Vastgesteld 31 januari 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
||
I. |
ALGEMEEN DEEL |
1 |
|
1. |
Inleiding |
1 |
|
2. |
Context van het voorstel en gevolgen voor grondrechten |
3 |
|
3. |
Voorgestelde regeling |
5 |
|
4. |
Consultatie |
10 |
|
5. |
Financiële gevolgen en gevolgen voor organisaties en personen |
10 |
|
6. |
Regeling in Caribisch Nederland |
11 |
|
II. |
ARTIKELSGEWIJS |
12 |
|
Artikel I Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek |
12 |
||
Artikel II Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek |
12 |
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van enige bepalingen in Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van Bonaire, Sint Eustatius en Saba met betrekking tot de keuze van de geslachtsnaam (hierna: het wetsvoorstel). De leden van de vorige VVD-fractie hebben voor de motie van de leden Groothuizen en Bergkamp (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 89) gestemd. De voorgenoemde leden hechten aan keuzevrijheid van ouders en zijn van mening dat het goed is dat het naamrecht bij de tijd wordt gebracht.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat dit wetsvoorstel, na een lange aanloop, nu eindelijk in de Kamer behandeld kan worden. Dit voorstel doet recht aan een lang bestaande en breed gedragen wens vanuit de samenleving om meer vrijheid en gendergelijkheid te realiseren in het naamrecht. De voorgenoemde leden zijn van mening dat personen zoveel mogelijk zelf moeten kunnen beschikken over hun naam. Dit is in lijn met artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op privéleven vastlegt. De beperkingen van deze vrijheid door wensen met betrekking tot de uitvoering en consistentie moeten zo minimaal mogelijk zijn. Dit voorstel komt deels ook tegemoet aan de wens van meer gendergelijkheid in het naamrecht. De dubbele geslachtsnaam biedt ouders de mogelijkheid om hun beider namen aan hun kinderen door te geven. Er hoeft niet gekozen te worden voor de naam van één van beide ouders, in de praktijk doorgaans de naam van de vader. Deze wijziging past volgens de leden van de D66-fractie dan ook beter bij de familie van nu. De memorie van toelichting verwijst naar het onderzoek waaruit blijkt dat twee derde van de bevolking positief of neutraal staat tegenover de mogelijkheid van een gecombineerde geslachtsnaam. De leden van de D66-fractie herkennen dit ook in de vele brieven die zij van (toekomstige) ouders hebben mogen ontvangen. Helaas komt dit wetsvoorstel voor veel van hen te laat. De voorgenoemde leden betreuren het dat er niet is gekozen voor een overgangsregeling. Zij zullen daar in het vervolg enkele vragen over stellen. Deze leden verzoeken de regering om de nota naar aanleiding van het verslag zo mogelijk voor het commissiedebat over personen- en familierecht van 8 maart naar de Kamer toe te sturen.
De leden van de CDA-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Er wordt een keuzemogelijkheid geboden aan ouders om een dubbele geslachtsnaam mee te geven, van beide kanten. Dat lijkt mooi. Echter ook daarin moeten keuzes worden gemaakt ter beperking van de naam tot maximaal twee. Daarom zullen, zeker bij volgende generaties, telkens opnieuw keuzes moeten worden gemaakt en namen moeten komen te vervallen. Het wordt minder duidelijk waar iemand vandaan komt in familielijn en namen kunnen ook dan niet integraal worden doorgegeven van beide zijden. Is dit niet het doorschuiven van een «probleem» naar volgende generaties? Wat betekent dit voor kinderen van alleenstaande moeders? Kan dit niet leiden tot stigmatisering van kinderen die »slechts» één achternaam hebben? Kan de regering gemotiveerd aangeven voor welk «probleem» dit wetsvoorstel een oplossing is? Wat is de toegevoegde waarde?
De leden van de CDA-fractie wijzen op een mogelijke complicatie bij consequente navolging van het wetsvoorstel, omdat er strijd kan ontstaan met een ander principe van het naamrecht. In artikel 1, lid 2 van het Besluit geslachtswijziging is bepaald dat een nieuw gecreëerde geslachtsnaam een naam is die nog niet in Nederland voorkomt. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat men met een nieuw verkozen naam de suggestie zou kunnen wekken om bij een al bestaande familie met deze naam te horen. Kan de regering nader ingaan op deze strijdigheid?
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben het voorliggend wetsvoorstel aandachtig bestudeerd. Het huidige, Nederlandse naamrechtstelsel dateert van 1811 en is gestoeld op het idee dat een nieuwgeborene de geslachtsnaam van de vader meekrijgt. Met dit wetsvoorstel wordt hiervan afgeweken door het mogelijk te maken voor ouders, die dat wensen, om hun kind een gecombineerde geslachtsnaam mee te geven. Aldus wordt hen meer keuzevrijheid geboden en kan beter worden aangesloten bij regelgeving van andere landen waar het naamrechtstelsel anders is ingericht. Voorgenoemde leden hebben over het voorliggend wetsvoorstel nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet ter introductie van de gecombineerde geslachtsnaam. Genoemde leden hebben vragen over de noodzakelijkheid en de wenselijkheid van genoemd voorstel en hebben derhalve behoefte aan het stellen van een aantal vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben met enthousiasme kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden juichen de tegemoetkoming aan de toenemende vraag vanuit de samenleving naar meer keuzevrijheid in het naamrecht toe.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het is deze leden niet duidelijk wat de noodzaak zou zijn voor een generieke flexibilisering en uitbreiding van de wettelijke regeling inzake geslachtsnamen. Zij menen dat het maatschappelijk belang, waaronder het perspectief van het kind, te snel terzijde wordt geschoven met beroep op de wensen van een beperkte groep burgers. Voor situaties als adoptie bestaat volgens deze leden wel een gerechtvaardigde reden om tot heroverweging van de bestaande mogelijkheden te komen.
Het lid van de BIJ1-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel die het mogelijk maakt dat ouders hun kind een gecombineerde geslachtsnaam geven. Het lid is verbaasd dat het zo lang heeft moeten duren voordat dergelijke wetgeving er is gekomen, maar moedigt het ten zeerste aan.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat met een gecombineerde geslachtsnaam de verbondenheid met beide ouders tot uitdrukking kan worden gebracht. Nu begrijpen deze leden dat er bij sommige ouders ook de behoefte bestaat die verbondenheid binnen hun gezin waar kinderen met verschillende achternamen zijn tot uitdrukking te brengen namelijk door de namen van die reeds bestaande kinderen te veranderen in een nieuwe gecombineerde achternaam. Met andere woorden, waarom voorziet het wetsvoorstel er niet in om voor reeds bestaande kinderen de enkele achternaam in een gecombineerde achternaam te laten veranderen? Op welke wijze zou dit wel mogelijk kunnen zijn?
De voorgenoemde leden begrijpen dat in gevallen waarin de ouders niet tot overeenstemming kunnen komen over een achternaam de bestaande vangnetnorm van toepassing blijft. Die vangnetnorm betekent dat in het geval dat getrouwde of geregistreerde ouders het niet eens worden over de achternaam van hun kind dat het kind de naam van de vader of de duomoeder krijgt. In reactie op de consultatiereactie van de Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann over deze vangnetnorm wordt -kortweg gesteld dat de huidige vangnetnorm blijft bestaan omdat dat onder andere praktischer is en het min of meer gecompenseerd wordt door het feit dat het vangnet voor kinderen die buiten een huwelijk of geregistreerd partnerschap worden geboren de naam van de geboorte-ouder, dus niet de vader, krijgen. De leden van de PvdA-fractie zijn echter toch van mening dat een sekseneutrale vangnetnorm gewenst is. Zo dit niet het geval is, bestaat de kans dat het uiteindelijk toch de vader is de bij een binnen een huwelijk geboren kind de doorslag bij de naamkeuze kan hebben. Dit achten de aan het woord zijnde leden ongewenst. Waarom kiest de regering niet voor een sekseneutrale benadering zoals in België? Daar is bepaald dat een eerste gemeenschappelijk kind in geval van onenigheid tussen de ouders over de naam van het kind, de naam van beide ouders in alfabetische volgorde zal dragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering een representatieve publiekspeiling heeft laten uitvoeren. De regering geeft aan dat twee derde van de bevolking positief of neutraal staat tegenover een introductie van de dubbele geslachtsnaam. Zij vragen waarom de regering niet ervoor heeft gekozen duidelijk aan te geven welk deel van de bevolking daadwerkelijk positief is, aangezien dit volgens de website van de rijksoverheid enkel 32% van de ondervraagden lijkt te zijn.1 De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering de publiekspeiling met de Kamer te delen.
Deze leden vragen de regering nader aan te geven welke problemen mensen met meerdere nationaliteiten in hun privé of beroepsleven momenteel kunnen ondervinden en wat de oorzaak is voor het feit dat zij in verschillende landen verschillende namen hebben.
De leden van de SGP-fractie stuiten in de toelichting op de stelling dat in de samenleving een toenemende behoefte aan meer keuzevrijheid van de geslachtsnaam zou bestaan, waarbij het opvallend is dat tussen haken wordt aangegeven dat het slechts een deel van de samenleving kan betreffen. Deze leden vragen allereerst of de regering ook van mening is dat de regeling inzake geslachtsnamen niet primair bedoeld is om keuzevrijheid te bieden aan burgers om hun wensen te realiseren, maar dat sprake is van een maatschappelijke ordening die betrouwbaarheid en stabiliteit wil bieden. Bovendien vragen zij te onderbouwen waaruit de gestelde toenemende behoefte aan keuzevrijheid in de hele samenleving zou blijken. Kan de regering die ontwikkeling in de tijd uiteenzetten? Blijkt uit het feit dat ruim driekwart van de bevolking nu al zegt geen gebruik te willen maken van de mogelijkheden niet eerder dat de belangstelling nog steeds behoorlijk beperkt is? Graag zouden deze leden ook de resultaten van de peiling ontvangen waar de regering naar verwijst.
De voorgenoemde leden constateren dat de regering in algemene zin verwijst naar de ontwikkeling in de ons omringende landen en daarbij slechts het voorbeeld van België benoemt. Deze leden zouden graag uitgebreidere toelichting ontvangen, waarbij naast Duitsland en de Benelux ook op de ontwikkeling in de Europese Unie (EU) wordt ingegaan, gezien de relatie met het vrij verkeer.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel problemen zou kunnen wegnemen in het kader van het vrij verkeer van personen in de EU. Deze leden vragen de regering nader te onderbouwen dat het hier niet een overwegend theoretisch probleem betreft dat zich slechts in een beperkt aantal situaties voordoet, maar dat het gaat om problemen waar burgers meer dan voornamelijk in bijzondere situaties tegenaan lopen. Wanneer en op welke wijze zijn hierover bijvoorbeeld klachten geuit bij het departement of in onderzoeken? Zij vragen de regering voorts de achtergrond van de problematiek te wegen tegenover het belang om de complexiteit van het naamrecht zoveel mogelijk te beperken.
De leden van de SGP-fractie kunnen zich vinden in het oordeel van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) dat de toelichting slechts summiere onderbouwing biedt. Zo vinden deze leden het veelzeggend dat het belang van het kind niet aan bod komt als het gaat om het wegen van grondrechten. Is dit een onderschoven kind bij de voorbereiding van het wetsvoorstel? Kan de regering alsnog aangeven hoe zij het belang van het kind weegt en hoe de zich ontwikkelende vermogens van het kind hierin worden verdisconteerd? Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de veranderingen die voor kinderen kunnen ontstaan bij een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Is het dan wenselijk, zo geven zij ter illustratie aan, dat een dertienjarig kind zijn enkelvoudige achternaam waarmee hij is opgegroeid gewijzigd ziet in de dubbele, gecombineerde achternamen van de ouder met wie hij pas een beperkte tijd omgaat? Zou in dergelijke situaties een duidelijker toets op het belang van het kind vanuit het perspectief van de kinderrechten niet wenselijk zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de nieuwe keuzemogelijkheid voor een gecombineerde geslachtsnaam alleen mogelijk is bij het eerste kind van dezelfde ouders. Deze leden vragen naar een reactie op de volgende situatie. Stel dat ouders voor de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel reeds samen een eerstgeboren kind hebben gekregen, en na inwerkingtreding van het wetsvoorstel samen een tweede kind krijgen. Begrijpen deze leden het goed dat in deze situatie geen extra keuzemogelijkheid wordt geboden voor de ouders om hun tweede kind een gecombineerde geslachtsnaam te geven? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een reactie hierop.
De leden van de D66-fractie lezen dat de wet zal gelden voor kinderen die op of na de datum van de inwerkingtreding van deze wet worden geboren. Er wordt dus, ondanks herhaaldelijke verzoeken hierom, niet gekozen voor een overgangsregeling met terugwerkende kracht. Deze leden betreuren deze keuze. De Werkgroep Liberalisering Naamrecht heeft reeds in 2009 geadviseerd om de mogelijkheid van een dubbele geslachtsnaam te introduceren. In 2019 hebben de leden Groothuizen en Bergkamp een motie ingediend die opriep om de wetswijziging hiertoe nog in datzelfde jaar naar de Kamer te sturen (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 89). Sindsdien hebben veel toekomstige ouders hun hoop gevestigd op een spoedig verloop van het wetstraject, zodat zij hun aankomende kind nog beide namen konden meegeven. De herhaaldelijke vertraging die dit wetsvoorstel heeft opgelopen heeft dit voor hen onmogelijk gemaakt. Als het kind dat zij op dat moment verwachtten hun eerstgeborene zou zijn, dan geldt dat ook kinderen die in de toekomst geboren worden geen dubbele geslachtsnaam kunnen krijgen.
Een overgangsregeling met terugwerkende kracht zou dit verhelpen. Uit de conceptversie van dit wetsvoorstel die begin 2021 in consultatie is gegaan bleek dat de regering geen overgangsregeling voorzag vanwege de hoge implementatiekosten. De onderbouwing van deze kostenraming was echter zeer beperkt. De leden van de D66-fractie hebben daarom ook de regering via de motie van de leden Bergkamp en Van den Berge opgeroepen om in kaart te brengen wat de verschillende scenario’s zijn voor een overgangsregeling met terugwerkende kracht en daarbij uitgebreid te onderbouwen wat hierbij de (financiële) consequenties zijn (Kamerstuk 31 265, nr. 81). Tot hun spijt en verbazing moeten deze leden concluderen dat deze motie niet is uitgevoerd, of dat ten minste de resultaten van dit onderzoek niet met de Kamer gedeeld zijn. In de voorliggende memorie van toelichting wordt de kostenraming niet uitgebreider beschreven dan in de conceptversie van vóór de consultatie. Er wordt slechts een algemene schatting van de kosten bij twee scenario’s gegeven. Waar deze bedragen op zijn gebaseerd is niet terug te vinden. Ook niet in de door de regering genoemde impactanalyse van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), welke al uitgevoerd was vóór het indienen van de motie van de leden Bergkamp enVan den Berge.
De leden van de D66-fractie willen de regering dan ook met klem verzoeken om de motie alsnog uit te voeren. Hoe komt het dat de kosten van een overgangsregeling met terugwerkende kracht tussen de 6 en 40 miljoen euro worden geraamd terwijl de kosten van de directe invoering 300.000 euro bedragen, zo vragen deze leden. Met welke aannames en aantallen is hier gerekend, zo vragen voorgenoemde leden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering om expliciet in te gaan op de regelingen met terugwerkende kracht die van toepassing waren bij de invoering van de dubbele geslachtsnaam in Frankrijk en België. Wat zijn de voor- en nadelen van de respectievelijke regelingen daar, vragen de leden van de D66-fractie. Deze leden wijzen erop dat in België een aanvraagtermijn gold. Dat wil zeggen dat ouders in de periode van één jaar na de ingang van de dubbele geslachtsnaam de mogelijkheid hadden om deze aan te vragen. Zou dit de uitvoeringslast beperken, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen ook dat veel ouders hebben aangeboden om zelf (een deel van) de kosten van de naamswijziging met terugwerkende kracht op zich te nemen. Wat zou dit betekenen voor de totale kosten van invoering, zo vragen deze leden, er van uitgaande dat de kosten in dezelfde ordegrootte liggen als een wijziging van de geslachtsnaam.
De leden van de D66-fractie vragen of het ontbreken van een regeling met terugwerkende kracht problemen kan opleveren in situaties waar een eerder geboren kind pas later door de vader wordt erkend. Zij schetsen de volgende situatie: Een ongetrouwd stel (voor het voorbeeld nemen we een man en een vrouw) krijgen een kind. De man erkent het kind niet, dus het kind krijgt de achternaam van de vrouw. Daarna trouwen de man en de vrouw, waarna zij nog een kind krijgen. Zij besluiten dit kind een gecombineerde geslachtsnaam te geven. Daarna erkent de vader het kind dat zij eerder samen gekregen hebben. Het stel heeft nu twee kinderen, maar kan bij het ontbreken van de mogelijkheid van een terugwerkende kracht geen eenheid van het gezin in de uitdrukking van de naam realiseren. Klopt het dat voor deze gevallen de een terugwerkende kracht nodig is, zo vragen deze leden. Voorgenoemde leden wijzen in dit kader ook op de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch uit 2014, waar een soortgelijke casus voorlag. In dit geval ging het om een vader die twee kinderen wilde erkennen die hij had gekregen met een vrouw met wie hij al eerder een kind had gekregen waarvan hij reeds de juridische ouder was. Het eerste kind droeg al de naam van de vader, de andere twee de naam van de moeder. De rechtbank bepaalde dat de wet geen ruimte biedt voor de vader om de jongste twee minderjarigen te erkennen zónder dat dit tot gevolg heeft dat de geslachtsnaam van deze jongste twee minderjarigen wordt gewijzigd in de geslachtsnaam van de vader.2 Als destijds de optie van een dubbele geslachtsnaam al had bestaan, en het eerstgeboren kind had een dubbele geslachtsnaam gehad, dan zou het principe van eenheid van naam hebben vereist dat ook het tweede en derde kind met terugwerkende kracht de dubbele geslachtsnaam zouden krijgen. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie van de regering.
De leden van de D66-fractie merken op dat er momenteel ook een mogelijkheid bestaat voor het wijzigen van de geslachtsnaam, bijvoorbeeld om de achternaam van de moeder in plaats van de vader te geven. Voor kinderen tot aan twaalf geldt dat beide met gezag belaste ouders moeten instemmen met de naamswijziging. Als het wisselen van naam mogelijk is, zou dan het dan niet ook in de rede liggen om het wisselen van een enkele naar een dubbele geslachtsnaam mogelijk te maken, zo vragen deze leden. Daarnaast wijzen deze leden erop dat ook bij een latere erkenning, dat wil zeggen later dan de aangifte, door de vader of partner de mogelijkheid van het kiezen van een dubbele geslachtsnaam wél zal bestaan na invoering van het voorliggende wetsvoorstel. Hieruit concluderen zij dat het wijzigen van de achternaam an sich niet bezwaarlijk is. Is de regering het daar mee eens, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de vangnetnorm voor naamskeuze ongewijzigd zal blijven. Bij kinderen die uit een huwelijk of geregistreerd partnerschap worden geboren en waarbij geen keuze wordt gemaakt krijgt het kind de achternaam van de vader of duomoeder. Wanneer een kind enkel één juridische ouder heeft krijgt het kind logischerwijs de achternaam van die ouder. In het tweede geval is dan ook niet zozeer sprake van een vangnetnorm, alswel een logische consequentie. Er is immers geen andere ouder wiens naam het kind zou kunnen krijgen. In dat licht willen de leden van de D66-fractie een kanttekening plaatsen bij de opmerking van de regering dat de vangnetnorm evenredig uitpakt, omdat de helft van de kinderen buiten het huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren. De vangnetnorm pakt altijd uit in het «voordeel» van de man, zo benadrukken deze leden. Het feit dat er ook veel gevallen zijn waar de norm niet van toepassing is maakt de norm zelf nog niet sekseneutraal. Een 50/50 verdeling is niet wat deze leden verstaan onder neutraal. Het instellen van de dubbele geslachtsnaam als vangnetnorm zou wél sekseneutraal zijn. Is de regering van mening dat het familierecht in principe leefvormneutraal zou moeten zijn, zo vragen deze leden. Ook vragen deze leden of dit niet het uitgelezen moment zou zijn om het automatische patroniem om te zetten in een sekseneutrale vangnetnorm. Waarom is daar niet voor gekozen, zo vragen deze leden. Hoe rijmt zich dat met de constatering dat twee derde van de bevolking positief of neutraal staat tegenover de dubbele geslachtsnaam, vragen de leden van de D66-fractie.
De leden van de SP-fractie geven aan dat de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) pleit voor een overgangsregeling. «Het is teleurstellend dat het krijgen van een dubbele achternaam uitsluitend is voorbehouden aan de kinderen die geboren worden na inwerkingtreding van de wet of, bij reeds eerder geboren kinderen, een rechtsfeit (bijvoorbeeld erkenning, naamswijziging) plaatsvindt na de inwerkingtreding van de wet.» De leden van de SP-fractie delen dit sentiment en vragen de regering waarom zij ervoor kiest om geen overgangsregeling te hanteren voor mensen die kinderen hebben die nog niet de volwassen leeftijd hebben bereikt. Is dit puur uit financiële overwegingen gedaan? En dezelfde vraag geldt voor ouders die vlak voor de inwerkingtreding van de wet een eerste kind krijgen. Waarom geldt voor die gevallen geen terugwerkende kracht?
Als de regering niet bereid is een overgangsregeling in het leven te roepen voor deze gevallen, is zij dan in ieder geval bereid de procedure die nu bij de dienst Justis doorlopen kan worden om de achternaam aan te passen (bijvoorbeeld om een Nederlandse achternaam aan te passen aan het Spaanse recht), kosteloos te maken of in ieder geval de kosten à duizend euro, aanzienlijk te verlagen? Zo nee, waarom niet? Kan worden aangegeven waarom deze procedure überhaupt zo duur is? Het is toch ook in het voordeel van de Nederlandse overheidsdiensten als achternamen zowel in een buitenlands paspoort als in een Nederlands paspoort overeenkomen, dus waarom zijn hier dan (zulke hoge) kosten voor de aanvrager aan verbonden?
De leden van de SP-fractie begrijpen het wetsvoorstel aldus dat een kind maximaal twee namen als geslachtsnaam kan hebben. Toch kan het voorkomen, bijvoorbeeld doordat een reeds bestaande geslachtsnaam uit meerdere namen bestaat en/of doordat beide ouders afzonderlijke van elkaar reeds een gecombineerde geslachtsnaam hebben, dat er in de toekomstscenario’s denkbaar zijn waarbij de ouders uit niet minder dan negen of tien verschillende geslachtsnamen kunnen kiezen voor hun eerstgeboren kind. Bij een volgende generatie zou datzelfde weer aan de orde kunnen zijn en ga zo maar door. De leden van de SP-fractie denken dat het praktische effect hiervan zal zijn dat het voor een buitenstaander schier onmogelijk wordt om familiaire banden te kunnen volgen op basis van iemands achternaam. Klopt het dat het praktische gevolg van dit wetsvoorstel zal zijn dat het eigenlijk alleen nog mogelijk is iemand zijn familiaire banden te volgen voor instanties die inzicht hebben in de basisregistratie persoonsgegevens?
De bovengenoemde leden vragen of het klopt dat ouders die hun kind een dubbele geslachtsnaam willen geven samen naar de ambtenaar van de burgerlijke stand moeten om hun kind aan te geven. Hoewel dit vergelijkbaar zou zijn met de huidige procedure voor ouders die hun kind de geslachtsnaam van de moeder willen geven, vragen deze leden of het toch ook niet mogelijk gemaakt zou kunnen worden dat de aangifte door slechts één ouder gedaan wordt, bijvoorbeeld door machtiging. Of dat desnoods elektronische gezamenlijk aangifte gedaan kan worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de keuze van de regering, om ouders de mogelijkheid te geven een gecombineerde geslachtsnaam aan hun kind mee te geven, zich verhoudt tot de pragmatische – en voor genoemde leden overigens voorstelbare – keuze om dit bij volgende generaties in te perken. Waarom wordt de grens bij twee achternamen gelegd, en niet bij één, drie of vier?
De Volt-fractie merkt op dat gekozen is voor het behouden van de huidige vangnetnorm, wat inhoudt dat; (i) het kind van de met elkaar gehuwde of geregistreerde ouders de naam van de vader of de duomoeder krijgt; en (ii) het kind van niet met elkaar gehuwde of geregistreerde ouders de naam van de geboortemoeder krijgt. In de consultatiereactie van de Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann worden vraagtekens gezet bij deze vangnetnorm. Volgens de vereniging zou de vangnetnorm sekseneutraal geformuleerd moeten worden.
De regering stelt dat de vangnetnorm vanuit praktische redenen in het wetsvoorstel is opgenomen en dat deze aansluit bij de wens van de meeste burgers. Dit zou bovendien een evenredige verhouding opleveren, omdat ongeveer de helft van de kinderen buiten het huwelijk of partnerschap geboren wordt.
Desalniettemin wordt onderscheid gemaakt tussen gehuwden en geregistreerden enerzijds en zij die dat niet zijn anderzijds. Als enige alternatief wordt een rechterlijke beslissing genoemd. De Volt-fractie onderschrijft de verantwoordelijkheid van ouders voor de naamkeuze, maar ziet tegelijkertijd ook dat door het handhaven van de vangnetnorm een ongelijke verhouding kan ontstaan tussen mannen en vrouwen. Daarom de vraag van deze leden om (in de memorie van toelichting): (i) nader toe te lichten waarom het behoud van de huidige vangnetnorm volgens de regering niet bijdraagt aan een ongelijke genderverhouding; (ii) Waarom het behoud van de vangnetnorm toch gerechtvaardigd is volgens de regering; en (iii) daarbij in te gaan op de consultatiereactie van Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann.
In de wetsevaluatie zal worden meegenomen wat de effecten van de nieuwe regeling op de gendergelijkheid kunnen zijn (toets effecten op gendergelijkheid). Daarbij zal worden bekeken wat de doeltreffendheid is van dit wetsvoorstel en wat de effecten hiervan in de praktijk zijn op de gendergelijkheid. De leden van de Volt-fractie willen de regering vragen om bij de evaluatie naast het meten van de doelmatigheid ook de rechtmatigheid en in het bijzonder het mensenrechtelijk beginsel van de gelijkheid van mannen en vrouwen (waaronder art. 16 van het VN-Vrouwenverdrag) mee te nemen.
Het is de leden van de SGP-fractie onvoldoende duidelijk welk voorstel de regering doet als het gaat om het koppelteken. Enerzijds stelt de toelichting dat gecombineerde geslachtsnamen zonder koppelteken worden vermeld, terwijl anderzijds aangegeven wordt dat het gebruik van het koppelteken mogelijk blijft. Graag ontvangen zij nadere toelichting. Zij wijzen ook op de suggestie van de NVvR om het koppelteken weer in te voeren.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reflecteren op het feit dat de herleidbaarheid en herkenbaarheid van achternamen door de voorgestelde flexibilisering verslechtert. Juist de herkenbaarheid van de persoon door een stabiel en overzichtelijk systeem van geslachtsnamen is een belangrijke functie van de geslachtsnaam die raakt aan de identiteit van de persoon. Waarom noopt dit belang niet tot een veel striktere benadering? Weliswaar wijst de regering erop dat bijvoorbeeld de familiegeschiedenis wel in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) traceerbaar is, maar onderkent de regering dat dit in de maatschappelijke werkelijkheid geen soelaas biedt en dat de toename aan opties de overzichtelijkheid voor burgers niet ten goede komt?
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de in andere landen soms gebruikelijke situatie om achternamen te verbuigen naar gelang het geslacht onder de huidige wetgeving niet in Nederland toegestaan is. Als voorbeeld wijzen zij op de Tsjechische mannelijke geslachtsnaam Navratil, die bij geboorte van een dochter de verbuiging Navratilova kan krijgen. Zij vragen of de regering onderkent dat het in ieder geval wenselijk is dit soort problemen te verhelpen en in hoeverre de regering in een oplossing wil voorzien om ten minste EU-burgers in Nederland op eenvoudige wijze dezelfde mogelijkheden te bieden die zij in het land van herkomst hebben
Het lid van de BIJ1-fractie heeft vooral vragen met betrekking tot de bestaande vangnetnorm. Deze wordt gehandhaafd wanneer ouders geen keuze maken met betrekking tot een gecombineerde geslachtsnaam, en houdt in dat het kind van de met elkaar gehuwde of geregistreerde ouders de naam van de vader of de duomoeder krijgt. Het lid vraagt ten eerste hoe non-binair geregistreerde of gehuwde partners binnen dit verhaal passen.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt tevens of er opnieuw overwogen kan worden om juist die vangnetnorm te veranderen naar de gecombineerde geslachtsnaam, die is immers sekseneutraal. Als motivatie voor het handhaven van de bestaande vangnetnorm, waarin een kind van met elkaar gehuwde of geregistreerde partners de naam van de vader of de duomoeder krijgt, noemt de regering «praktische redenen.» De regering doet het daarmee voorkomen alsof er twee vangnetnormen zijn. Één voor binnen en één voor buiten het huwelijk geboren kinderen. Dat is onjuist. Van een vangnetbepaling kan alleen sprake zijn in geval de wet aan de ouders gezamenlijk het recht heeft toegekend een naamskeuze te doen en zij niet tot overeenstemming komen. Die situatie is alleen aan de orde bij gehuwde/geregistreerde ouders. De wet kiest nu nog voor de naam van de vader en de regering wil daar nog steeds aan vasthouden. Maar beide ouders verkeren ten aanzien van het kind in exact dezelfde situatie; zij hebben dezelfde familierechtelijke betrekking tot het kind. Er is dus sprake van ongelijke behandeling in gelijke gevallen, een schoolvoorbeeld van directe seksediscriminatie. Bij niet gehuwde/geregistreerde ouders is er géén sprake van dezelfde familierechtelijke betrekking tot het kind. De andere ouder heeft door diens minder sterke familierechtelijke betrekking tot het kind geen wettelijke aanspraak op deelname aan die naamskeuze, die persoon is afhankelijk van de bereidheid van de (geboorte)ouder om in te stemmen met een gezamenlijke naamskeuze. Er is dus geen vangnetbepaling nodig, want die is alleen aan de orde als overeenstemming ontbreekt tussen twee ouders die een bij wet opgedragen keuze moeten doen en daar geen overeenstemming over bereiken. Per saldo is er dus geen sprake van gelijkberechtiging. Maar dit is géén discriminatie, want voor het gemaakte onderscheid tussen ongehuwde ouders bestaat een duidelijke objectieve rechtvaardiging.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering naar een nadere reactie op het volgende. De NVVB heeft geschreven in haar consultatiereactie3 bij het wetsvoorstel dat de onderhavige wijziging van Boek 1 Burgerlijk Wetboek (BW) de mogelijkheid biedt om ook in zijn geheel naar de werking van artikel 1:7 BW te kijken. Dat ligt volgens de toenmalige regering buiten het bestek van het wetsvoorstel. Graag vernemen de leden van de VVD-fractie hoe deze regering aan kijkt tegen de huidige werking van 1:7 BW en de suggestie van de NVVB om te kijken naar de werking van dit artikel.
De regering schrijft voorts dat het initiatiefwetsvoorstel dat voorziet in het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning (Kamerstuk 34 605) geen gevolgen heeft voor de geslachtsnaam en dus niet van invloed is op het wetsvoorstel. Erkent de regering hiermee dat uitvoering van de voorgenomen initiatiefwetgeving op geen enkele wijze wordt beïnvloed door onderhavig wetsvoorstel? Kan de regering bij de beantwoording van deze vraag ook ingaan op de gevolgen voor het gezagsregister?
De leden van de D66-fractie merken op dat veel ouders al jaren wachten op de mogelijkheid om hun kinderen een dubbele geslachtsnaam te geven. Dit blijkt ook uit de vele reacties op de internetconsultatie. Sommige ouders hebben, in afwachting van de wetgeving, ervoor gekozen om één van de achternamen van de ouders als tweede of verdere voornaam op te geven. Op deze manier werden toch beide namen van de ouders doorgegeven. Is de regering bereid om voor deze mensen de mogelijkheid te creëren om de als voornaam gegeven achternaam alsnog als achternaam te laten registreren, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering overweegt om, conform advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR), het tevens mogelijk te maken om langs digitale weg te voorzien in de mogelijkheid van gezamenlijke aanvraag voor gecombineerde geslachtsnaam.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering op basis van een representatieve publiekspeiling rekent met een percentage van 21% van de Nederlanders in de leeftijd van 25–45 jaar die zo mogelijk hun kinderen een gecombineerde geslachtsnaam te willen geven. Kan deze peiling ook met de Kamer worden gedeeld? In de reactie van de VNG lezen deze leden – ondanks de publiekspeiling – dat de regering ervan uit gaat dat het percentage hooguit 10% zal zijn en dat de jaarlijkse kosten voor het wetsvoorstel dan ook lager zijn. Kan de regering toelichten waarop het percentage van 10% gebaseerd is?
Daarnaast vragen deze leden naar het percentage van ouders dat gebruik maakt van de mogelijkheid kinderen een gecombineerde geslachtsnaam te geven in België. Is dat hoger of lager dan 21%?
De leden van de VVD-fractie begrijpen de teleurstelling van ouders die graag wensen dat hun reeds geboren kinderen alsnog een gecombineerde geslachtsnaam kunnen krijgen. Omdat het wetsvoorstel geen overgangsregeling bevat, is het voor deze ouders niet mogelijk hun reeds geboren kinderen een gecombineerde geslachtsnaam te geven. Volgens de memorie van toelichting zijn sommige ouders zo teleurgesteld wegens het gebrek aan een overgangsregeling, dat zij bereid zijn de administratieve kosten van een naamswijziging te dragen. Thans bedragen de kosten voor de procedure voor het wijzigen van de achternaam van één of twee minderjarige kinderen 835 euro. Kan de regering een inschatting maken hoe hoog de kosten voor ouders zouden zijn, wanneer hen de mogelijkheid wordt geboden hun reeds geboren kinderen (wanneer zij de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt) een gecombineerde geslachtsnaam te geven?
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of er – naast de ontbrekende dekking – ook nog andere motieven ten grondslag liggen aan het besluit van de regering om geen overgangsregeling op te nemen. Welke uitvoeringsconsequenties heeft een overgangsregeling? Zijn er gevolgen voor de regeldruk? Welke internationaal-privaatrechtelijke consequenties zou een overgangsregeling met zich meebrengen? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een reactie hierop.
Nu het wetsvoorstel niet in een overgangsregeling voorziet, vragen de leden van de VVD-fractie hierbij tot slot ook een nadere reactie van de regering op het advies van de NVVB om in meer gevallen de keuzemogelijkheid te bieden voor de doorwerking van een dubbele achternaam naar het kind.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de NVvR zorgen heeft geuit bij deze regeling over mogelijk veel zoekwerk, verwarring en kosten vooral voor maatschappelijke organisaties die in verband met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geen toegang hebben tot gegevens die in de BRP zijn opgenomen. De regering geeft daarop onder andere aan dat er geen overgangsrecht geldt en dat in de praktijk hier praktisch mee wordt omgegaan door namen in te korten. Deze leden vragen of dat een recht is voor maatschappelijke organisaties/verenigingen om daar op deze wijze praktisch mee om te gaan, zodat zij zich hierop kunnen beroepen in voorkomende gevallen om vervelende discussies in de praktijk te voorkomen. Heeft de regering overwogen het voor de doelgroep tot vier jaar (als oudste/eerste geboren of geadopteerd) tegen betaling mogelijk te maken om alsnog te kunnen opteren voor gecombineerde geslachtsnaam?
De leden van de Volt-fractie merken op dat onder meer door de NVvR zorgen zijn geuit als het gaat om administraties van (semi)-overheidsorganen, verenigen en andere maatschappelijke organisaties. In het kader van het voornemen van de nieuwe regering om meer aandacht te besteden aan het toetsen van voorstellen uit de Kamer op uitvoerbaarheid en om de effecten van wetgeving op de uitvoering na één jaar te evalueren, de vraag aan de regering of zij met uitvoeringsorganisaties hebben onderzocht of zij voldoende in staat zijn om uitvoering te geven aan het wetsvoorstel? Zo niet, hoe is de regering voornemens hen te ondersteunen om uitvoering aan het wetsvoorstel te kunnen geven?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat aanvankelijk niet is overgegaan tot introductie van de regeling in Caribisch Nederland. Zou het bij wetgeving in algemene zin niet beter zijn per definitie uit te gaan van werking in Caribisch Nederland, en enkel beargumenteerd – en in overleg met de eilandsbesturen – hiervan af te zien?
Artikel I Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
De leden van de D66-fractie lezen dat bij een gecombineerde of samengestelde geslachtsnaam de adeldom niet zal overgaan op het kind. De reden hiervoor is dat adeldom middels Boek 1, artikel 5 lid 11 BW gekoppeld is aan de naam van de vader. Bij een dubbele geslachtsnaam wordt ook de naam van de vader doorgegeven. Waarom is dit onvoldoende voor het overdragen van het adeldom, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat adeldom niet zal overgaan bij het kiezen voor een gecombineerde geslachtsnaam. Adeldom zal enkel over (blijven) gaan bij doorgeven van de naam van de vader. Kan de regering nader toelichten waarom hiervoor is gekozen?
Is dit mede op basis van wensen of overleg met de instanties omtrent adel (Hoge Raad van Adel)?
Artikel II Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek
Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat bij het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting een toelichting op de redactie van het voorgestelde artikel 10:19 BW ontbreekt. Is de regering bereid hier alsnog in te voorzien? Daarbij vragen voornoemde leden specifiek aandacht voor een nadere toelichting op de gekozen oplossing om ten aanzien van personen die twee of meer vreemde nationaliteiten hebben een keuze te bieden, maar niet ten aanzien van Nederlanders die naast het Nederlanderschap nog één of meer vreemde nationaliteiten bezitten. Voorgenoemde leden achten het van belang dat ook wordt toegelicht waarom het advies van de Staatscommissie Internationaal Privaatrecht door de keuze van de regering maar ten dele is opgevolgd, nu de Staatscommissie uitdrukkelijk heeft aanbevolen zowel artikel 10:19 BW als artikel 10:20 BW aan te vullen met de mogelijkheid van het doen van een rechtskeuze. Waarom is hier niet voor gekozen, juist ook in het licht van de Garcia-Avello-uitspraak4 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU)? Kan de regering hierop reflecteren?
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Brood