Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de regeringen van Aruba en Nederland zijn overeengekomen:dat op de voet van samenwerking tussen gelijkwaardige partners financieel toezicht vanuit het Koninkrijk wordt ingesteld op Aruba dat er op gericht is dat Aruba structureel voldoet aan de in deze wet opgenomen begrotingsnormen die tevens zijn of zullen worden verankerd in de eigen wetgeving zodat het toezicht vanuit het Koninkrijk op termijn overbodig wordt, dat zij deze samenwerking onderling willen regelen in een rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk,dat de regeringen van Aruba en Nederland instemmen met de inhoud van deze rijkswet;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet wordt verstaan onder:
begroting als bedoeld in de Staatsregeling van Aruba;
een ontwerp voor een landsverordening tot vaststelling van een begroting;
overzicht met de baten en lasten voor ten minste vier op dat dienstjaar volgende jaren;
Aruba tezamen met de rechtspersonen die met toepassing van artikel 23 als zodanig zijn aangewezen;
College Aruba financieel toezicht, bedoeld in artikel 2, eerste lid;
het bedrag dat Aruba (op kasbasis) in een jaar tekort komt of over heeft;
uitgaven die ingevolge de geldende definitie van het System of National Accounts van de Verenigde Naties op de kapitaalrekening van de overheid worden geboekt;
de totale schuld van de collectieve sector van Aruba uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product van Aruba;
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Onze Minister van Aruba die het aangaat;
de Staten van Aruba.
1. Er is een College Aruba financieel toezicht dat onverminderd het elders in deze wet vermelde als taak heeft:
a. het toezicht op de toepassing door Aruba van de normen, bedoeld in artikel 15, bij de uitvoering en de verantwoording van de begroting en bij het betalingsverkeer;
b. het toetsen of Aruba voldoet aan de bij deze wet vastgelegde voorwaarden voor het aangaan van rentedragende geldleningen en rentedragende kredieten;
c. het rapporteren aan en adviseren van Onze Minister van Financiën van Aruba, de Staten en, door tussenkomst van Onze Minister, de raad van ministers van het Koninkrijk;
d. het toezicht op de voortgang van de implementatie van de verbetering van het financieel beheer.
2. Onze Minister kan, na instemming van de raad van ministers van het Koninkrijk, die handelt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën van Aruba, die handelt in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, beleidsregels vaststellen en algemene en bijzondere aanwijzingen geven ten aanzien van de uitoefening van de in deze wet aan het college toegekende taken en bevoegdheden.
3. Het college verstrekt desgevraagd inlichtingen over zijn werkzaamheden aan Onze Minister, aan Onze Minister van Financiën van het land Nederland, Onze Minister van Financiën van Aruba en aan de Staten.
4. Het college zendt eens per halfjaar een schriftelijk verslag over zijn werkzaamheden aan de raad van ministers van het Koninkrijk en de beide Kamers der Staten-Generaal, door tussenkomst van Onze Minister, aan Onze Minister van Financiën van Aruba en aan de Staten.
1. Het college bestaat uit drie leden, waaronder een voorzitter.
2. De voorzitter en de andere leden worden op grond van deskundigheid benoemd. Over de benoeming beslist de raad van ministers van het Koninkrijk volgens de volgende procedure:
a. de voorzitter op aanbeveling van Onze Minister-President, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de raad van ministers van het Koninkrijk;
b. een lid in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba op aanbeveling van Onze Minister-President van dat land;
c. een lid in overeenstemming met het gevoelen van de Nederlandse ministerraad op aanbeveling van Onze Minister-President van dat land.
3. De leden worden benoemd bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.
4. De leden van het college oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.
5. De leden worden benoemd voor een periode van drie jaar. Zij kunnen daarna worden herbenoemd.
6. Een lid wordt op eigen verzoek ontslagen.
7. Een lid kan worden geschorst of ontslagen wegens ongeschiktheid voor de vervulde functie, dan wel wegens andere zwaarwegende in zijn persoon gelegen redenen, dan wel wegens het aanvaarden van een ambt, betrekking of functie als bedoeld in artikel 4, eerste en derde lid.
8. De raad van ministers van het Koninkrijk beslist over schorsing en ontslag. Schorsing en ontslag geschieden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Over ontslag wordt de aanbevelende minister-president of de voorzitter van de raad van ministers van het Koninkrijk, bedoeld in het tweede lid, vooraf geconsulteerd.
9. Voorafgaande aan een ontslag of een schorsing als bedoeld in het zevende lid wordt het college gehoord, tenzij de omstandigheden met betrekking tot het ontslag of de schorsing dat horen belemmeren.
10. Onze Minister stelt in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën van Aruba de vaste vergoeding van de leden van het college vast.
1. Een lid van het college kan niet tevens zijn:
a. Gouverneur;
b. minister van Aruba of minister of staatssecretaris van een ander land van het Koninkrijk;
c. commissaris van de Koning of gedeputeerde in Nederland;
d. lid van de Staten of van een daarmee vergelijkbaar orgaan van Nederland;
e. burgemeester of wethouder dan wel gezaghebber of eilandgedeputeerde in een ander land van het Koninkrijk;
f. lid van de Raad van Advies van Aruba of van een daarmee vergelijkbaar college van een ander land van het Koninkrijk;
g. lid, staatsraad of staatsraad in buitengewone dienst van de Raad van State van het Koninkrijk;
h. lid van de Algemene Rekenkamer van Aruba of van een daarmee vergelijkbaar college van een ander land van het Koninkrijk;
i. lid van de Sociaal-Economische Raad van Aruba of van een daarmee vergelijkbaar orgaan van een ander land van het Koninkrijk;
j. ombudsman of substituut-ombudsman van Aruba of van een ander land van het Koninkrijk;
k. ambtenaar bij, of als zelfstandige werkzaam voor een bestuursorgaan van Aruba of een ander land van het Koninkrijk of een daaronder ressorterende instelling of dienst of een werknemer bij een vennootschap, een stichting of een andere privaatrechtelijke rechtspersoon die door een bestuursorgaan in het leven is geroepen.
2. Een gewezen minister, staatssecretaris, lid van de Staten-Generaal of van de Staten van Aruba, kan niet binnen vijf jaar na de beëindiging van zijn ambtsperiode worden benoemd tot lid van het college.
3. Een lid vervult voor het overige geen andere betrekking of nevenfunctie die ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
4. Een lid meldt het voornemen tot het aanvaarden van een andere betrekking of nevenfunctie aan het college. Het college informeert Onze Minister en Onze Minister van Financiën van Aruba.
5. Het college maakt de nevenfuncties en andere betrekkingen van een lid openbaar. Openbaarmaking geschiedt bij zijn benoeming en voorts door jaarlijkse publicatie van een opgave van deze nevenfuncties en andere betrekkingen in de Staatscourant en in de Landscourant Aruba.
1. Het college stelt ter uitvoering van zijn taken een bestuursreglement vast, waarin in ieder geval regels over de besluitvorming, werkwijze, procedures en de publicatie van adviezen zijn opgenomen. In het reglement worden voorts regels opgenomen over de verdeling van de werkzaamheden bij de voorbereiding van de besluiten en adviezen van het college.
2. Het bestuursreglement wordt bekendgemaakt in de Staatscourant en in de Landscourant Aruba.
3. De voorzitter en de secretaris van het college zien toe op een doelmatige en voorspoedige uitvoering van de taken van het college.
4. Een lid kan zich doen vertegenwoordigen door een ander lid, mits daartoe schriftelijk volmacht is verleend aan dat andere lid. De voorzitter beoordeelt de deugdelijkheid van de volmacht. Een lid kan slechts voor één ander lid als gevolmachtigde optreden.
5. Het college streeft bij het nemen van besluiten naar consensus. Indien bij het nemen van besluiten door het college de stemmen staken, heeft de voorzitter de doorslaggevende stem.
1. Het college heeft een secretaris.
2. Aan de secretaris kunnen medewerkers worden toegevoegd.
3. De secretaris en de medewerkers worden op voordracht van het college vanwege Onze Minister aan het college ter beschikking gesteld.
4. De secretaris en de medewerkers staan onder gezag van het college en leggen uitsluitend aan het college verantwoording af.
5. De secretaris en de medewerkers zijn geen lid van het college.
6. De secretaris en de medewerkers van het college ondersteunen tevens het College financieel toezicht Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zoals vastgelegd in de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten, zoals vastgelegd in de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten.
1. De leden van het college, de secretaris en medewerkers van het college, alsmede hun echtgenoten of geregistreerde partners en minderjarige kinderen voor zover zij met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren, zijn van rechtswege toegelaten tot Aruba.
2. Aan de desbetreffende leden, de secretaris en medewerkers van het college, alsmede aan hun echtgenoten of geregistreerde partners worden geen nadere voorwaarden gesteld voor de uitoefening van een beroep of het verrichten van arbeid in Aruba.
1. Het college is bevoegd een ieder alle inlichtingen te vragen die het college voor de uitoefening van zijn taken nodig acht.
2. De Ministers van Aruba en de rechtspersonen die tot de collectieve sector behoren verstrekken aan het college onverwijld en zonder voorbehoud alle gegevens en inlichtingen die het college voor de uitoefening van zijn taken nodig acht. Zij verlenen aan het college dan wel aan de door hem aangewezen vertegenwoordigers, te allen tijde toegang tot dan wel inzage in alle goederen administraties, documenten en andere informatiedragers.
3. Het college neemt de met betrekking tot natuurlijke personen en rechtspersonen geldende geheimhoudingsplichten in acht.
1. Indien naar het oordeel van de raad van ministers van het Koninkrijk het college bij de uitoefening van zijn taak ernstig in gebreke blijft, kan Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2. Deze voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het college in de gelegenheid is gesteld om binnen een door de raad van ministers van het Koninkrijk te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
De bezoldiging van de leden, de secretaris en de medewerkers van het college, alsmede de bekostiging van de overige apparaatsuitgaven komen ten laste van de begroting van Onze Minister.
1. Op verzoek van Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, adviseert het college binnen veertien dagen na ontvangst van dat verzoek over een ontwerp-begroting of een ontwerp-landsverordening tot wijziging van een begroting. Het college kan Onze Minister van Financiën van Aruba ook ongevraagd adviseren over een ontwerp-begroting of een ontwerp-landsverordening tot wijziging van een begroting.
2. Indien advies is uitgebracht op een ontwerp-begroting of een ontwerp-landsverordening tot wijziging van een begroting, gaat de aan de Staten aangeboden ontwerp-begroting onderscheidenlijk ontwerp-landsverordening tot wijziging van een begroting vergezeld van dat advies, waarbij in de bijbehorende memorie van toelichting wordt aangegeven, in hoeverre en op welke wijze rekening is gehouden met het advies.
3. Onverminderd het eerste lid, kan het college gevraagd en ongevraagd Onze Minister van Financiën van Aruba adviseren gedurende de voorbereiding van een ontwerp-begroting of een ontwerp-landsverordening tot wijziging van een begroting.
1. Onverwijld nadat een landsverordening tot vaststelling van een begroting of een landsverordening tot wijziging van een begroting is vastgesteld, zendt Onze Minister van Financiën van Aruba die landsverordening aan het college.
2. Indien het college van oordeel is dat een begroting onderscheidenlijk landsverordening tot wijziging van een begroting als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk niet in overeenstemming is met de normen, bedoeld in artikel 15, brengt het college een advies uit aan Onze Minister van Financiën van Aruba binnen veertien dagen na ontvangst van die begroting onderscheidenlijk landsverordening tot wijziging van een begroting.
3. Het advies, bedoeld in het tweede lid, bevat de gemotiveerde bevindingen met betrekking tot de uitgevoerde beoordeling aan de hand van de normen, bedoeld in artikel 15, en voorts zo nodig aanbevelingen met betrekking tot de wijze waarop de begroting onderscheidenlijk landsverordening tot wijziging van een begroting in overeenstemming met de normen, bedoeld in artikel 15, kan worden gebracht.
4. Indien een advies als bedoeld in het tweede lid aanbevelingen bevat als bedoeld in het derde lid, deelt Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van dat land, binnen veertien dagen na ontvangst van dat rapport aan het college mee, in hoeverre en op welke wijze rekening zal worden gehouden met die aanbevelingen en, indien aan de orde, onder vermelding van de termijnen die daarbij in acht zullen worden genomen.
5. Indien naar het oordeel van het college Onze Minister van Financiën van Aruba met de in het vierde lid bedoelde mededeling niet of niet voldoende de normen, bedoeld in artikel 15, in acht neemt, dan wel indien Onze Minister van Financiën van Aruba nalaat die mededeling aan het college te doen, geeft het college binnen veertien dagen na ontvangst van de mededeling, respectievelijk na het uitblijven ervan, daarover bericht aan Onze Minister van Financiën van Aruba en aan de Staten.
1. Indien na ten minste zeven dagen na verzending van het bericht, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, naar het oordeel van het college sprake blijft van een begroting, respectievelijk een landsverordening tot wijziging van de begroting die geheel of ten dele niet voldoet aan de normen, genoemd in artikel 15, bericht het college na afloop van die periode dienaangaande de raad van ministers van het Koninkrijk door tussenkomst van Onze Minister.
2. Een bericht als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een gemotiveerd advies tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.
3. Het college zendt gelijk met het advies, bedoeld in het tweede lid, een afschrift daarvan aan Onze Minister van Financiën van Aruba, waarna deze, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, zo nodig beslist of de uitvoering van de begroting of een deel daarvan wordt opgeschort. Het college bericht de Staten dat het advies is verzonden.
4. Gedurende de periode dat de begroting of een deel van de begroting is opgeschort met toepassing van het derde lid, geldt de begroting of het deel van de begroting van het jaar voorafgaande aan het desbetreffende begrotingsjaar. Onze Minister van Financiën van Aruba legt deze voorafgaande begroting of het desbetreffende deel daarvan onmiddellijk ter beoordeling voor aan het college. Artikel 12, tweede tot en met vijfde lid, alsmede het eerste tot en met derde, vijfde en zesde lid van dit artikel zijn voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing op deze voorafgaande begroting of het deel daarvan.
5. Op een advies als bedoeld in het tweede lid kan de raad van ministers van het Koninkrijk concluderen tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba om de begroting zodanig aan te passen dat deze voldoet aan de normen, genoemd in artikel 15. Alvorens een aanwijzing wordt gegeven, stelt Onze Minister Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, in de gelegenheid om zijn visie te geven.
6. Een aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid geschiedt bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk.
1. Als het college op 15 december nog geen vastgestelde begroting van het daaropvolgende begrotingsjaar heeft ontvangen en er naar zijn oordeel ook geen uitzicht bestaat dat binnen een redelijke termijn alsnog een ontwerp-begroting, respectievelijk een vastgestelde begroting zal worden toegezonden, bericht het college dienaangaande de raad van ministers van het Koninkrijk door tussenkomst van Onze Minister.
2. Een bericht van het college als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een gemotiveerd advies tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in het vierde lid.
3. Het college zendt gelijk met het advies, bedoeld in het tweede lid, een afschrift daarvan aan Onze Minister van Financiën van Aruba en bericht de Staten dat het advies is verzonden.
4. Op een advies als bedoeld in het tweede lid kan de raad van ministers van het Koninkrijk concluderen tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba alsnog een ontwerp-begroting, respectievelijk een vastgestelde begroting ter beoordeling toe te zenden aan het college. Alvorens een voorstel voor een aanwijzing bij de raad van ministers van het Koninkrijk wordt ingediend stelt Onze Minister Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, in de gelegenheid zijn visie te geven.
5. De aanwijzing geschiedt bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk.
6. Indien bij de aanvang van een begrotingsjaar er geen op dat jaar betrekking hebbende begroting is vastgesteld, strekt de begroting van het aan het betrokken begrotingsjaar voorafgaande jaar tot grondslag van het beheer.
1. Voor de beoordeling van de begroting en de uitvoeringsgegevens van de ministeries en van de overige onderdelen van de collectieve sector van Aruba hanteert het college de volgende normen:
a. in de begroting en de meerjarenbegroting worden:
1°. opgenomen uitgaven op de gewone dienst ten minste gedekt door de ter dekking van die uitgaven opgenomen middelen, waaronder kosten voor beheer en onderhoud van voorgenomen investeringen;
2°. opgenomen kapitaaluitgaven ten minste gedekt door de ter dekking van die uitgaven opgenomen middelen, rekening houdend met de verwachte ontvangsten uit geldleningen;
b. het financieringssaldo van de collectieve sector bedraagt een overschot van ten minste 1% van het bruto binnenlands product;
c. de schuldquote laat een verlaging zien naar ten hoogste 50% van het bruto binnenlands product in 2040;
d. het bedrag dat jaarlijks ten hoogste wordt geleend ten behoeve van de herfinanciering van aflopende geldleningen en ter dekking van de kapitaaluitgaven, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a, bedraagt het jaarlijks te herfinancieren bedrag verminderd met, voor zover daarvan sprake is, het financieringsoverschot;
e. het financieringsoverschot, bedoeld onder b, zal geheel worden ingezet voor het verlagen van de nominale schuld van Aruba.
2. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, hanteert het college de volgende begrotingsregels als normen:
a. het bedrag aan totale personeelslasten van Aruba bedraagt vanaf 31 december 2027 ten hoogste 10% van het bruto binnenlands product. Onder de totale personeelslasten worden begrepen de personeelslasten van de publiekrechtelijke rechtspersoon Land Aruba, waaronder die betreffende de Staten, Hoge Raden, de Dienst Openbare Werken en begrotingsfondsen, en de inhuur van externen, direct dan wel via opdrachtverlening, alsmede de personeelslasten van de uitvoeringsorganisaties volksverzekeringen, de subsidies voor lonen in het Bijzonder onderwijs en de personeelslasten van gewezen personeel, waaronder lasten in verband met wachtgeld, vervroegde uittreding en pensioenuitkering ten laste van de exploitatierekening;
b. in de begroting zijn structurele beleidsmaatregelen opgenomen om de norm van de personeelslasten op 31 december 2027 te bereiken;
c. in het geval van een lager overschot dan het minimale financieringsoverschot, bedoeld in het eerste lid, onder b, komen de uitgavenmeevallers ten opzichte van de vastgestelde begroting voor 100% ten gunste van de schuldreductie;
d. in het geval van een overschot boven het minimale financieringsoverschot, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden of zijn de meevallers ten opzichte van de vastgestelde begroting door middel van een verdeelsleutel van 50-50% verdeeld over de schuldreductie en investeringen via de kapitaaldienst ter stimulering van de economie;
e. een meevaller aan de inkomstenkant wordt niet gebruikt ter dekking van intensiveringen of nieuw beleid;
f. tegenvallers dan wel beleidsacties met budgettaire gevolgen worden door meevallers of ombuigingen elders gecompenseerd;
g. binnen het uitgavenkader zijn compensatiemaatregelen opgenomen om structurele tegenvallers structureel te compenseren en incidentele tegenvallers incidenteel of structureel te compenseren;
h. gelden die vrijkomen door de rentevoordelen die ontstaan vanwege de lopende inschrijving, bedoeld in artikel 16a, vierde lid, van de Nederlandse Staat worden, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder b, volledig ingezet voor het doen afnemen van de schulden- en rentelast en voor de nominale verlaging van de staatsschuld. Het rentevoordeel mag niet ingezet worden voor het realiseren van de norm voor het financieringsoverschot bedoeld in het eerste lid onder b;
i. de bij algemene maatregel van rijksbestuur vastgestelde begrotingsregels, bedoeld in het zevende lid.
3. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste en het tweede lid, toetst het college aan de volgende aspecten die worden aangemerkt als norm in de zin van deze wet:
a. in de begroting en de meerjarenbegroting zijn alle verwachte uitgaven en verwachte ontvangsten opgenomen, waaronder mede de risico’s vanwege financieringsconstructies buiten de begroting om;
b. de in de begroting opgenomen ontvangsten en uitgaven zijn toereikend toegelicht;
c. de begroting is zodanig ingericht dat zij voldoet aan de criteria van ordelijkheid en controleerbaarheid;
d. de uitgaven en ontvangsten vinden plaats in het jaar waarin de verplichtingen daartoe zijn aangegaan, tenzij dit vanuit bedrijfseconomisch perspectief evident onverstandig is;
e. de uitgaven en de ontvangsten zijn van elkaar gescheiden.
4. Bij de begroting van Aruba wordt een uiteenzetting verstrekt van de financiële toestand van de collectieve sector van dat land.
5. Bij de uiteenzetting wordt een overzicht verstrekt van:
a. de aangegane geldleningen;
b. de aard van de geldleningen inclusief leenvoorwaarden;
c. het nog af te lossen bedrag per geldlening;
d. de in dat begrotingsjaar voorgenomen aflossingen van geldleningen van het land.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen geldleningen die zijn aangegaan voor 1 maart 2020, de geldleningen die aangegaan zijn vanaf 1 maart 2020 in kader van de liquiditeitssteun verstrekt door Nederland, de geldleningen die Aruba is aangegaan vanaf 1 maart 2020 met andere partijen en geldleningen die Aruba is aangegaan vanaf de inwerkingtreding van deze wet.
6. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kan, in het geval van een situatie als bedoeld in artikel 25, eerste lid, het jaartal worden gewijzigd in het eerste lid, onder c. Bij de voorbereiding van de algemene maatregel van rijksbestuur betrekt Onze Minister Onze Minister van Financiën van Aruba.
7. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de begrotingsregels of kunnen de percentages en jaartallen worden gewijzigd, bedoeld in het tweede lid. Bij de voorbereiding van de algemene maatregel van rijksbestuur betrekt Onze Minister Onze Minister van Financiën van Aruba.
1. Indien zwaarwegende economische omstandigheden daartoe noodzaken kan Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, de raad van ministers van het Koninkrijk verzoeken om in het lopende begrotingsjaar niet te hoeven voldoen aan de normen, bedoeld in artikel 15, eerste lid.
2. Het verzoek van Onze Minister van Financiën van Aruba bevat in elk geval:
a. een motivering waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van zwaarwegende economische omstandigheden op basis van gezaghebbende objectieve informatie, almede welke afwijking van de normen volgens Onze Minister van Financiën van Aruba nodig is;
b. het pakket van maatregelen met een toereikende toelichting om de afwijking te compenseren binnen maximaal vijf jaar na afloop van deze zwaarwegende economische omstandigheden.
3. Het college adviseert de raad van ministers van het Koninkrijk over het verzoek. Het advies bevat in ieder geval een beoordeling van de motivering dat er sprake is van zwaarwegende economische omstandigheden en van het pakket van maatregelen ter compensatie van de afwijking. Daarnaast adviseert het college over de ten hoogste toegestane mate van afwijking van de normen, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, en over de termijn waarbinnen Aruba de afwijking zal compenseren.
4. Op basis van het advies, bedoeld in het derde lid, beslist de raad van ministers van het Koninkrijk omtrent de instemming aan Aruba om niet te hoeven voldoen aan de normen, bedoeld in artikel 15, eerste lid. Bij de beslissing tot instemming bepaalt de raad van ministers van het Koninkrijk de ten hoogste toegestane mate van afwijking van de normen, bedoeld in artikel 15, eerste lid, en de termijn waarbinnen Aruba de afwijking van deze norm zal compenseren.
5. Indien de raad van ministers van het Koninkrijk heeft ingestemd met het verzoek van Onze Minister van Financiën van Aruba, bedoeld in het eerste lid, worden de maatregelen ter compensatie van de toegestane afwijking door middel van een wijziging van de begroting in de begroting en de meerjarenbegroting van het lopende begrotingsjaar opgenomen en in de begroting van de daaropvolgende jaren meegenomen.
6. Indien het college vaststelt dat Aruba niet voldoet aan de toegestane afwijking, bedoeld in het vierde lid, adviseert het college hierover overeenkomstig artikel 12, derde lid.
7. Op een advies als bedoeld in het zesde lid, zijn de artikelen 12, vierde en vijfde lid, en 13 van overeenkomstige toepassing.
8. Indien de zwaarwegende economische omstandigheden langer duren dan het in het eerste lid bedoelde begrotingsjaar, kan Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, jaarlijks een verzoek doen om verlenging van de instemming, met een actualisatie van het voorgenomen pakket van maatregelen ter compensatie van de gevraagde afwijking. Op dit verzoek om verlenging van de toestemming zijn het tweede tot en met het zevende lid van overeenkomstige toepassing.
1. Ten laste van Aruba worden slechts geldleningen aangetrokken:
a. om de kapitaaluitgaven voor materiële en immateriële vaste activa te dekken;
b. om aflopende geldleningen af te lossen, met inachtneming van artikel 15, eerste lid, onder d.
2. In de begroting, bedoeld in artikel 15, worden de voornemens tot het aantrekken van geldleningen opgenomen.
3. Van de aangetrokken geldleningen wordt melding gemaakt in de uitvoeringsrapportages, bedoeld in artikel 18.
4. Onze Minister van Financiën van Aruba informeert het college onverwijld, als bij de uitvoering van de begroting de omvang van een geldlening het begrote geldleningbedrag dreigt te overschrijden.
5. Op basis van de voornemens tot het aantrekken van geldleningen, bedoeld in het tweede lid, de meldingen, bedoeld in het derde lid, en de verstrekte informatie, bedoeld in het vierde lid, beoordeelt het college of Aruba voldoet aan de normen, genoemd in artikel 15. Voorgenomen geldleningen die niet voldoen aan de normen, bedoeld in artikel 15, worden niet ten laste van Aruba aangetrokken.
6. Het college beoordeelt tevens of wordt voldaan aan de uitvoering van de verbeteringen van het financieel beheer, voor zover deze betrekking hebben op het aantrekken van geldleningen.
1. Geldleningen worden aangetrokken tegen marktconforme leenvoorwaarden.
2. Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, kan, in overeenstemming met een beslissing daarover van de raad van ministers van het Koninkrijk, geldleningen onder andere leenvoorwaarden dan als bedoeld in het eerste lid, aantrekken.
3. Indien geldleningen ten laste van Aruba worden aangetrokken in het kader van een open biedingprocedure bij de Centrale Bank van Aruba, gebeurt dat aantrekken in overeenstemming met een advies daarover van die Centrale Bank.
4. De Nederlandse Staat heeft een lopende inschrijving op de geldleningen, bedoeld in het derde lid, telkens voor het gevraagde geldleningbedrag, tegen het actuele rendement op staatsleningen van de desbetreffende looptijd, doch uitsluitend voor zover:
a. deze geldleningen worden aangewend om kapitaaluitgaven mee te dekken, en
b. deze geldleningen niet op enigerlei wijze, direct of indirect, strekken tot het herfinancieren van geldleningen die Aruba voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is aangegaan of de herfinanciering van aflopende geldleningen waarmee de kapitaaluitgaven zijn gedekt, bedoeld onder a.
5. Bij een open biedingsproces als bedoeld in het derde lid, hebben bij gelijke geldleningvoorwaarden lokale inschrijvingen voorrang.
6. Indien geldleningen ter dekking van de kapitaaluitgaven ten laste van Aruba onderhands worden aangetrokken, worden telkens naast Nederland ook een of meerdere derde partijen in de gelegenheid gesteld om gelijktijdig een aanbod te doen en wordt er vervolgens aangetrokken daar waar de geldleningvoorwaarden het meest gunstig zijn. Voor de Nederlandse Staat geldt in dit verband het aanbod, bedoeld in het vierde lid. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.
7. Onze Minister van Financiën van Aruba bericht, na overleg met de ministerraad van Aruba, het college over een voornemen tot het onderhands aantrekken van een geldlening, onder bijvoeging van de voorwaarden van de aangeboden geldleningen. Het college adviseert op basis van een onderlinge vergelijking van de geldleningvoorwaarden binnen veertien dagen na ontvangst van dat bericht. Indien Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, afwijkt van het advies van het college, geschiedt dat met een gemotiveerd besluit. Onze Minister van Financiën van Aruba informeert het college over het genomen besluit.
8. Het college kan de raad van ministers van het Koninkrijk, door tussenkomst van Onze Minister, berichten als blijkt dat Onze Minister van Financiën van Aruba afwijkt van het advies, bedoeld in het zevende lid. Bij dat bericht kan het college adviseren tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in het tiende lid. Het college zendt gelijk met het advies een afschrift daarvan aan Onze Minister van Financiën van Aruba en bericht de Staten dat het advies is verzonden.
9. Op een advies, als bedoeld in het achtste lid, kan de raad van ministers van het Koninkrijk concluderen tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba met betrekking tot het onderhands aangaan van geldleningen. Alvorens een voorstel voor een aanwijzing bij de raad van ministers van het Koninkrijk wordt ingediend stelt Onze Minister Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, in de gelegenheid zijn visie te geven.
10. Het geven van de aanwijzing geschiedt bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk.
1. Indien een minister van Aruba nalaat een voorziening ter uitvoering van een beleidsvoornemen te treffen of deze op een zodanig tijdstip vaststelt, implementeert of uitvoert dat de haalbaarheid van de uitgaven- en ontvangstenramingen in gevaar komt, adviseert het college hierover overeenkomstig artikel 12, derde lid.
2. Het college adviseert eveneens overeenkomstig artikel 12, derde lid, indien de Staten niet met een voorgestelde voorziening instemmen of daarmee op een zodanig tijdstip instemmen dat de haalbaarheid van de uitgaven- en ontvangstenramingen in gevaar komt.
3. Op een advies, als bedoeld in het eerste en tweede lid, is artikel 13 van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, zendt uiterlijk zes weken na afloop van ieder kwartaal een uitvoeringsrapportage aan het college en aan de Staten, waarin in ieder geval wordt opgenomen een liquiditeitsplanning en informatie over de uitputting van de begroting en de daarmee samenhangende resterende verplichtingenruimte, over de stand van het financieringssaldo, over eventuele nieuwe beleidsvoornemens met financiële consequenties, over de stand van de aflossingen dan wel de herfinanciering daarvan op de geldleningen in het lopende jaar, over de cumulatieve rentevoordelen als gevolg van aantrekken van geldleningen via Nederland en over mee- en tegenvallers in de uitvoering van de begroting met inachtneming van de begrotingsregels.
2. Het college en Onze Minister van Financiën van Aruba stellen ten behoeve van de uitvoeringsrapportage gezamenlijk een model vast.
3. Indien uit een uitvoeringsrapportage blijkt dat er een lager overschot dan het in artikel 15, eerste lid, onder b, bepaalde minimum dreigt of reeds is gerealiseerd, geeft Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, in die rapportage aan welke maatregelen worden voorgenomen ter voorkoming dan wel compensatie van dat lagere overschot, met dien verstande dat, in het geval toepassing is gegeven aan artikel 15a, de door de raad van ministers van het Koninkrijk toegestane afwijking geldt.
4. Uiterlijk op 31 augustus van ieder jaar verstrekt Onze Minister van Financiën van Aruba een afschrift van de vastgestelde jaarrekening over het voorafgaande jaar aan het college en aan Onze Minister.
5. De jaarrekening van Aruba gaat vergezeld van een goedkeurende controleverklaring van een accountant, waarbij is gecontroleerd op de getrouwheid en de financiële rechtmatigheid van de jaarrekening.
6. Indien de jaarrekening op 31 augustus nog niet is vastgesteld, verstrekt Onze Minister van Financiën van Aruba de in voorbereiding zijnde jaarrekening naar de stand van 31 augustus. Hij verstrekt de bevindingen van de accountant of Algemene Rekenkamer van Aruba en van de Centrale accountantsdienst van Aruba op het ontwerp van de jaarrekening onmiddellijk na de ontvangst van die bevindingen aan het college.
7. Indien uit de vastgestelde jaarrekening blijkt dat niet wordt voldaan aan het in artikel 15, eerste lid, onder b, bepaalde minimum, geeft Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, tegelijk met de jaarrekening van Aruba aan welke maatregelen in het op het verantwoorde jaar volgende jaar worden genomen ter compensatie van de gevolgen voor de schuldpositie van het niet voldoen aan de norm, tenzij de raad van ministers van het Koninkrijk met toepassing van artikel 15a een andere termijn voor het nemen van de compenserende maatregelen heeft bepaald.
8. Het college beoordeelt de voorgenomen maatregelen, bedoeld in het derde en het zevende lid, aan de hand van de normen, genoemd in artikel 15, en zendt Onze Minister van Financiën van Aruba binnen veertien dagen na ontvangst van de betreffende uitvoeringsrapportage of jaarrekening een advies overeenkomstig artikel 12, derde lid.
9. Op een advies als bedoeld in het achtste lid, zijn de artikelen 12, vierde en vijfde lid, en 13 van overeenkomstige toepassing.
1. Indien het college op 31 augustus van enig jaar van Aruba nog geen vastgestelde jaarrekening over het voorgaande jaar heeft ontvangen en er naar zijn oordeel ook geen uitzicht bestaat dat binnen een redelijke termijn alsnog een ontwerp-jaarrekening, respectievelijk een vastgestelde jaarrekening zal worden toegezonden, bericht het college dienaangaande de regering van het Koninkrijk, door tussenkomst van Onze Minister.
2. Een bericht van het college als bedoeld in het eerste lid kan vergezeld gaan van een gemotiveerd advies tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba alsnog een ontwerp-jaarrekening, respectievelijk een vastgestelde jaarrekening ter beoordeling toe te zenden aan het college.
3. Het college zendt gelijk met het advies, bedoeld in het tweede lid, een afschrift daarvan aan de ministerraad van Aruba en bericht de Staten dat het advies is verzonden.
4. Op een advies als bedoeld in het tweede lid kan de raad van ministers van het Koninkrijk concluderen tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba alsnog een ontwerp-jaarrekening, respectievelijk een vastgestelde jaarrekening ter beoordeling toe te zenden aan het college. Artikel 13, vijfde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
5. Het geven van de aanwijzing geschiedt bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk.
1. Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, rapporteert uiterlijk zes weken na afloop van ieder kwartaal aan het college over de uitvoering van de verbeteringen van het financieel beheer en over de stand van zaken van het financieel beheer. Het college en Onze Minister van Financiën van Aruba stellen ten behoeve van die rapportage gezamenlijk een model vast, dat aangeeft over welke onderwerpen gerapporteerd wordt.
2. Het college kan Onze Minister van Financiën van Aruba ter zake van de uitvoering van de verbeteringen van het financieel beheer aanbevelingen geven.
3. Het college kan Onze Minister van Financiën van Aruba aanbevelingen geven op het terrein van het financieel beheer, rekening houdend met de bevindingen van de Centrale accountantsdienst van Aruba en het rapport van de Algemene Rekenkamer van dat land.
4. In de rapportage, bedoeld in het eerste lid, geeft Onze Minister van Financiën van Aruba aan op welke wijze de aanbevelingen, bedoeld in het tweede en derde lid, gevolg krijgen.
1. Een minister van Aruba gaat uitsluitend financiële verplichtingen aan voor zover deze zijn opgenomen in een begroting die niet ingevolge artikel 13 is opgeschort.
2. Een minister van Aruba legt een voornemen tot het aangaan van een financiële verplichting, voor zover het de limieten voor financieel zelfbeheer, zoals die gelden bij de inwerkingtreding van deze wet, te boven gaat, voor advies voor aan een door Onze Minister van Financiën van Aruba aan te wijzen functionaris of, bij diens afwezigheid, aan diens eerste of tweede plaatsvervanger. Een positief advies wordt verleend indien de financiële verplichting voortvloeit uit de uitvoering van de begroting. De in de eerste volzin bedoelde limieten kunnen na overleg met het college gewijzigd worden.
3. Indien een minister van Aruba financiële verplichtingen aangaat zonder of in afwijking van een positief advies als bedoeld in het tweede lid, kan Onze Minister van Financiën van Aruba voorafgaand toezicht instellen op het aangaan van financiële verplichtingen in de zin dat ten laste van de desbetreffende begroting of bepaalde artikelen van die begroting alleen financiële verplichtingen mogen worden aangegaan nadat hij daarmee heeft ingestemd. Gelijk met het instellen van voorafgaand toezicht bericht die minister daarvan aan de Staten met een afschrift aan het college.
4. In de uitvoeringsrapportages, bedoeld in artikel 18, eerste lid, wordt tevens gerapporteerd over de gevallen waarin een minister van Aruba financiële verplichtingen is aangegaan zonder of in afwijking van een positief advies, als bedoeld in het tweede lid, en over de gevallen waarin toepassing is gegeven aan het derde lid.
5. Indien een minister van Aruba financiële verplichtingen aangaat zonder of in afwijking van een positief advies als bedoeld in het tweede lid, en het voorafgaand toezicht door Onze Minister van Financiën van Aruba uitblijft of niet toereikend is, kan het college Onze Minister van Financiën van Aruba adviseren om een beslissing onderscheidenlijk een nadere beslissing te nemen als bedoeld in het derde lid. Het college bericht de Staten dat het advies is verzonden.
6. Indien na het in het vijfde lid bedoelde advies blijkt dat het toezicht door Onze Minister van Financiën van Aruba nog steeds uitblijft dan wel niet toereikend is, kan het college dat berichten aan de raad van ministers van het Koninkrijk, door tussenkomst van Onze Minister. Bij dat bericht kan het college adviseren tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in het zevende lid. Gelijk met dat advies zendt het college een afschrift daarvan aan Onze Minister van Financiën van Aruba en bericht het college de Staten dat het advies is verzonden.
7. Op een advies als bedoeld in het zesde lid, kan de raad van ministers van het Koninkrijk concluderen tot het geven van een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba dat ten laste van de desbetreffende begroting of bepaalde artikelen van die begroting geen financiële verplichtingen mogen worden aangegaan voordat het college daarmee heeft ingestemd. Alvorens een voorstel voor een aanwijzing aan Onze Minister van Financiën van Aruba bij de raad van ministers van het Koninkrijk wordt ingediend stelt Onze Minister Onze Minister van Financiën, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, in de gelegenheid zijn visie te geven.
8. De aanwijzing geschiedt bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk.
9. De instemming, bedoeld in het derde lid, en die, bedoeld in het zevende lid, worden verleend als de desbetreffende financiële verplichting voldoet aan het eerste lid.
10. In geval van het aangaan van financiële verplichtingen en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen waartoe door de Staten is besloten, is dit artikel van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Minister van Financiën van Aruba houdt een register bij van de namen en functies van de personen die gemachtigd zijn tot het verrichten namens Aruba van privaatrechtelijke rechtshandelingen die voortvloeien uit een besluit tot het aangaan van financiële verplichtingen. Daarbij geeft hij tevens aan voor welke rechtshandelingen en tot welke bedragen die personen gemachtigd zijn. Hij maakt dit register bekend na elke wijziging, maar in ieder geval elke zes maanden. Bekendmaking geschiedt op de website van Aruba.
2. Indien toepassing is gegeven aan artikel 21, zevende lid, wordt, na inwerkingtreding van een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 21, achtste lid, in het register bij de desbetreffende personen aangetekend dat voor het aangaan van verplichtingen de voorafgaande instemming van het college is vereist.
3. Privaatrechtelijke rechtshandelingen betreffende het aangaan van financiële verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, zijn nietig, indien zij zijn aangegaan door personen die daartoe blijkens het register, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet of onvoldoende gemachtigd zijn.
4. In afwijking van het derde lid is een rechtshandeling als bedoeld in dat lid wel rechtsgeldig als de bevoegdheid tot het aangaan van de verplichting blijkt uit een ten behoeve van die rechtshandeling verstrekte schriftelijke machtiging van Onze Minister van Financiën van Aruba. Deze machtiging wordt slechts in incidentele gevallen verstrekt.
5. Onze Minister van Financiën van Aruba verstrekt kopieën van de in het vierde lid bedoelde machtigingen aan het college.
6. Het college kan Onze Minister van Financiën van Aruba aanbevelingen geven ter zake van de wijze waarop het beheer wordt gevoerd van het register, bedoeld in het eerste lid.
1. Onze Minister en Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen de ministerraad van Aruba, wijzen tweejaarlijks gezamenlijk, na advies van het Centraal Bureau Statistiek van Aruba in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek van Nederland, voor 1 april aan welke rechtspersonen met ingang van het volgende begrotingsjaar behoren tot de desbetreffende collectieve sector.
2. Voor de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, is het System of National Accounts van de Verenigde Naties leidend.
3. Onze Minister van Financiën van Aruba stelt de betrokken rechtspersonen schriftelijk in kennis van de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid.
4. Onze Minister van Financiën van Aruba rapporteert jaarlijks voor 1 april aan het college over de voorlopige jaarcijfers over het voorgaande kalenderjaar van de desbetreffende collectieve sector.
1. Het Centraal Bureau Statistiek van Aruba rapporteert aan Onze Minister van Financiën van Aruba uiterlijk op 1 september over de uitgaven-, ontvangsten-, financieringssaldi- en schuldcijfers van het voorafgaande jaar van de betrokken collectieve sector. Daarbij zijn de definities van het System of National Accounts leidend. Het Centraal Bureau voor de Statistiek van Nederland adviseert het Centraal Bureau Statistiek van Aruba.
2. Onze Minister van Financiën van Aruba zendt de rapportage, bedoeld in het eerste lid, binnen twee weken naar het college. Indien uit die rapportage blijkt dat een lager overschot resulteert dan het in artikel 15, eerste lid, onder b, bedoelde overschot, bericht Onze minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, het college gelijktijdig met toezending van de rapportage over het beleid dat zal worden gevoerd ter compensatie van de gevolgen voor de schuldpositie vanwege het niet voldoen aan de norm. In het geval toepassing aan artikel 15a is gegeven, wordt dat in de rapportage vermeld en daarmee rekening gehouden.
3. Indien na kennisneming van de rapportage, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van het college Onze Minister van Financiën van Aruba niet of niet voldoende compensatie aandraagt, doet het college binnen veertien dagen na ontvangst van de rapportage aan Onze Minister van Financiën van Aruba aanbevelingen over de te nemen maatregelen ter compensatie van de gevolgen voor de schuldpositie vanwege het niet voldoen aan de norm, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder b.
4. Indien na ten minste veertien dagen na het doen van de aanbevelingen, bedoeld in het derde lid, naar het oordeel van het college sprake blijft van een dreiging van onvoldoende compensatie bericht het college na afloop van die periode dienaangaande de raad van ministers van het Koninkrijk door tussenkomst van Onze Minister.
5. Op het bericht, bedoeld in het vierde lid, is artikel 13, tweede, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
1. Indien dit nodig is in verband met het herstel van schade veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen, waaronder natuurrampen, kan Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, de Staten en vervolgens in overeenstemming met een beslissing daarover van de raad van ministers van het Koninkrijk, besluiten af te wijken van de in het vierde lid genoemde bepalingen.
2. Indien in spoedeisende gevallen een beslissing van de raad van ministers van het Koninkrijk niet kan worden afgewacht, kan Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, de Staten en met de voorzitter van de raad van ministers van het Koninkrijk verplichtingen aangaan die niet voortvloeien uit de uitvoering van de begroting.
3. Indien geen contact mogelijk is met de voorzitter van de raad van ministers van het Koninkrijk kan Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba en met de Staten de noodzakelijke maatregelen treffen die kunnen leiden tot een afwijking van de normen, bedoeld in artikel 15.
4. Bij de beslissing van de raad van ministers van het Koninkrijk, bedoeld in het eerste lid:
a. wordt, na advisering door het college, de ten hoogste toegestane mate van afwijking van de normen, bedoeld in artikel 15, vastgesteld;
b. kan tevens, na advisering door het college:
1°. uitstel worden verleend van de verplichtingen in artikel 18, derde en zevende lid, en artikel 24, tweede lid;
2°. een termijn worden bepaald wanneer de maatregelen ter compensatie van de afwijkingen van de normen zijn getroffen;
3°. worden afgeweken van artikel 16;
4°. worden afgeweken van artikel 16a, in het geval voornemens bestaan om geldleningen aan te trekken bij de Nederlandse Staat;
5°. hieraan andere voorschriften verbinden ten behoeve van duurzaam begrotingsbeleid.
1. Tegen een koninklijk besluit als bedoeld in deze wet, houdende een of meer aanwijzingen, staat voor Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van dat land, gedurende dertig dagen na verzending van het besluit beroep open bij Ons. De Raad van State van het Koninkrijk is belast met het voorbereiden van het ontwerp-besluit inzake de beslissing op het beroep. Ons besluit wordt in het Afkondigingsblad van Aruba bekend gemaakt en ter kennis van Onze Minister van Financiën van Aruba en de Staten gebracht.
2. De Raad van State van het Koninkrijk kan bij de voorbereiding van het ontwerp-besluit, bedoeld in het eerste lid, belanghebbenden, getuigen, deskundigen en tolken oproepen om tijdens het onderzoek ter zitting te worden gehoord. De Raad van State van het Koninkrijk stelt in ieder geval Onze Minister van Financiën van Aruba en, zo de Raad van State van het Koninkrijk dat wenselijk acht, andere ministers van dat land in de gelegenheid te worden gehoord.
3. Artikel 45 van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21, 8:24, 8:25, 8:27 tot en met 8:29, 8:31, 8:32, 8:33 tot en met 8:36, eerste lid, 8:39, 8:50, 8:61 en 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Ambtsberichten en andere door Onze Minister aangewezen stukken zijn niet openbaar.
5. Het ontwerp-besluit inzake de beslissing op het beroep, bedoeld in het eerste lid, is niet openbaar.
6. Artikel 27d van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing. Het onderzoek ter zitting is openbaar.
7. Het beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht.
8. De Raad van State van het Koninkrijk kan een procesreglement vaststellen voor de behandeling van het beroep, bedoeld in het eerste lid, en van het verzoek om een voorlopige voorziening, bedoeld in artikel 27.
9. Binnen twee maanden na ontvangst van het ontwerp-besluit kan Onze Minister, met vermelding van de gerezen bedenkingen, de Raad van State van het Koninkrijk verzoeken zijn ontwerp in nadere overweging te nemen. In het kader van die nadere overweging stelt de Raad van State van het Koninkrijk opnieuw Onze Minister van Financiën van Aruba en, zo de Raad van State van het Koninkrijk dat wenselijk acht, andere ministers van dat land in de gelegenheid te worden gehoord.
10. Ons besluit wijkt niet af van het ontwerp of, indien daarvan sprake is, het nader ontwerp, voor zover het advies van de Raad van State van het Koninkrijk uitsluitend is gebaseerd op rechtmatigheidsgronden, en voor het overige uitsluitend indien zeer zwaarwegende, op het in deze wet geregelde toezicht betrekking hebbende gronden daartoe aanleiding geven. Indien Ons besluit afwijkt van het ontwerp of het nader ontwerp wordt het in het Staatsblad geplaatst met een rapport van Onze Minister. Dit rapport bevat in ieder geval de argumenten op grond waarvan wordt voorgesteld af te wijken van het ontwerp respectievelijk het nader ontwerp, alsmede het ontwerp zelf en indien daarvan sprake is, het nader ontwerp.
11. Ons besluit wijkt voorts niet af van het ontwerp dan na toepassing van het negende lid, eerste volzin. Indien niet binnen twee maanden een verzoek als bedoeld in de eerste volzin van het negende lid is gedaan, beslissen Wij zo spoedig mogelijk overeenkomstig het ontwerp van de Raad van State van het Koninkrijk.
12. Wij beslissen na ontvangst van het nader ontwerp zo spoedig mogelijk omtrent het nader ontwerp van de Raad van State van het Koninkrijk.
13. Besluiten van Onze Minister op grond van deze wet zijn niet vatbaar voor beroep bij de administratieve rechter op grond van de landsverordening van Aruba die de administratieve rechtspraak regelt of de Algemene wet bestuursrecht. Dit geldt eveneens voor Ons besluit als bedoeld in het eerste lid.
1. Indien op grond van artikel 26, eerste lid, tegen een besluit beroep is ingesteld, kan een daartoe door de Vicepresident van de Raad van State aangewezen staatsraad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Een verzoek om voorlopige voorziening kan worden gedaan door Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba.
3. Artikel 45 van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21, 8:68, 8:72, vijfde lid, en 8:83, eerste, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
5. De staatsraad, bedoeld in het eerste lid, doet zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak.
6. De uitspraak strekt tot:
a. onbevoegdheid van de staatsraad, bedoeld in het eerste lid,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c. afwijzing van het verzoek, of
d. gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.
7. De staatsraad, bedoeld in het eerste lid, kan de voorlopige voorziening, op verzoek en ambtshalve, opheffen of wijzigen, nadat hij partijen heeft gehoord, althans behoorlijk heeft opgeroepen. De artikelen 6:4, derde lid, 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21 en 8:83 eerste, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
8. De voorlopige voorziening vervalt, zodra door Ons is beslist, voor zover daarvoor in Ons besluit geen ander tijdstip is aangegeven.
Aruba heeft regelgeving die voldoet aan internationaal aanvaarde normen op het gebied van:
a. procedures voor vervreemding en verkrijging van aandelen in rechtspersonen door Aruba,
b. richtlijnen voor het dividendbeleid van rechtspersonen waarin Aruba deelneemt, en
c. procedures en eisen rond de benoeming en het ontslag van bestuurders van rechtspersonen waarin Aruba deelneemt.
1. Aruba gaat geen nieuwe financiële publiek-private samenwerkingsverplichtingen aan, tenzij de raad van ministers van het Koninkrijk op verzoek van Onze Minister van Financiën van Aruba, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad van Aruba, hiermee voorafgaand heeft ingestemd.
2. Het verzoek van Onze Minister van Financiën van Aruba bevat in elk geval:
a. een risicoparagraaf waarin de publiek-private samenwerking gepaard gaande risico’s zijn beschreven;
b. de reserveringen die zullen worden of zijn getroffen in verband met de risico’s.
3. Het college adviseert de raad van ministers van het Koninkrijk over het verzoek van Onze Minister van Financiën van Aruba.
4. Publiek-private samenwerkingen worden opgenomen op de balans van Aruba.
5. Bestaande samenwerkingsconstructies worden overeenkomstig in de begroting verwerkt.
In afwijking van artikel 18, vijfde lid:
a. is de verplichting in dit artikellid niet van toepassing over de boekjaren 2021 en 2022;
b. geldt voor de boekjaren 2023 tot en met 2025 dat de jaarrekening vergezeld gaat van een accountantsverklaring met beperking.
1. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze wet zendt Onze Minister van Financiën van Aruba aan het college een afschrift van de begroting die ziet op het jaar waarin die inwerkingtreding geschiedt.
2. Het college beoordeelt de begroting, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de beoordeling bedoeld in artikel 12, tweede lid, en rapporteert uiterlijk vier weken na ontvangst van die begroting aan Onze Minister van Financiën van Aruba overeenkomstig artikel 12, tweede lid. Artikel 12, derde tot en met vijfde lid, en artikel 13 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De bepalingen van deze wet zijn voor zover mogelijk op de begroting, bedoeld in het eerste lid, van toepassing, met dien verstande dat voor het financieringssaldo van ten minste 1%, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder b, voor de begroting, bedoeld in het eerste lid, wordt gelezen een financieringssaldo van ten minste 0%.
1. De uitgaven en ontvangsten samenhangende met het verstrekken van geldleningen als bedoeld in artikel 16 door de Staat der Nederlanden aan Aruba komen ten laste respectievelijk ten gunste van de begroting van Onze Minister.
2. De valutarisico’s samenhangende met het verstrekken van geldleningen als bedoeld in artikel 16 door de Staat der Nederlanden aan Aruba komen ten laste respectievelijk ten gunste van de begroting van Onze Minister.
Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van het college wordt in het bestuursreglement, bedoeld in artikel 5, eerste lid, geregeld. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van het college bewaard in het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De bescheiden worden in afschrift ter beschikking gesteld aan Aruba.
1. Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze rijkswet aan de vertegenwoordigende lichamen Aruba en Nederland een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze rijkswet in de praktijk.
2. Met het oog op dit verslag stelt Onze Minister, in overeenstemming met de raad van ministers van het Koninkrijk, uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van deze termijn een evaluatiecommissie in.
3. De evaluatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke leden die op grond van deskundigheid en volgens de volgende procedure worden benoemd:
a. de voorzitter in overeenstemming met Onze Minister van Financiën van Aruba;
b. een lid in overeenstemming met Onze Minister van Financiën van Aruba;
c. een lid, aan te wijzen door Onze Minister.
4. De evaluatiecommissie kan zich ter uitvoering van haar werkzaamheden laten ondersteunen.
5. De evaluatiecommissie brengt uiterlijk drie maanden nadat deze is ingesteld, door tussenkomst van Onze Minister, verslag uit aan de raad van ministers van het Koninkrijk.
6. Het verslag van de evaluatiecommissie bevat in ieder geval:
a. een oordeel over de vraag of en zo ja, in hoeverre Aruba voldoet aan de normen, genoemd in artikel 15 en de bijdrage die het in deze rijkswet ingestelde financieel toezicht daaraan levert;
b. een oordeel of er sprake is van niet aan Aruba te wijten omstandigheden, waaronder die genoemd in artikel 25, die het voldoen aan de normen, genoemd in artikel 15, in de weg hebben gestaan;
c. een aanbeveling over het tijdstip van de volgende evaluatie;
d. zo nodig, met het oog op een optimale uitvoering van deze wet, aanbevelingen aan Aruba met betrekking tot het krachtens deze wet uit te oefenen toezicht.
7. Artikel 8 is ten aanzien van de evaluatiecommissie van overeenkomstige toepassing.
8. De raad van ministers van het Koninkrijk kan na de periode van drie jaar, bedoeld in het eerste lid, besluiten tot het laten opstellen van een verslag als bedoeld in het eerste lid. Het eerste tot en met zevende lid zijn van toepassing, indien het verslag is opgesteld.
De personen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet zijn benoemd als lid van het College Aruba financieel toezicht blijven lid gedurende de resterende termijn van hun benoeming, met dien verstande dat een eventuele herbenoeming wordt beheerst door de bepalingen van deze Rijkswet.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet vervalt op een bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk, te bepalen tijdstip. Dit tijdstip is het tijdstip met ingang waarvan Aruba:
a. gedurende de laatste drie achtereenvolgende jaren voldoet aan de normen, genoemd in artikel 15, met uitzondering van de norm, genoemd in artikel 15, eerste lid, onder c, en beschikt over een goedkeurende accountantsverklaring over de jaarrekeningen over die jaren, in de vorm van een controleverklaring, van een externe, in overeenstemming met het college aangewezen, accountant;
b. met betrekking tot de norm in artikel 15, eerste lid, onder c, een schuldquote van de collectieve sector heeft die gedurende de laatste vijf achtereenvolgende jaren minimaal een lineaire daling heeft laten zien richting 50% per 2040, en beschikt over een goedkeurende accountantsverklaring in de vorm van een controleverklaring, van een externe, in overeenstemming met het college aangewezen, accountant;
c. in de Staatsregeling van Aruba een bepaling heeft opgenomen dat bij landsverordening, waarbij de Staten een zodanige ontwerp-landsverordening niet kunnen goedkeuren of niet kunnen besluiten tot voordracht van een zodanige ontwerp-landsverordening dan met twee derden der uitgebrachte stemmen, in elk geval begrotingsnormen en begrotingsregels worden opgenomen;
d. de landsverordening waarmee uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde onder c, in werking heeft laten treden, waarin onder meer de volgende normen zijn opgenomen:
1°. de in de begroting en de meerjarenbegroting opgenomen uitgaven op de gewone dienst worden ten minste gedekt door de ter dekking van die uitgaven opgenomen middelen en de opgenomen kapitaaluitgaven worden ten minste gedekt door de ter dekking van die uitgaven opgenomen middelen, rekening houdend met de verwachte ontvangsten uit geldleningen;
2°. de schuldquote mag vanaf 2040 maximaal 50% van het bruto binnenlands product bedragen;
3°. het financieringssaldo van de collectieve sector bedraagt bij een schuldquote hoger dan 40% van het bruto binnenlands product structureel een overschot van minimaal 1% van het bruto binnenlands product;
4°. het financieringssaldo van de collectieve sector bedraagt bij een schuldquote gelijk of lager dan 40% van het bruto binnenlands product ten minste 0% van het bruto binnenlands product;
5°. de bij of krachtens deze wet vastgestelde begrotingsregels;
e. een door de Staten van Aruba en de Staten-Generaal goedgekeurde onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden met Nederland heeft getroffen, waarin afspraken zijn gemaakt over de langdurige handhaving van de normen en begrotingsregels in de landsverordening, bedoeld onder d;
f. binnen het Arubaanse staatsbestel een orgaan heeft ingesteld met taken en bevoegdheden die gelijkwaardig zijn aan de taken en bevoegdheden van het college, met uitzondering van de advisering aan de raad van ministers van het Koninkrijk, en de wetgeving waarbij deze instelling wordt verwezenlijkt, in werking is getreden.
Lasten en bevelen dat deze Rijkswet in het Staatsblad en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Financiën,