaties heen gaat zodat de «pijn»-verdeling zichtbaar wordt.
a. Bestaat er een algemene lange termijn beoordelingskader voor het financieel bestuur die rekening houdt met de pijnverdeling over de generaties?
b. Indien ja, kan dit beoordelingskader worden overgelegd en nadere toelichting worden gegeven? Indien nee, waarom is bovengenoemde beoordelingskader niet vastgesteld?
c. Indien nee, waarom is bovengenoemde beoordelingskader nog niet opgesteld en vastgesteld?
Slot
Tot slot wenst onze fractie aan te geven dat het duidelijk is dat door bekrachtiging van beide rijkswetten door de Koninkrijksregering, er weinig van de door het Statuut vastgelegde autonomie van ons land zal overblijven, door deze «geforceerde vrijwillige» overdracht van bevoegdheden aan Nederland. De vraag die onze fractie heeft is of er inderdaad aan ons, de Staten als democratisch gelegitimeerd Arubaans orgaan, de mogelijkheid zal worden geboden om een reële inbreng te hebben in het wettelijke totstandkomingsproces voor de verankering van de door Nederland vereiste voorwaarden voor hulp in welke vorm dan ook.
De fractie RAIZ
Commentaren/Vragen vanuit fractie Raiz met betrekking tot de Consensus Rijkswet Aruba financieel toezicht (RAft)
De totstandkoming, wijziging en intrekking van rijkswetten, waaronder consensusrijkswetten, bevatten een democratisch tekort jegens Aruba, Curaçao en Sint Maarten. In het Coalitieakkoord 2021 – 2025 van de VVD, D66, CDA en ChristenUnie (Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst) wordt erkend dat er een democratisch tekort is bij de besluitvorming door de Tweede Kamer over voorstellen van rijkswetten. De keuze voor de vorm van een rijkswet, met name als het landsaangelegenheden betreft, dient zeer zorgvuldig en overtuigend te worden gemaakt. Ook dient er geen twijfel te bestaan over de nodige consensus. Hier komt nog bij kijken dat indien het doel (ook) met een landsverordening kan worden bereikt, de keuze uit moet gaan naar een landsverordening, welke meer recht doet aan het democratisch stelsel van Aruba.
1. Hoe heeft het CAft gefunctioneerd op basis van en vanaf de inwerkingtreding van de Landsverordening Aruba Tijdelijk Financieel toezicht?
2. Bent u bereid om samen met de regering van Aruba een exercitie te laten uitvoeren over het voortzetten van de werking van de LAft, met in ieder geval nieuwe normen en eventueel andere aanpassingen, in plaats van het voorstel voor een RAft?
3. De Minister-President van Aruba heeft recent (april 2022) gesteld dat het belangrijk is de discussie te voeren of de RAft en de rijkswet COHO de enige opties zijn («Pero principalmente mi ta kere cu e discucion cu ta importante pa nos hiba ta cu si e COHO y Raft ta e unico manera, awor dos aña despues di Covid, pa nos sali di esaki»). Wordt deze discussie gevoerd? Zijn beide partijen bereid deze discussie te voeren?
4. Kan een uitwerking worden gegeven van een realistische en waarschijnlijke scenario van de ontwikkelingen van de economische groei, bruto binnenlands product en schuldquote, mede in het kader van de artikelen 15 en 36 van het voorstel van rijkswet, rekening houdende met de recente lokale en internationale economische en financiële ontwikkelingen?
Als reden voor het «omzetten» van de LAft in een RAft zijn verschillende toelichtingen gegeven, o.a.:
«De keuze voor een consensusrijkswet als instrument wordt ingegeven door de bestendigheid ervan en vanwege de bij de totstandkoming en wijziging ervan vereiste consensus tussen de landen.»
De (voormalige) Staatsecretaris van Koninkrijksrelaties heeft aangegeven dat de reden voor het omzetten van de LAft in een RAft te wijten is aan het toedoen van de Staten van Aruba.
5. Klopt het dat het voorstel van Rijkswet Aruba financieel toezicht tot stand is gekomen (mede) doordat de Staten van Aruba hun recht hebben uitgeoefend om een ontwerplandsverordening te amenderen? Een landsverordening die trouwens niet werd bekrachtigd en niet in werking is getreden.
6. Vind u het gepast om de totstandkoming van een RAft om zulke redenen gedurende een pandemie als voorwaarde te stellen voor nodige leningen in de vorm van liquiditeitssteun?
7. Wat zijn de gevolgen voor Aruba als de RAft niet tot stand komt, en nieuwe normen in de LAft worden vastgesteld?
De Fractie M.A.S.
INLEIDING
Het RAft is een voorstel voor een rijkswet die door de regeringen van Aruba en Nederland is overeengekomen waarin staat dat:
• op voet van samenwerking tussen gelijkwaardige partners financieel toezicht wordt ingesteld op Aruba dat er op gericht is dat Aruba structureel voldoet aan de in deze wet opgenomen begrotingsnormen die tevens zijn of zullen worden verankerd in de eigen wetgeving zodat het toezicht op termijn overbodig wordt,
• zij deze samenwerking onderling willen regelen in een rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk,
• de regeringen van Aruba en Nederland instemmen met de inhoud van deze rijkswet.
In de loop der jaren is de overheidsschuld sterk opgelopen, zodanig dat in 2015 tussen Nederland en Aruba financieel toezicht door het College Aruba financieel toezicht CAft is afgesproken. De regeling daarvoor is neergelegd in de Landsverordening Aruba financieel toezicht (LAft).
De voorgestelde rijkswet, eenmaal in werking, is de facto een voortzetting van het bestaande financiële toezicht op de begroting van Aruba. De voorgestelde wetsartikelen zijn voor een groot deel, vrijwel letterlijk, overgenomen uit de (LAft).
De toelichting van de voorgestelde consensusrijkswet vermeldt dat Nederland en Aruba, gelet op het belang van financieel toezicht op de begroting van Aruba en in verband met de langdurige financiële relatie, het wenselijk achten het financieel toezicht voor Aruba te regelen door middel van de voorgestelde consensusrijkswet.
Hoewel MAS enkele kritische kanttekeningen plaatst bij voornoemd wetsvoorstel, is zij van mening dat door samen met Nederland invulling te geven aan de uitwerking van RAft, en het eigenaarschap van Aruba in het proces meer vorm te geven, de bezwaren die er zijn in een constructieve samenwerking kunnen worden opgelost. Het doel moet wel zijn dat Aruba, structureel, een gebalanceerde begroting produceert die het de overheid mogelijk maakt om een duurzaam beleid te kunnen voeren waarbij het welzijn van de gehele bevolking prioriteit geniet.
Middels dit verslag heeft MAS gemeend haar standpunten ten opzichte van het RAft helder en duidelijk naar voren te brengen. Met als doel dat dit verslag deel zal uitmaken van het algehele verslag van de Staten van Aruba die uiterlijk 20 mei 2022 naar de Staten-Generaal in Nederland zal worden verzonden.
MAS haar zienswijze over het RAft
Volgens MAS is de keuze voor ambitieuze begrotingsdoelstellingen in het licht van de noodzaak om tot houdbare overheidsfinanciën te geraken, onvoldoende doordacht. Het is belangrijk dat de begrotingsnormen wel realistisch en haalbaar moeten zijn, anders heeft het stellen ervan geen zin. Onzes inziens heeft men ook te weinig oog gehad voor het feit dat bij een dergelijk ambitieuze begrotingsdoelstelling het risico bestaat dat het ten koste gaat van het groeivermogen van de economie van Aruba. De Arubaanse economie is immers grotendeels afhankelijk van toerisme. De COVID-19 pandemie heeft ook Aruba zwaar getroffen en juist die sector (toerisme) die de grootste pijler is van de Arubaanse economie.
Aandachtspunten en wenselijkheid
Diversificatie van de Arubaanse economie is op zich goed, maar is alleen mogelijk als er investeringen worden gedaan. Het gaat dan om honderden miljoenen Arubaanse guldens, van met name buitenlandse investeringen Foreign Direct Invesments (FDI), die de Arubaanse overheid nodig zal hebben. Begrotingsdoelstellingen kunnen dergelijke investeringen in de weg staan, men moet daar oog voor hebben. Noch in het wetsvoorstel, noch in de toelichting is inzichtelijk gemaakt hoe men hierover denkt, of hoe tot een weloverwogen standpunt is gekomen. Onze vraag hierbij is:
Hoe zal het RAft er op toezien dat begrotingsdoelstellingen geen obstakel zullen vormen voor buitenlandse investeringen?
MAS mist in voornoemd wetsvoorstel ook een public debt sustainability analysis (DSA) of te wel een schuldhoudbaarheidsanalyse waaruit een bepaald realiteitsgehalte blijkt. Wij van MAS hebben hierover de volgende vraag:
Is het mogelijk dat een DSA analyse wordt opgesteld?
Naar het oordeel van MAS moet het doel van het meten van het welzijn op Aruba een andere invulling krijgen dan hoe dat voor de COVID-19 pandemie geschiedde. Economisch herstel moet niet enkel en alleen gericht zijn op Bruto Binnenlands Inkomen (BBI)
Voorstellen
MAS haar voorstellen luidt als volgt:
• MAS is voorstander dat de artikel 4 van het RAft wordt geamendeerd opdat de RAft meer in lijn is met de LAft. Dit betekent dus dat zoals de RvA heeft geadviseerd op pagina 8, par. 2.2, art. 4 lid1, wij van mening zijn dat bij onderdeel d van het concept RAft de volgende zinsnede toegevoegd dient te worden: «of op de lijst staan of hebben gedaan van enige politieke partij binnen het Koninkrijk der Nederlanden»,
MAS ziet graag opgenomen in dit wetsvoorstel dat er een public debt sustainability analysis (DSA) of te wel een schuldhoudbaarheidsanalyse wordt uitgevoerd (waaruit een bepaald realiteitsgehalte blijkt).
De fractie ACCION 21
Met betrekking tot de Rijkswet Aruba Financieel Toezicht is het standpunt van onze fractie dat deze wet uitstekend is vormgegeven. Het aannemen ervan zal ons zeker een goede nachtrust bezorgen, wetende dat een gepast financieel beheer gevoerd zal worden en toekomstige regeringen niet zullen kunnen afwijken van gezonde, duurzame overheidsfinanciën. Hiervoor onze oprechte complimenten aan de opstellers van deze wet, die als doel heeft om zoveel mogelijke risico’s te beperken. Vooral gelet op de aanhoudende hoge personeelskosten.
1. Rekening houdend met het feit dat de Rijkswet Aruba Financieel Toezicht de noodzaak benadrukt om onze schuld/BBP-ratio te verlagen naar een meer houdbare 50% in 2040 en aangezien de wet ook een jaarlijks begrotingsoverschot van 1% vereist, terwijl onze huidige schuld/BBP-ratio rond de 115% bedraagt, zijn deze voornemens waarschijnlijk onmogelijk te realiseren zonder herfinanciering van onze schuld door Nederland tegen een gunstiger tarief. Momenteel betaalt Aruba gemiddeld 5,3% rente op uitstaande schulden. Ons schuldniveau zal na de begroting van 2022 uitkomen op 5,8 miljard Arubaanse florin (zonder rekening te houden met de financiële verplichtingen voortvloeiend van de PPS-projecten, die geschat worden op 1,7 miljard Arubaanse florin). Kan de Staatssecretaris aangeven of de Nederlandse overheid bereid is herfinancieringssteun aan te bieden, en zo ja, hoe deze kan worden vormgegeven?
2. Kan Aruba, gedurende de COHO-periode, liquiditeitssteun vragen in de vorm van schuldherfinanciering? Zo ja, wat is dan de verwachte procedure wanneer het COHO afloopt?
3. Zou de Staatssecretaris Aruba willen ondersteunen bij het onderzoeken of onze PPS-projecten via Nederland kunnen worden afgekocht en geherfinancierd?
Momenteel heeft ruim 80% van de Arubaanse bevolking geen afgerond middelbaar onderwijs en heeft meer dan 40% slechts van basisonderwijs voltooid en heeft een recent onderzoek uitgewezen dat 68% van de kinderen mishandeld wordt. Onderwijs blijft het beste instrument voor armoedebestrijding en de beste investering in de toekomst van een land. In de begroting voor 2022 besteedt Aruba slechts 4,6% van het BBP aan onderwijs, veel minder dan de aanbevolen 6% door de Verenigde Naties.
4. Zou de Staatssecretaris achter een amendement staan om in de Rijkswet Aruba Financieel Toezicht op te nemen dat minimaal 6% van het BBP aan onderwijs moet worden besteed?
Momenteel misbruikt de regering van Aruba de tijdelijke verlaging van 12,6% op de salarissen van ambtenaren om aan te geven dat de personeelskosten lager zijn dan in werkelijkheid het geval is.
5. Zou de Staatssecretaris een amendement betreffende de Rijkswet Aruba Financieel Toezicht ondersteunen dat verplicht dat de personeelskosten berekend moeten worden op basis van 100% van de werkelijke personeelskosten, teneinde dergelijke misleidingen te voorkomen?
De fractie A.V.P.
«SAMEN BOUWEN AAN DE TOEKOMST»
Nota van de AVP-fractie in de Staten van ARUBA naar aanleiding van de voorgestelde Rijkswet Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling COHO, het Landspakket en de Rijkswet Aruba financieel toezicht RAft
De COHO-wetgeving (= Rijkswet Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling, de Landspakketten en de Rijkswet Aruba financieel toezicht RAft) vormen samen voorstellen die indien uitgevoerd, ingrijpende wijzigingen teweeg zullen brengen in de bestuurlijke verhoudingen binnen het koninkrijk en binnen het bestuur van de drie eilanden Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Daarnaast zullen de voorstellen opgenomen in de landspakketten verstrekkende gevolgen hebben voor de economieën van de drie eilanden en voor het leven in de drie eilanden. Dit maakt deze «hervormingsvoorstellen» een uiterst serieuze zaak. Zij verdienen daarom ook een uiterst serieus antwoord. Het gaat immers om de vormgeving van de toekomst van de eilanden. Sprekend voor Aruba, is de AVP-fractie van mening dat ieder volk zijn eigen toekomst in vrijheid moet bepalen en bouwen, al dan niet in samenwerking met andere bevriende en welwillende landen. Die eigen toekomst bouw je zelf. Dat kan een ander niet voor je doen!
Om deze uiterst serieuze onderwerp goed te adresseren, heeft de AVP-fractie gekozen voor een tweeledige benadering. Met betrekking tot de grond- en basishouding bij de totstandkoming van de Rijkswetten maakt de AVP-fractie de volgende observatie:
«Wat is het verschil tussen een goede en een slechte samenleving?», vroeg de Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman1 zich af. Zijn conclusie? Een slechte samenleving is een samenleving die gelooft dat zij niet verbeterd kan worden. Een goede samenleving is een samenleving die zichzelf verwijt niet goed genoeg te zijn. Toegepast op onszelf betekent dit dat het Koninkrijk der Nederlanden geen goede samenleving zou zijn als wij niet van tijd tot tijd openbaar onszelf kritisch zouden onderzoeken op onze tekortkomingen. Dat geldt voor het totale gezamenlijke bestel, maar ook voor elk van zijn delen. Wij mensen kunnen dat. We kunnen ons bezinnen over ons eigen leven, over ons doen en laten. Wij kunnen een harmonieuze samenleving tot stand brengen met sociale en bestuurlijke regelingen die recht doen aan iedereen in de samenleving. We kunnen onszelf motiveren om aan zo’n samenleving te werken.
Dat gezegd hebbende is het ronduit de meest dringende vraag of ons Koninkrijk zichzelf wel de ruimte gunt voor zulk een zelfkritische introspectie, op welk gebied dan ook. Zijn wij niet te vaak bezig beleidsmatig van rots naar rots te springen, zonder ons af te vragen of we nog steeds de route volgen die we ooit hebben gekozen? Laten we ons niet veel te veel leiden door politieke en economische modellen, die enkel en alleen geschikt zijn om een actueel probleem te pareren, zonder nog oog te hebben voor onze oorspronkelijke idealen? Een actueel voorbeeld. De Toeslagenaffaire in Nederland laat zo’n proces van te weinig introspectie zien. De oorspronkelijke opzet was om de kosten van kinderopvang voor de ouders te matigen, waarbij twee vliegen in één klap zouden worden geslagen. Enerzijds zou het vrouwen stimuleren om een baan te zoeken, anderzijds zou het met name die gezinnen ten goede komen voor wie de kosten van kinderopvang veel te hoog zouden zijn. Een prachtige gedachte! Maar gaandeweg het wetgevingsproces en vervolgens de uitvoering, kwamen er politiek breed gesteunde koerscorrecties die uiteindelijk een spoor van vernielingen achterlieten. Er moest eerst minder controle zijn, toen juist meer en ook veel strenger. Een overvraagde belastingdienst was uiteindelijk meer bezig met correcties op correcties, dan met de tegemoetkoming zelf. Resultaat van dit alles: veel huiselijke ellende, een oplawaai voor het vertrouwen in de politiek en de overheid, een uiterst kostbare reparatie, die vervolgens veel te lang ging duren en een verdere versplintering van de politiek. Tel je winst. Een ideaal aan het begin en een puinhoop aan het eind.
Het is, denken wij, een groeiend probleem in veel landen. Het tempo van veranderingen en de beschikbaarheid van big data voeden de verleiding om, op basis van modellen, sneller ingrijpende besluiten te nemen. Dan gaat het al heel snel over de samenleving zonder de samenleving. Ja, let wel, ook buiten China lijkt de mens met diens betrekkingen, gevoelens en verantwoordelijkheden geleidelijk minder te tellen en computermodellen steeds meer. Daarmee gepaard hoor je dus ook steeds vaker termen als «streng controleren». Dat moet ons, bestuurlijk gezien, niet verbazen. Als je mensen niet betrekt bij besluitvormingsprocessen dan zijn de uitkomsten dus ook niet van hen. Dan worden ze opgelegd in plaats van gezamenlijk genomen en gedragen. Bovendien geldt dat wanneer mensen niet betrokken worden bij besluitvorming, zij slechts het eigenbelang als criterium voor de omgang met die besluiten zullen hanteren. Met andere woorden, besluiten over de hoofden van de mensen heen polariseren een samenleving en stimuleren het «ieder voor zich» gedrag. Daar zit, volgens ons, niemand op te wachten.
Er is thans weer veel aandacht voor de slavernij. Interessant dat dit thema juist nu weer zo pregnant naar voren komt! Het is logisch en niet meer dan terecht dat nakomelingen van ooit tot slaaf gemaakten de maatschappij alsnog om verantwoording vragen. Deze schreeuw om rechtvaardigheid wordt gelukkig steeds meer verstaan door de nazaten van zij die toen aan de andere kant stonden. Maar het gaat om meer dan alleen individuele of collectieve menselijke gevoelens. Aan de orde is ook het onderliggende principe dat het als het ware per decreet heersen over anderen niet in het klein, zoals het houden van slaven, maar ook niet in het groot, het heersen over een complete samenlevingen, aanvaardbaar is. Dus past ook bij het eigentijdse agendapunt «slavernij» het kritisch in beeld brengen van de hedendaagse bestuurscultuur. Modelmatig besturen gaat gauw over de hoofden van de mensen heen. Daarmee bedoelen wij het systematisch voorbereiden en nemen van besluiten, niet op basis van werkelijke medezeggenschap, maar op basis van oude vooroordelen, modellen en inschattingen. Besluitvorming waar belanghebbenden niet werkelijk tussen kunnen komen, omdat de inzet zo buiten discussie staat, dat de uitkomst eigenlijk al vaststaat.
Begrijp ons goed, gaat het heus niet per se om kwade wil of opzet bij de bestuurders. Dat maakt het juist zo pijnlijk. Zij denken meestal werkelijk het beste voor te hebben met iedereen. Maar de bestuursblik is bij uitstek gericht op het bereiken van één gewenst resultaat. Deze vernauwing zet de gewone mensen buiten beeld. Het idee bij de goed bedoelende bestuurders is dat de bevolking heus wel zal begrijpen dat de beleidsvoornemens logisch zijn en onder de omstandigheden het beste is. Om dat te onderstrepen worden er voorlichtingscampagnes op touw gezet en worden de gebruikelijke argumenten nog eens extra uitvergroot. Welnu, als het bestuurlijk denken zo in elkaar zit, wordt de burger ongemerkt steeds meer sluitpost van het proces in plaats van deelnemer en mede-drager van de uitkomst. De niet betrokken maar wel bezorgde burgers krijgen voornamelijk schijnbaar voldongen conclusies te horen. Plus de rekeningen en verplichtingen die ze straks op hún dak krijgen.
Zo kweek je geen brede aanvaarding, maar veroorzaak je vooral wantrouwen, cynisme en weerstand. Natuurlijk, ook hier zullen de beroepsbestuurders er van overtuigd zijn dat hun zuinigheid hetzelfde is als degelijkheid en dus in het belang van iedereen. Maar waarom worden juist de betrokkenen er dan buiten gelaten? Moeten we na een eeuw investeren in onderwijs en emancipatie concluderen dat de bevolking niet kan meedenken? Is het dan verwonderlijk dat het politieke bestel versplintert en dat het vertrouwen in de overheid alsmaar afneemt? Juist in een moderne samenleving zou je moeten willen dat de participatie van burgers alleen maar toeneemt. Juist in deze jaren zou je mogen verwachten dat maatschappelijke bestuurders niet zo elitair zouden zijn geworden, dat ze hun voortreffelijke eigen gelijk niet wensen te toetsen aan de inzichten en gevoelens van de gewone mensen. Integendeel, het zou zo moeten zijn, dat verwezenlijking van idealen bij uitstek wordt gezocht in samenwerking met wie het maar wil, in plaats van buiten iedereen om en op basis van vooroordelen en betwistbare inzichten. Brede betrokkenheid laten een samenleving opveren. Er komt dan meer spiritualiteit, saamhorigheid en ondernemingslust los dan je voor mogelijk houdt. Aruba heeft het laten zien met zijn strijd voor zelfstandigheid en zijn invulling van de Status Aparte. Het is zo inspirerend! Maar zo vergeten of onbekend in Nederland!
De COHO-wetgeving voor Aruba2 die nu behandeld gaat worden, staat qua procedure, inhoud en strekking, werkelijk volledig op gespannen voet met zelfs maar een begin van een open en wederzijdse benadering van onze gemeenschappen en instituties. Dit is een onthutsende ontwikkeling! Het heet consensus3 wetgeving, maar elke vorm van gemeenschappelijkheid ontbreekt. Het is een dictaat op basis van bestuurlijke observaties door buitenstaanders, die de ziel van de Arubaanse gemeenschap niet begrijpen en daar ook geen moeite voor doen. Het is het product van Europees georiënteerde beleidsmakers, die als vanzelfsprekend, de Nederlandse sociaaleconomische maatschappij klakkeloos projecteren op die van een Caribisch eiland met een in verhouding kleine bevolking, binnen de financieel-economische sfeer van de Amerikaanse dollareconomie. Aruba heeft bovendien een kwetsbare economie, die voornamelijk drijft op toerisme. Nederland is een totaal andere realiteit! Maar volgens de opgelegde procedures en receptuur uit Nederland, wordt de Arubaanse bevolking niet uitgenodigd mee te denken over zijn toekomst en mogen de Arubaanse bestuurders tekenen bij het kruisje. Je vraagt je zelfs af of er in de tijd van de West-Indische Compagnie meer naar elkaar werd geluisterd dan nu het geval is. De vraag is dan ook, welke uitwerking de actuele Nederlandse benadering op Aruba zelf en op de onderlinge verhoudingen binnen het Koninkrijk zal hebben. Wij zijn daar uitermate bezorgd over. Zoals hierboven aangegeven en onderbouwd, leidt regeren over de hoofden van de mensen heen tot cynisme, tot afstand en tot verdeeldheid.
Aan de orde zijn, wat ons betreft, allereerst juist niet alle denkbare bestuurlijke argumenten, maar de mensen die met deze voorstellen te maken zullen krijgen. Terugkijkend naar de historie van Aruba is er alle reden om de gewone Arubanen heel serieus te nemen en vertrouwen te hebben in hun inzichten en wensen. Juist ook met in ons hart de herinnering aan de historische ontwikkeling van Aruba, zetten wij de participatie van de burgers voorop. Aruba is geen grote gemeenschap. Er mag dus geen enkele bezwaar zijn om toekomstige ontwikkelingen van het eigen eiland te laten bepalen door en daarna in samenspraak met de eigen bevolking. Aruba zoekt daarom een benadering die zich allereerst richt tot de bevolking. Als er werkelijk fundamentele hervormingen aan de orde zouden moeten zijn, dan zal Nederland verrast zijn door de geest van burgerschap die zal ontwaken in de Arubaanse gemeenschap. Lees eens na hoe geëngageerd brede lagen van de bevolking waren toen Aruba zijn Status Aparte binnen het Koninkrijk op de agenda begon te plaatsen. Met de beperkte middelen van toen en op druk bezochte volksvergaderingen, ’s avonds na het werk bij kaarslicht, vormde zich in de eerste helft van de vorige eeuw een indrukwekkende «gemeenschappelijk belang», («causa comun») waarvoor de Nederlandse regering uiteindelijk, in navolging van Koningin Wilhelmina, niet doof bleef. In al die volksvergaderingen ging het niet over staatsschuld of belastingen, maar over de noden van de mensen en zorg voor elkaar. Over werk en over onderwijs voor de jonge generatie. Het ging over wat leefde in de harten en hoofden van de mensen, maar ook met het bewustzijn dat kiezen voor een Status Aparte veel verantwoordelijkheid met zich mee zou brengen. Toen kregen de Arubanen lichtjes in hun ogen, want die verantwoordelijkheid durfden ze in gezamenlijkheid aan. Een goede maatschappij vibreert mee met het engagement van zijn betrokken burgers. Voor gemotiveerde mensen zijn wetten en regels geen doelen, maar middelen. Middelen om een samenleving te bouwen van wederkerigheid en medeverantwoordelijkheid. O zeker, ook Arubanen hebben verschillende opvattingen en belangen. Maar als het volkslied Aruba, dushi tera klinkt staan de mensen schouder aan schouder en met de hand op het hart!
Bij het besturen van een samenleving gaat het dus uitdrukkelijk niet om modelmatig voorgekookte uitkomsten, maar om gemeenschappelijkheid, gebaseerd op elementen als genegenheid, liefde, saamhorigheid, idealisme, zingeving en verantwoordelijkheid. Een maatschappij kan zich pas een samenleving noemen als men naar binnen en naar buiten toe, blijk geeft van werkelijke belangstelling voor elkaar.
Terug naar de titel van dit pleidooi: Een waarachtige ontmoeting. In zijn encycliek Fratelli Tutti4 waarschuwt Paus Franciscus voor «de wonden van de mislukte ontmoeting» en adviseert hij «om paden van een hernieuwde ontmoeting te bewandelen». Hij roept de mensheid op om zich te verdiepen in de vraag hoe je een dialoog voert. Een morele dialoog gaat, volgens hem, uit van de menselijke waardigheid en dat is dé manier om de wereld te openen en sociale vriendschap op te bouwen. Alleen dan kunnen we een samenleving bouwen die een duurzame toekomst biedt. De encycliek van deze Latijns-Amerikaanse Paus, zelf afkomstig uit de continentale sfeer van de Cariben, is werkelijk waardevol voor de mensheid omdat hij de elementen belicht die kunnen helpen om via ware dialoog grote maatschappelijke kloven te dichten, ook de kloven binnen ons Koninkrijk, want die zijn er. De Paus stelt dat voor een morele dialoog moed nodig is. Moed om uit te gaan van de waarheid en moed om de historische waarheid te kennen. Binnen ons Koninkrijk kom je dan snel bij de beladen historie van de sociaal-culturele verschillen en van de onevenwichtigheid in de machtsverhoudingen. Het erkennen van die waarheid vereist volgens de Paus een fundamentele en oprechte zoektocht naar verhoudingen die zijn gebaseerd op gerechtigheid en barmhartigheid. De Paus waarschuwt voor onoprechtheid en halfslachtigheid: «Het gebrek aan dialoog betekent dat niemand in deze afzonderlijke sectoren het algemeen welzijn vooropstelt, maar dat iedereen de voordelen van de macht nastreeft of, in het beste geval, zoekt naar een manier om anderen hun ideeën op te leggen. Zo worden rondetafelgesprekken afgezwakt tot onderhandelingen waarin individuen proberen de meeste macht en de grootst mogelijke voordelen in de wacht te slepen in plaats van samen te zoeken naar wat het algemeen welzijn kan bevorderen. De helden van de toekomst zullen diegenen zijn die deze ongezonde logica kunnen doorbreken en op een respectvolle wijze de waarheid boven het persoonlijk belang kunnen behartigen. Als God het wil, komen deze helden stilletjes aan het licht in het hart van onze samenleving!»
Overheersing was vroeger op Aruba regel. Welke koloniale heerser er ook langs kwam en een tijdje bleef hangen, Spanjaarden, Engelsen of Nederlanders, de lokale bevolking werd nooit om een mening gevraagd. Voor Nederland was het de WIC, de West-Indische Compagnie, die de regels bepaalde. Aruba werd bovendien niet direct bestuurd, maar via Curaçao. Heel geleidelijk kwam er voorzichtig wat inspraak via een overigens niet uitbundig bevoegde Raad van Politie. Na de WIC-tijd bestuurde Den Haag de eilanden, nog steeds via Curaçao. In Nederland zullen weinigen zich dit realiseren, maar op de toenmalige Nederlandse Antillen werd het algemeen kiesrecht pas ingevoerd in 1948, 29 (!) jaar later dan in Nederland zelf! Formeel was er geen slavernij meer, maar zelfs tot na de Tweede Wereldoorlog vertrouwde Nederland de Arubanen nog geen algemene eilandelijke inspraak toe. Noch op het lokale en noch op het Antilliaanse bestuur!
Het was Koningin Wilhelmina persoonlijk die een doorbraak bewerkstelligde in de Koninkrijksverhoudingen. Zij gebruikte toen al woorden die passen in de actuele uitingen van Zygmunt Bauman en van Paus Franciscus. Het was in een radiotoespraak tijdens de Tweede Wereldoorlog op 6 december 19425. Daarmee zette zij een standaard voor overlegmomenten binnen het Koninkrijk. Een standaard met een duidelijke democratische grondslag en een hoog ethisch en moreel gehalte. Koningin Wilhelmina verwoordde dat aldus:
«Wij kunnen (dit overleg) eerst weder hervatten, zodra eenieder zijn overtuiging vrij zal kunnen uitspreken. Dit kan slechts worden uitgewerkt in vrij overleg, waarbij de beide gebiedsdelen van elkanders denkbeelden zullen willen kennisnemen.»
En verderop:
«...haar recht bevestigd te zien om mede te beslissen over de vorm die zal worden gegeven aan die verantwoordelijkheid van het gehele volk tegenover de wereld en van de verschillende bevolkingsgroepen tegenover elkander en tegenover zichzelf,»
Tenslotte en niet het minst belangrijke:
«Ik weet dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote meerderheid der burgerij».
Alle waarborgen die door het toenmalige Staatshoofd expliciet werden geformuleerd voor een dergelijk dialoog, ontbreken thans. Hoe wil het Koninkrijk een duurzame nieuwe Rijksregeling verwachten als de vrije instemming, zowel in breedte (bij de bestuurders) als in diepte (bij de bevolking), ontbreekt? Juist de gebeurtenissen in deze jaren wijzen ons er weer op hoe kostbaar cohesie tussen mensen en tussen volken is en hoe schadelijk het is wanneer cohesie afbrokkelt en ontbreekt. Onze waarschuwing is dat binnen het Koninkrijk desintegratie op de loer ligt en voeding krijgt door de actuele bestuurlijke afstand tussen het Europese en het Caraïbische deel van het Koninkrijk.
Opvattingen gebaseerd op sec instrumentele rationaliteit en gescheiden van gemeenschappelijke gehechtheid aan het menselijke welzijn en aan de menselijke werkelijkheid vormen een riskante en zelfs beangstigende grondslag voor elk vorm van bestuur. De COHO-rijkswetten waaraan Aruba en haar volk onderworpen zouden moeten worden, hebben alle zorgelijke trekken van een dergelijk eenzijdige instrumentalistische grondslag, waaraan een waarachtige dialoog compleet ontbreekt. De mensen waarover het gaat hebben nimmer enig zeggenschap of participatie gehad in de ontwikkeling van deze verstrekkende regelingen. Juist omdat de samenwerking binnen ons Koninkrijk voor Aruba zo belangrijk is – wij vormen een deel van het Koninkrijk uit vrije wil – vrezen wij erosie voor het draagvlak van het concept Koninkrijk. Als dan tegelijk vanuit de Tweede Kamer voorstellen komen om uittreding uit het Koninkrijk laagdrempeliger te maken, dan wordt de geest van onwelwillendheid begrijpelijker, maar tegelijk erg verontrustend.
Laten we de voorstellen nader bekijken. Reeds bij de eerst blik op de doelstellingen van het landenpakket, zoals kleinere overheid, bezuiniging in de zorg, flexibilisering van de arbeidsmarkt, verlichting van vermogensbelasting ten gunste van grote bedrijven, gepaard met invoering van extra belastingen voor de consumenten (BTW) en onderzoek naar de meerwaarde van staatsbedrijven, valt op dat dit duidelijk geen universele «good governance» criteria zijn voortkomend uit een evenwichtige dialoog. Het zijn eenzijdig opgelegde hervormingen op basis van een politiek gekleurde maatschappelijke analyse die de werkelijkheid van Aruba geen recht doen en veeleer passen bij een eigen Nederlands binnenlandse model6. De Nederlandse regering presenteert de voorstellen bovendien als «consensus», naar ze staan op Aruba in geen enkel partijprogramma of regeerakkoord. Het zouden noodzakelijke elementen zijn voor Arubaans herstelbeleid, terwijl de Arubaanse toeristeneconomie fundamenteel verschilt van de hele brede Nederlandse economie en beide landen zich ook nog bevinden binnen verschillende economische systemen: de Europese euro-economie en de Amerikaanse dollareconomie. Dat de ontwerpers van deze voorstellen denken vanuit hun eigen realiteit begrijpen Arubanen ook wel. Je bent je er niet altijd van bewust, maar wij doen het ook. Maar dat je vervolgens je veronderstelde eigen gelijk onaantastbaar verklaart en je zelfs niet wenst te luisteren naar andere inzichten, maakt zulk een inbreng vooral arrogant. Dit roept alleen maar weerstand op. Het woord consensus past geheel niet in dit verband.
Niet alleen in de doelstellingen van het landenpakket komt de eenzijdigheid evident en pijnlijk naar voren, maar ook in de vaststelling van de grondslag zelf, het motief voor de opgelegd maatregelen: Aruba zou het niet zelf kunnen. Op 18 maart 2016 vierde Aruba 30 jaar Status Aparte. De Caraïbische pionier van het Koninkrijk is de titel van een hoofdstuk in een speciale uitgifte ter gelegenheid van dit feit. «Een lichtend voorbeeld in vele opzichten» noemde de huidige Vicevoorzitter van de Raad van State, Thom de Graaf, de prestaties die Aruba in die dertig jaar heeft neergezet. Tussen onderhorig eiland van vroeger en lichtend voorbeeld van nu, ligt een lange tijd van inzet en doorzettingsvermogen van de Arubanen, leiders en volk tezamen. Wie had sowieso kunnen voorzien dat dit eiland, met zijn permanente klimatologische en geografische beperkingen en met zoveel staatkundige en bestuurlijke hindernissen, zichzelf zou ontwikkelen tot het eiland met de grootste sociaaleconomische voorspoed in het gehele Caribische gebied? Wie had kunnen voorspellen dat er zoveel bijzondere leiders, mannen en vrouwen, van diverse achtergronden, zouden opstaan om voorop te lopen om dit wonder te verwezenlijken? Onze moedige voorouders droomden misschien wel van zulk een succes. Daar begon het mee: een droom. Zoals we vaak hebben gezien is de droom de ouverture van de hartstocht om iets groots tot stand te brengen. Die moedige mensen van toen hadden als fundament in hun ziel de overtuiging dat Aruba het veel beter zou doen als Aruba zijn eigen beslissingen zou kunnen nemen en dat Aruba bovendien het recht daarop had. Het recht om zélf onze staatkundige structuur te bepalen en zélf te bepalen hoe wij welvaart en welzijn zouden ontwikkelen.
Teruglezend in onze historie heeft deze bewonderenswaardig eigenwijze en zelfbewuste instelling de koers van Aruba gestuurd. Het begon met de Caquetio, de indianen die zich op eigen kracht overeind hielden, waarbij samenwerking het sleutelwoord was. Het zette zich voort in het koloniale tijdperk toen Aruba in de ogen van eerst de Spanjaarden en later de Nederlanders het «waardeloze eiland» was. Te droog, hoogstens goed om er paarden te houden. Dus werd Aruba het vergeten eiland en werden de mensen daar overgeslagen. Daarna de worstelingen in de Raad van Politie rond 1900, de tomeloze inzet voor de basale noden: artsen, scholen, schoon drinkwater, werkgelegenheid, een betere haven en tenslotte tot aan de ambitie in de moderne tijd om een van de eerste landen ter wereld te worden met een duurzaam en ecologisch gebalanceerde sociaaleconomisch maatschappijvisie. Juist door die eindeloze moeilijke jaren, ontwikkelden de Arubanen steeds meer kracht, steeds meer zelfbewustzijn, steeds meer hartstocht voor de Arubaanse «causa». Telkens in de geschiedenis van Aruba, als zich een gemeenschappelijk doel voordeed, zetten wij de schouders eronder en gingen we ervoor. Het is steeds een wisselwerking geweest tussen leiders en volk, volk en leiders, die elkaar voedden met motivatie, energie en creativiteit, om grote doelen te ambiëren, uit te dragen en uiteindelijk te bereiken.
Bijna 100 jaar lang heeft Aruba bijna onafgebroken gestreden om zich te ontworstelen aan politieke en bestuurlijke bevoogding. Dat is bekroond in 1986 met de Status Aparte binnen het Koninkrijk. Die strijd met die uitkomst is het belangrijkste erfgoed van onze geschiedenis. Het is van onschatbare waarde voor alle Arubanen en het zou Aruba recht in het hart raken als op deze bereikte «causa» wordt afgedongen, in welke vorm dan ook. Tegelijk inspireert dit resultaat ons om nieuwe uitdagingen aan te gaan en nooit te twijfelen aan onze gemeenschappelijke daadkracht. De Arubaanse geschiedenis met de voorspoed dat Aruba heeft weten te bouwen in zijn 35 jarig bestaan als autonoom land, de grote hervormingen die men heeft aangedurfd, de veerkracht die men telkens heeft getoond na enorme sociaaleconomische tegenslagen, zijn allemaal feiten die de (vooronder)stelling weerspreken dat Aruba het niet zelf kan. Aruba heeft juist bewezen het al die jaren praktisch op eigen kracht en steeds in goede samenwerking met Nederland, te kunnen!
Nederland heeft ervaring in de Europese Unie met verlies aan draagvlak vanwege de kloof tussen burgers en EU bestuur, veel regelgeving, organen en directieven. De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) maakt zich in een advies, getiteld, «De wil van het volk» van 2017, zorgen over de ontwikkelingen in de EU die een proces laten zien «van vervreemding van burgers van de instituties waarop de democratie en de rechtsstaat zijn gestoeld. De bestaande instituties hebben weinig grip op deze vervreemding die zich al enkele decennia geleidelijk voltrekt». De AIV onderkent een trend bij de besluitvorming van de keuzes voor de toekomst van de EU die mogelijkerwijs tot vervreemding heeft geleid: «De kracht van de politiek-ideologische keuze voor liberalisering van markten en het reduceren van beschermende structuren was echter zo groot, dat de politieke mainstream maar heel weinig van die tegengeluiden in zich opnam». Ook binnen de EU wordt te lichtvaardig geschermd met het woord consensus: «De politieke gerichtheid op consensus is op zichzelf niet verkeerd, maar begint als het ware te vroeg in het verloop van de democratische wilsvorming, namelijk nog voordat de tegenstellingen herkenbaar en doeltreffend waren gearticuleerd». Vergelijk het met de COHO-wetgeving! De AIV beklemtoont dat overbruggen van tegenstellingen iets anders is dan het negeren ervan. «Oog hebben voor tegenbewegingen en daarop aansluitende antwoorden vormt een integraal bestanddeel van een volwaardige en volwassen democratische rechtsstaat. De gesignaleerde vervreemding wijst op een ernstig gebrek aan responsiviteit van de betreffende structuren». Het lijkt wel een nieuwere versie van de rede van Koningin Wilhelmina. De argumenten zijn in Nederland dus heel wel bekend! Sterker nog. Ook de Raad van State heeft zijn bezwaren tegen de COHO laten horen. Maar ook zijn stem lijkt de trein niet te stoppen.
Sinds de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw staan er op de agenda niet zulke fundamentele wijzigingen binnen de constitutionele verhoudingen en de grondvesten van het Koninkrijk als in de voorstellen die nu aan de orde zijn. Het gaat in de voorstellen voor de COHO, de Landspakketten en de Raft, om ingrijpende wijzigingen in de verdeling van bevoegdheden en in de bestuurlijke structuur zoals die nu gelden op basis van het Statuut. Indertijd konden fundamentele wijzigingen, zoals neergelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en de Eilanden Regeling Nederlandse Antillen, worden bereikt door uitgebreid en breed integraal overleg, gevolgd door diverse Ronde Tafel Conferenties met brede participatie en vertegenwoordiging van de volken van alle delen van het Koninkrijk. Ook aan de Status Aparte van Aruba in 1986 en de hervorming in 2010 van het Land Nederlandse Antillen naar de landen Curaçao en Sint-Maarten en de bijzondere gemeenten Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, zijn langdurige overlegjaren en Ronde Tafel Conferenties aan voorafgegaan.
Namens de fractie van de AVP dringen wij daarom met urgentie aan om de huidige besprekingen uit de achterkamer te halen, waar bovendien een onevenwichtige machtsbalans heerst en deze in het openbaar te doen plaatsvinden. Fundamentele besprekingen over de toekomst van ons Koninkrijk verdienen de aandacht en betrokkenheid van al onze gemeenschappen. Waarom zou, wat in en zo kort na de Tweede Wereldoorlog als wezenlijk werd beoordeeld er nu niet meer toe doen? Wij zijn er van overtuigd dat massale participatie aan openbare debatten vereende krachten losmaakt en de cohesie van het Koninkrijk een geweldige impuls kan geven. In het belang van een duurzame en daadwerkelijk vrij tot stand gekomen consensus is een open en brede maatschappelijke discussie, met ter afsluiting een Ronde Tafel Conferentie, bij uitstek het forum om deze noodzakelijke randvoorwaarden te waarborgen.
Het is daarom dat de fractie van de AVP, geïnspireerd door de woorden van Koningin Wilhelmina, overtuigd van de noodzaak voor een ware ontmoeting en dialoog, bij de Koninkrijksregering en de Nederlandse volksvertegenwoordiging, met de grootst mogelijke klem aandringen om de lopende besprekingen om te zetten in een breder overleg en tegelijkertijd te starten met de voorbereidingen voor een ruim opgezette openbare Ronde Tafel Conferentie over het Koninkrijk, met een brede vertegenwoordiging uit alle delen van het Koninkrijk, waar alle huidige problemen kunnen worden geagendeerd en besproken.
Het Koninkrijk en al zijn delen staan voor grote uitdagingen. Daarom moeten wij samen en apart sterker uit dit proces komen, steunend op eigen kracht en steeds met de wil en de bereidheid om elkander bij te staan. Zo kunnen wij vanuit dit grote bezinningsmoment werkelijk samen een goede toekomst tegemoet gaan.
In het tweede deel van deze nota gaan we in op de juridische en staatkundige aspecten en consequenties van de gedane voorstellen. Maar het is onze overtuiging dat de eerste toets, die van het ontbreken van een ware dialoog over deze fundamentele wijzigingen al voldoende reden is om de Rijkswetten in te trekken en beslissingen over de toekomst van het Koninkrijk toe te vertrouwen aan een proces waarbij de democratische vertegenwoordiging van alle delen van het Koninkrijk tot hun recht komen.
Met betrekking tot de strekking en inhoud van de Rijkswetten maakt de AVP-fractie de volgende opmerkingen:
Binnenkort behandelt de Tweede Kamer het Rijkswetsvoorstel COHO. De behandeling van wetgeving van het Koninkrijk, zoals dit voorstel, verschilt van gewone Nederlandse wetgeving door de intensieve participatie van Caribische organen: de respectievelijke regeringen, gevolmachtigde Ministers, parlementen, bijzonder gedelegeerden van de parlementen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten nemen alle deel aan dit wetgevingsproces. Zo krijgen de Staten van Aruba het recht om zich uit te spreken over het Rijkswetsvoorstel COHO voor de behandeling in de Tweede Kamer (art. 16 Statuut). Daarna krijgen de Gevolmachtigde Ministers en de bijzonder gedelegeerden van de parlementen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten de gelegenheid om de Kamer informatie te verstrekken tijdens de behandeling in de Tweede Kamer (art. 17 Statuut). Vervolgens worden de Gevolmachtigde Ministers en bijzonder gedelegeerden van de Caribische parlementen vóór de eindstemming in de gelegenheid gesteld zich omtrent dit voorstel uit te spreken: voor of tegen. Wanneer zij zich tegen het voorstel verklaren, hebben zij bovendien het recht de Kamer te verzoeken de stemming tot de volgende vergadering aan te houden. Daarbij rust op de Kamer de plicht om de behandeling te schorsen en nader overleg omtrent het voorstel te laten plaatsvinden in de raad van Ministers, tenzij drie vijfden van het aantal der uitgebrachte stemmen zich voor het voorstel verklaren (art. 18 Statuut). Desondanks is er sprake van een «democratische deficiet» (Zie rapport: «Kiezen voor het Koninkrijk. Democratische legitimiteit van besluitvorming en controle op koninkrijksniveau» 11 november 2009)
Deze vormgeving van de rijkswetprocedure berust op afspraken die na de Tweede Wereldoorlog zijn gemaakt tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen na lang overleg in rondetafelconferenties en binnen andere fora. De rijkswetprocedure die samen is overeengekomen, ademt slecht één gedachte: er is een intensieve dialoog nodig om te waarborgen dat de Caribische Landen van het Koninkrijk alleen gebonden worden aan een rijkswet, indien zij daadwerkelijk het daarmee eens zijn. Dat de vrije wil van de Landen volgens het Statuut bijzondere bescherming verdient, komt ook tot uitdrukking in de procedure voor de behandeling van een ontwerprijkswet in de raad van Ministers van het Koninkrijk: als een rijkswet bedoeld is om voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten te gelden, moeten de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten kunnen deelnemen aan zowel de vergaderingen van de raad van Ministers als aan de vergaderingen van eventuele commissies uit de raad die daarover gaan (art. 10 Statuut). Wanneer de Caribische Landen tegen een bepaalde rijkswet zijn, biedt het Statuut een extra waarborg in artikel 12 lid 1 waarin uitdrukkelijk wordt bepaald dat een Caribisch Land niet tegen zijn wil in gebonden kan worden aan een rijkswet. Aldus legt het Statuut een verbod aan de raad van Ministers op om een rijkswetsprocedure voort te zetten die indruist tegen de wil van de Landen. Het Statuut geeft daarbij als enige uitzondering dat de verbondenheid van het Land in het Koninkrijk op het spel staat (art. 12 lid 1 Statuut). Het betreft dus de hoogst uitzonderlijke situatie die erop neerkomt dat een Land moet kiezen tussen blijven in het Koninkrijk of heengaan. Om te voorkomen dat de raad van Ministers de wil van de Caribische Landen negeert en een Nederlandse politieke wil doordrukt, geeft het Statuut de Gevolmachtigde Ministers de bevoegdheid om meer dialoog uit te lokken in de vorm van een petit comité bestaande uit de Minister-President, twee Ministers, de Gevolmachtigde Minister en een door de Caribische regering aan te wijzen Minister of bijzonder gemachtigde (zie art. 12 leden 2–5 Statuut).
Uit het feit dat het Statuut dialoog kiest als instrument om te voorkomen dat de Rijksregering haar wil doordrukt tegen de wensen van de Caribische Landen, spreekt realiteitszin. Immers, het is menselijk om, wanneer iets fout gaat, maatregelen te willen nemen en correctief te willen optreden. In deze neiging tot handelen schuilen naar onze mening twee grote gevaren.
Op de eerste plaats schuilt er het gevaar van een blikvernauwing. De Rijksregering rechtvaardigt de instelling van het COHO in de memorie van toelichting met een waslijst aan problemen, beginnend bij de schuldquote. Echter, zelfs indien de schuldquote van de Caribische Landen nul zou zijn geweest, dan nog zouden zij, vanwege hun inherent insulair karakter, zwaar getroffen zijn door de Covid-crisis en dan nog zou liquiditeitssteun onontbeerlijk zijn geweest voor de volken van deze Landen. Wanneer we in Aruba naar de waslijst van problemen die de Rijksregering opsomt, kijken, herkennen we ons bovendien niet in het plaatje dat de rijksregering lijkt te schetsen van gemeenschappen die zich begeven op het pad van een failed state. Aruba kent sinds de autonome status in 1986 niet enkel problemen. Integendeel. Aruba is in de regio een zeer begeerde toeristische bestemming en als toeristische economie dan ook zeer competitief. Als we kijken naar het Bruto Binnenlands Product presteren we hoog in de regio. Als we kijken naar de gezondheidszorg en het sociaal vangnet dat is ontwikkeld, blijkt het welzijn in Aruba hoog te liggen in vergelijking met de regio. De feiten en de geschiedenis leren dat hoewel Aruba kwetsbaar is, Aruba tegelijkertijd zeer veerkrachtig kan zijn. Uiteraard betekent dit niet dat we niet voor grote uitdagingen blijven staan en dat er nog veel werk aan de winkel is. Uiteraard hebben wij hierbij hulp in de vorm van samenwerking nodig en inbedding in een ruimer institutioneel netwerk, maar dan wel op een manier die recht doet aan de waardigheid van de Caribische volken en de constitutionele afspraken binnen het Koninkrijk.
Op de tweede plaats schuilt in de neiging tot handelen het gevaar dat het democratisch beginsel dat ieder volk de eerst verantwoordelijke is voor een bezinning op zijn eigen sociale, culturele en economische toekomst, met de voeten wordt getreden. Het beleid uitvoeren dat uit deze bezinning voortvloeit, is logischerwijs dan ook eerst en vooral de verantwoordelijkheid van dat volk. Dat is in het Koninkrijk niet anders. Volgens de Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning zweert de Koning aan de volkeren van het Koninkrijk dat hij het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven. De preambule op het Statuut vermeldt ook de vrije wil van deze volkeren uitdrukkelijk als de grondslag waarop het Statuut zelf berust. Voor wijzingen in dit Statuut is de uitdrukkelijke instemming van de Caribische Landen vereist (art. 55 Statuut). In deze geest van recht doen aan de autonomie van de volkeren van het Koninkrijk zijn de bevoegdheden van het Koninkrijk in het Statuut limitatief opgesomd en onderworpen aan procedures die zware nadruk leggen op dialoog als garantie dat de wil van de Caribische volkeren tot zijn recht komt in de rechtsorde van het Koninkrijk.
Tegen deze achtergrond legt de fractie-AVP deze nota aan u voor. De bewoordingen zijn soms scherp, maar geven blijk van onze overtuiging dat een dialoog open en eerlijk gevoerd moet worden. Het drukt ook de overtuiging uit dat wij – zoals vanouds – blijven geloven in het Koninkrijk en dat, op grondslag van wederzijds respect voor ieders vrije wil, we samen sterker staan.
Hieronder zal eerst worden ingegaan op de aanleiding die de rijksregering meent te hebben voor het invoeren van de COHO-regeling (§2). De voortvarendheid waarmee de COHO-regeling aan de Caribische Landen is voorgesteld, duidt erop dat Nederland c.q. het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, al langer bezig was met de ontwikkeling van eigen oplossingen, vanuit een eigen zienswijze, voor (vermeende) problemen in de Cariben. Dat is om meerdere redenen spijtig. Vooral omdat de rijksregering de Covid-pandemie heeft aangegrepen om deze in Nederland ontwikkelde oplossingen als voorwaarde voor liquiditeitssteun te presenteren. Het is belangrijk om onder ogen te zien dat zowel deze handelwijze als de gehele COHO-regeling zelf, een enorme tax legt op de Caribische democratieën. Hierop zal in §3 en §4 nader worden ingegaan. Tot slot wordt ingegaan op de vraag hoe we – naar de mening van de AVP-fractie – verder moeten (§5).
De snelle verspreiding van Covid-19 over de gehele wereld leidde op 11 maart 2020 tot de verklaring van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat er sprake was van een pandemie. Om de uitbraak van het coronavirus te bedwingen zijn een groot aantal overheden overgegaan tot ingrijpende maatregelen, waaronder lockdowns, waardoor zowel het internationaal als het nationaal maatschappelijk verkeer bijna tot algehele stilstand is gekomen en diepgaand werd ontwricht. De aldus ontstane crisis heeft een impact gehad op praktisch elk aspect van de samenleving voor vrijwel elke staat in de wereld. Vooral de horeca en de toeristische sector hebben het overal zwaar te verduren gekregen door deze crisis.
Small Island Developing States (SIDS) die zich door hun geografische eigenaardigheden en hun beperkte bevolkingsomvang in een structurele kwetsbare positie bevinden, zijn bijzonder zwaar getroffen door de crisis. Zij zagen zich geconfronteerd met een onverwachte en diepe neergang in de reis- en toerismesector, hetgeen zware gevolgen had voor hun financiën. Aangezien SIDS beschikken over fragiele economieën die sterk afhankelijk zijn van externe markten, zijn zij bijzonder kwetsbaar voor exogene schokken en zijn schokken van de omvang van de Covid-crisis voor hen haast onmogelijk om alleen op te vangen. Het is dan ook niet te verwonderen dat toen Aruba, Curaçao en Sint Maarten als SIDS hun toerisme zagen wegvallen, daarmee de belangrijkste bron van hun (overheids)inkomen zagen wegvallen. Logischerwijs hadden ook zij onmiddellijke steun nodig om de economie en de maatschappij draaiende te houden.
Aruba is dankbaar voor de snelle reactie en de medische en financiële hulp die Nederland heeft geboden! De rijksregering heeft deze omstandigheden echter aangegrepen om Aruba, Curaçao en Sint Maarten een schuldgevoel aan te praten, alsof er geen sprake was van overmacht, maar van een situatie waarbij de Caribische Landen op een onverantwoorde wijze hun economie hadden ingericht en daarom zelf de verantwoordelijkheid dienden te dragen voor de schokken van de Covid-crisis op hun economieën. De memorie van toelichting op het COHO stelt immers dat «de landen in de afgelopen decennia onvoldoende een weerbare economie hebben weten te realiseren» en dat hun economieën tussen 2010 en 2019 nauwelijks groeide.
Deze stelling is evident misleidend en onjuist. Curaçao en Sint Maarten bestaan immers amper één decennium als autonome Landen in het Koninkrijk. Wanneer we deze stelling loslaten op Aruba, zien we dat deze stelling voorbijgaat aan het feit dat Aruba – overigens zonder enige Nederlandse liquiditeitshulp en ondanks Aruba’s kleine omvang, insulair karakter, semi-woestijnklimaat en beperkte economische mogelijkheden -)8 zijn eigen broek heeft weten op te houden toen de olieraffinaderij in 1985, op de vooravond van de Status Aparte, de deuren sloot. Aruba, die tot dan toe een industrieel georiënteerde olie-economie had, werd geconfronteerd met (a) een daling van ongeveer 50% van de instroom van deviezen, (b) een daling van ongeveer 40% in belastinginkomsten en (c) een plotselinge werkeloosheid van meer dan 30% van de Arubaanse beroepsbevolking. Aruba wist op eigen initiatief en op eigen kracht in te zetten op de toeristische sector en binnen de kortste tijd was een belangrijk deel van de bevolking omgeschoold en klaar om te werken in de nieuwe hotels, restaurants, winkelcentra en andere commerciële activiteiten binnen de toeristische sector. Uiteindelijk heeft dit eigen economisch beleid niet enkel gezorgd voor het opvangen van de klap die Aruba met de sluiting van de olieraffinaderij in 1985 had geleden, maar bovendien voor groei en ontwikkeling. De stelling dat de Arubaanse economie in de periode 2010–2019 niet zou zijn geroeid is ook onjuist. In de financiële wereldcrisis van 2008–2011 zonk de Arubaanse economie naar het dieptepunt van -11%. In amper drie jaar tijd wist Aruba zich te herstellen naar een economische groei van +3%. Dit bewijst de veerkracht van de Arubaanse gemeenschap. Tegen deze achtergrond is het des te spijtiger dat de rijksregering geen rekenschap lijkt te geven van het insulair karakter van deze jonge landen, met kleine economieën, noch erkenning toont voor de verdiensten van deze structureel kwetsbare economieën.
De rijksregering had vanaf het begin van de crisis al een plan klaarliggen om een Nederlandse entiteit met vergaande bevoegdheden ten aanzien van de Caribische Landen in te stellen. Bovendien heeft de rijksregering – zoals op pagina 13 van de MvT wordt bevestigd – de instelling van deze entiteit in een «consensus»-rijkswet als voorwaarde gesteld voor de verstrekking van liquiditeitssteun aan de Landen. Het feit dat de voorliggende COHO-regeling vanaf het begin geen product was van dialoog, blijkt verder uit het gebrek aan sociaal-culturele sensitiviteit bij het kiezen van de benaming voor de in te stellen entiteit. Eerst is er gekozen voor een benaming die werd afgekort met «CHE», hetgeen in het Papiaments «bah, vies» betekent, om vervolgens te kiezen voor de benaming «COHO», hetgeen in het Papiaments «kreupel, mank» betekent. Dit gebrek aan sensitiviteit laat zich ook gevoelen daar waar de rijksregering van de Caribische Landen eist dat ingrijpende hervormingen die vrijwel alle beleidsterreinen (die tot de Landsaangelegenheden behoren) bestrijken niet een product zullen zijn van interne democratische processen, maar van onderhandelingen van de Nederlandse regering met de Caribische regeringen, waarbij de Caribische parlementen praktisch buiten spel worden gezet.
Het een en ander wordt verergerd door het feit dat de rijksregering met deze aanpak zich opstelt als «deskundig» op het gebied van de realisatie van het welzijn van bevolkingen van insulaire gemeenschappen, terwijl het bestuurlijk handelen van de rijksoverheid ten aanzien van de Caribische gemeenschappen niet altijd blijk geeft van een daadwerkelijke bezorgdheid om het welzijn van de Caribische volkeren. Immers, sinds Bonaire deel uitmaakt van het Nederlands staatsbestel is de armoede onder de lokale bevolking gegroeid alsook de sociale stratificatie van de bevolking en is de rijksoverheid nog steeds niet de belofte nagekomen aan de BES-eilanden om het sociaal welzijn van de bevolking aldaar op hetzelfde niveau te brengen als dat van Nederland. BZK waant zich hoeder van de democratie en stelt dat het de kernwaarde van de democratie borgt, maar ten aanzien van Sint Eustatius vond de rijksoverheid het kennelijk een goed idee om de lokale democratie volledig uit te schakelen. Ondertussen vindt de rijksregering het sinds jaar en dag beter dat mensenrechtelijke verdragen pas voor de Caribische Landen geratificeerd worden als reeds de nodige implementaties hebben plaatsgevonden, terwijl effectieve ondersteuning voor de versnelling van het ratificatie-klaar-maken van de Landelijke wet- en regelgeving lang op zich laat wachten of in het geheel uitblijft. Het is op zijn minst opmerkelijk dat een rijksregering die «duidelijk voor mensen» is, een programma in het leven moet roepen genaamd «Dialoog en ethiek» omdat de gesprekscultuur binnen de rijksoverheid onvoldoende open is. Een mooi voorbeeld van de gebrekkige gesprekscultuur binnen de rijksoverheid en de afwezigheid van de wil om te luisteren naar mensen en respect te tonen voor hun culturele identiteit betreft de wijze waarop de strijd is verlopen om de erkenning van het Papiamento als minderheidstaal die al sinds 1998 wordt gevoerd en nog steeds niet ten einde is. Op dit vlak spreekt het zesde Report of the Committee of Experts presented to the Committee of Ministers of the Council of Europe van 5 november 2019, pagina 7, boekdelen:
«In its fifth evaluation report, the Committee of Experts asked the authorities of the Netherlands to clarify if Papiamentu should be covered by Part II of the Charter, in accordance with Article 2.1 of the Charter. During the present monitoring cycle, the State Party has underlined that, pursuant to its instrument of acceptance, the Kingdom of the Netherlands accepts the Charter for the Kingdom in Europe. As the island of Bonaire is not part of the Kingdom in Europe, the Charter does not apply to the island. However, during its on-the-spot visit, the Committee of Experts was informed that Papiamentu has a traditional presence in the Netherlands as it has been spoken since the 18th century in the Continental European part of the Kingdom of the Netherlands. Thus, the Committee of Experts encourages the authorities of the Netherlands to clarify the traditional presence of Papiamentu in the European part of the Netherlands in the next monitoring round.»
Nu, met de aanstaande invoering van COHO, wil de rijksregering de Landen doen geloven dat hun democratie intact blijft en hun autonomie maar in beperkte mate ingeperkt wordt door het voorliggende voorstel. Volgens de memorie van toelichting houdt de vormgeving van het COHO rekening met de dimensie van de democratische rechtsstaat (zie p. 13), omdat deze dimensie belangrijk is vanwege de uitgangspunten van het Statuut. De gevolgen van het COHO voor de autonomie van de Landen zouden zich daarom ook op aanvaardbare wijze moeten verhouden tot de overheidsorganen van de Landen en hun constitutionele recht. Daarnaast stelt de memorie van toelichting dat ook vanuit ontwikkelingsperspectief het de voorkeur verdient dat Aruba, Curaçao en Sint Maarten zelf de regie voeren over de hervormingen, omdat voor het welslagen ervan het essentieel is dat de landen zich eigenaar kunnen tonen van deze hervormingen. Om te benadrukken dat het COHO niet aan de democratieën van de Landen gaat tornen, stelt de memorie van toelichting op de eerste pagina dat het COHO geen wetgevende of bestuurlijke bevoegdheden van de regeringen, Ministers en de Staten van de Landen zal overnemen en verwijst hierbij naar artikel 4 lid 2 van het voorstel. De boodschap is dat naast het ondersteunen van hervormingen, het COHO enkel consequenties zal kunnen verbinden aan het niet of niet voldoende naleven van de Landen van de verplichtingen die voortvloeien uit het voorstel, waardoor het COHO – zo wordt door de rijksregering gesteld – geheel in de sfeer van ondersteuning en toezicht zal blijven.
Echter, voor een beoordeling van de impact van het voorstel op de democratie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is meer nodig dan vage verwijzingen naar het staatkundig perspectief of naar de bevoegdheden die wel of niet worden toegekend aan het COHO.
Op de eerste plaats moet er rekenschap van worden gegeven dat in een democratie het de samenleving is die richting geeft althans behoort te geven aan het overheidsbeleid. Het maatschappelijk debat dient aldus leidend te zijn voor de politieke agendavorming en er zal vertrouwen zijn in de democratie als de politiek een instrument is en blijft ter verbetering van de samenleving. Op de tweede plaats is slechts een analyse van de bevoegdheden van een entiteit onvoldoende om een beeld te krijgen van de impact van een regeling op de democratie en autonomie. Om zicht te krijgen op de kwestie of een regeling de invloed van burgers en lokale belangenorganisaties versterkt of uitholt, is het noodzakelijk om de regeling te beoordelen aan de hand van de taken die de regeling toekent aan de verschillende organen en entiteiten en hoe de taakverdeling en de verhoudingen zijn die de regeling schept tussen deze organen en entiteiten. Tot slot mag ook de oriëntatie en de onderlinge dynamiek die de regeling met zich brengt, niet uit het oog worden verloren.
De huidige autonomie van de Landen vindt haar grondslag in het Statuut voor het Koninkrijk en is gebaseerd op gezamenlijke overtuigingen van enerzijds Nederland en anderzijds de Caribische Landen van het Koninkrijk. Uitgangspunt van het Statuut is vrijwilligheid en juridische gelijkheid, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de preambule en in artikelen 6 lid 1, 36 en 41 lid 1 van het Statuut. Daarmee leeft ook binnen het Koninkrijk de internationaalrechtelijke overtuiging dat voormalige koloniale volkeren ongeacht hun omvang aanspraak maken op het zelfbeschikkingsrecht en de Europese overtuiging dat Landen en Gebieden Overzee zelf hun economische, sociale en culturele ambities bepalen. Deze aanspraken zijn geen doel op zich. Zij zijn er om handen en voeten te geven aan een daadwerkelijk democratisch systeem, zoals Hare Majesteit Koningin Wilhelmina krachtig in haar befaamde radiorede van 7 december 1942 heeft uitgedrukt: «Ik weet, dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote meerderheid der burgerij.»
In deze rede heeft Koningin Wilhelmina bovendien een ingrijpende hervorming van het Koninkrijk na de oorlog in het vooruitzicht gesteld, waarbij zou worden afgerekend met het tot dan geldende koloniale regime. Na de hervorming zou er geen plaats meer zijn voor autocratisch bestuur in de overzeese gebiedsdelen. Na de oorlog is hier werk van gemaakt en zijn deze uitgangspunten op basis van een intense dialoog tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen verwezenlijkt in het Statuut. De autonomie en daarmee de democratie van de Caribische Landen zou gewaarborgd worden door Koninkrijksaangelegenheden (1) zo goed mogelijk af te bakenen, waardoor de huishoudingen van de Landen gesloten zijn en het Koninkrijk uitdrukkelijk geen discretionaire vrijheid heeft om Landsaangelegenheden naar zich toe te trekken, (2) door interventies in de Caribische Landen op basis van Koninkrijksaangelegenheden een uitdrukkelijk subsidiair karakter te geven die bovendien als ultimum remedium moeten worden beschouwd en (3) door zoveel mogelijk dialoog met de overzeese gebiedsdelen in te bouwen bij de verzorging van de Koninkrijksaangelegenheden door de rijksregering en de wetgever van het Koninkrijk. In deze opzet hebben de rijksregering en de Staten-Generaal invloed op de zogenaamde Landsaangelegenheden door middel van dialoog en «hulp en bijstand», zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan de beoordelingsvrijheid van de volken overzee om zelf hun economische, sociale en culturele ambities te bepalen en op basis daarvan eigen wet- en regelgeving te verzorgen.
In de onderhavige regeling vindt er ten opzichte van het Statuut een totaal nieuwe oriëntering van taken en verantwoordelijkheden plaats. Het voorstel geeft een niet-limitatieve opsomming van een breed scala aan beleidsterreinen waarover de (regeringen van de) Landen afspraken maken met de rijksoverheid die vastgelegd worden in zogenaamde Landspakketten. Hierdoor valt de gehele autonome sfeer van de Landen (de Landsaangelegenheden) onder de reikwijdte van de Landspakketten met als gevolg dat de gesloten huishoudingen van de Landen door de onderhavige regeling worden omgezet in open huishoudingen. Daar komt bij dat de respectievelijke Ministeries van algemene zaken van de Landen samen met het COHO afspraken maken over de concretisering van de Landspakketten in een uitvoeringsagenda. Hetgeen onder de werking van het Statuut onder de eigen huishouding valt en autonoom moet worden verzorgd, wordt onder de onderhavige regeling aldus feitelijk medebewind. Echter, de onderhavige regeling gaat nog een stap verder door de resterende beoordelingsvrijheid van Caribische overheidsorganen te onderwerpen aan negatief preventief toezicht van het COHO: verdere plannen van aanpak die op Landsniveau worden ontwikkeld, worden immers onderworpen aan de goedkeuring van het COHO. Aldus blijken de Landspakketten, uitvoeringsagenda’s en plannen van aanpak een instrumentele functie te vervullen bij het omzeilen van de bevoegdheidsverdeling die het Statuut schept en de waarborgen die het Statuut creëert voor de gesloten huishoudingen van de Caribische Landen.
De instrumenten van Landspakketten en uitvoeringsagenda’s zijn op grond van de voorgestelde regeling bovendien producten van onderhandelingen op bestuursniveau: de Landspakketten zijn product van onderhandelingen op regeringsniveau en de uitvoeringsagenda’s zijn product van Ministers van algemene zaken met het COHO. Daarnaast mag hierbij niet worden vergeten dat deze regeling niet in een vacuüm zal gelden, waardoor de Caribische overheden zich ook moeten oriënteren op de zienswijzen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en het C(A)ft. Het gevolg hiervan is een versterking van het bestuur in de Caribische Landen ten nadele van de Caribische volksvertegenwoordigingen. Deze interne machtsverschuiving in de Landen staat in nauw verband met hetgeen de memorie van toelichting uitdrukkelijk stelt dat Nederland in meer algemene zin de drijvende kracht achter het COHO is (p. 13). Er valt dus te verwachten dat intern beleid van de Landen steeds meer een weerspiegeling zullen vormen van prioriteiten en zienswijzen van de rijksoverheid, hetgeen ten koste gaat van de democratie. Immers, de Caribische parlementen zullen steeds vaker voor voldongen feiten worden geplaatst, onder druk worden gezet om in te stemmen met Haagse zienswijzen, terwijl de Caribische parlementen elke bevoegdheid ontberen om daadwerkelijk invloed uit te oefenen op respectievelijk de regering van het Koninkrijk, de Minister en de Staatssecretaris, het COHO en het C(A)ft. Zij ontberen iedere parlementaire controlebevoegdheid om deze entiteiten ter verantwoording te roepen. Het is onbegrijpelijk dat de opstellers van het ontwerp op geen enkele wijze rekenschap geven van het feit dat het ontwerp ervoor zorgt dat grote groepen onder de Caribische bevolkingen zich niet vertegenwoordigd zullen voelen noch zichzelf zullen herkennen in wetgeving en bestuur die uitvoering geeft aan ideeën van personen die in veel gevallen geen enkele voeling hebben met de reële belevenis van de doorsnee Caribische burger. Het feit dat de onderhavige regeling de invloed van burgers en lokale belangenorganisaties uitholt, brengt de democratische legitimatie van de Caribische overheden in groot gevaar.
Thans is het aan de Tweede Kamer om zich te buigen over het Rijkswetsvoorstel COHO. Daarbij rust de belangrijke verantwoordelijkheid op de Tweede Kamer om te waken dat er geen rijkswet wordt vastgesteld die indruist tegen de wil van de Landen. Die wil is duidelijk afwezig bij de AVP-fractie die een derde van de zetels in de Staten van Aruba vertegenwoordigt. Bijna het gehele parlement van Aruba is tegen dit voorstel. De Tweede Kamer zal zich ook moeten buigen over de vraag of het niet-binden van Aruba aan dit voorstel de verbondenheid van Aruba in het Koninkrijk op het spel zet. Ook het antwoord op deze vraag is duidelijk: dit voorstel is niet essentieel voor het behoud van gezonde Koninkrijksbanden. Integendeel, dit voorstel doet afbreuk aan gezonde Koninkrijksverhoudingen.
Hierbij dient nog opgemerkt te worden dat nu de Koninkrijksbanden rusten op de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de volkeren van het Koninkrijk, deze banden niet vanzelfsprekend zijn noch kunnen zijn. Om die banden te verstevigen is het noodzakelijk om continu in de verhoudingen tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten te blijven investeren. Vanuit deze overtuiging heeft de AVP zich decennia lang ingezet voor het blijven in het Koninkrijk en daarmee behoud van de Koninkrijksbanden, voor verbreding en verdieping van de samenwerking, voor de vestiging van Nederlandse bedrijven in Aruba, voor nauwere handelsbetrekkingen tussen de Caribische regio en Nederland en voor een nauwere EU-regime voor Aruba. Hoewel deze status op meerdere vlakken beperkingen voor Aruba zal betekenen, doch tegelijkertijd zal – naar onze stellige mening – de intensievere band met Europa en Nederland uiteindelijk zowel Aruba als het Koninkrijk en Europa ten goede komen.
Tot slot spreekt de AVP-fractie de hoop uit dat, zoals het Statuut voorschrijft, nu opnieuw het pad van dialoog wordt gevolgd en dat Nederland en Aruba daadwerkelijk samen zullen zoeken naar de beste manier om de uitdagingen waarvoor we staan, het hoofd te bieden met respect voor de Arubaanse autonomie en op basis van solidariteit en subsidiariteit. Daarom willen wij van deze gelegenheid gebruikmaken om een beroep te doen op de Tweede Kamer om de rijksregering te verzoeken een rijksconferentie bijeen te roepen, waarin vertegenwoordigers van zowel de regeringen als de Staten van respectievelijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten met die van Nederland aan een ronde tafel zullen samenkomen ten einde interne hervormingen in de Cariben een solide grondslag te geven en bespreekbaar te maken hoe wij tezamen kunnen en zullen investeren in de verhoudingen binnen Ons Koninkrijk opdat het vertrouwen dat met de COHO-voorstellen van de rijksregering geschaad dreigt te worden, wordt hersteld en er gezorgd zal worden voor een Koninkrijk dat streeft naar meer rechtszekerheid, meer rechtvaardigheid en aldus meer rechtsstatelijkheid en meer democratie.
Zowel op basis van haar analyse van het proces dat gevolgd is om te komen tot de voorgestelde COHO-wetgeving (= Rijkswet Caribisch orgaan voor hervorming en ontwikkeling, de Landspakketten en de Rijkswet Aruba financieel toezicht RAft), als de analyse van de wetsvoorstellen zelf en van de nu reeds bekende beleidsvoorstellen, komt de AVP-fractie tot de conclusie dat het wetgevingsproces voor deze voorstellen niet verder moet worden voortgezet. In de plaats hiervan dient er een proces gestart te worden van brede maatschappelijke dialoog binnen alle drie de eilanden dat moet uitmonden in een (reeks) ronde tafel conferentie(s) over de toekomst van de eilanden en de relaties tussen de vier landen van het Koninkrijk. De AVP-fractie is van mening dat slechts langs deze weg van authentieke nationale en koninkrijksdialoog wij tot effectieve, door de bevolkingen gedragen en duurzame hervormingen kunnen komen, die de toekomst van elk van de landen in positieve zin zullen helpen bepalen. Onze gezamenlijke toekomst.
Dit verslag geldt als Eindverslag.
Aldus vastgesteld in de Centrale Commissie van de 19de mei 2022.
Rapporteur, E.G.A. Vrolijk