Ontvangen 24 mei 2022
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel XL wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel XLa1
De Wet uitbreiding slachtofferrechten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt na onderdeel R een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ra
In artikel 6:4:2, zevende lid, wordt «misdrijf» vervangen door «strafbaar feit».
B
Artikel II, onderdeel A, vervalt.
B
In Artikel XLIII worden na onderdeel AA twee onderdelen ingevoegd, luidende:
AAa
Aan artikel 6:6:23, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Artikel 6:3:1, tweede lid, is van toepassing.
AAb
Na artikel 6:6:23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6:6:23a1
De rechter kan de inhoud van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, bedoeld in artikel 38v, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, wijzigen.
Met deze nota van wijziging worden aan het wetsvoorstel enkele wijzigingen van beperkte omvang toegevoegd die betrekking hebben op de Wet uitbreiding slachtofferrechten en het Wetboek van Strafvordering. De wijzigingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Onderdeel A
De Wet uitbreiding slachtofferrechten (hierna: WUS) bevat een wijziging van artikel 36f, zevende lid, eerste zin, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82) en van de Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2019, 504) op 1 januari 2020 is artikel 36f Sr aangepast. Bij deze aanpassing is het zevende lid van artikel 36f Sr komen te vervallen en is de inhoud van dit lid ondergebracht in artikel 6:4:2, zevende lid, Sv. Omdat deze wijzigingen plaatsvonden voor de inwerkingtreding van de WUS, heeft dit tot gevolg dat de in de WUS vervatte wijziging van artikel 36f, zevende lid, wetstechnisch niet kan worden doorgevoerd. Dit wordt gerepareerd door in de WUS een wijziging van artikel 6:4:2 Sv in te voegen, die inhoudelijk gelijk is aan de oorspronkelijke wijziging van artikel 36f, zevende lid, Sr. Hierdoor kan de oorspronkelijke wijziging die de WUS aanbrengt in artikel 36f Sr komen te vervallen. De onderhavige wijziging is inhoudelijk reeds toegelicht in de memorie van toelichting bij de WUS (Kamerstukken II 2019/20, 35 349, nr. 3, p. 23).
Onderdeel B
Hiermee worden twee wijzigingsonderdelen toegevoegd aan artikel XLIII van het wetsvoorstel, dat wijzigingen bevat van het Wetboek van Strafvordering. De nieuwe wijzigingsonderdelen worden hieronder toegelicht.
Onderdeel AAa
Een taakstraf moet binnen een bepaalde termijn worden uitgevoerd. Voor volwassenen bedraagt de uitvoeringstermijn achttien maanden (bij een vonnis) of negen maanden (bij een strafbeschikking). Ook voor jeugdigen is de uitvoeringstermijn achttien maanden (bij een taakstraf van meer dan honderd uur) of negen maanden (bij een taakstraf van maximaal honderd uur). Zie de artikelen 6:3:1, eerste lid, en 6:3:8 Sv. Voor zowel volwassenen als jeugdigen geldt dat de uitvoeringstermijn niet loopt gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen of daarvan ongeoorloofd afwezig is (artikel 6:3:1, tweede lid, Sv).
Indien de veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf, geen medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit of de taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, bepaalt het openbaar ministerie of vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie wordt toegepast (artikelen 6:3:3, eerste lid, Sv en 6:3:10, eerste lid, Sv). Tegen een dergelijke «omzettingsbeslissing» kan de veroordeelde een bezwaarschrift indienen bij de rechter (artikel 6:6:23, eerste lid, Sv). Verklaart de rechter het bezwaarschrift gegrond, dan stelt hij een nieuwe termijn waarbinnen (het restant van) de taakstraf moet worden verricht (artikel 6:6:23, tweede lid, Sv).
In de praktijk is onduidelijkheid gerezen over de vraag of de schorsingsbepaling van artikel 6:3:1, tweede lid, Sv ook geldt bij een door de rechter gestelde termijn. Dat is inderdaad het geval; de wet maakt geen onderscheid tussen de oorspronkelijke uitvoeringstermijn en de door de rechter gestelde termijn. In beide gevallen gaat het om «de termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht», zoals artikel 6:3:1 Sv het verwoordt. Met de voorgestelde aanvulling van artikel 6:6:23, tweede lid, Sv wordt dit buiten twijfel gesteld.
Onderdeel AAb
Op grond van het voorgestelde artikel 6:6:23a1 Sv kan de rechter een opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudelijk wijzigen gedurende de looptijd van die maatregel. Een wijziging van de inhoud van de maatregel is bijvoorbeeld aangewezen in het geval dat de veroordeelde zich niet mag bevinden in de buurt van het woonadres van het slachtoffer (locatieverbod), en het slachtoffer gedurende de looptijd van de maatregel verhuist. Door wijziging van de maatregel kan rekening worden gehouden met het nieuwe adres of de nieuwe woonplaats van het slachtoffer. Een wijziging van de maatregel is ook denkbaar bij de andere modaliteiten van de maatregel, zoals bij het locatiegebod of bij het intensiveren of afbouwen van de meldplicht.
Met het voorgestelde artikel 6:6:23a1 Sv wordt aangesloten bij de reeds bestaande regeling die het mogelijk maakt de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, bedoeld in artikel 38z Sr, te wijzigen (artikel 6:6:23d Sv). Net als bij die maatregel kan de rechter de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid wijzigen op vordering van de officier van justitie, op verzoek van de veroordeelde, of ambtshalve (artikel 6:6:1, eerste lid, Sv).
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yesilgöz-Zegerius