Vastgesteld 17 januari 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
ALGEMEEN DEEL
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het zelfstandig strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen (hierna: het wetsvoorstel). Voornoemde leden zijn verheugd dat het voorliggende wetsvoorstel ter uitvoering van de motie van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 190) door de regering is voorbereid en uiteindelijk in december 2021 bij de Kamer is ingediend. Deze leden steunen dit wetsvoorstel, omdat een breed scala aan voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik van een kind, zelfstandig strafbaar worden gesteld. Hieronder vallen gedragingen als het (online) verspreiden, verwerven of in bezit hebben van instructief materiaal tot het plegen van kindermisbruik, zoals pedohandboeken. De leden van de VVD-fractie achten het cruciaal dat alles op alles wordt gezet om seksueel kindermisbruik tegen te gaan en zij zijn van mening dat de ernst van het circuleren van instructies om kinderen seksueel te misbruiken niet moet worden onderschat. Handleidingen over het seksueel misbruiken van kinderen zijn abject en het verwerven, bezit of verspreiden ervan moet zo snel mogelijk zelfstandig strafbaar worden gesteld. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de regering.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij onderschrijven volledig het doel van het wetsvoorstel een krachtig signaal af te geven over de strafwaardigheid van het verwerven, in bezit hebben en anderen bijbrengen van instructies gericht op seksueel misbruik van kinderen. Online misbruik van kinderen is uiterst verwerpelijk, schadelijk en onaanvaardbaar. Dit moet worden bestreden en het strafbaar stellen van specifieke delicten kan daaraan bijdragen. Deze leden staan dan ook geheel achter het doel dat de regering met dit wetsvoorstel wil bereiken. Zij hebben evenwel nog enkele vragen over de uitvoering.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat ziet op het zelfstandig strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen. Dit wetsvoorstel is een uitwerking van de in 2020 aangenomen motie van het lid van Wijngaarden c.s. die de regering opriep te komen met een wetsvoorstel dat het in bezit hebben van teksten met advies en/of richtlijnen over het seksueel misbruiken van kinderen expliciet strafbaar zou stellen. De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel aandachtig gelezen en maken graag gebruik van de mogelijkheid enkele vragen te stellen aan de regering over het wetsvoorstel. Deze leden roepen in herinnering dat dit wetsvoorstel het gevolg is van de ophef die een aantal jaren geleden ontstond rondom het bestaan en rondgaan van wat in de media een «pedohandboek» werd genoemd: een document dat tot in detail beschrijft hoe iemand het beste kinderen seksueel kan misbruiken. Het is deze leden ter ore gekomen dat het gebruik van de term «pedohandboek» als onnodig stigmatiserend kan worden opgevat. In het vervolg van deze inbreng zullen deze leden dan ook spreken van «instructief materiaal voor misbruik van kinderen».
De leden van de SP-fractie vinden het een zorgwekkende ontwikkeling dat documenten met instructief materiaal voor misbruik van kinderen in circulatie zijn en sluiten zich aan bij de conclusies van onderzoekers dat de inhoud van deze documenten, in combinatie met het feit dat zij volledig anoniem kunnen worden verkregen, gevaarlijk is, doordat het ongewenst seksueel gedrag bemoedigt en mogelijk zelfs seksueel misbruik van kinderen normaliseert. Deze ontwikkeling moet absoluut worden tegengegaan.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel, waarin kort gezegd voorbereidingshandelingen voor het begaan van seksueel kindermisbruik strafbaar worden gesteld. Deze leden danken de regering voor de uitvoering van de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid van Wijngaarden c.s. die ertoe oproept het in bezit hebben van teksten strafbaar te stellen, die bekend staan als het pedohandboek. Deze leden delen de zorgen over de indicaties voor het bestaande wijdverbreide, in de praktijk veel voorkomend verschijnsel dat handleidingen voor kindermisbruik online circuleren. Een expliciet signaal van de strafwetgever lijkt geïndiceerd. Deze leden hebben nog wel een enkele vraag.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming het voorliggende wetsvoorstel gelezen. Deze leden spreken hun grote zorg uit over het bestaan en de verspreiding van documenten met daarin instructies gericht op seksueel misbruik van kinderen. Wel hebben deze leden de behoefte aan het stellen van enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de noodzaak seksueel misbruik met kinderen tegen te gaan en waarderen het krachtige signaal dat dit wetsvoorstel afgeeft over de strafwaardigheid van het verwerven, in bezit hebben en anderen bijbrengen van instructies gericht op seksueel misbruik van kinderen, alsmede het daarbij voorkomen dat sporen van misbruik achterblijven. Deze leden hebben nog enkele vragen over de inhoud en vorm van het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of de huidige voorgestelde wettekst voldoende afbakening biedt. Nu wordt gekozen voor de constructie de voorbereiding van seksueel kindermisbruik via onder meer bedoelde handleidingen strafbaar te stellen. In de memorie van toelichting geeft de regering aan wat onder het bereik van de strafbaarstelling valt. Waarom is gekozen voor een algemene strafbaarstelling van deze voorbereidingshandelingen en niet, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) voorstelt, voor een strafbaarstelling waarbij de handelingen preciezer en concreter worden afgebakend? Graag ontvangen voornoemde leden een reactie van de regering op de veronderstelling van de NOvA dat de Hoge Raad waarschijnlijk zal aanslaan op de vraag welk misdrijf nu precies wordt voorbereid. Onderkent de regering dat uit de bewijsvoering in een concrete strafzaak met voldoende bepaaldheid dient te blijken welk misdadig doel de verdachte voor ogen stond en dat het voorhanden hebben van, in dit geval, bedoelde handleidingen, wellicht niet volstaat? Pleit dat uiteindelijk niet voor het specifieker strafbaar stellen van het maken, verspreiden en voorhanden hebben van al dan niet op het dark web circulerende geschriften of beelden, waarin advies wordt gegeven over het plegen van seksuele misdrijven met kinderen beneden de 16 jaar? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een reactie van de regering hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het wetsvoorstel zelfstandig strafbaar stelt het verschaffen aan zichzelf of een ander van middelen, gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van seksueel misbruik. Zij zien dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan de mede door de ChristenUnie-fractie ingediende motie van Wijngaarden c.s. Zij vragen explicitering of inderdaad het louter beschikken over dergelijke documentatie onder de werking van deze wet valt. Mede naar aanleiding van de consultatiereactie vragen deze leden waarom is gekozen voor zich verschaffen of trachten te verschaffen, in plaats van bijvoorbeeld in bezit hebben. Kan de regering aangeven waarom, zoals ook het Openbaar Ministerie (OM) aangeeft, niet ook het in bezit hebben is genoemd onder artikel 240c? Treedt de regering in gesprek met de hulpverleners die mensen begeleiden met pedofiele gevoelens teneinde misbruik van kinderen te voorkomen, om te borgen dat ook met voorliggend wetsvoorstel hulpverlening doorgang kan vinden? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de afweging is geweest artikel 248 onderdelen a, b, c, d, e, f en artikel 250 Sr niet onder de werking van dit wetsvoorstel te laten vallen. Kan de regering voor ieder van deze artikelen aangeven wat de afweging is geweest?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering in 2020 al heeft aangegeven te onderzoeken of ook bezit, verkoop, en invoer van kindersekspoppen in het kader van voorliggend wetsvoorstel strafbaar zou moeten worden gesteld. Deze leden constateren dat de regering deze keuze niet heeft gemaakt en in plaats daarvan een maand geleden een WODC-onderzoek is gestart naar de eventuele wenselijkheid van een dergelijk verbod. Ook is een verkennend onderzoek gevoerd door de regering naar de wenselijkheid van een dergelijk verbod. Kan de regering het verkennend onderzoek met de Kamer te delen? De voorgenoemde leden vragen voorts naar de voortgang van het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal.
De leden van de SGP-fractie lezen dat onder het bereik van de strafbaarstelling valt, het in bezit hebben van teksten met advies en/of richtlijnen over het seksueel misbruiken van kinderen. Deze leden lezen dat er zo’n twaalf handleidingen online circuleren die circa 100.000 keer zijn uitgewisseld onder (potentiële) kindermisbruikers. Deze leden constateren dat deze uitwisselingen ertoe leiden dat op circa 100.000 pc’s deze handleidingen te vinden zouden moeten zijn en derhalve in bezit zijn van een gebruiker. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij het OM gaat oproepen actief bezitters van deze handleidingen op te sporen, hoe zij dat prioriteert en of daar voldoende capaciteit voor is.
De leden van de SGP-fractie lezen dat er circa twaalf handleidingen op het dark web circuleren waarin wordt beschreven, op bijna pedagogische wijze, hoe men «op jacht» kan gaan naar kinderen, een kind kan verleiden, het vertrouwen van een kind kan winnen en een kind geheimen kan laten bewaren. Ook bevatten de handleidingen beschrijvingen over de wijze waarop met kinderen seksuele handelingen kunnen worden verricht zonder dat er beschadigingen ontstaan en hoe (dna-)sporen kunnen worden vermeden bij seksueel contact. Deze leden constateren dat het goed mogelijk is dat er documenten/boeken circuleren, waarin deze zaken niet als handleiding worden beschreven, maar in romanvorm. Kan de regering aangeven of actief zal worden gezocht naar deze verkapte handleidingen waarin het niet in één oogopslag duidelijk is dat over het aanzetten tot kindermisbruik wordt gesproken, maar tussen de regels door toch een beschrijving van het kindermisbruik bevat en is de regering voornemens om elke (gedrukte) vorm waarin wordt gesproken over kindermisbruik strafbaar te stellen en niet enkel handleidingen als zodanig?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering voornemens is «dit onrechtmatige gebruik van het dark web, met preventieve en repressieve middelen, zoveel mogelijk aan te pakken. Het circuleren en kennisnemen van instructief materiaal met het oog op het plegen van seksueel kindermisbruik moet zoveel mogelijk worden ingedamd.» Deze leden constateren dat handleidingen voor kindermisbruik voornamelijk op het dark web circuleren en vragen de regering hoe zij dit onrechtmatige gebruik van het dark web wil aanpakken. Is het bijvoorbeeld mogelijk het dark web ontoegankelijk(er) te maken zodat verspreiding van kinderpornografisch materiaal en handleidingen tegengegaan kan worden?
De leden van de SGP-fractie lezen dat voorgesteld wordt een nieuw artikel 240c aan het Wetboek van Strafrecht toe te voegen waarin zelfstandig strafbaar wordt gesteld het zich of een ander (opzettelijk) middelen, gelegenheid of inlichtingen verschaffen of trachten te verschaffen, dan wel het zich kennis en vaardigheden verwerven of een ander bijbrengen, tot het plegen van, kort gezegd, seksueel kindermisbruik. Deze leden constateren dat het aantonen van «opzettelijk» in de praktijk tot problemen kan leiden wat betreft de bewijsbeslissing van de rechter waarin wettig en overtuigend bewezen moet worden dat de handleidingen dus opzettelijk moeten worden verschaft. Kan de regering aangeven waar «opzettelijk» op ziet en waarom dit in de strafbaarstelling is opgenomen? De leden van de SGP-fractie vrezen dat deze vernauwing van de strafbaarstelling leidt tot minder veroordeling dan wanneer de strafbaarstelling het opzet niet is vereist. Deze leden pleiten voor een omvangrijkere strafbaarstelling om een groter bereik te bewerkstelligen.
Wat betreft opzet willen de leden van de SGP-fractie aangeven dat de memorie van toelichting voor meerderlei uitleg vatbaar is en dat dit vragen oproept over het bereik van het voorstel. Indien het voorstel opzet vereist op het plegen van een seksueel misdrijf, is het loutere bezit van instructief materiaal immers niet strafbaar op grond van de voorgestelde bepaling. Dat doet afbreuk aan de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel. Deze leden vragen waarom niet is gekozen voor een zelfstandige strafbaarstelling van onder meer het in bezit hebben van instructief materiaal over kindermisbruik om de onduidelijkheid over opzet weg te nemen en het loutere bezit van instructief materiaal onder de reikwijdte van het wetsvoorstel te laten vallen. Deze leden merken op dat voorkomen moet worden dat de toevoeging van opzet leidt tot ernstige bewijsproblemen wanneer uit de toelichting blijkt dat de dader daadwerkelijke kwade intenties had met het materiaal.
De leden van de VVD-fractie constateren met de regering dat de afgelopen jaren een (online) vraag en aanbod omgeving is ontstaan naar instructief materiaal over het seksueel misbruiken van kinderen. Voornoemde leden onderschrijven de stelling van de regering dat specifieke wetgevende maatregelen eraan kunnen bijdragen dit verschijnsel de kop in te drukken. De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat naast instructief materiaal, ook andere verschijningsvormen van seksueel kindermisbruik de laatste jaren zijn toegenomen. Zij wijzen bijvoorbeeld op het fenomeen van kindersekspoppen, die in verschillende landen al strafbaar zijn gesteld. In dat licht bezien vragen deze leden wanneer de regering voornemens is het WODC-onderzoek naar deze strafbaarstelling naar de Kamer te sturen en op welke termijn een wetsvoorstel voor het verbieden van kindersekspoppen naar de Kamer wordt gestuurd. Ook vragen zij de regering of er andere mogelijke strafrechtelijke en strafvorderlijke lacunes zijn die het opsporen en voorkomen van seksueel kindermisbruik belemmeren. Deze leden vragen de regering of in de ons omringende landen meer strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of technische mogelijkheden bestaan om vormen van kindermisbruik te voorkomen en tegen te gaan. Kunnen wij wat betreft de bestrijding van seksueel kindermisbruik wat leren van ons omringende landen?
Ook vragen de leden van de VVD-fractie de regering op welke termijn de wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal, die momenteel aanhangig is bij de Raad van State voor advies, naar verwachting kan worden ingediend bij de Tweede Kamer. Deelt de regering de stelling dat het bestuursrechtelijk instrumentarium om trage en onwillige hostingbedrijven aan te pakken, momenteel tekortschiet en het dus noodzakelijk is dit wetsvoorstel zo snel mogelijk, maar in elk geval in het voorjaar van 2022, in te dienen?
De leden van de D66-fractie lezen dat gedragingen die onder het bereik van artikel 240c Sr vallen, indien de aard van die gedragingen in het concrete geval zich daarvoor lenen, tevens kunnen worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen conform het algemene artikel 46 Sr. Andersom geldt dat niet alle gedragingen die in een verder verwijderd verband staan tot de daadwerkelijke uitvoering van een concreet misdrijf zullen leiden tot strafbaarheid op grond van artikel 46 Sr. In de reactie op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) wordt het fictieve maar niet louter theoretische voorbeeld genoemd van een bellijn waar anoniem naartoe kan worden gebeld voor een gesprek over tips voor het seksueel misbruiken van kinderen. De regering stelt dat deze gedraging niet zonder meer aan te merken is als verspreiden, aanbieden, vervaardigen of verwerven van instructief materiaal dat strafbaar is op grond van artikel 46 Sr. Deze leden vragen de regering waarom dat niet zo is. Heeft de regering nog andere voorbeelden van situaties die wel onder het nieuwe artikel 240c Sr zullen vallen, maar niet onder artikel 46 Sr? Daarnaast maken deze leden zich zorgen over het feit dat veel illegale kindermisbruikcontent in het geheim wordt verspreid via kanalen als Telegram, het dark web, besloten internetfora en besloten whatsapp groepen. Kan de regering garanderen dat al deze communicatiemiddelen, waarvan verspreiders van illegale content momenteel gebruikmaken en de kanalen waarop zij zich bewegen, onder de reikwijdte van het huidige wetsvoorstel vallen?
Voorts lezen de leden van de D66-fractie dat op het plegen van een misdrijf zoals genoemd in artikel 240c Sr een maximumstraf komt van vier jaar. Hoe verhoudt dit zich tot de strafmaatregeling van artikel 46 Sr? Die is minimaal 4 jaar (helft van acht jaar) en kan oplopen tot 15 jaar bij een misdrijf waarop een levenslange gevangenisstraf staat. Waarom is bij de strafmaat van artikel 240 Sr niet aangesloten bij de systematiek van artikel 46 Sr door het strafmaximum van de voorbereidingshandeling gelijk te stellen aan de helft van het strafmaximum dat geldt voor de hoofdstraffen uit de artikelen 244, 245, 242, 243, 246, 247 en 249 Sr?
De leden van de VVD-fractie merken op, dat het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (het Verdrag van Lanzarote) lidstaten onder andere verplicht tot het nemen van preventieve maatregelen tegen seksueel misbruik en seksuele exploitatie van kinderen. Welke preventieve maatregelen tegen seksueel kindermisbruik is de regering voornemens de komende jaren te treffen?
De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in een hoger beschermingsniveau dan de Europese richtlijn voorschrijft. Kan de regering aangeven hoe andere EU-lidstaten hiernaar kijken? Waarom gaan zij niet tot vergelijkbare strafbaarstelling over? Is het niet nodig dat ook andere landen hiertoe overgaan vanwege het online en grensoverschrijdende karakter van de gedragingen die met dit wetsvoorstel strafbaar worden gesteld? Het grootschalige kindermisbruiknetwerk rondom Jӧrg L. dat recent door de Duitse politie is onderzocht en opgespoord toont wel aan hoe relevant dit is als we zien hoeveel Nederlanders hierbij betrokken waren. Kan de regering toezeggen hierover in gesprek te gaan met de bewindspersonen in de ons omringende landen, zoals België en Duitsland?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de internationale dimensie van het onderhavige wetsvoorstel deels voortkomt uit Het Verdrag van Lanzarote en lidstaten ertoe aanzet wetgevende maatregelen te nemen om seksueel kindermisbruik te voorkomen. Hoe kan voorkomen worden dat strafbare feiten volgens artikel 248e Sr wel in andere landen gepleegd kunnen worden of verborgen kunnen blijven via bijvoorbeeld een VPN-verbinding? Deze leden vragen of in andere Europese landen soortgelijke wetgeving geldt en of er ook op Europees niveau gesproken wordt over eenduidige regelgeving op dit punt? Zo nee, kan de regering hierop aansturen?
De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie van het College van Procureurs-generaal dat de politie en het OM wanneer het gaat om de opsporing op het dark web, altijd prioriteren op zaken waarbij een vermoeden van actueel seksueel misbruik van minderjarigen een rol speelt. Deze zaken vergen volgens het College reeds zoveel capaciteit dat geen extra ruimte beschikbaar is afzonderlijke opsporingsonderzoeken te starten naar gebruikers van het dark web die pedohandboeken verspreiden. Deze leden vragen of naar aanleiding van de middelen die zijn beschikbaar gesteld met de motie-Hermans (Kamerstuk 35 925, nr. 13) inmiddels meer capaciteit is vrijgemaakt voor zedenzaken. Hierbij vragen voornoemde leden specifiek of de politie en het OM sinds 2020 inmiddels meer slagkracht hebben en ook daadwerkelijk meer capaciteit hebben voor het online opsporen van strafbare feiten zoals genoemd in het voorgestelde artikel 240c Sr. Welk deel van de middelen van de motie-Hermans en welk deel van de gereserveerde middelen uit het coalitieakkoord worden ingezet voor het vergroten van de slagkracht van politie en OM voor online opsporing van strafbare feiten zoals genoemd in het voorgestelde artikel 240c Sr? Kan de regering tevens een inschatting geven van het aantal keren dat strafvervolging zal worden ingesteld op grond van het nieuwe 240c Sr?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat als het gaat om de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel de praktische mogelijkheden om verdachten te identificeren beperkt zijn. Zij vragen welke mogelijkheden de regering ziet de capaciteit van de politie op dit vlak te versterken. Voorts zien deze leden dat de nationale politie aangeeft geen prioriteit te kunnen geven aan de handhaving van voorliggend wetsvoorstel. Hoewel zij begrip hebben voor de keuze voorrang te geven aan zaken waar sprake is van aantoonbaar seksueel misbruik en slachtofferschap, volgen zij ook de redenatie van de regering dat handhaving van dit wetsartikel slachtofferschap kan voorkomen. Neemt de regering dit element mee in de gesprekken met de politie en het OM?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de mogelijkheden voor burgers om, al dan niet anoniem, melding te doen van een overtreding, bijvoorbeeld wanneer iemand informatie zoals bedoeld in artikel 240c Sr aangeboden krijgt, of hier anderszins mee in aanraking komt. Zijn er naast Meld Misdaad Anoniem ook meer toegespitste mogelijkheden een dergelijke melding te doen?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering verwacht dat de financiële consequenties van dit wetsvoorstel beperkt zullen zijn. Enerzijds bevreemdt dit deze leden, anderzijds begrijpen zij dit wel in het licht van de opmerkingen van de politie en het OM dat zij geen capaciteit hebben en geen prioriteit kunnen geven aan dit wetsvoorstel. Deze leden zouden echter juist dan denken dat de regering met extra geld over de brug komt voor de politie en het OM zodat zij wel werk kunnen maken van deze wet. Waarom doet de regering dat niet? Wil zij eigenlijk wel dat in de praktijk werk gemaakt wordt van de voorgestelde strafbaarstelling? Zo ja, waarom zorgt de regering dan niet voor adequate financiën en schrijft zij dat mochten er toch extra kosten voortvloeien uit deze wet voor de partners in de strafrechtketen, zij deze extra kosten binnen de bestaande financiële kaders moeten zien op te vangen? Graag ontvangen voornoemde leden een reactie van de regering op dit punt.
De leden van de D66-fractie lezen in het advies van de politie dat er niet te hoge verwachtingen moeten zijn bij de effecten van dit wetsvoorstel. Voor zelfstandige onderzoeken die uitsluitend gericht zijn op dit strafbare feit, plegen van voorbereidingshandelingen met het oog op plegen van seksueel misbruik met kinderen, ziet zij weinig ruimte en prioriteit wegens de beperkte capaciteit. Voorbereidingshandelingen zullen dan ook zeer sporadisch aan de orde komen en waarschijnlijk alleen als bijvangst naar voren komen. Het OM concludeert iets vergelijkbaars. De aan het woord zijnde leden achten het tegengaan en opsporen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel kindermisbruik van groot belang en vragen de regering hoe zij op deze bedenkingen van de politie en het OM reflecteert. Hoe gaat de regering bewerkstelligen dat deze instanties wel de capaciteit hebben om ruimte en prioriteit te kunnen geven aan onderzoeken die gericht zijn op het opsporen van dit strafbare feit?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting een duidelijke opsomming van de regering waarmee zij aangeeft dat de huidige artikelen de lading niet dekken. Toch lezen deze leden ook dat het OM zegt juist wél met de huidige artikelen uit de voeten te kunnen komen. Kan de regering uiteenzetten waarom het OM dit dan toch verkeerd ziet en kan zij daarbij ook ingaan op de eerdere stellingname dat het Nederlandse strafrecht voldoende mogelijkheden biedt het verspreiden van teksten met strafbare inhoud uit een dergelijk werk strafrechtelijk aan te pakken?
De leden van de SP-fractie wijzen op het wezenlijke verschil dat bestaat tussen het verspreiden en het in bezit hebben van instructief materiaal voor misbruik van kinderen. Dit wetsvoorstel stelt beiden op dezelfde manier strafbaar. Deze leden wijzen erop dat niet uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het onder zich hebben van dergelijke handleidingen ook daadwerkelijk leidt tot seksueel misbruik. Deze leden benoemen dit, omdat het strafbaar tellen van het louter bezitten van instructief materiaal voor misbruik van kinderen erg dicht in de buurt komt van het strafbaar stellen van gedachten. Een punt waar ook de NOvA op wijst. Kan de regering verduidelijken waarom nu juist ook het louter bezitten van instructief materiaal voor misbruik van kinderen strafbaar gesteld zou moeten worden en waarom dit in de praktijk niet erop neerkomt dat gedachten in plaats van daden bestraft zullen worden? Kan de regering verduidelijken op welke manier dit wetsvoorstel voorkomt dat mensen worden aangehouden, vastgehouden, beschuldigd en wellicht veroordeeld, louter vanwege zaken die zich alleen in hun gedachten en fantasie afspelen?
De bijdrages van de politie en het OM in de consultatieronde roepen bij de leden van de SP-fractie de vraag op of dit wetsvoorstel niet vooral een symbolische waarde heeft in plaats van een praktische. Beide instanties wijzen er namelijk op dat, mede gelet op de beperkte capaciteit die zij beschikbaar hebben, geprioriteerd wordt op zaken waarbij een vermoeden van actueel seksueel misbruik van minderjarigen een rol speelt en dat zij dus niet snel zaken zullen kunnen oppakken waarin louter het bezit over verspreiden van instructief materiaal voor misbruik van kinderen aan de orde is. Eerder zien politie en OM dat deze strafbaarstelling een mogelijke bijvangst zou kunnen zijn bij onderzoeken naar actueel seksueel misbruik. Kan de regering reflecteren op deze analyse van de nationale politie en het OM en daarbij ingaan op de vraag waarom zij denkt dat een strafbaarstelling toch praktische toegevoegde waarde heeft in de situatie dat politie en OM eigenlijk te kennen geven geen onderzoek te kunnen doen, vanwege gebrek aan capaciteit en prioriteit, naar gevallen van verspreiding of het in bezit hebben van instructief materiaal voor misbruik van kinderen?
De leden van de SP-fractie vragen ook in hoeverre de nu voorgestelde strafbaarstelling zal kunnen bijdragen aan het bestaan en de toegankelijkheid van instructief materiaal voor misbruik van kinderen. OM en politie kunnen weliswaar content ontoegankelijk maken op één locatie van het openbare internet dan wel het dark web, maar daarmee is niet gezegd dat deze content niet op een andere locatie gewoon kan voortbestaan. Hoe denkt de regering dit specifieke probleem te kunnen ondervangen? Kunnen websites op het dark web reeds nu al door politie en OM offline gehaald worden als daar instructief materiaal voor misbruik van kinderen aangetroffen wordt of kan dat nog niet en zorgt dit wetsvoorstel er juist voor dat dit in de toekomst wel zou kunnen?
Daar komt nog bij dat het OM aangeeft, dat de praktische mogelijkheden om verdachten op het dark web op te sporen en te vervolgen helaas uiterst beperkt zijn en vaak van toeval afhankelijk zijn om individuen te identificeren. Wat denkt de regering aan dit probleem te doen? Is zij bijvoorbeeld bereid te investeren in de opsporingsdiensten, zodat zij beter dan nu individuen die zich bezighouden met kinderpornografie en seksueel kindermisbruik op het dark web op kunnen sporen? Zo nee, waarom niet? Ook vragen de leden van de SP-fractie naar de omvang van de problematiek die met deze strafbaarstelling samenhangt. Heeft de regering enig zicht op de omvang van het aantal individuen in Nederland dat betrokken is bij het vervaardigen, verspreiden, in bezit hebben, etc. van instructief materiaal voor misbruik van kinderen en in het verlengde daarvan, hoe vaak dit leidt tot daadwerkelijk misbruik?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak adviseert om uitzonderingscategorieën of ontheffingsmogelijkheden in het wetsvoorstel op te nemen, bijvoorbeeld waar sprake is van wetenschappelijke literatuur. Op welke wijze kan hier zorgvuldig mee worden omgegaan?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de politie in het advies aangeeft dat gevallen onder deze strafbaarstelling voornamelijk bijvangst zijn. In de memorie van toelichting wordt echter een grote noodzaak genoemd om voorbereidingshandelingen expliciet strafbaar te stellen. Kan de regering aangeven hoe dit verschil verklaard kan worden? Kan de regering aangeven hoe de politie haar taken zou moeten prioriteren om gevallen onder deze strafbaarstelling op te sporen? Deze leden vrezen dat zonder uitbreiding van de capaciteit van de politie de invoering van deze strafbaarstelling niet zal leiden tot een hogere pakkans. Kan de regering aangeven wat de verwachtingen zijn wat betreft de pakkans nu zij het voornemen heeft deze strafbaarstelling in te voeren?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het OM aangeeft meer capaciteit nodig te hebben en dat het wetsvoorstel voornamelijk symbolisch is om aan te geven dat de overheid hier streng tegen op wil treden. Kan de regering aangeven wat de verwachtingen zijn over het aantal mogelijke opsporingsonderzoeken op basis van dit wetsvoorstel? Kan de regering daarbij aangeven wat de verwachting is op basis van de huidige capaciteit en of de verwachting wat betreft het aantal mogelijke opsporingsonderzoeken toeneemt wanneer deze capaciteit wordt uitgebreid? Zo ja, is de regering voornemens deze capaciteit uit te breiden om het doel en de noodzaak van het wetsvoorstel te onderschrijven?
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (artikel 240c Sr)
De leden van de SGP-fractie lezen dat het voorgestelde artikel 240c Sr strafbaar stelt «het zich of een ander middelen, gelegenheid of inlichtingen (trachten te) verschaffen tot het plegen van een seksueel misdrijf waarbij een kind dat de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt». Deze leden constateren dat wordt gesproken over kinderen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt. Zij constateren ook dat kinderen die zeventien of achttien jaar zijn ook nog zeer kwetsbaar kunnen zijn en dat van tevoren niet altijd kan worden vastgesteld wat de leeftijd van deze kinderen is. Kan de regering aangeven waarom is gekozen voor de leeftijd van zestien jaren en niet achttien jaren, de leeftijd waarop een persoon volwassen wordt?
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels