Ontvangen 28 september 2022
INHOUDSOPGAVE
blz. |
||
I. |
ALGEMEEN |
1 |
1. |
Inleiding |
3 |
2. |
Historie en ontwikkelingen bij de gesloten jeugdhulp |
5 |
3. |
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel |
11 |
4. |
Verhouding tot andere wet- en regelgeving |
39 |
5. |
Gevolgen en regeldrukeffecten |
51 |
6. |
Adviezen en consultatie |
54 |
7. |
Overig |
56 |
II. |
ARTIKELSGEWIJS |
58 |
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van 3 december 2021 inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Jeugdwet in verband met het versterken van de rechtspositie van jeugdigen die worden opgenomen in een gesloten accommodatie (Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp).
Ik dank de leden van de VVD-fractie, D66-fractie, PVV-fractie, CDA-fractie, GroenLinks-fractie, ChristenUnie-fractie, SGP-fractie, BBB-fractie en BIJ1-fractie voor hun bijdragen. Ik ben verheugd te constateren dat de commissie, onder het voorbehoud dat de gestelde vragen voldoende zullen worden beantwoord, de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid acht. Graag beantwoord ik de door deze leden gestelde vragen. Bij de beantwoording is de volgorde van het verslag aangehouden. De vragen zijn in een cursief lettertype geplaatst. De beantwoording van de vragen staat in gewone typografie.
Op 7 december 2021 heeft de Tweede Kamer unaniem een motie aangenomen waarin de regering gevraagd is te komen met plannen om: te stoppen met gesloten jeugdzorg met zo min mogelijk uithuisplaatsingen, in te zetten op ambulante zorg, passende hulp, wonen dicht bij huis, stabiliteit, liefde, aandacht en structuur; het netwerk van het gezin bij plannen en oplossingen nadrukkelijk te betrekken en samen te leren hoe we de hulp voor gezinnen en jongeren kunnen verbeteren.1
Op 8 juli 2022 heeft de Tweede Kamer een brief ontvangen waarin staat hoe ik deze motie ga uitvoeren.2 Mijn ambitie daarbij is dat jeugdigen met complexe en meervoudige problemen die bescherming en veiligheid nodig hebben de best passende zorg krijgen. Als uit oogpunt van bescherming en veiligheid vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn geldt daarvoor als uitgangspunt het «nee, tenzij beginsel» dat ten grondslag ligt aan dit wetsvoorstel.
In samenhang met deze brief en naar aanleiding van door de leden van de commissie gestelde vragen heb ik op onderdelen het wetsvoorstel gewijzigd:
– Insluiten wordt beperkt tot één dag, met maximaal één dag verlenging;
– De mogelijkheden voor familieleden om een jeugdige te bezoeken worden verruimd;
– Voor het opnemen van geneeskundige behandelingen in het hulpverleningsplan van een jeugdige wordt de betrokkenheid en instemming van een arts vereist;
– Indien het niet lukt de toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel voor afloop van de eerder bepaalde termijn af te bouwen, moet de jeugdhulpverantwoordelijke een niet bij de jeugdhulp betrokken onafhankelijke deskundige advies vragen over het afbouwen van die maatregel.
– Het beperken van de bewegingsvrijheid is toegevoegd aan de vrijheidsbeperkende maatregelen die op basis van de voorwaardelijke machtiging mogen worden toegepast om plaatsing in een gesloten accommodatie te voorkomen.
– Het voorgestelde artikel 6.3.1.2 is verduidelijkt. Daarbij is opgenomen dat een vrijheidsbeperkende maatregel gericht mag zijn op het bereiken van met de jeugdhulp beoogde doelen voor de ontwikkeling van de jeugdige, die in het hulpverleningsplan zijn opgenomen.
Het doel van het wetsvoorstel is een verbetering van de rechtspositie van jeugdigen die geplaatst zijn in de gesloten jeugdhulp. Het wetsvoorstel is erop gericht dat vrijheidsbeperkende maatregelen zo min mogelijk en voor een zo kort mogelijke duur worden toegepast. Daarbij worden strengere en meer voorwaarden aan de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen voorgesteld dan in de huidige Jeugdwet. Het wetsvoorstel vervangt een groot deel van hoofdstuk 6 van de huidige Jeugdwet dat de enige wettelijke basis vormt voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen in accommodaties voor jeugdhulp. Het schrappen van hoofdstuk 6 zou betekenen dat, met uitzondering van jeugdhulpaccommodaties die onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) vallen, in geen enkele jeugdhulpaccommodatie enige vrijheidsbeperkende maatregel toegepast zou mogen worden. Dat acht ik onverantwoord. Er doen zich helaas situaties voor waarin het noodzakelijk is vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen.
1. De leden van de VVD-fractie lezen dat de verbetering van de rechtspositie van jeugdigen in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) in een separaat wetsvoorstel wordt geregeld. Deze leden vragen op welke termijn dit wetsvoorstel naar de Kamer zal worden gestuurd.
Naar verwachting zal de internetconsultatie van dat wetsvoorstel plaatsvinden in het vierde kwartaal van 2022. Na verwerking van de reacties van de consultatie, zal het wetsvoorstel vervolgens ter advisering aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden toegezonden.
2. De leden van de GroenLinks-fractie brengen naar voren dat zij het fijn vinden dat er eindelijk een wetsvoorstel voorligt, maar denken dat dit onvoldoende de rechtspositie van jongeren verbetert. Op een aantal punten wordt de rechtspositie van jongeren in dit voorstel versterkt. Op andere punten lijkt het echter alsof sprake is van een verzwaring. Deze leden vragen of de regering een overzicht kan geven van alle wijzigingen waarbij sprake is van een verzwaring ten opzichte van de huidige Jeugdwet en aangeven waarom hiervoor gekozen is en op welke manier rekening is gehouden met het belang van de jeugdige.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het wetsvoorstel de rechtspositie van jeugdigen versterkt en jeugdigen een betere rechtsbescherming biedt dan thans op grond van de huidige Jeugdwet het geval is. Wel zijn onderdelen gedetailleerder beschreven dan in hoofdstuk 6 van de huidige Jeugdwet. Dat is ook gebeurd op advies van ZonMw.3 Het wetsvoorstel ondersteunt de rechten van jeugdigen. Zo is expliciet opgenomen dat bij het opstellen van het hulpverleningsplan zoveel mogelijk rekening gehouden moet worden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige en dat de jeugdigen een eigen kamer hebben. Dit zijn zaken die nu niet zijn opgenomen in de Jeugdwet. Daarnaast bevat het wetsvoorstel strengere voorschriften voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat betreft vrijheidsbeperkende maatregelen die ook nu worden toegepast. Er zijn twee maatregelen in het wetsvoorstel opgenomen die niet zijn opgenomen in het huidige hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Dit zijn de maatregel dat toezicht kan worden uitgeoefend op een jeugdige en de maatregel dat een jeugdige verplicht kan worden tijdelijk in de eigen kamer te verblijven. Dit lijkt wellicht een verzwaring voor jeugdigen omdat het om nieuwe maatregelen lijkt te gaan. Het zijn echter maatregelen waarvan in de praktijk is gebleken dat zij soms noodzakelijk zijn en dat met die maatregelen noodsituaties kunnen worden voorkomen. Door toezicht uit te oefenen kan bijvoorbeeld snel worden opgemerkt dat een jeugdige zichzelf iets dreigt aan te doen. Het tijdelijk in de eigen kamer verblijven kan in bepaalde gevallen ervoor zorgen dat een jeugdige tot rust komt. Tegen deze achtergrond is voorgesteld deze maatregelen wettelijk te verankeren. Verder bevat het wetsvoorstel de bepaling dat uitsluitend de in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast. De voorwaarden voor het mogen toepassen van deze maatregelen worden ten opzichte van de huidige Jeugdwet verzwaard, zodat die maatregelen daadwerkelijk zo beperkt mogelijk worden toegepast. Tevens wordt hiermee de rechtspositie en de rechtszekerheid van de jeugdige versterkt.
3. Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe contacten geregeld zijn met andere personen die voor de jeugdige belangrijk zijn, bijvoorbeeld broers of zussen.
Jeugdhulpaanbieders hebben in de huisregels opgenomen op welke tijden bezoekers op bezoek kunnen komen. Op die tijden kunnen personen die belangrijk zijn voor de jeugdige, zoals broers of zussen, eveneens op bezoek komen. Met bijgevoegde nota van wijziging heb ik naar aanleiding van deze vraag aan het wetsvoorstel toegevoegd dat, indien familieleden vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen te bezoeken, de jeugdhulpaanbieder hen buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moet stellen. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat familieleden altijd in de gelegenheid worden gesteld de jeugdige te bezoeken.
4. Tevens vraagt het lid van de BBB-fractie hoe het recht op de eigen identiteit met betrekking tot godsdienst of geloofsovertuiging wordt geborgd.
In artikel 4.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet is al de verplichting opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder er zorg voor draagt dat in de accommodatie geestelijke verzorging beschikbaar is die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige of ouder. Jeugdhulpaanbieders zijn daartoe verplicht als het jeugdhulp betreft die verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste een etmaal met zich brengt. Deze eis is daarmee tevens van toepassing bij gesloten accommodaties en er is daarom geen noodzaak om een dergelijke bepaling nogmaals op te nemen in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
5. De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan ingaan op de situatie vanaf het moment dat een jeugdige in eerste instantie wordt opgenomen in een gesloten accommodatie. Deze leden vragen of het niet tevens een doelstelling zou moeten zijn om dat zo veel mogelijk te voorkomen.
Zoals beschreven in de brief van 8 juli 2022 waarnaar ik in de inleiding van deze nota naar aanleiding van het verslag verwees, is het beleid niet alleen gericht op de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp, maar ook om te komen tot nul plaatsingen in gesloten jeugdhulpinstellingen. Het doel van dit wetsvoorstel is het verbeteren van de rechtspositie van de jeugdigen voor wie gesloten jeugdhulp toch noodzakelijk blijkt. Het wetsvoorstel heeft als uitgangspunt het nee, tenzij-beginsel. Dat betekent dat, ook als jeugdigen zijn geplaatst in een gesloten accommodatie, vrijheidsbeperking zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
6. en 7. Tevens vragen deze leden of de regering kan ingaan op het risico van een eventueel lagere drempel als gevolg van dit wetsvoorstel om over te gaan op gesloten jeugdzorg.
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie of tevens kan worden ingegaan op de vraag welke maatregelen genomen worden om dat te voorkomen of tegen te gaan.
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de kinderrechter in het kader van een verzoek om een machtiging, voorafgaand aan het afgeven van een machtiging moet beoordelen of gesloten jeugdhulp geschikt is voor de betreffende jeugdige en of er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen. Op dit moment voorziet de Jeugdwet daar niet in. Er zullen dus juist extra voorwaarden gesteld worden voor het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp. Met andere woorden, het wetsvoorstel verhoogt de drempel om over te gaan op gesloten jeugdhulp.
Verder hebben betrokken partijen met het actieprogramma Zorg voor de Jeugd zich de afgelopen jaren ingezet om de instroom in de gesloten jeugdhulp te verminderen. Samen met de jeugdhulpaanbieders wordt er hard gewerkt om jongeren zo thuis als mogelijk op te laten groeien; onder andere met projecten als StroomOP, een netwerk van zorg- en onderwijsprofessionals die plaatsingen in de gesloten jeugdhulp proberen te voorkomen en de gedwongen zorg proberen te verbeteren. Daarnaast is «Ketenbreed Leren» opgezet, een onderzoek- en verandertraject waarin teruggekeken wordt wat er voorafgaat aan specialistische, weinig voorkomende plaatsingen met verblijf. Er is een dalende lijn te zien in het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp, van 1924 jeugdigen in 2017 naar 1175 jeugdigen in 20214.
8. De leden van de PVV-fractie zijn geen voorstander van gedwongen zorg en vrijheidsbeperkende maatregelen. Deze maatregelen vragen wat genoemde leden betreft dan ook om professioneel toezicht. Deze leden delen de mening van de regering dat indien vrijheidsbeperkingen noodzakelijk blijken, deze zoveel mogelijk in duur beperkt dienen te worden. Bovendien zou geen enkel kind langer dan strikt noodzakelijk is in een gesloten instelling behoeven te verblijven. Deze leden vragen hoe de regering de uitstroom hieruit gaat verbeteren.
De uitstroom uit de gesloten jeugdhulp wordt op verschillende manieren bevorderd. Dat begint bij jongeren meer inspraak te geven in hun eigen hulpverleningsplan. Door jongeren mede-eigenaar van hun eigen hulpverleningsplan te maken, wordt het behandeltraject effectiever wat bevorderlijk is voor de uitstroom. Daarnaast draagt de mogelijkheid van verlengde jeugdhulp bij aan het bevorderen van de uitstroom uit de gesloten jeugdhulp en het vergroten van een stabiele woon- en leefsituatie na uitstroom. Verder zijn verschillende projecten gestart, zoals dat jeugdigen «op kamers» kunnen gaan waar zij met begeleiding een eerste maar tegelijkertijd beschermde stap naar zelfstandigheid kunnen zetten.
9. De leden van de PVV-fractie vragen welke alternatieven voor gesloten jeugdhulp in de afgelopen jaren ontwikkeld zijn.
Er zijn de laatste jaren verschillende alternatieven ontwikkeld voor gesloten jeugdhulp in de huidige vorm. Een voorbeeld van een alternatief is het integraal ambulant team dat jeugdhulpaanbieder Parlan heeft opgezet voor de regio Zuid-Kennemerland/ IJmond. Het doel van dit team is dat de jeugdige voor wie een gesloten plaatsing is aangevraagd toch in de thuissituatie kan blijven. Het team gaat in gesprek met de verwijzers om te bespreken wat er nodig is om de jeugdige thuis te laten wonen en welke risico’s dat met zich brengt.5 De methodiek Jouw Zorg van iHUB waarin ouders en kinderen samen beslissen over de toekomst is er ook op gericht gedwongen behandelingen steeds minder nodig te maken. De professional kiest met ouders en jeugdige een gezamenlijk haalbaar doel dat iedereen motiveert en een behandelmethode. Bedoeling is dat die maximaal drie maanden duurt.6 Daarnaast hebben de aanbieders van gesloten jeugdhulp 14 kleinschalige gesloten woonvormen ontwikkeld.7 Een voorbeeld daarvan is de kleinschalige voorziening Velserduin in IJmuiden waar vier jeugdigen met begeleiding wonen.
10. De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat er een scheiding bestaat tussen de plaatsing van jongeren met en jongeren zonder strafrechtelijke titel. Door de invoering van de gesloten jeugdhulp werd het mogelijk om jongeren zonder strafrechtelijk titel niet langer in de justitiële inrichtingen te plaatsen. Deze leden vragen in hoeverre het in omgekeerde zin (wettelijk) gewaarborgd is dat jongeren die vanwege een strafrechtelijke veroordeling besloten geplaatst worden, niet in de gesloten jeugdhulp terecht kunnen komen.
Het klopt dat als gevolg van de scheiding straf-civiel het uitgangspunt is dat jeugdigen die niet strafrechtelijk veroordeeld zijn, niet in een justitiële jeugdinrichting worden geplaatst. Plaatsing in een justitiële inrichting (jeugddetentie of pij-maatregel) kan alleen na een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf.
In de omgekeerde situatie geldt dat voor de plaatsing in de gesloten jeugdhulp een afzonderlijke machtiging van de kinderrechter is vereist (artikel 6.1.2 Jeugdwet). Daarmee is in de wettelijke systematiek uitgesloten dat een plaatsing in de gesloten jeugdhulp uitsluitend het gevolg is van een strafrechtelijke veroordeling. Voor de volledigheid merk ik op dat ook in strafrechtelijk kader jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet kan worden ingezet. Ook in het jeugdstrafrecht geldt immers als uitgangspunt dat jeugdigen worden behandeld en hulp krijgen die nodig is om aan een gunstige ontwikkeling bij te dragen. Diverse strafrechtelijke titels voorzien in de inzet van jeugdhulp.
Daarom is het wel denkbaar dat jeugdigen die zijn veroordeeld en jeugdigen die niet zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, bij een zorgaanbieder gezamenlijk worden behandeld. Bijvoorbeeld omdat een plaatsing in een zorginstelling naast een strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd of omdat een plaatsing onderdeel is van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling. Ook kan de officier van justitie, belast met de vervolging van strafbare feiten het initiatief nemen tot het verkrijgen van een machtiging tot plaatsing in de gesloten jeugdhulp (artikel 6.1.8, tweede lid, Jeugdwet). Overigens kunnen ook in die gevallen enkel de ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen aanleiding zijn voor het verlenen van een dergelijke machtiging.
11. en 12. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de onderhavige wetswijziging voldoende ruimte aan kleinschalige initiatieven biedt, waarbij voldoende ruimte is voor maatwerk voor de hulp aan jongeren. Zij vragen de regering in hoeverre het wetsvoorstel ruimte laat voor maatwerk.
Tevens vragen de leden van de VVD-fractie of deze wetswijziging voldoende ruimte biedt aan bijvoorbeeld innovatieve gesloten kleinschalige (woon)voorzieningen, alternatieven voor gesloten jeugdhulp. Graag ontvangen deze leden hier een reactie van de regering op.
De voorgestelde wetswijziging laat ruimte voor kleinschalige gesloten voorzieningen of het bieden van maatwerk. De eisen en mogelijkheden ten aanzien van gesloten jeugdhulp, die zijn opgenomen in de huidige Jeugdwet alsmede in het wetsvoorstel zijn van toepassing op alle gesloten accommodaties, ongeacht het aantal capaciteitsplaatsen van die accommodatie. Er is met andere woorden ruimte voor kleinschalige initiatieven met een laag beveiligingsniveau waar bijvoorbeeld maar een deel van de mogelijke vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast wordt. De afgelopen jaren zijn veertien kleinschalige gesloten voorzieningen opgezet. De voorgestelde wetswijziging staat de verdere ontwikkeling van dergelijke voorzieningen niet in de weg. Het is overigens mogelijk dat de gesloten accommodatie slechts een deel van de gehele bouwkundige voorziening betreft. Ook dat biedt ruimte voor maatwerk. Op deze wijze kan in hetzelfde gebouw zowel gesloten jeugdhulp als andere jeugdhulp worden geboden.
13. De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de in de toelichting genoemde stellingen uit de proefschriften van mevrouw De Jong-de Kruijf en mevrouw De Valk. Hoe zorgt de regering ervoor dat deze uitgangspunten niet alleen terechtkomen in de wetgeving, maar ook in het beleid van de Staatssecretaris van VWS, in de bekostiging van jeugdzorginstellingen en in het beleid van jeugdzorginstellingen? In hoeverre worden uitgangspunten, zoals de stelling dat repressie in de gesloten jeugdhulp de effectiviteit van de behandeling bedreigt bijvoorbeeld, doorleefd in de behandelingen die in de sector uitgevoerd worden?
Er is reeds een beweging in gang gezet naar minder plaatsingen in de gesloten jeugdhulp en, als plaatsing toch nodig is, streven instellingen ernaar het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen (repressie) te beperken. Zo is de sector gestart met het project «ik laat je niet alleen», waarbij het streven is het aantal insluitingen sterk te verminderen. Met de specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp ondersteunt het Rijk gemeenten en instellingen in die beweging.8 Op basis van deze uitkering hebben de coördinerende gemeenten voor gesloten jeugdhulp middelen gekregen voor de transitie van de gesloten jeugdhulp (€ 33,5 mln.) en de ombouw van separeercellen naar kindvriendelijke afzonderingsruimten (€ 5 mln.).
Daarnaast is dit wetsvoorstel erop gericht dat de gesloten jeugdhulp minder repressief wordt. Bijvoorbeeld door meer voorwaarden te verbinden aan het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen dan nu het geval is. Tevens is in het wetsvoorstel de eis opgenomen dat aanbieders van gesloten jeugdhulp een beleidsplan maken over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten accommodatie, dat gericht is op het terugdringen en voorkomen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen en het zoeken naar alternatieven op basis van vrijwilligheid. Verder regelt het wetsvoorstel dat jeugdhulpaanbieders aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) gegevens moeten aanleveren over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen en zodoende meer verantwoording over hun beleid moeten afleggen dan op grond van de huidige Jeugdwet.
14. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe vaak plaatsing in een separatie- of isoleercel heeft plaatsgevonden in het afgelopen jaar. Tevens vragen deze leden of alle separeerruimtes inmiddels zijn gesloten en zo nee, waarom niet.
In de periode van juni 2020 tot mei 2021 zijn er 301 plaatsingen geweest in een isoleer-of separeerruimte.9 Sluiting van separeerruimten vraagt tijd omdat instellingen en hun medewerkers daarvoor moeten beschikken over voldoende alternatieve interventies. In 2022 willen de instellingen voor gesloten jeugdhulp alle specifieke separeerruimten gesloten hebben.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat afzonderingsruimten alleen in noodsituaties gebruikt mogen worden voor jongeren van twaalf jaar en ouder. Tevens moeten deze ruimten ingevolge het wetsvoorstel kindvriendelijk zijn en voldoen aan nader te stellen eisen.
15. Waarom wordt de mogelijkheid tot het opleggen van deze maatregel met dit wetsvoorstel nog wel in stand gehouden als het doel is om het aantal gedwongen afzonderingen naar nul te reduceren, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
In navolging van de Wvggz en de Wzd wordt in dit wetsvoorstel de term insluiting gebruikt voor de maatregel gedwongen afzonderen. Hoewel de inzet is het aantal insluitingen sterk te verminderen, bevat het wetsvoorstel geen verbod op insluiting. Een tijdelijke insluiting moet zo min mogelijk plaatsvinden, maar kan soms noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld als het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar voor diens gezondheid vormt. Er is een risico dat bij het ontbreken van de mogelijkheid tot insluiting andere vrijheidsbeperkende maatregelen zoals vastpakken en vasthouden vaker en langduriger ingezet gaan worden. Omdat het van groot belang is dat insluitingen tot een minimum beperkt worden, is in het wetsvoorstel opgenomen dat de inzet ervan alleen is toegestaan in noodsituaties voor jongeren van twaalf jaar en ouder. Bovendien moet de duur van de insluiting zo kort mogelijk zijn en is in het wetsvoorstel een maximale duur opgenomen. Met bijgevoegde nota van wijziging is die maximale termijn teruggebracht tot één dag met een mogelijkheid van een eenmalige verlenging met nog een dag indien een gekwalificeerde gedragswetenschapper oordeelt dat er nog sprake is van een noodsituatie en de insluiting noodzakelijk en geschikt is om die noodsituatie af te wenden. Daarmee is de inzet van deze maatregel niet alleen in vergelijking met de huidige Jeugdwet sterk beperkt, maar ook in vergelijking met de Wvggz en de Wzd.
16. Verder vragen de leden van de PVV-fractie of de regering kan aangeven wat het verschil is tussen plaatsing in een isoleerruimte en insluiting. Ten slotte vragen deze leden of de regering tevens kan aangeven aan welke eisen de ruimte moet voldoen waarin de jongere wordt ingesloten.
Insluiting is het insluiten van een jeugdige in een afgesloten ruimte, waarin geen hulpverleners fysiek aanwezig zijn en die de jeugdige niet op eigen initiatief kan verlaten. In de huidige Jeugdwet wordt hiervoor de term afzonderen gebruikt. In het kader van harmonisatie wordt de term insluiten overgenomen van de Wvggz en de Wzd die eveneens betrekking hebben op gedwongen zorg. Insluiting kan op basis van het wetsvoorstel niet meer in een traditionele isoleerruimte plaatsvinden, omdat het een kindvriendelijke ruimte moet zijn die moet voldoen aan nader te stellen eisen. Die eisen zullen in ieder geval betrekking hebben op de inrichting van de ruimte en het permanente contact met een hulpverlener.
17. De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de toelichting dat het terugdringen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in gesloten accommodaties de afgelopen jaren meer aandacht heeft gekregen. Dit zou samenhangen met maatschappelijke onrust over het insluiten of afzonderen in separatie- of isoleerruimtes en de bijbehorende media-aandacht en Kamervragen. Genoemde leden vragen of enkel deze maatschappelijke onrust, media-aandacht en Kamervragen tot het inzicht hebben geleid dat het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen moet worden teruggedrongen. Zijn er niet ook al jaren signalen van jeugdigen en ouders zelf geweest? Waarom zijn die onvoldoende gehoord?
Het klopt dat er de afgelopen jaren ook signalen van jeugdigen en ouders geweest zijn. Los van de maatschappelijke onrust zijn deze signalen uiteraard van belang bij de ontwikkeling naar een gesloten jeugdhulp waar vrijheidsbeperkende maatregelen zo min mogelijk worden toegepast. Ook hebben in de voorbereiding van dit wetsvoorstel bijeenkomsten plaatsgevonden met jeugdigen die ervaring hebben gehad met het verblijf in de gesloten jeugdhulp. Verschillende onderdelen van het wetsvoorstel vloeien voort uit voorstellen van jeugdigen zelf. Zo is opgenomen dat in de gesloten accommodatie een afzonderlijke ruimte, anders dan de eigen kamer, moet zijn waar jeugdigen op eigen verzoek alleen kunnen zijn.
18. De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast dat er ook een groeiend inzicht is in het feit dat een langdurig verblijf in een gesloten accommodatie niet goed is voor jeugdigen. Kan de regering aangeven hoeveel jongeren er nu in JeugdzorgPlus instellingen verblijven? In hoeverre is dat aantal afgenomen de afgelopen vijf jaar?
In 2021 verbleven 1584 jeugdigen in een gesloten accommodatie. In de afgelopen vijf jaar is het aantal unieke jeugdigen dat verbleef in de gesloten jeugdhulp gedaald van 2233 in 2016 naar 1584 in 2021.10
19. Verder vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoeveel kleinschalige woonvoorzieningen er inmiddels zijn. Genoemde leden hebben het idee dat dit wetsvoorstel nog vooral op (grotere) JeugdzorgPlus instellingen is geschreven. Sluit dit wetsvoorstel ook aan bij kleinschalige initiatieven die de toekomst moeten worden?
De voorgestelde wetswijziging biedt ruimte voor kleinschalige gesloten voorzieningen of het bieden van maatwerk. De eisen en mogelijkheden ten aanzien van gesloten jeugdhulp, die zijn opgenomen in de huidige Jeugdwet alsmede in het wetsvoorstel zijn van toepassing op alle gesloten accommodaties, ongeacht het aantal capaciteitsplaatsen van die accommodatie. Er is met andere woorden ruimte voor kleinschalige initiatieven met een laag beveiligingsniveau waar bijvoorbeeld maar een deel van de mogelijke vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast worden. De afgelopen jaren zijn veertien kleinschalige gesloten voorzieningen opgezet. De voorgestelde wetswijziging staat de verdere ontwikkeling van dergelijke voorzieningen niet in de weg.
20. Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het bijvoorbeeld binnen dit wetsvoorstel mogelijk is om jongeren, bij wie de machtiging afloopt, op vrijwillige basis voor een bepaalde tijd te laten blijven wonen binnen zo’n voorziening, om een goede overgang te bewerkstelligen? Is het binnen dit wetsvoorstel mogelijk dat jongeren met en zonder machtiging in dezelfde voorziening wonen?
Een jeugdhulpaanbieder mag een jeugdige bij wie de machtiging afloopt op vrijwillige basis in de gesloten accommodatie laten verblijven. Jeugdigen mogen namelijk zonder machtiging verblijven in een gesloten accommodatie. Daarbij geldt dan wel dat vrijheidsbeperkende maatregelen, maatregelen tegen de wil van de jeugdige of van degene die het gezag over hem uitoefent, niet mogen worden toegepast als er ten aanzien van die jeugdige geen geldige machtiging is voor gesloten jeugdhulp.
21. De leden van de GroenLinks-fractie weten dat er geïnvesteerd is om de afbouw van JeugdzorgPlus naar kleinschalige woonvoorzieningen mogelijk te maken, maar zij krijgen ook signalen dat dit nog onvoldoende is. Kan de regering hierop reageren? Is de regering het met deze leden eens dat niet alleen een wetsvoorstel, maar ook voldoende financiële middelen deze transitie naar echt minder gesloten jeugdzorg en minder vrijheidsbeperkende middelen mogelijk moet maken? Hoeveel is de regering bereid om te investeren om deze doelen te behalen? Is er bijvoorbeeld ook voldoende geld om separeerruimtes om te bouwen naar intensive care eenheden, zo vraagt ook de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Hoeveel ruimtes zijn al omgebouwd? Deze leden ontvangen op deze vragen graag een reactie.
Ik deel de opvatting dat er investeringen nodig zijn om de transitie naar minder gesloten jeugdhulp en minder vrijheidsbeperkende maatregelen mogelijk te maken. In 2020 hebben de elf coördinerende gemeenten samen € 33,5 mln. ontvangen voor de transitie van de gesloten jeugdhulp naar kleinschalige woonvoorzieningen. Dit bedrag was bedoeld als een impuls voor deze gemeenten en de instellingen voor gesloten jeugdhulp. Inmiddels hebben deze gemeenten en instellingen bovenregionale plannen opgesteld om deze transitie te realiseren.
Eind 2021 hebben dezelfde elf coördinerende gemeenten samen € 5 mln. ontvangen voor de ombouw van de separeerruimten naar kindvriendelijke afzonderingsruimten en de ontwikkeling van relationele beveiliging: een werkwijze waarbij het bieden van veiligheid niet gebaseerd is op hekken of muren (fysieke beveiliging), maar op de relatie tussen jeugdige en de medewerker van de jeugdhulpinstelling.11 Het is niet bekend hoeveel van de separeerruimten al omgebouwd zijn. De instellingen willen in de loop van 2022 alle nog bestaande separeerruimten sluiten.
22. en 23. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzichtelijk wil maken hoe de aantallen verblijf, instroom en uitstroom in de gesloten jeugdhulp zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering vol vertrouwen is over het feit dat het moet lukken om de aantallen verder te beperken, ook met de krapte aan personeel. Deze leden vragen of de regering kan aangeven op basis van welke inschattingen en verwachtingen welke daling de komende jaren beoogd en reëel geacht mag worden.
Onderstaande tabel bevat de door de leden van de SGP-fractie gevraagde informatie over de aantallen verblijf, instroom (nieuwe en hernieuwde aanmeldingen) en uitstroom (aantal uitgestroomde unieke jongeren).12
Instroom |
Uitstroom |
Verblijf gedurende het jaar |
|
---|---|---|---|
2021 |
1.042 |
1.094 |
1.584 |
2020 |
1.129 |
1.278 |
1.802 |
2019 |
1.392 |
1.502 |
2.212 |
2018 |
1.435 |
1.459 |
2.112 |
2017 |
1.552 |
1.586 |
2.254 |
2016 |
1.519 |
1.527 |
2.233 |
Hieruit komt naar voren dat de instroom de laatste jaren substantieel afneemt en dat er op jaarbasis veel minder jeugdigen in de gesloten jeugdhulp verblijven, ook al was in de afgelopen jaren al sprake van krapte in personeel. Het beleid is erop gericht dat steeds minder jeugdigen in een gesloten accommodatie worden opgenomen. Uitgangspunt is dan ook dat deze neerwaartse trend zich zal voortzetten.
24. De leden van de SGP-fractie vragen voorts aandacht voor het feit dat door de tijd ook meer aandacht is ontstaan voor het belang van het bevorderen van het contact tussen de jongere en zijn ouders en gezin. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel daar nauwelijks aandacht voor heeft en dat de toelichting er niet op ingaat. Waarom wordt dit wetsvoorstel niet benut om ook aan dit kernthema eigenstandig aandacht te geven?
Het belang van het bevorderen van het contact tussen de jeugdige die verblijft in een gesloten accommodatie en zijn ouders en gezin onderschrijf ik. Met bijgevoegde nota van wijziging heb ik, naar aanleiding van deze vraag en vragen van de leden van andere fracties, aan het wetsvoorstel toegevoegd dat, indien familieleden vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen te bezoeken, de jeugdhulpaanbieder hen buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moet stellen. Op grond van artikel 37, onderdeel d, van het Verdrag inzake de rechten van het kind heeft ieder kind dat van zijn vrijheid is beroofd het recht op contact met familie, behalve in uitzonderijke omstandigheden. In het wetsvoorstel is vastgelegd dat het contact met hun ouders en gezin alleen beperkt kan worden als de instelling vaststelt dat zwaarwegende belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten. Daarvan kan sprake zijn als de opgroei- en opvoedingsproblemen van de jeugdige samenhangen met het gedrag of problematiek van ouders.
25. De leden van de SGP-fractie constateren dat het in de afgelopen jaren regelmatig is voorgekomen dat een noodzakelijke plaatsing van een jongere niet kon worden uitgevoerd, omdat de rechter moest constateren dat er geen capaciteit beschikbaar was. Deze leden vragen hoe de regering dit probleem tegengaat, mede in het licht van recente adviezen die aangeven dat het Rijk hierin verantwoordelijkheid moet nemen. In hoeverre kan dit wetsvoorstel benut worden om meer garanties te bieden op plaatsing indien de rechter daartoe besluit?
Indien een kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp afgeeft, is een gemeente verplicht die machtiging uit te voeren. Het zorgdragen voor voldoende capaciteit is een verantwoordelijkheid van gemeenten die al is vastgelegd in de Jeugdwet. Momenteel zijn er geen signalen dat jeugdigen omwille van capaciteitsproblemen niet geplaatst kunnen worden in een gesloten accommodatie.
26. De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering op een aantal punten onderdelen heeft weggelaten in het onderhavige wetsvoorstel, die wel in de consultatieversie waren opgenomen. Deze leden vragen of de regering kan aangeven om welke reden deze verschillende onderdelen in verschillende gevallen zijn weggelaten. Zij vragen daarbij in ieder geval aandacht voor het wegvallen van de regeling over het beleven van de godsdienst en levensovertuiging en de beschikbaarheid van geestelijke bijstand. Wil de regering dit alsnog in het voorstel verankeren?
Het klopt dat een aantal onderdelen die in de consultatieversie van het wetsvoorstel waren opgenomen niet langer deel uit maken van het onderhavige wetsvoorstel. Daarnaast zijn een aantal onderdelen aangepast en een aantal nieuwe onderdelen opgenomen. De meeste aanpassingen hebben plaatsgevonden om de rechtspositie van de jeugdigen verder te versterken. Daarnaast bleek een aantal onderdelen niet langer noodzakelijk omdat het ingediende wetsvoorstel nog uitsluitend een wijziging van de Jeugdwet behelst. Het betreft onderdelen die al in de Jeugdwet zijn opgenomen, betrekking hebben op de Jeugdwet in het algemeen en derhalve buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen of die uitsluitend samenhingen met justitiële jeugdinrichtingen. Het geconsulteerde wetsvoorstel had betrekking op zowel gesloten jeugdhulp als justitiële jeugdinrichtingen. Uit de consultatiereacties kwam naar voren dat er inmiddels geen draagvlak meer is voor een wet met die reikwijdte.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een jeugdige op eigen verzoek tijdelijk in een afzonderlijke en veilige ruimte, anders dan de eigen kamer, kan verblijven. Deze bepaling was niet opgenomen in het geconsulteerde wetsvoorstel en is op verzoek van jeugdigen in het wetsvoorstel opgenomen. De huidige Jeugdwet staat een dergelijke mogelijkheid niet in de weg en ook nu kunnen jeugdigen dit aangeven wanneer zij zijn opgenomen. Verschil is echter dat met de introductie van deze bepaling de jeugdhulpaanbieders ervoor moeten gaan zorgen dat een dergelijke ruimte daadwerkelijk ter beschikking wordt gesteld. Daarbij is in het wetsvoorstel een grondslag opgenomen dat nadere regels gesteld worden over die afzonderlijke en veilige ruimte.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was opgenomen dat in de accommodatie toezicht kon worden uitgeoefend ten behoeve van de ordelijke gang van zaken en de veiligheid in de accommodatie. Dit wordt niet langer mogelijk gemaakt. Het uitoefenen van toezicht vormt een vrijheidsbeperking en in het huidige wetsvoorstel is het uitoefenen van toezicht opgenomen als vrijheidsbeperkende maatregel. Het mag dus niet in zijn algemeenheid wordt uitgeoefend en moet altijd voldoen aan alle voorwaarden die worden gesteld aan het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Voorts is thans toegevoegd dat indien een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel wordt genomen, de jeugdige geïnformeerd moet worden over de klachtwaardigheid ervan en over de mogelijkheid van advies en bijstand van een vertrouwenspersoon.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was insluiting in de eigen kamer opgenomen als mogelijke vrijheidsbeperkende maatregel. Hoewel in eerste instantie werd gedacht dat dit een minder ingrijpende maatregel zou vormen dan insluiting in een afzonderlijke, daarvoor bestemde ruimte, bleek uit de consultatiereacties dat deze maatregel juist schadelijk kan uitpakken. De eigen kamer van de jeugdige moet een voor de jeugdige veilige ruimte zijn en blijven. Daaraan kan afbreuk worden gedaan door insluiting in die kamer toe te staan.
Het insluiten van jeugdigen in een afzonderlijke ruimte wordt op basis van het huidige wetsvoorstel nog wel toegestaan, echter alleen in noodsituaties en alleen in geval van jeugdigen vanaf 12 jaar. Op grond van de huidige Jeugdwet is insluiten toegestaan bij alle jeugdigen voor een periode van maximaal zeven dagen. Met bijgevoegde nota van wijziging wordt de maximale termijn van insluiting teruggebracht tot één dag met daarbij de mogelijkheid om dat eenmaal te verlengen met ten hoogste nog een dag. Dit laatste is slechts mogelijk indien een gekwalificeerde gedragswetenschapper oordeelt dat er nog steeds sprake is van een noodsituatie en dat de insluiting noodzakelijk en geschikt is om die noodsituatie af te wenden.
Ten aanzien van bezoek aan opgenomen jeugdigen was er eerder in voorzien dat indien ouders, stiefouders, de voogd of pleegouders vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen te bezoeken, zij buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moeten worden gesteld. Dit was niet opgenomen in het ingediende wetsvoorstel. Met bijgevoegde nota van wijziging is deze bepaling weer teruggebracht in het wetsvoorstel.
Ook was opgenomen dat uiterlijk binnen zeven dagen een klacht ingediend moest worden tegen een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel. Dit is gewijzigd in een redelijke termijn, net zoals dat nu het geval is op grond van de huidige Jeugdwet. Het is niet altijd mogelijk voor een jeugdige om binnen een korte termijn als zeven dagen een klacht in te dienen. Verder bevatte het geconsulteerde wetsvoorstel de bepaling dat een jeugdige gedurende ten minste gemiddeld acht en een half uur per dag door de week en gedurende ten minste gemiddeld zes uur per dag in het weekeinde moest deelnemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Hieronder werd ook het volgen van onderwijs begrepen. In het wetsvoorstel is niet langer opgenomen dat jeugdigen moeten deelnemen aan gemeenschappelijk activiteiten. Overigens blijft wel altijd de onderwijsplicht gelden. In het wetsvoorstel is thans opgenomen dat een jeugdhulpaanbieder ervoor moet zorgen dat een jeugdige ten minste gedurende zes uur per dag de mogelijkheid krijgt om deel te nemen aan onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte, andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming en gemeenschappelijke activiteiten. Hiermee wordt beter tot uitdrukking gebracht dat een jeugdige er zelf voor mag kiezen niet deel te nemen aan een gemeenschappelijke activiteit. Het aantal uren is teruggebracht naar ten minste zes omdat er ook voldoende tijd en ruimte moet zijn voor jeugdigen om eigen hobby’s en sportactiviteiten te kunnen doen. Het geven van die ruimte past tevens in het streven het leefklimaat in de gesloten accommodaties minder repressief te maken als nu ervaren wordt.
In het geconsulteerde voorstel was opgenomen dat jeugdigen in een groep verblijven van ten minste twee personen. Het wetsvoorstel bevat geen minimale groepsgrootte. In de praktijk doen jeugdigen vaak activiteiten binnen een groep. De grootte van die groep wordt overgelaten aan de jeugdhulpaanbieder. Die kan het beste beoordelen welke groepsgrootte voor de betrokken jeugdigen het beste is. Dit kan ook betekenen dat juist een individueel programma wordt aangeboden. Kortom, door niet langer een minimale groepsgrootte te verplichten, kan ook hier maatwerk worden geboden.
Verder was eerder opgenomen dat het hulpverleningsplan voor de jeugdige binnen drie weken na opname vastgesteld moet worden. In het onderhavige wetsvoorstel is daarvoor een langere termijn opgenomen, te weten zes weken. Op grond van artikel 4.1.3 van de Jeugdwet wordt ook voor hulpverleningsplannen buiten de gesloten jeugdhulp een maximale termijn van zes weken aangehouden. Los daarvan is het juist van belang dat het hulpverleningsplan weloverwogen wordt vastgesteld, waarbij onder meer voldoende gelegenheid worden geboden aan een jeugdige om diens wensen en voorkeuren aan te geven. Het is dan ook juist belangrijk dat er voldoende tijd is om dat plan vast te stellen. Overigens mogen vrijheidsbeperkende maatregelen niet worden toegepast zolang er geen hulpverleningsplan is vastgesteld, tenzij er sprake is van een noodsituatie.
De bepaling dat elke twee weken de voortgang van de uitvoering van het hulpverleningsplan besproken zou moeten worden met de jeugdige is niet langer opgenomen. Dat is omdat het de bedoeling is dat jeugdverleners voortdurend de voortgang van de uitvoering in de gaten houden en continu in contact blijven met de jeugdigen. De bepaling zou ertoe kunnen leiden dat slechts op officieel aangewezen momenten wordt nagedacht over de voortgang.
De volgende onderdelen zijn komen te vervallen of aangepast in verband met de aangepaste reikwijdte van het wetsvoorstel.
Zo was in het geconsulteerde wetsvoorstel inderdaad opgenomen dat een jeugdige in de gelegenheid gesteld moet worden zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden en te beleven. Deze bepaling was noodzakelijk voor de jeugdigen die verblijven in een justitiële jeugdinrichting. In de Jeugdwet is dit recht al opgenomen.
Op grond van artikel 4.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet moet de jeugdhulpaanbieder er zorg voor dragen dat in de accommodatie geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige of ouder. Jeugdhulpaanbieders zijn daartoe verplicht als het jeugdhulp betreft die verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste een etmaal met zich brengt. Deze eis is daarmee tevens van toepassing bij gesloten accommodaties en er is daarom geen noodzaak om een dergelijke bepaling nogmaals op te nemen in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was voorts opgenomen dat de directeur regelmatig overlegt met de jeugdigen over zaken die rechtstreeks hun verblijf raken. Dit was overgenomen uit de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen zodat medezeggenschap vanuit de jeugdigen goed geborgd is. In het geval van jeugdhulp, en daarmee tevens de gesloten jeugdhulp, is de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 van toepassing. Daarin is bepaald dat cliënten en hun vertegenwoordigers in de gelegenheid moeten worden gesteld inspraak uit te oefenen in aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks leven van de cliënten. Op het terrein van de jeugdhulp is op deze wijze de medezeggenschap reeds goed geborgd en is een apart artikel daarvoor niet noodzakelijk. Overigens was anders dan in het geconsulteerde wetsvoorstel in het wetsvoorstel per abuis niet opgenomen dat een jeugdige na opname zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd over de medezeggenschapsregeling. Met de nota van wijziging is dat teruggeplaatst in het wetsvoorstel.
Verder bevatte het geconsulteerde wetsvoorstel de mogelijkheid van bemiddeling bij klachten. In het geval van de jeugdhulp is daarvoor reeds een mogelijkheid opgenomen in het Besluit Jeugdwet en het artikel in het wetsvoorstel is daarom komen te vervallen.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was nog opgenomen dat indien de jeugdige niet de beschikking heeft over kleding en schoeisel, de directeur daarin zou voorzien. Verder was nog opgenomen dat bij regeling regels gesteld konden worden over het toekennen van zakgeld. Het verzorgen van kleding en schoeisel en het eventueel toekennen van zakgeld is echter een onderwerp dat niet alleen aan de orde kan zijn bij gesloten jeugdhulp, maar bij alle instellingen waar kinderen verblijven. Momenteel wordt samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland onderzocht op welke wijze hiermee het beste binnen de jeugdhulp kan worden omgegaan. Omdat het onderwerp van belang is voor jeugdigen in alle instellingen past een eventuele regeling niet binnen de reikwijdte van dit wetsvoorstel dat uitsluitend ziet op gesloten jeugdhulp.
Het geconsulteerde wetsvoorstel introduceerde drie soorten regimes, te weten een beperkt gesloten regime, een gesloten regime, en een hoog beveiligd gesloten regime. De mogelijke introductie van meerdere regimes stuitte op veel weerstand. In het beperkt gesloten regime zouden minder vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast mogen worden dan in de andere regimes. Tijdens de consultatie werd naar voren gebracht dat dit zou leiden tot extra overplaatsingen op het moment dat toch meer maatregelen nodig zouden zijn. Daarnaast zou een verdeling in regimes maatwerk in de weg staan. Derhalve wordt in het wetsvoorstel niet langer een onderscheid gemaakt in regimes en daarbij behorende mogelijkheden van vrijheidsbeperkende maatregelen. Extra overplaatsingen en gebrek aan mogelijkheden voor maatwerk zijn niet in het belang van jeugdigen. Indien een jeugdhulpinstelling zich registreert als gesloten accommodatie is het toegestaan om alle in het wetsvoorstel opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen. Bij iedere maatregel moet wel telkens voldaan worden aan de eisen van het nee, tenzij-beginsel.
Alle maatregelen die eerder waren opgenomen in het zogeheten derde regime zijn komen te vervallen, aangezien deze artikelen uitsluitend betrekking hadden op jeugdigen die zijn opgenomen in een justitiële jeugdinrichting. Ook het hoofdstuk dat zag op disciplinaire straffen is komen te vervallen omdat de reikwijdte van het huidige wetsvoorstel is beperkt tot gesloten jeugdhulp.
Het geconsulteerde wetsvoorstel bevatte een directeur als functionaris die over verschillende zaken kon beslissen. In de jeugdhulpsector werd aangegeven dat een dergelijke werkwijze te weinig flexibiliteit zou bieden. Het is gebruikelijk dat de jeugdhulpaanbieder eindverantwoordelijk is. In justitiële jeugdinrichtingen is er altijd sprake van een directeur. Doordat besloten is het wetsvoorstel alleen nog betrekking te laten hebben op gesloten jeugdhulp, was er niet langer de noodzaak of wens om de directeur als specifieke functionaris op te nemen.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was opgenomen dat de directeur of een jeugdhulpverantwoordelijke een jeugdige aanwijzingen kan geven voor zover die noodzakelijk zijn in het belang van de veiligheid en orde in de gesloten accommodatie of de met de jeugdhulp beoogde doelen, en dat een jeugdige verplicht is de aanwijzingen op te volgen. Dit is niet opgenomen in het huidige wetsvoorstel. Ook dat een jeugdige voor ten hoogste een uur uitgesloten kon worden van het verblijf in de groep of van gemeenschappelijke activiteiten indien het gedrag van een jeugdige verstorend is, maakt niet meer deel uit van het wetsvoorstel. Het betrof mogelijkheden die thans zijn opgenomen in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Binnen de jeugdhulp is er geen noodzaak om formele aanwijzingen te geven. In gesloten accommodaties wordt in de praktijk regelmatig aan jeugdigen gevraagd om iets te doen wat niet specifiek in het hulpverleningsplan is opgenomen, bijvoorbeeld om dingen op te ruimen in de keuken. In het kader van goed met elkaar omgaan, is het dan uiteraard de bedoeling dat de jeugdige daar gehoor aan geeft. Er is echter geen sprake van formele aanwijzingen die moeten worden opgevolgd.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was bepaald dat een vrijheidsbeperkende maatregel er ook op gericht mocht zijn om de orde in de accommodatie te handhaven, strafbare feiten te voorkomen of op te sporen, de vrijheidsbeneming ongestoord ten uitvoer te leggen dan wel om een op grond van het Wetboek van Strafvordering of de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden door de officier van justitie of de rechter-commissaris genomen beslissing uit te voeren. In het huidige wetsvoorstel zijn deze gronden voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen niet langer opgenomen. Dit vloeit eveneens voort uit het feit dat het wetsvoorstel niet langer betrekking heeft op justitiële jeugdinrichtingen.
Het geconsulteerde wetsvoorstel voorzag, indien zou worden gekozen voor het in dat voorstel opgenomen tweede regime, in de mogelijkheid om zogeheten fysiek ingrijpen toe te passen. Daarmee werd fysiek ingrijpen bedoeld dat verder gaat dan het vastpakken of vastpakken en vasthouden. Dit onderdeel is niet langer opgenomen in het wetsvoorstel als gevolg van de keus dat het wetsvoorstel niet langer van toepassing is op jeugdigen die worden opgenomen in een justitiële jeugdinrichting.
De artikelen die zien op gegevensverwerking zijn aangepast in die zin dat die artikelen die betrekking hadden op gegevensverwerkingen in justitiële jeugdinrichtingen en op gegevensuitwisseling tussen jeugdhulpinstellingen en justitiële jeugdinrichtingen niet zijn opgenomen in het huidige wetsvoorstel. Ten slotte was ook het hoofdstuk dat zag op toezicht en handhaving niet langer noodzakelijk, nu het huidige wetsvoorstel slechts betrekking heeft op gesloten jeugdhulp en de nieuwe artikelen ten aanzien van gesloten jeugdhulp deel zullen uitmaken van de Jeugdwet. De al geldende regels voor toezicht en handhaving van de Jeugdwet zijn van toepassing op hoofdstuk 6 van de Jeugdwet en dit wetsvoorstel brengt daarin geen verandering.
27. Het lid van de fractie van BIJ1 geeft aan dat in het wetsvoorstel niet zo duidelijk is wat nu precies de rol is van de «jeugdhulpverantwoordelijke». Het lid van de fractie van BIJ1 hoort graag wie deze persoon moet zijn, aangezien het bij dit lid overkomt alsof het een medewerker uit de instelling is, die beslist of een kind daar thuishoort of niet.
De jeugdhulpverantwoordelijke is degene die behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie van deskundigen. De jeugdhulpverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdhulp en de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in een gesloten accommodatie.
Tot die categorie van deskundigen zal in ieder geval de gekwalificeerde gedragswetenschapper behoren. Degenen die als jeugdhulpverantwoordelijke zullen worden aangewezen zijn nu reeds werkzaam in gesloten accommodaties en voeren in de praktijk ook al de taken uit die met dit wetsvoorstel in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet opgenomen worden. Het betreft niet een nieuwe functie, maar de introductie van deze term is bedoeld om in hoofdstuk 6 te verduidelijken wie waarvoor verantwoordelijk is. Dat is ook in het belang van de jeugdige.
De jeugdhulpverantwoordelijke beslist niet over de opname van een jeugdige in een gesloten accommodatie. Uitsluitend een rechter kan een machtiging voor opname in een gesloten accommodatie verlenen. Het is daarnaast mogelijk dat een jeugdige vrijwillig in een gesloten accommodatie verblijft. Echter, in dat geval mogen geen vrijheidsbeperkende maatregelen tegen de wil van de jeugdige of diens ouders, worden toegepast ten aanzien van die jeugdige.
De jeugdhulpverantwoordelijke wordt aangewezen door de jeugdhulpaanbieder. Dit kan een medewerker van de instelling zijn of iemand die als zelfstandige deze positie betrekt. Dit betreft een beslissing van de jeugdhulpaanbieder. Wel zal dit iemand moeten zijn die behoort tot een aangewezen categorie van deskundigen.
28. Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt tevens of de onafhankelijke cliëntondersteuning geregeld is. Kan een jongere bijvoorbeeld tijdens zijn traject steun krijgen van een ervaringsdeskundige?
In het voorgestelde artikel 6.2.9 is opgenomen dat een jeugdige zich bij het opstellen van het hulpverleningsplan kan laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, familielid of naaste. Die naaste kan ook een ervaringsdeskundige zijn.
Momenteel wordt onderzocht of ervaringsdeskundigen een rol zouden kunnen vervullen bij het verlenen van jeugdhulp. Dat onderzoek heeft betrekking op alle vormen van jeugdhulp.
29. De leden van de D66-fractie hebben nadere vragen bij de keuze om de aanbeveling van ZonMw om de regeling van de onvrijwillige plaatsing in een residentiële instelling vanuit het Burgerlijk Wetboek op te nemen in de Jeugdwet niet over te nemen. Er wordt gesteld dat voor deze jongeren geen vrijheidsbenemend of vrijheidsbeperkend regime nodig is. Is dat in al deze casussen inderdaad het geval? Zal een uithuisplaatsing niet per definitie als een grote vrijheidsbeperking worden ervaren en zullen daarmee ook niet alle zorghandelingen die plaatsvinden in de residentiële instellingen in de praktijk ervaren worden als vrijheidsbeperkend? Hoe wordt die grens bepaald? Wat is dan nog de reden om daarvoor minder of geen waarborgen te hanteren die er wél bestaan bij vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp?
Een gedwongen uithuisplaatsing vindt plaats als de rechter een machtiging uithuisplaatsing afgeeft. Die machtiging wordt alleen verleend omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid (artikel 1:265b BW). Ik onderschrijf dat een gedwongen uithuisplaatsing altijd diep ingrijpt in het leven en de persoonlijke levenssfeer van jeugdigen. Om die reden is er altijd een rechterlijke machtiging nodig om een jeugdige gedwongen uit huis te plaatsen. Een uithuisplaatsing betekent echter niet dat die jeugdigen in een gesloten accommodatie geplaatst moeten worden. In principe wordt er juist naar gestreefd deze kinderen te plaatsen in een pleeggezin, gezinshuis of, als deze opties niet mogelijk blijken, een zogeheten open jeugdhulpinstelling. Bovendien mogen vrijheidsbeperkende maatregelen, maatregelen tegen de wil van de jeugdige zoals beschreven in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet, niet worden toegepast bij deze kinderen. Uitsluitend indien er sprake is van ernstige opvoed- en opgroeiproblemen en de plaatsing in een residentiële instelling noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de noodzakelijke jeugdhulp kan de rechter op grond van de Jeugdwet een machtiging gesloten jeugdhulp afgeven. Ingeval voor een jeugdige een machtiging gesloten jeugdhulp is verleend, mogen, indien voldaan wordt aan de daarvoor gestelde voorwaarden, vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de rechtspositie van de jeugdige voor wie een machtiging gesloten jeugdhulp is verleend te verbeteren.
30. Tevens vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre de stelling getoetst is in de praktijk dat van jeugdigen die uit huis zijn geplaatst niet wordt verwacht dat zij weg zullen lopen en dat zij zich ook niet zullen onttrekken aan eventueel noodzakelijke jeugdhulp. In ongeveer hoeveel gevallen per jaar komt dat toch voor, zo vragen deze leden.
Het is niet bekend hoe vaak jeugdigen die uithuisgeplaatst zijn in een open residentiële instelling weglopen en zich onttrekken aan de noodzakelijke jeugdhulp. Wel is bekend dat ruim 40% van de plaatsingen in de gesloten jeugdhulp afkomstig is van een open residentiële instelling.
31. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat voor paragraaf 1 van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet wordt voorgesteld dat de rechter, explicieter dan tot nu toe, zich ervan vergewist of er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn dan een gesloten plaatsing. Deze leden vragen of de regering kan uitleggen wat met deze opmerking wordt bedoeld. Op welke manier moet de rechter zich hier explicieter van op de hoogte stellen?
Met dit wetsvoorstel worden de voorwaarden waaronder een kinderrechter een machtiging kan verlenen met een aantal punten aangevuld. Op basis van artikel 6.1.2 van de huidige Jeugdwet kan een machtiging slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:
– de jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
– de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Dit wetsvoorstel voegt daar twee voorwaarden aan toe. De opneming en het verblijf moet ook geschikt zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Tevens moet de rechter oordelen dat er geen minder ingrijpende maatregelen zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
Dit betekent dat kinderrechters deze extra voorwaarden moeten betrekken bij hun oordeel over het verzoek voor een machtiging gesloten jeugdhulp. Het verzoek moet daarover uitsluitsel geven. Alleen als blijkt dat aan alle voorwaarden is voldaan mag de rechter een machtiging gesloten jeugdhulp afgeven.
32. De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de regering in algemene zin als uitgangspunt hanteert dat het niet wenselijk is dat jongeren lange tijd in een afzonderlijke ruimte verblijven. Deze leden vragen echter of de regering wel kan bevestigen dat ook hierbij primair het belang van de jongere leidend is, zodat in individuele zaken niet op onwenselijke wijze te snel en te veel druk wordt uitgeoefend waar de jongere zelf niet bij gebaat is.
Jeugdigen in de gesloten jeugdhulp verdienen de aandacht, begeleiding en zorg die bij hun ontwikkeling past. Het belang van de jeugdige is het belangrijkste uitgangspunt. Tegen die achtergrond bevat het wetsvoorstel een artikel waarin is opgenomen dat een jeugdige op eigen verzoek in een afzonderlijke ruimte, anders dan de eigen kamer, kan verblijven. Daarbij is het uiteraard niet zo dat er vervolgens druk uitgeoefend mag worden op deze jeugdige. De jeugdige kan de afzonderlijke ruimte ieder moment verlaten omdat het niet toegestaan is om in dit soort situaties de kamer af te sluiten. Wel is het van belang dat de jeugdhulpprofessionals, jeugdhulpverantwoordelijke of gedragsdeskundige in gesprek blijven met de jeugdige om de reden waarom de jeugdige in die kamer wil zijn te begrijpen en om vervolgens samen met de jeugdige te werken aan het wegnemen van die oorzaak. Het voor langere tijd verblijven in een afzonderlijke ruimte zonder dat de jeugdige daadwerkelijk wordt geholpen met diens problemen of zorgen is niet in het belang van de jeugdige.
33. De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen van toepassing is op jongeren die zonder machtiging van de rechter verblijven in de gesloten instellingen.
Dit wetsvoorstel biedt geen ruimte om tegen de wil van de jeugdige of tegen de wil van degene die het gezag over de jeugdige uitoefent, vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen zonder dat voor die jeugdige een machtiging gesloten jeugdhulp is verleend.
34. De leden van de PVV-fractie vrezen dat het gebrek aan personeel kan zorgen voor het inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten setting. Deelt de regering deze zorgen? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat onderbezetting nooit een reden kan zijn voor de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen, ook niet als door onderbezetting een crisissituatie ontstaat? Hoe gaat de regering hierop toezien?
Onderbezetting is geen grond op basis waarvan vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast. Ook de huidige Jeugdwet staat dat niet toe. Hoewel er sprake is van een krappe arbeidsmarkt zijn veel jeugdhulpaanbieders actief bezig met het afbouwen van de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo hebben jeugdhulpaanbieders stappen gezet in het terugdringen van het aantal insluitingen.13
Daarnaast vindt toezicht plaats op de uitvoering van gesloten jeugdhulp. Op grond van het wetsvoorstel zullen jeugdhulpaanbieders meer dan nu het geval is verantwoording moeten afleggen over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo moet de toepassing van iedere vrijheidsbeperkende maatregel gemotiveerd worden vastgelegd in het dossier van de betreffende jeugdige en moet de beslissing tot toepassing van een maatregel op schrift worden gesteld en aan de jeugdige worden overhandigd. Jeugdhulpaanbieders moeten jaarlijks een rapportage over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen aanleveren bij de IGJ ten behoeve van het toezicht hierop.
35. Tevens vragen de leden van de PVV-fractie hoe het interne toezicht op de uitvoering van vrijheidsbeperkende maatregelen is geregeld. Hoe wordt de visie van de jeugdigen zelf meegenomen in de werkwijze en de toepassing daarvan?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat jeugdhulpaanbieders een beleidsplan moeten opstellen over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen dat gericht is op het terugdringen en voorkomen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen en het zoeken naar alternatieven op basis van vrijwilligheid. In het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0 is afgesproken dat indien een vrijheidsbeperkende maatregel wordt toegepast, dit wordt geëvalueerd met het team en de jeugdige, zodat een leercyclus ontstaat.14 In dit Kwaliteitskader is tevens opgenomen dat de instelling systematisch kwaliteitsmanagement uitvoert. Dat kan door middel van registreren en analyseren van incidenten en door naar aanleiding van de analyse verbeteringen door te voeren. Verder wordt met het wetsvoorstel voorgesteld uitdrukkelijk de visie van de jeugdigen te betrekken. Opgenomen is dat het hulpverleningsplan, inclusief wijzigingen, gezamenlijk met de jeugdige opgesteld moet worden. Hierbij moet zoveel als mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige.
36. Ook vragen de leden van de PVV-fractie hoe wordt geborgd dat in de beslissing nadrukkelijk wordt ingegaan op wat met de visie van de jongere is gedaan en op welke wijze rekening is gehouden met het belang van de jongere.
Op grond van het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0 zal de jeugdhulpverantwoordelijke bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen altijd rekening houden met de visie en het belang van de jeugdige.15 Ook de beginselen die centraal staan in het wetsvoorstel, namelijk het nee, tenzij beginsel en de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, doelmatigheid en veiligheid brengen automatisch met zich mee dat rekening dient te worden gehouden met het belang van de jeugdige. Een beslissing die niet in het belang van de jeugdige is, mag dan ook niet worden genomen. Voordat een beslissing tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel wordt genomen, moet de jeugdhulpverantwoordelijke in gesprek gaan met de betreffende jeugdige. In dat gesprek kan de jeugdige zijn of haar visie geven. In de uiteindelijke beslissing moet de jeugdhulpverantwoordelijke een motivering opnemen, rekening houdend met de visie die de jeugdige in het gesprek naar voren heeft gebracht. Wel is het zo dat de jeugdhulpverantwoordelijke beslist of een maatregel noodzakelijk, proportioneel en geschikt is, en of er op dat moment toch geen alternatief voorhanden is waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. Indien een jeugdige vindt dat zijn of haar visie niet goed is meegewogen en het (mede) daarom niet eens is met de beslissing kan diegene daarover een klacht indienen. Jeugdigen moeten actief geïnformeerd worden over de klachtwaardigheid van beslissingen. Een klacht kan ook betrekking hebben op de onderbouwing van een beslissing. Tevens zullen de beslissingen ter sprake komen bij de regelmatige evaluaties van het hulpverleningsplan. Ten slotte maken de beslissingen deel uit van de informatie die verstrekt moet worden aan de IGJ, zodat er ook extern toezicht plaatsvindt op de zorgvuldigheid van beslissingen.
37. De leden van de PVV-fractie vragen voorts of elektronisch toezicht mogelijk blijft nadat de jeugdige is opgenomen in een gesloten setting.
Ten slotte vragen de leden van de PVV-fractie of de regering het met hen eens is dat sommige vrijheidsbeperkende regels over genoemde zaken, zoals een verbod om op bepaalde plekken te komen, ook in huisregels geregeld worden, zoals het ontvangen van bezoek of het niet betreden van andermans kamer.
In de praktijk van de gesloten jeugdhulp vindt het gebruik van elektronisch toezicht vooral plaats met de zogeheten Kansband.16 Het gebruik daarvan kan deel uitmaken van de maatregelen die gesteld zijn in een voorwaardelijke machtiging waaraan de jeugdige zich moet houden om (terug)plaatsing in de gesloten jeugdhulp te voorkomen. Via een GPS-systeem kunnen dan één of twee personen uit zijn familie of sociaal netwerk de jeugdige volgen, bijvoorbeeld om te monitoren of de jeugdige niet naar bepaalde plaatsen gaat waarvan als voorwaarde is gesteld dat hij of zij daar niet naartoe mag gaan. Indien de jeugdige onverhoopt toch (terug)geplaatst wordt in een gesloten accommodatie, zal deze vorm van toezicht niet langer noodzakelijk zijn.
De huisregels van een accommodatie gelden voor alle jeugdigen die daar verblijven en moeten gericht zijn op een ordelijke gang van zaken, de veiligheid binnen de gesloten accommodatie en het waarborgen van een pedagogisch klimaat.
Vrijheidsbeperkende maatregelen worden individueel toegepast en zijn gericht op het waarborgen van de veiligheid van een jeugdige of anderen, het afwenden van gevaar voor de gezondheid van een jeugdige of anderen en het bereiken van de in het hulpverleningsplan opgenomen doelen. De huisregels mogen niet beogen om vrijheden te beperken. Het niet zonder toestemming betreden van iemands eigen kamer kan inderdaad een huisregel zijn om eenieder voldoende privacy te bieden.
38. Ook vragen de leden van de PVV-fractie of instemming van de ouder(s) nodig is bij de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Bij een machtiging voor gesloten jeugdhulp is er geen instemming van de ouder(s) nodig om vrijheidsbeperkende maatregelen in te zetten. Wel kunnen ouders hun zienswijze hierover geven bij het vaststellen of wijzigen van een hulpverleningsplan. In dit plan wordt onder andere opgenomen welke vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen worden toegepast, de gevallen waarin en de termijn waarin die maatregelen toegepast kunnen worden.
39. De leden van de D66-fractie zouden graag meer onderbouwing willen ontvangen over de gekozen doelen die zijn opgenomen op grond waarvan vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast. In hoeverre zijn de doelen die in het hulpverleningsplan zijn opgesteld altijd voldoende om deze maatregelen toe te passen?
In het wetsvoorstel zijn drie doelen opgenomen waarvoor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen is geoorloofd: het waarborgen van de veiligheid van een jeugdige of anderen, het afwenden van gevaar voor de gezondheid van een jeugdige of anderen of het bereiken van de in het hulpverleningsplan opgenomen doelen. Wat betreft het laatste gaat het om de met de jeugdhulp beoogde doelen voor de ontwikkeling van de jeugdige, die zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van die jeugdige.
Deze drie doelen zijn afgeleid van de noodzaak van een plaatsing in een gesloten accommodatie: jeugdhulp is noodzakelijk in verband met ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek en het risico dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de jeugdhulp.
Samen met de jeugdige worden de doelen die gericht zijn op de verdere ontwikkeling van de jeugdige in het hulpverleningsplan vastgelegd. Tevens wordt bij het opstellen van dit plan nagedacht over welke situaties tijdens het verblijf kunnen ontstaan in verband met de problematiek van de jeugdige. De ontwikkeling van de jeugdige en de te bereiken doelen kunnen op sommige momenten door de jeugdige zelf worden gehinderd vanwege de (gedrags)problematiek waarmee de jeugdige kampt. Dan kan het soms noodzakelijk zijn maatregelen te treffen in verband met de in het plan vastgelegde doelen. Bij het opstellen van het hulpverleningsplan wordt dan ook gesproken over de vrijheidsbeperkende maatregelen die in dergelijke situaties kunnen worden toegepast. Zo kan gedacht worden aan het onderzoeken van de kleding of het lichaam bij een vermoeden van aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen bij een jeugdige die kampt met verslavingsproblematiek. Naar aanleiding van deze vraag en vergelijkbare vragen van de leden van de GroenLinks-fractie en de SGP-fractie heb ik met de nota van wijziging een verduidelijking aangebracht ten aanzien van de doelen waarop vrijheidsbeperkende maatregelen gericht mogen zijn.
40. Verder vragen de leden van de D66-fractie of deze doelen uit het hulpverleningsplan altijd goed worden gecommuniceerd en besproken met de jongere en waar mogelijk met de desbetreffende ouders. Is het dan ook altijd duidelijk dat deze doelen in het hulpverleningsplan een grond kunnen zijn om vrijheidsbeperkende maatregelen te nemen?
Om een doel te bereiken is het noodzakelijk dit niet alleen met de jeugdige en ouders te bespreken maar ook samen een plan te maken om dit doel te bereiken. In artikel 6.2.9 van het wetsvoorstel is dan ook opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige het hulpverleningsplan dient op te stellen (lid 1). En deze moet daarnaast voorafgaand aan het vaststellen of wijzigen van het hulpverleningsplan overleggen met de ouders van de jeugdige, degene die het gezag heeft over de jeugdige, de voor de verlening van de jeugdhulp relevante familie en naasten. De doelen voor de ontwikkeling van de jongere moeten altijd worden opgenomen in het hulpverleningsplan alsmede welke vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast kunnen worden. Dat betekent tegelijkertijd dat op grond van het wetsvoorstel zowel de te bereiken doelen als de eventuele mogelijke maatregelen met de jeugdige zelf besproken moeten worden.
41. Tevens vragen de leden van de D66-fractie hoe de medezeggenschap bij het opstellen van dit hulpverleningsplan in algemene zin is geregeld.
In artikel 4.2.4 van de Jeugdwet is bepaald dat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 van overeenkomstige toepassing is op jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen en dat de in te stellen cliëntenraden zowel de belangen van de jeugdigen als die van hun ouders dienen te behartigen. Daarnaast is in dit wetsvoorstel specifiek voor de gesloten jeugdhulp opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige het hulpverleningsplan dient op te stellen. In datzelfde artikel zijn extra waarborgen meegenomen, bijvoorbeeld dat een jeugdige zich kan laten bijstaan door een vertrouwenspersoon bij het opstellen, wijzigen en evalueren van het hulpverleningsplan.
42. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of het altijd duidelijk is voor mensen die te maken krijgen met deze gewijzigde Jeugdwet wat verstaan wordt onder de veiligheid of het gevaar voor de gezondheid voor de jeugdige of anderen.
Ook op grond van hoofdstuk 6 van de huidige Jeugdwet kunnen bepaalde vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast in verband met de veiligheid van de jeugdige of gevaar voor de gezondheid van de jeugdige. De medewerkers van jeugdhulpinstellingen zijn goed ingevoerd in het herkennen van onveiligheid of gevaar voor de gezondheid. In de memorie van toelichting (paragraaf 3.3.2) wordt ingegaan op wat kan worden verstaan onder de veiligheid of het gevaar voor de gezondheid voor jeugdige of anderen. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van een dreiging van automutilatie of suïcide, gevaar of onveiligheid uitgaande van zogeheten «loverboys» of gevaar vanwege verslavingsproblematiek.
43. De leden van de D66-fractie onderkennen de wens om ruimte te bieden voor vrijheidsbeperkende maatregelen in het geval van een noodsituatie. Worden ouders of voogden altijd op de hoogte gesteld indien een dergelijke noodsituatie is ontstaan en er vrijheidsbeperkende maatregelen buiten het hulpverleningsplan zijn toegepast? Zal het hulpverleningsplan dan op korte termijn worden besproken en/of aangepast indien er vrijheidsbeperkende maatregelen zijn toegepast buiten het hulpverleningsplan om, zodat het plan zo snel mogelijk aansluit op de bestaande situatie?
De ouders of voogden worden niet van de toepassing van elke maatregel op de hoogte gesteld. Dat is wel het geval indien de jeugdige tijdelijk wordt overgeplaatst of als insluiting wordt toegepast. De jeugdhulpaanbieder informeert dan de gecertificeerde instelling indien deze ten aanzien van de jeugdige een kinderbeschermingsmaatregel uitvoert, en de ouders indien de jeugdige niet onder toezicht is gesteld of de pleegouders. Ook worden zij geïnformeerd wanneer de jeugdige wordt verplicht om deel te nemen aan jeugdhulpverleningsprogramma’s of wanneer deze geneeskundige behandelingen moet ondergaan. Ingeval van jeugdigen van zestien jaar en ouder is voorafgaand aan het informeren van ouders, pleegouders of de gecertificeerde instelling de instemming van de jeugdige vereist.
Het op de hoogte brengen van ouders en voogden is niet beperkt tot noodsituaties. Op grond van het wetsvoorstel zal insluiting nog alleen mogen worden toegepast in noodsituaties. De andere maatregelen, waarover de ouders worden ingelicht, kunnen zich ook voordoen als er geen sprake is van een noodsituatie. In dat geval moet de maatregel wel zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van de betreffende jeugdige.
Het is overigens niet zo dat een maatregel die is toegepast vanwege een noodsituatie automatisch wordt toegevoegd aan het hulpverleningsplan. Voor insluiting geldt dat dit op grond van het wetsvoorstel niet zal zijn toegestaan. Wat betreft andere maatregelen geldt dat indien de jeugdhulpverantwoordelijke van oordeel is dat het noodzakelijk is een maatregel na een noodsituatie voort te zetten, dat wordt overwogen de maatregel op te nemen in het hulpverleningsplan van de jeugdige. Het plan wordt dan samen met de jeugdige aangepast en ook de ouders worden daar weer bij betrokken.
Verder is in het wetsvoorstel opgenomen dat het hulpverleningsplan ten minste iedere twee maanden geëvalueerd moet worden met de jeugdige. In dit hulpverleningsplan zijn ook de vrijheidsbeperkende maatregelen opgenomen, die daarmee eveneens geëvalueerd en eventueel gewijzigd worden.
44. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er drie doelen zijn opgesteld waarbij, om die doelen te bereiken, vrijheidsbeperkende maatregelen uitsluitend mogen worden toegepast. De doelen omtrent veiligheid van de jeugdige of anderen en gevaar voor de gezondheid van jeugdigen of anderen zijn begrijpelijk. Het derde doel «de in het hulpverleningsplan opgenomen doelen te bereiken» roept bij genoemde leden wel vragen op. Om wat voor doelen gaat dit dan? Welke doelen rechtvaardigen vrijheidsbeperkende middelen?
Het gaat hierbij om de met de jeugdhulp beoogde doelen voor de ontwikkeling van de jeugdige, die zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van die jeugdige. Samen met de jeugdige worden de doelen die gericht zijn op de verdere ontwikkeling van de jeugdige in het hulpverleningsplan vastgelegd. Tevens wordt bij het opstellen van dit plan nagedacht over welke situaties tijdens het verblijf kunnen ontstaan in verband met de problematiek van de jongere. De ontwikkeling van de jeugdige kan op sommige momenten door de jeugdige zelf worden gehinderd vanwege de (gedrags)problematiek waarmee de jeugdige kampt. Dan kan het soms noodzakelijk zijn maatregelen te treffen in verband met de in het plan vastgelegde doelen. Bij het opstellen van het hulpverleningsplan wordt dan ook gesproken over de vrijheidsbeperkende maatregelen die kunnen worden toegepast in dergelijke situaties. Zo kan gedacht worden aan het onderzoeken van de kleding of lichaam bij een vermoeden van aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen bij een jeugdige die kampt met verslavingsproblematiek of aan het verplichten van de jeugdige om deel te nemen aan een jeugdhulpverleningsprogramma. Naar aanleiding van deze vraag en vergelijkbare vragen van de leden van de D66-fractie en de SGP-fractie heb ik met de nota van wijziging een verduidelijking aangebracht ten aanzien van de doelen waarop vrijheidsbeperkende maatregelen gericht mogen zijn.
45. Het hulpverleningsplan moet in overeenstemming met de jongere opgesteld worden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit dan betekent dat deze doelen waar vrijheidsbeperkende maatregelen aan verbonden zijn enkel en alleen in het plan worden opgesteld als jongeren zelf akkoord zijn.
Het hulpverleningsplan moet samen met de jeugdige opgesteld worden en er moet zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige. Helaas kan het voorkomen dat een jongere zelf niet met alles akkoord wil gaan. In het kader van de ontwikkeling en bescherming van de jongere, kan het zijn dat een doel toch wordt opgenomen inclusief welke vrijheidsbeperkende maatregel kan worden toegepast als er op dat moment geen alternatief is.
46. De leden van de GroenLinks-fractie weten dat bij de Wzd en de Wvggz alleen gedwongen zorg mag worden verleend als dat nodig is om ernstig nadeel te voorkomen. Het behalen van de doelen uit het zorgplan is in beide bovengenoemde wetten geen legitimatie van gedwongen zorg. Kan de regering uitleggen waarom in het onderhavige wetsvoorstel bij jeugdigen hiervan afgeweken wordt? Zeker met het oog op de wens om gedwongen zorg in de drie wetten, de Wzd, de Wvggz en de Jeugdwet te harmoniseren?
Een jeugdige wordt opgenomen in een gesloten accommodatie omdat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en omdat die opname en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Met andere woorden, de reden van opname is erin gelegen om die ontwikkeling en daarmee samenhangende doelen alsnog te bereiken. Tegen die achtergrond is het in geval van jeugdhulp daarom in bepaalde gevallen noodzakelijk dat dwang kan worden toegepast in verband met die te bereiken ontwikkeling en doelen. In het geval van de Wvggz en de Wzd is de reden van gedwongen zorg gelegen in het voorkomen van ernstig nadeel. Samen met de jeugdige worden de doelen die gericht zijn op de verdere ontwikkeling van de jeugdige in het hulpverleningsplan vastgelegd. Tevens wordt bij het opstellen van dit plan nagedacht over welke situaties tijdens het verblijf kunnen ontstaan in verband met de problematiek van de jongere. De ontwikkeling van de jeugdige kan op sommige momenten door de jeugdige zelf worden gehinderd vanwege de (gedrags)problemen waarmee de jeugdige kampt. Dan kan het soms noodzakelijk worden maatregelen te treffen in verband met de in het plan vastgelegde doelen. Bij het opstellen van het hulpverleningsplan wordt dan ook gesproken over de vrijheidsbeperkende maatregelen die kunnen worden toegepast in dergelijke situaties. Zo kan gedacht worden aan het onderzoeken van de kleding of lichaam bij een vermoeden van aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen bij een jeugdige die kampt met verslavingsproblematiek.
47. Er zijn nog een aantal andere punten waarop de drie wetten niet harmoniseren. Zo verschilt de besluitvorming over gedwongen zorgverlening sterk per wet. Op basis van de Wvggz is toetsing door de rechter vooraf voorgeschreven, op basis van de Wzd wordt een stappenplan gevolgd dat de inzet van deskundigen van meerdere disciplines voorschrijft en in dit nieuwe voorstel kan een gekwalificeerde gedragswetenschapper op grond van de Jeugdwet tot gedwongen jeugdhulpverlening besluiten zonder betrokkenheid van andere hulpverleners. Kan de regering de keuze voor het verschil hierin tussen deze drie wetten verklaren, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.
Het klopt dat de besluitvorming voor de toepassing van dwang niet in alle drie de wetten hetzelfde is. Dat verschil vindt zijn basis in de doelgroepen waarop de wetten gericht zijn. Kernpunt is dat de betrokkenen een goede rechtsbescherming wordt geboden op het gebied van gedwongen zorg. Net als in het geval van de Wvggz en de Wzd is bij gedwongen opname op grond van de Jeugdwet een machtiging van de rechter noodzakelijk. De wijze waarop de gedwongen jeugdhulp na opname wordt vastgesteld heeft in de praktijk grote overeenkomsten met het stappenplan van de Wzd. De opname is erop gericht om de benodigde jeugdhulp te kunnen verlenen zodat de jeugdige zich verder kan ontwikkelen. De ontwikkeling van jeugdigen is een voortdurend en telkens veranderend proces. De benodigde jeugdhulp en eventueel daarbij benodigde gedwongen jeugdhulp kan daarmee ook per ontwikkelingsfase verschillen. Tegen die achtergrond is het minder passend dat voorafgaand aan de opname alle vormen van gedwongen zorg al in de machtiging worden opgenomen, zoals bij een zorgmachtiging op grond van de Wvggz. Het is passender om dat vast te stellen tijdens de opname van de jeugdige zodat het ook telkens kan worden bijgesteld zodra dat nodig is. Het is niet zo dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper zonder betrokkenheid van anderen beslist over de toe te passen gedwongen jeugdhulp. Het hulpverleningsplan wordt samen met de jeugdige en in overleg met onder meer diens ouders vastgesteld. Als deskundige op het gebied van gedragsproblematiek wordt de gedragswetenschapper betrokken. De jeugdhulpverantwoordelijke kan alleen besluiten vrijheidsbeperkende maatregelen op te nemen met instemming van die deskundige gedragswetenschapper. Verder heb ik met bijgevoegde nota van wijziging toegevoegd dat ook een arts betrokken moet zijn en instemming moet geven zodra die maatregelen betrekking hebben op geneeskundige behandelingen.
48. De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de rechtspositie van de jeugdige op basis van dit wetsvoorstel minder goed geregeld lijkt te zijn dan in de Wzd en in de Wvggz. Zij ontvangen hierover graag een reactie. Kan de regering voorts een overzicht sturen waarin is aangegeven hoe de verschillende onderwerpen die in dit wetsvoorstel geregeld worden in de Wzd en Wvggz geregeld worden en per onderwerp het verschil motiveren?
Rechtsbescherming en het versterken van de rechtspositie staat in het wetsvoorstel voorop, net als in de Wvggz en de Wzd. Met het wetsvoorstel is voor veel onderdelen aangesloten bij de Wvggz en de Wzd, maar de rechtspositie van de jeugdige op basis van het wetsvoorstel is niet geheel hetzelfde geregeld als in de Wvggz of de Wzd omdat de betrokken doelgroep anders is. Bij de vormgeving is namelijk rekening gehouden met de wijze waarop jeugdhulp wordt verleend en de specifieke problematiek van de betroken jeugdigen. Ten aanzien van een aantal andere onderdelen is aangesloten bij de al bestaande werkwijzen op grond van de Jeugdwet. Een voorbeeld is de terminologie. Dwang wordt in de Wvggz aangeduid met de term verplichte zorg en in de Wzd met onvrijwillige zorg. In onderhavig wetsvoorstel wordt de term vrijheidsbeperkende maatregelen gebruikt. Dat is de term die op dit moment wordt gebruikt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. De vormen van dwang die mogen worden toegepast op basis van dit wetsvoorstel zijn in principe dezelfde als in de Wvggz en Wzd.
Een ander verschil tussen de Wvggz en Wzd enerzijds en het wetsvoorstel anderzijds, is dat het wetsvoorstel niet de vorm van ambulante dwang kent. Echter, de Jeugdwet bevat wel het instrument van de voorwaardelijke machtiging. Die voorwaardelijke machtiging heeft in de praktijk veel gelijkenissen met de wijze waarop ambulante gedwongen zorg op grond van de Wvggz of de Wzd wordt ingezet: wanneer betrokkene onder de Wvggz of de Wzd bijvoorbeeld gedwongen medicatie in de thuissituatie kan ontvangen, kan daarmee mogelijk een zwaardere vorm van dwang, zoals gedwongen opname, uitblijven. Als er sprake is van een situatie waarin een jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft en er daarbij sprake is van onttrekking aan de benodigde jeugdhulp, lijkt ambulante jeugdhulp veelal niet meer mogelijk. Ondanks dat opname voor deze jeugdigen dan vaak noodzakelijk is geworden, bevat de Jeugdwet de mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging. Als de jeugdige zich houdt aan de voorwaarden hoeft geen opname plaats te vinden. In het geval van een voorwaardelijke machtiging kunnen tevens dwangmaatregelen worden toegepast, bijvoorbeeld urinecontroles als het gaat om een jeugdige met drugsproblematiek.
In het geval van verplichte geestelijke gezondheidszorg op grond van de Wvggz moeten alle vormen van dwang die noodzakelijk zijn voor een betrokken persoon vooraf door de rechter worden getoetst. De zorgverantwoordelijke beslist over de daadwerkelijke toepassing. Voor personen die onder de reikwijdte van de Wzd vallen, wordt het verlenen van dwang beslist aan de hand van het zogeheten stappenplan. De wijze waarop op grond van de Jeugdwet wordt besloten tot dwang is in veel opzichten vergelijkbaar met de Wzd. Net als bij de Wzd is een rechterlijke machtiging noodzakelijk voor een gedwongen opname. Vervolgens worden de overige eventueel benodigde vormen van dwang, in de Jeugdwet «vrijheidsbeperkende maatregelen» genoemd, opgenomen in het zorgplan. In het geval van de Jeugdwet wordt daarvoor de term jeugdhulpverleningsplan gebruikt. De jeugdhulpverantwoordelijke stelt het jeugdhulpverleningsplan op en moet daarbij altijd een andere deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, raadplegen. Verschil met de Wzd is hier dat de jeugdhulpverantwoordelijke die deskundige niet hoeft te raadplegen indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is. Het aantal gekwalificeerde gedragswetenschappers werkzaam in de gesloten jeugdhulp is beperkt en met de gekozen werkwijze wordt in ieder geval bewerkstelligd dat altijd een deskundige met de juiste kwalificaties oordeelt over de benodigde jeugdhulp en eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen. Alleen een deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, mag beslissen over het opnemen van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan.
In de Wzd en de Wvggz is voorzien in een Wzd-functionaris respectievelijk geneesheer-directeur. Op het gebied van jeugdhulp worden de taken en de rol, die de Wzd-functionaris en de geneesheer-directeur heeft, door de gekwalificeerde gedragswetenschapper en de directeur van de jeugdhulpinstelling vervuld. In de Jeugdwet is de eindverantwoordelijkheid voor jeugdhulp neergelegd bij de jeugdhulpaanbieder. In de jeugdhulpinstellingen worden meerdere disciplines betrokken bij het nemen van kernbeslissingen. Hierdoor wordt de juiste kennis betrokken en wordt voorkomen dat eenzijdig naar de problematiek wordt gekeken. De gekwalificeerde gedragswetenschapper beslist wanneer vrijheidsbeperkende maatregelen bij een specifieke jeugdige noodzakelijk zijn en draagt er zorg voor dat die vrijheidsbeperkende maatregelen zo spoedig mogelijk worden afgebouwd.
In plaats van een crisismaatregel (Wvggz) of inbewaringstelling (Wzd) die de burgemeester voor drie dagen kan opleggen, alsmede de machtiging tot voortzetting van deze twee mogelijkheden voor drie respectievelijk zes weken om iemand met spoed gedwongen zorg te kunnen verlenen, kent de Jeugdwet de spoedmachtiging. De spoedmachtiging op grond van de Jeugdwet heeft een duur van ten hoogste vier weken. Een verschil tussen de crisismaatregel enerzijds en de inbewaringstelling en spoedmachtiging anderzijds is dat de laatste twee slechts zien op de opname en een crisismaatregel ook andere zorgvormen kan behelzen. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de typen machtigingen die door de kinderrechter verleend kunnen worden in het kader van jeugdhulp.
Ten slotte hebben de op grond van de Wzd en de Wvggz ingestelde klachtencommissies tevens de mogelijkheid een schadevergoeding toe te kennen. De op grond van de Jeugdwet ingestelde klachtencommissie hebben die mogelijkheid niet. Indien die klachtencommissie de klacht gegrond verklaart, kan de commissie wel bepalen dat enige tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, geboden is en deze tegemoetkoming vaststellen. Daarnaast kan door middel van een rechterlijke procedure om een schadevergoeding bij de civiele rechter verzocht worden.
49. De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder in de toelichting dat een vrijheidsbeperkende maatregel alleen mag worden toegepast als er geen adequate alternatieven meer voorhanden zijn. Betekent dit ook dat een vrijheidsbeperkende maatregel nooit mag worden toegepast omdat er te weinig personeel is? Of te weinig goed opgeleid personeel? Wat gaat de regering doen om te voorkomen dat vanwege personeelstekorten of gebrek aan passende opvang vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast?
Onderbezetting is geen grond op basis waarvan vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast. Ook de huidige Jeugdwet staat dat niet toe. Daarnaast vindt toezicht plaats op de uitvoering van gesloten jeugdhulp. Op grond van het wetsvoorstel zullen jeugdhulpaanbieders bovendien meer dan nu het geval is, verantwoording moeten afleggen over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo moet de toepassing van iedere vrijheidsbeperkende maatregel gemotiveerd worden vastgelegd in het dossier van de betreffende jeugdige en moet de beslissing tot toepassing van een maatregel op schrift worden gesteld en aan de jeugdige worden overhandigd. Jeugdhulpaanbieders moeten jaarlijks een rapportage over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen aanleveren bij de Inspectie Gezondheid en Jeugd ten behoeve van het toezicht hierop. Veel jeugdhulpaanbieders zijn actief bezig met het afbouwen van de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo hebben jeugdhulpaanbieders stappen gezet in het terugdringen van het aantal insluitingen.17
50. In het geval van een noodsituatie mogen vrijheidsbeperkende maatregelen ook worden toegepast. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat allemaal wordt gezien als noodsituatie.
Een noodsituatie is een situatie waarin dringend maatregelen nodig zijn om de schade voor de jeugdige of zijn omgeving te beperken, bijvoorbeeld wanneer een jeugdige suïcidaal is of zeer agressief is. De beoordeling of er in een concrete situatie sprake is van een noodsituatie, ligt uiteindelijk bij de betrokken jeugdhulpverantwoordelijke. Ook in het geval van een noodsituatie gelden voor het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel uiteraard het «nee, tenzij-beginsel» en de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
51. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het geval van een noodsituatie een maatregel ten hoogste drie opeenvolgende dagen wordt toegepast. Hierbij wordt aangesloten bij de termijn van de Wvggz. De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) kent een termijn van maximaal één dag (maximaal twee dagen bij kinderen ouder dan 16 jaar). Kan de regering uitleggen waarom ervoor gekozen is om aan te sluiten bij de Wvggz en niet bij de Bjj? Genoemde leden vinden het niet uit te leggen dat aan jongeren in een hulpverleningstraject langer beperkende maatregelen kunnen worden opgelegd dan aan jongeren in een justitieel traject. Deze leden zien dat ook de Afdeling hier kritiek op heeft. Kan de regering op deze kritiek reageren? Enkel alleen het antwoord dat het gewenst is om aan te sluiten bij de Wvggz is onvoldoende, zeker gezien het feit dat bij andere onderwerpen juist niet wordt aangesloten bij de Wvggz. Zie in dit verband ook de opmerkingen hierboven.
Met de bijgevoegde nota van wijziging stel ik voor de maximale termijn van drie dagen voor de maatregel van insluiting verder terug te brengen naar een maximale termijn van één dag, met dien verstande dat deze eenmaal verlengd kan worden met nog één dag bij het voortduren van een noodsituatie. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper moet beoordelen of voortzetting noodzakelijk is om de noodsituatie af te wenden. Uiteraard moet tevens wederom worden voldaan aan de voorwaarden van het nee, tenzij-beginsel. Ook dient de verlenging gemotiveerd te worden vastgelegd.
In eerste instantie was vanuit het oogpunt van harmonisatie voor de termijn van insluiting gekozen voor aansluiting bij de Wvggz. Naar aanleiding van nader overleg met jeugdigen die in de gesloten jeugdhulp hebben verbleven, deze vraag en een vergelijkbare vraag van de leden van de D66-fractie heb ik met de nota van wijziging voorgesteld deze termijn verder terug te brengen. Ook sluit het wetsvoorstel zo beter aan bij de uitkomsten van het project «Ik laat je niet alleen». Daaruit bleek dat de maximale duur van een insluiting in de praktijk één dag is.
Het gevolg van deze wijziging is bovendien dat de maximale duur van een insluiting in de gesloten jeugdhulp niet langer is dan die in een justitiële jeugdinrichting. Overigens merk ik op dat de Bjj geen regeling voor de toepassing van maatregelen bij noodsituaties bevat. De toepassing van de maatregel insluiting wordt in dit wetsvoorstel beperkt tot noodsituaties. De Bjj bevat meerdere grondslagen om insluiting toe te passen. Zo mag op grond van de Bjj insluiting ingezet worden als ordemaatregel of disciplinaire maatregel.
52. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een gekwalificeerde gedragswetenschapper tijdens een noodsituatie zo snel mogelijk moet beoordelen of de insluiting noodzakelijk is en geschikt is om de noodsituatie af te wenden. Is die gekwalificeerde gedragswetenschapper altijd aanwezig? Zo niet, wie bepaalt dan dat insluiting noodzakelijk is? Of mag insluiting zonder gekwalificeerde gedragswetenschapper nooit ingezet worden?
In een gesloten accommodatie is de jeugdhulpverantwoordelijke verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdhulp en de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder insluiting. Een jeugdhulpverantwoordelijke mag dan ook besluiten tot een insluiting. De gedragswetenschappers zijn niet 24 uur aanwezig in de gesloten accommodaties. Wanneer insluiting plaatsvindt terwijl de gedragswetenschapper afwezig is, wordt de gedragswetenschapper hierover meteen ingelicht en dient de gedragswetenschapper zo spoedig mogelijk te beoordelen of de insluiting inderdaad noodzakelijk en geschikt is om de noodsituatie af te wenden. De insluiting wordt onmiddellijk beëindigd zodra de gedragswetenschapper oordeelt dat de insluiting niet noodzakelijk en geschikt is om de noodsituatie af te wenden.
53. De leden van de SGP-fractie merken op dat in het wetsvoorstel het bereiken van de doelen van het hulpverleningsplan een zelfstandige grond kan zijn voor het treffen van een maatregel. Daarmee zou deze vrijheidsbeperking primair een positief doel dienen. Deze grond verschilt wezenlijk van het treffen van maatregelen om negatieve gevolgen te voorkomen, zoals schade aan de veiligheid van de jeugdige of gevaar voor anderen. Zij vragen de regering hierop nader te reflecteren. In hoeverre is het wenselijk en noodzakelijk om het bereiken van de hulpverleningsdoelen als zelfstandige grond voor maatregelen te regelen? Ontstaat hiermee niet het risico dat maatregelen een oneigenlijk drukmiddel kunnen worden dat in mindere mate te objectiveren valt?
Het gaat hierbij om de met de jeugdhulp beoogde doelen voor de ontwikkeling van de jeugdige, die zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van die jeugdige. Een jeugdige wordt opgenomen omdat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en omdat die opname en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Samen met de jeugdige worden de doelen die gericht zijn op de verdere ontwikkeling van de jeugdige in het hulpverleningsplan vastgelegd. Tevens wordt bij het opstellen van dit plan nagedacht over welke situaties tijdens het verblijf kunnen ontstaan in verband met de problematiek van de jeugdige. De ontwikkeling van de jeugdige kan op sommige momenten door de jeugdige zelf worden gehinderd bijvoorbeeld vanwege diens (gedrags)problematiek. Dan kan het soms noodzakelijk zijn maatregelen te treffen in verband met de in het plan vastgelegde doelen. Bij het opstellen van het hulpverleningsplan wordt dan ook gesproken over de vrijheidsbeperkende maatregelen die kunnen worden toegepast in dergelijke situaties. Zo kan gedacht worden aan het onderzoeken van de kleding of het lichaam bij een vermoeden van aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen bij een jeugdige die kampt met verslavingsproblematiek of aan het verplichten van de jeugdige om deel te nemen aan een jeugdhulpverleningsprogramma. Naar aanleiding van deze vraag en vergelijkbare vragen van de leden van de D66-fractie en de GroenLinks-fractie heb ik met de nota van wijziging een verduidelijking aangebracht ten aanzien van de doelen waarop vrijheidsbeperkende maatregelen gericht mogen zijn.
54. De wijze waarop de in te zetten maatregelen geregeld zijn, komt de leden van de SGP-fractie onnodig gekunsteld voor. Het wetsvoorstel bepaalt dat in beginsel alleen maatregelen mogen worden ingezet waarmee de jongere zelf heeft ingestemd, maar dat daarvan in noodsituaties mag worden afgeweken. Vervolgens dient na een noodsituatie alsnog de maatregel aan het plan toegevoegd te worden. Waarom is het noodzakelijk dit zo te regelen? Biedt het niet veel meer duidelijkheid als de jongere bij binnenkomst weet dat een bepaald maatregelenpakket toegepast kan worden omdat dit inherent is aan deze vorm van hulp, waarbij in de praktijk vooral ingezet moet worden op het zoveel mogelijk voorkomen van maatregelen in samenwerking met de jongere? Deze leden wijzen erop dat het aantal maatregelen wettelijk wordt beperkt en dat strenge vereisten gaan gelden voor toepassing van de maatregelen (zie ook artikel 6.3.1.3 Jeugdwet). Ontstaat bovendien door de gekozen systematiek niet het risico van een ongewenste oprekking van het begrip noodsituatie?
De doelen van dit wetsvoorstel zijn het versterken van de rechtspositie van jeugdigen in gesloten accommodaties en het zoveel mogelijk beperken van vrijheidsbeperking. Het is dan ook juist niet de bedoeling dat alle toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen bij iedere opgenomen jeugdige worden toegepast. Daarom mogen vrijheidsbeperkende maatregelen in beginsel alleen worden toegepast als deze zijn opgenomen in het hulpverleningsplan. De jeugdhulpverantwoordelijke stelt samen met de jeugdige het hulpverleningsplan op. Hierbij moet, op grond van het voorgestelde vijfde lid van artikel 6.2.9, zoveel als mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige. Hoewel instemming van de jeugdige niet is vereist zorgt dit ervoor dat rekening wordt gehouden met de visie van de jeugdige.
Noodsituaties zijn situaties waarin dringend maatregelen nodig zijn om de schade voor de jeugdige of zijn omgeving te beperken, bijvoorbeeld wanneer een jeugdige suïcidaal of zeer agressief is. Met het toestaan van de toepassing van maatregelen in noodsituaties zonder dat die maatregel in het hulpverleningsplan van een jeugdige is opgenomen, wordt voorkomen dat jeugdhulpverantwoordelijken niet kunnen ingrijpen wanneer de jeugdige zichzelf of zijn omgeving schade dreigt toe te brengen. Ook in geval van een noodsituatie geldt het nee, tenzij-beginsel bij iedere vrijheidsbeperkende maatregel alsmede de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Anders dan de leden van de SGP-fractie lijken te veronderstellen, wordt de in de noodsituatie getroffen maatregel zeker niet altijd opgenomen in het hulpverleningsplan. Dat is alleen het geval indien de jeugdhulpverantwoordelijke van oordeel is dat het noodzakelijk is een maatregel die is toegepast bij een noodsituatie voort te zetten. In dat geval moet worden overwogen de maatregel op te nemen in het hulpverleningsplan van de jeugdige waarbij instemming nodig is van de gekwalificeerde gedragswetenschapper. Tevens wordt de jeugdige de gelegenheid geboden diens visie, wensen en voorkeuren aan te geven ten aanzien van de mogelijke opname van de betreffende maatregel in het hulpverleningsplan.
55. De leden van de D66-fractie zouden graag meer achtergrondinformatie willen ontvangen over de situatie waarin een jongere op eigen verzoek in een afgezonderde kamer verblijft.
Tijdens een bijeenkomst met ervaringsdeskundigen hebben jongeren toegelicht in welke situaties het juist fijn kan zijn om tot rust te kunnen komen in een andere ruimte dan de eigen kamer. Een jeugdige kan zodanig van slag zijn dat er een risico bestaat dat op de eigen kamer waardevolle spullen vernield worden door de jeugdige zelf. Tevens kan een afzonderingsruimte als rustgevend worden ervaren wanneer er in de eigen kamer te veel prikkels zijn. Het voornemen is om in het Besluit Jeugdwet nadere regels over deze ruimte te stellen, zoals regels over daglichttoetreding en verlichting en dat de jeugdige de ventilatie en temperatuur zelf moet kunnen regelen. Tevens is het voornemen om regels op te nemen over de monitoring van de toestand van de jeugdige, over dat de jeugdige op elk moment contact moet kunnen hebben met een jeugdhulpverlener en dat een sanitaire gelegenheid toegankelijk moet zijn zonder tussenkomst van een medewerker.
56. Tevens vragen de leden van de D66-fractie of een afzondering ook als vrijwillig wordt aangemerkt als een jongere daartoe besluit nadat een hulpverlener dit al dan niet heeft geadviseerd of daartoe heeft aangedrongen. Wat is precies het verschil tussen een vrijwillige en een verplichte insluiting en is dat voldoende bekend bij mensen die met deze herziene Jeugdwet te maken krijgen? Zouden sommige regels zoals de maximale duur van de afzondering van drie dagen, ook niet van nut kunnen zijn in sommige situaties waarbij sprake is van vrijwillige afzondering, in het belang van de ontwikkeling van de jongere?
De jeugdhulpverlener bespreekt met een jeugdige wat in een bepaalde situatie de jeugdige kan helpen. Daarbij zullen de verschillende opties ter sprake komen. Als de jeugdhulpverlener de indruk heeft dat de betreffende jeugdige overprikkeld is of om andere reden tot rust lijkt te moeten komen, kan de mogelijkheid van de afzonderingsruimte worden genoemd (of eventueel geadviseerd). De jeugdige kan vervolgens kiezen of hij of zij van die ruimte gebruik wil maken. Alleen wanneer de jeugdige, uit eigen initiatief of omdat de jeugdige die door de jeugdhulpverlener genoemde optie inderdaad een goed idee lijkt, zelf verzoekt om afzondering is er sprake van vrijwilligheid. Bovendien kan de jeugdige in het geval van een vrijwillige afzondering de ruimte altijd verlaten zodra hij of zij dat wenst. De duur van een vrijwillige afzondering staat niet van tevoren vast; per situatie en per jeugdige zal besproken worden wat in het belang van de jeugdige is. De intentie van de vrijwillige afzondering is het tegemoetkomen aan de wens van de jeugdigen. Een jeugdhulpverlener zal in contact blijven met de jeugdige om te monitoren of het goed gaat met de jeugdige en of de afzondering niet langdurig wordt. Om te voorkomen dat iemand langdurig in de ruimte blijft, hetgeen voor de meeste jeugdige minder goed is voor hun ontwikkeling, blijven de jeugdhulpverleners in gesprek met de jeugdige over wat er gedaan kan worden aan het probleem of de situatie waardoor hij of zij de behoefte had naar de afzonderingsruimte te gaan. Vervolgens kan er gewerkt worden aan het oplossen van die oorzaak.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat medewerkers in een gesloten accommodatie niet voldoende op de hoogte zijn van het verschil tussen een verplichte insluiting en de situatie waarin jeugdigen zelf kiezen voor een afzondering. Wel heb ik naar aanleiding van het signalement van de IGJ en het AKJ over het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de open residentiële jeugdhulp18 besloten om in samenwerking met branchepartijen te zorgen voor passende voorlichting over het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.19
57. De leden van de PVV-fractie verbazen zich erover dat het besluit om een geneeskundige behandeling onder dwang uit te voeren, genomen kan worden door iemand die geen arts is. Zij ontvangen hierover graag een toelichting.
Het verplicht ondergaan van geneeskundige behandelingen, zoals het toedienen van medicijnen, is opgenomen in de limitatieve opsomming van vrijheidsbeperkende maatregelen. Op grond van artikel 6.3.2 van de huidige Jeugdwet kunnen eveneens verplichte geneeskundige behandelingen plaatsvinden. In onderhavig wetsvoorstel is opgenomen dat de behandeling moet worden verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige. Er moet daarbij zijn voldaan aan de in het wetsvoorstel opgenomen en beschreven voorwaarden. Daarnaast is met bijgevoegde nota van wijziging aan het wetsvoorstel toegevoegd dat de jeugdhulpverantwoordelijke moet overleggen met een arts indien wordt overwogen in het hulpverleningsplan geneeskundige behandelingen als vorm van vrijheidsbeperkende maatregel op te nemen en dat de arts moet instemmen met het daadwerkelijk opnemen van die geneeskundige behandelingen in het hulpverleningsplan.
58. De leden van de PVV-fractie vinden het voorts belangrijk dat jongeren contact kunnen behouden met belangrijke personen in hun leven, zoals broertjes en zusjes en opa en oma’s. Hoe wordt dit geborgd?
Jeugdhulpaanbieders hebben in de huisregels opgenomen op welke tijden bezoekers op bezoek kunnen komen bij de jeugdigen die zijn opgenomen. Op die tijden kunnen personen die belangrijk zijn voor de jeugdige, zoals broers of zussen, eveneens op bezoek komen. Met bijgevoegde nota van wijziging wordt aan het wetsvoorstel toegevoegd dat, indien familieleden vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen te bezoeken, de jeugdhulpaanbieder hen buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moet stellen.
59. Verder vragen de leden van de PVV-fractie welke minimumeisen worden gesteld aan de eigen kamer. Kan de jongere zijn eigen kamer inrichten?
De jeugdige kan zijn eigen kamer inrichten binnen de grenzen van wat mogelijk is. Dit verschilt per locatie. In het Besluit Jeugdwet is geregeld dat een accommodatie voor gesloten jeugdhulp geschikt moet zijn voor jeugdigen om daar te kunnen verblijven in een veilige, beschermde omgeving, die voldoende privacy biedt. Het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0 bevat de bepaling dat de instellingen ervoor moeten zorgen dat de leefomgeving van de jeugdigen kindvriendelijk, schoon, passend en veilig is. Wat betreft bouwkundige voorschriften is het Bouwbesluit 2012 van toepassing op de gebouwen van de instellingen.
60. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de invulling van tijd, zijnde niet gemeenschappelijke activiteiten, eruitziet. Hoeveel uur moet de jongere op de eigen kamer verblijven? Soms worden jongeren naar hun kamer gestuurd zonder dat deze op slot gaat, hoe lang mag dit maximaal duren?
De tijdbesteding voor een jeugdige bestaat uit onderwijs, behandeling, sport, vrijetijdsbesteding en groepsactiviteiten. Voor een jeugdige die meer dan drie weken in de gesloten accommodatie zal verblijven, wordt een hulpverleningsplan opgesteld. In dat plan wordt onder andere opgenomen welke invulling van de vrije tijd de jeugdige wenst. Zo hebben instellingen overdag een moment waarop de jongeren zelf uit activiteiten (bijvoorbeeld sporten, muziek luisteren, koken, spelletje doen) kunnen kiezen. De jeugdige kan binnen de regels en afspraken die met hem of haar zijn gemaakt zelf bepalen op welke wijze hij of zijn de vrije tijd besteedt. Het aantal uur dat een jeugdige op zijn kamer moet blijven is niet vooraf vastgesteld, tenzij het onderdeel is van diens persoonlijke hulpverleningsplan. In het wetsvoorstel is als mogelijke vrijheidsbeperkende maatregel opgenomen dat een jeugdige enige tijd in zijn kamer moet blijven zonder dat de kamer is afgesloten. Daarbij moet voldaan worden aan alle aan de vrijheidsbeperkende maatregelen gestelde voorwaarden. Ook moet de jeugdige dan vooraf worden uitgelegd hoe lang deze op zijn of haar kamer moet blijven. De duur is niet vastgelegd in het wetsvoorstel aangezien dit zo kort mogelijk moet zijn, maar wel van geval tot geval door de jeugdhulpverantwoordelijke beoordeeld moet kunnen worden.
61. Tenslotte vragen de leden van de PVV-factie of de regering kan aangeven of een jongere die een vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd gekregen nog onderwijs kan en mag volgen.
Bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen blijft het recht op onderwijs bestaan. Het onderhavig wetsvoorstel bepaalt dat jeugdhulpaanbieders ervoor moeten zorgen dat een jeugdige kan deelnemen aan onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte of andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming, alsmede aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste zes uur per dag. Bij andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming kan worden gedacht aan cursussen, stages en arbeidstoeleidingsprojecten. Een jeugdige moet in staat worden gesteld onderwijs te blijven volgen, ook als voor enige tijd een vrijheidsbeperkende maatregel wordt toegepast. Indien nodig kan eventueel een (tijdelijk) individueel onderwijsprogramma worden aangeboden. Alleen in het geval van een noodsituatie waarbij het noodzakelijk is dat een jeugdige voor enige tijd in een afzonderingsruimte blijft, kan het voorkomen dat een jeugdige een dag onderwijs mist.
62. De leden van de CDA-fractie lezen dat nadere regels over de toepassing van de maatregelen moeten worden vastgesteld bij AMvB. Uit de toelichting blijkt slechts dat hierbij gedacht kan worden aan extra bescherming biedende nadere regels ten aanzien van vastpakken en vasthouden en insluiten. Kan de regering een uitgebreidere toelichting geven over het effect van deze nadere regelgeving en hoe de verdere uitwerking van de genoemde regels zal worden vormgegeven? De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om nadere concretisering op dit punt.
Er zullen nadere regels worden gesteld over toezicht, zoals op welke plaatsen cameratoezicht toegestaan is en over de bewaartermijn van camerabeelden. Zo zal cameratoezicht op de kamer van de jeugdige niet worden toegestaan tenzij er gegronde zorg is dat de jeugdige zich in de eigen kamer iets zal aandoen. Met betrekking tot vastpakken en vasthouden zal worden vereist dat dit op een verantwoorde wijze gebeurt, niet langer dan noodzakelijk en proportioneel. Verder zullen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop afzonderingsruimten worden ingericht, zoals regels over daglichttoetreding en verlichting en dat de jeugdige de ventilatie en temperatuur zelf moet kunnen regelen en zonder tussenkomst van een medewerker gebruik moet kunnen maken van een sanitaire gelegenheid. Tevens ben ik voornemens regels te stellen over de wijze waarop contact wordt gehouden met een jeugdige indien die zich in die ruimte bevindt en over de monitoring van de toestand van de jeugdige tijdens een insluiting. Tevens worden nadere regels opgenomen over de wijze waarop controle van kamers en controle van urine moet plaatsvinden en de wijze waarop contact met personen van buiten de accommodatie beperkt mag worden.
63. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in dit voorstel de mogelijkheid tot gedwongen afzondering wordt beperkt tot noodsituaties en dat jeugdigen onder de 12 jaar niet mogen worden ingesloten. Waarom is als doelstelling van dit wetsvoorstel niet aangesloten bij het streven van de gesloten jeugdhulpaanbieders van nul insluitingen? Waarom is dit doel nog niet gehaald en hebben er in een half jaar tijd toch 400 afzonderingen plaatsgevonden? Wat kan dit wetsvoorstel hieraan bijdragen?
Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is het «nee, tenzij-beginsel». Dat geldt ook voor de mogelijkheid van insluiting. Daarmee breng ik ook tot uiting dat mijn inzet is dat het aantal insluitingen naar nul gaat. Mede na overleg met de aanbieders heb ik ervoor gekozen geen verbod op insluiten in het wetsvoorstel op te nemen; ook om te voorkomen dat als gevolg daarvan andere vrijheidsbeperkende maatregelen zoals vastpakken en vasthouden langduriger en vaker ingezet gaan worden. Bovendien zou een verbod ook afwijkend zijn ten opzichte van de Wvggz en de Wzd. Wel wordt, zoals in de vraagstelling staat opgenomen, voorgesteld het gebruik ervan te beperken tot noodsituaties bij jeugdigen van twaalf jaar en ouder
In het kader van het project «Ik laat je niet alleen» hebben de aanbieders van gesloten jeugdhulp de afgelopen jaren het aantal gedwongen afzonderingen geregistreerd.20 Daaruit bleek dat het aantal afzonderingen gedaald is van 391 in 2019 naar 301 in 2021. Uit de rapportages over de voortgang van het project bleek dat de belangrijkste aanleidingen voor een gedwongen afzondering in een separeerruimte agressie en zelfbeschadiging zijn.
64. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er risico’s kleven aan een verbod op insluiten, zoals voor langere tijd vastpakken en een waterbedeffect van overplaatsingen. Dit klinkt alsof het enkel mogelijk is van een schadelijke maatregel (insluiten) naar andere schadelijke maatregelen (vastpakken) en overplaatsen te gaan. Zijn er geen minder schadelijke maatregelen te bedenken die in plaats van insluiting kunnen worden ingezet?
In de wet is opgenomen dat een vrijheidsbeperkende maatregel slechts kan worden toegepast indien er voor de jeugdige, gelet op het beoogde doel, geen minder bezwarende alternatieven zijn. Tevens moet de maatregel evenredig zijn en naar verwachting effectief zijn. Daarmee wordt wettelijk voorgeschreven dat de minder bezwarende alternatieven, of minder bezwarende maatregelen, eerst afgewogen of toegepast moeten zijn. Pas als dat niet toereikend is, komt een vrijheidsbeperkende maatregel aan de orde. Dat betekent dat op het moment dat een insluiting aan de orde kan zijn, de minder bezwarende alternatieven al zijn overwogen en toegepast. Als in die situatie insluiting geen mogelijkheid is, dan zou dat ertoe kunnen leiden dat de jeugdige verplaatst moet worden naar bijvoorbeeld een ggz-instelling waar insluiten wel is toegestaan. Ook is denkbaar dat een jeugdige dan langere tijd vastgehouden gaat worden omdat er vrees is dat diegene zichzelf iets zal aandoen.
65. De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat in het wetsvoorstel als maatregel is opgenomen de verplichting tijdelijk in de eigen kamer of in een afzonderlijke verblijfsruimte te verblijven zonder dat de kamer of die ruimte afgesloten is. Hoe lang kan deze verplichting maximaal duren, zo vragen deze leden.
Voor het toepassen van deze maatregel moet aan alle voorwaarden voor het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel worden voldaan. Ook moet de jeugdige vooraf worden uitgelegd hoe lang deze op zijn of haar kamer moet blijven. De duur is niet vastgelegd in het wetsvoorstel aangezien dit zo kort mogelijk moet zijn, maar wel van geval tot geval door de jeugdhulpverantwoordelijke beoordeeld moet kunnen worden.
66. Het hebben van een eigen kamer is voor de jeugdigen belangrijk. Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat er geen minimumeisen gesteld zijn aan deze eigen kamer (zoals afmeting, eigen douche en toilet, vriendelijke uitstraling, het mogen bezitten van eigen spullen, het mogen inrichten van de kamer eigen tv, et cetera) en in het verlengde hiervan ook niet aan de leefgroep en de buitenruimte (artikel 27 VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)). Welke minimumeisen kunnen gesteld worden aan de eigen kamer, de leefgroep en de buitenruimte? Is overwogen minimumeisen in de wet of andere regelgeving vast te leggen voor de eigen kamer, de leefgroep en de buitenruimte? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de eigen kamer ook daadwerkelijk een plek is waar de jeugdige zich fijn en veilig voelt? Hoe wordt aangesloten bij de ambitie van de regering om kinderen «zo thuis mogelijk» op te laten groeien?
Het wetsvoorstel regelt dat een jeugdige in de gesloten jeugdhulp altijd over een eigen kamer beschikt. Op grond van het huidige Besluit Jeugdwet moet een accommodatie voor gesloten jeugdhulp geschikt zijn voor jeugdigen om daar te kunnen verblijven in een veilige, beschermde omgeving, die voldoende privacy biedt.
De jeugdige kan zijn eigen kamer inrichten binnen de grenzen van wat mogelijk is. Dit verschilt per locatie. Het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0 bevat de bepaling dat de instellingen ervoor zorgen dat de leefomgeving van de jeugdigen kindvriendelijk, schoon, passend en veilig is.
67. De leden van de D66-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om een verplichting in de wet op te nemen om jongeren erop te wijzen dat zij gebruik kunnen maken van een vertrouwenspersoon en er niet voor gekozen is om in de regel een vertrouwenspersoon voor te schrijven in het geval van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp.
De vrijheidsbeperkende maatregelen die bij een jeugdige toegepast kunnen worden, moeten in het hulpverleningsplan staan. De jeugdige kan dit met een vertrouwenspersoon bespreken. Met de vertrouwenspersonen van de Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) is afgesproken dat de basisfrequentie voor het bezoek aan de gesloten accommodaties wekelijks is. De vertrouwenspersonen zoeken de jeugdigen op en zorgen dat ze in de huiskamer of apart goed benaderbaar en bereikbaar zijn voor de jeugdigen. Daarnaast is het van belang dat de jeugdhulpaanbieder de mogelijkheden van de vertrouwenspersoon actief aanbiedt, zodat de jeugdigen daar goed mee bekend zijn.
Omdat ik juist de jeugdigen zelf willen laten kiezen of zij gebruik willen maken van advies en bijstand van een vertrouwenspersoon is niet opgenomen dat jeugdigen gebruik moeten maken van een vertrouwenspersoon. Een verplichte adviseur kan namelijk het effect hebben dat de jeugdige dat ervaart als een opgedrongen persoon met wie hij verplicht in gesprek moet.
68. De leden van de D66-fractie vragen of de regering ook kan ingaan op de uitgebreide taak van deze vertrouwenspersoon om tekortkomingen in de structuur en uitvoering van de zorg te signaleren en aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te melden. Is het in dat licht niet noodzakelijk dat er altijd een vertrouwenspersoon aanwezig is bij een instelling waar vrijheidsbeperkende maatregelen genomen worden, ook indien alle jongeren er niet voor gekozen hebben?
De taak van een vertrouwenspersoon om tekortkomingen in de structuur en uitvoering van de zorg en de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen (par. 6.3) te melden aan de IGJ is nieuw ten opzichte van de huidige wet. Met deze taakuitbreiding heeft op dit punt een harmonisatie met de Wvggz en de Wzd plaatsgevonden. Het verschaft de vertrouwenspersoon een wettelijke basis om tekortkomingen die de vertrouwenspersoon constateert tijdens de bezoeken te melden bij de IGJ. De basisfrequentie van een wekelijks bezoek en daarop aanvullend bezoek op verzoek van de jeugdige betekent dat de vertrouwenspersoon zodanig frequent in de accommodatie aanwezig is dat deze zeker in staat zal zijn om eventuele tekortkomingen te signaleren.
69. Tevens vragen de leden van de D66-fractie welk deel van de jongeren die onder de Jeugdwet gaan vallen, op dit moment gebruik maken van de vertrouwenspersoon en wat de verwachting is na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
De positie van de vertrouwenspersoon is al goed ingebed in de gesloten accommodaties. De proactieve houding van de vertrouwenspersonen en het wekelijks bezoeken van de groepen heeft daaraan bijgedragen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de jeugdhulpaanbieders de jeugdigen actief moeten informeren over de mogelijkheden van advies en bijstand door een vertrouwenspersoon. Daarmee wordt de positie van de vertrouwenspersoon nog verder ondersteund. Op basis van de registratie van het AKJ blijkt dat in 2021 725 unieke jeugdigen één of meerdere kwesties over de gesloten jeugdhulp met een vertrouwenspersoon besproken hebben. Deze jeugdigen zijn met informatie, advies en ondersteuning geholpen bij hun vragen, problemen of klachten over de gesloten jeugdhulp.
Hoeveel dit er zullen worden na de wetswijziging is lastig in te schatten. De verwachting is dat dit zal groeien omdat het AKJ jeugdigen kan ondersteunen bij het opstellen, wijzigen en bijstellen van hun hulpverleningsplan en omdat de instelling de verplichting krijgt om de ondersteuning van de vertrouwenspersoon onder de aandacht van de jeugdigen te brengen.
70. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de medezeggenschap van jongeren in de gesloten setting geborgd is. Wordt de jongere over de medezeggenschapsregeling geïnformeerd?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat de jeugdige bij binnenkomst zo spoedig mogelijk mondeling en schriftelijk geïnformeerd moet worden over de in de gesloten accommodatie geldende huisregels, de klachtenregeling, de mogelijkheden een vertrouwenspersoon in te schakelen en de medezeggenschap. Dat de jeugdige geïnformeerd moet worden over de medezeggenschap was abusievelijk weggevallen in het wetsvoorstel en is met de nota van wijziging weer toegevoegd. Instellingen werken op dit moment met jongerenraden. Jeugdigen kunnen zelf onderwerpen agenderen en worden betrokken in beleidstrajecten. Jeugdigen worden ook steeds meer betrokken bij besluitvorming rond de gang van zaken op de groepen om de autonomie van jongeren te versterken.
71. Tevens vragen de leden van de PVV-fractie waarom de termijn waarbinnen het hulpverleningsplan wordt vastgesteld, gesteld is op zes weken in plaats van op drie weken. Op welke manier wordt hierbij rekening gehouden met het belang van de jongere?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat het hulpverleningsplan binnen zes weken wordt vastgesteld. Om dit zorgvuldig te doen en de jeugdige de mogelijkheid en tijd te bieden zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, familielid of naaste en zijn wensen of voorkeuren te uiten, is een tijdspad gekozen waarbinnen dit redelijkerwijs mogelijk is. Ook de jeugdhulpverantwoordelijke heeft tijd nodig om het plan te bespreken met onder meer de jeugdige, ouders en een gekwalificeerde gedragswetenschapper indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is. In vergelijking met de huidige Jeugdwet is nadrukkelijk opgenomen dat zoveel als mogelijk rekening moet worden gehouden met de voorkeuren en wensen van de jeugdige. Tevens wordt voorgesteld de ouders meer te betrekken bij het opstellen van het hulpverleningsplan.
72. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat jeugdhulpaanbieders verplicht zijn om bij een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel de jeugdige erop te wijzen dat het mogelijk is om een klacht in te dienen. Hoe wordt gecontroleerd dat dit ook echt elke keer wordt aangeboden? Hetzelfde geldt voor de verplichting van jeugdhulpaanbieders om erop te wijzen dat een vertrouwenspersoon in de arm kan worden genomen door jongeren. In hoeverre wordt dit al gedaan en is dit bij iedereen bekend? Hoe wordt gecontroleerd of jeugdhulpaanbieders dit ook gaan doen?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat jeugdigen bij binnenkomst gewezen moeten worden op het bestaan van de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersonen bezoeken de gesloten accommodaties wekelijks en maken met alle jeugdigen kennis. Ze hebben de taak jeugdigen te informeren over hun werk, hoe ze te bereiken zijn en de klachtmogelijkheden. De vertrouwenspersonen zullen tijdens de bezoeken en de gesprekken met de jeugdigen geconfronteerd worden met eventuele onbekendheid of onwetendheid van de jeugdigen en kunnen hierover met de jeugdhulpaanbieder in gesprek gaan omdat dit ook onder de signaleringsfunctie valt.
73. De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat in het voorgestelde artikel 6.2.4, vierde lid Jeugdwet staat dat de jeugdige zo spoedig mogelijk na opname in een gesloten accommodatie schriftelijk en mondeling wordt geïnformeerd in voor hem duidelijke en toegankelijke bewoordingen over:
a. de in de gesloten accommodatie geldende huisregels;
b. de klachtenregeling; en
c. de mogelijkheden een vertrouwenspersoon in te schakelen.
In het oorspronkelijke conceptvoorstel stond ook nog dat de jeugdige tevens geïnformeerd zou moeten worden over de medezeggenschapsregeling. Hoe is de medezeggenschap van jeugdigen in de instellingen voor gesloten jeugdhulp geborgd? Waarom is uit het onderhavige wetsvoorstel gehaald dat de jeugdige over de medezeggenschapsregeling wordt geïnformeerd?
Dit was per abuis weggevallen in het ingediende wetsvoorstel. Inmiddels is bij nota van wijziging opgenomen dat de jeugdige bij binnenkomst zo spoedig mogelijk mondeling en schriftelijk geïnformeerd moet worden over de medezeggenschap.
74. De leden van de GroenLinks-fractie merken tevens op dat in het oorspronkelijke conceptvoorstel in artikel 7.3 stond dat de directeur regelmatig overlegt met de jeugdigen over zaken die rechtstreeks hun verblijf raken. Dit komt in het onderhavige wetsvoorstel niet meer terug. Waarom niet? Hoe wordt geborgd dat de directeur en een vertegenwoordiging van jeugdigen een minimaal aantal keren per jaar overleggen over zaken die rechtstreeks hun verblijf raken?
Deze bepaling was in de consultatieversie opgenomen omdat dat wetsvoorstel ook betrekking had op de rechtspositie van jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen. Het ingediende wetsvoorstel heeft uitsluitend betrekking op de instellingen voor gesloten jeugdhulp. Ingeval van de Jeugdwet is de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 van toepassing. Daarin zijn dergelijke bepalingen al opgenomen en daarom is deze bepaling niet meer noodzakelijk.
75. De leden van de D66-fractie lezen dat de voorwaardelijke machtiging kan worden getypeerd als een «stok achter de deur», waarbij de jeugdige zelf accepteert dat de vrijheidsbeperkende maatregelen volgen uit het niet nakomen van voorwaarden waar de jeugdige zelf mee heeft ingestemd. In hoeverre is hier altijd sprake van volledige instemming van de jeugdige in kwestie? Kan het bijvoorbeeld ook voorkomen dat zulke regels als voorwaarde worden gesteld om zorg te ontvangen bij een bepaalde instelling? Heeft de jongere in kwestie dan altijd alternatieven als hij niet akkoord wenst te gaan met de voorwaardelijke vrijheidsbeperkende maatregelen?
Een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp wordt verleend door de kinderrechter. Dat doet de kinderechter alleen als de jeugdige de jeugdhulp aanvaardt die is opgenomen in diens hulpverleningsplan en zich bereid heeft verklaard de voorwaarden na te leven of redelijkerwijs is aan te nemen dat de voorwaarden zullen worden nageleefd. Die voorwaarden moeten eveneens zijn opgenomen in het hulpverleningsplan. Bij het opstellen van het hulpverleningsplan kan de jeugdige wensen en voorkeuren aandragen.
In het hulpverleningsplan kan een beperkt aantal vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgenomen. Dat zijn onderzoek aan het lichaam of kleding op aanwezigheid van gevaarlijke voorwerpen, onderzoek van urine op aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen of elektronisch toezicht. Dit zijn maatregelen waarmee gecontroleerd kan worden of een jeugdige zich inderdaad aan voorwaarden houdt, indien dat noodzakelijk en evenredig is en niet op andere wijze kan worden gecontroleerd. Met de nota van wijziging heb ik voorgesteld daaraan het beperken van de bewegingsvrijheid als mogelijke maatregel toe te voegen. In recente gesprekken met jeugdhulpaanbieders is naar voren gekomen dat, indien het een jeugdige betreft die in een open accommodatie verblijft, de voorwaarde dat een jeugdige niet zelfstandig het gebouw van de jeugdhulpaanbieder mag verlaten, al voldoende is om ervoor te zorgen dat een jeugdige niet hoeft te worden overgeplaatst naar een gesloten accommodatie. Uit het niet nakomen van de voorwaarden volgt niet dat vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast. Wel is het zo dat indien de jeugdige de voorwaarden structureel niet naleeft, de jeugdhulpaanbieder kan besluiten de jeugdige alsnog op te nemen in een gesloten accommodatie. Daarmee wordt de voorwaardelijke machtiging omgezet in een machtiging.
76. De leden van de D66-fractie vragen vervolgens in hoeverre er in de regels rondom de voorwaardelijke machtiging ook een rol is weggelegd voor een externe of onafhankelijke deskundige die controleert in hoeverre aan de voorwaarden is voldaan. Gelden dat soort voorwaarden (vergelijkbaar aan de Wzd) en zo nee, waarom is daar niet voor gekozen?
Hier gelden voorwaarden die vergelijkbaar zijn met voorwaarden die in de Wzd zijn opgenomen. Ingeval van een voorwaardelijke machtiging op grond van de Wzd neemt een zorgverantwoordelijke de cliënt op in een instelling indien de cliënt zich niet houdt aan gestelde voorwaarden. In dat geval moet voorafgaand aan de opname advies over de voorgenomen opname worden gevraagd aan een onafhankelijke deskundige.
Ingeval van de voorwaardelijke machtiging op grond van de Jeugdwet beoordeelt een jeugdhulpaanbieder of opname noodzakelijk is. Die betrekt daarbij het advies van een onafhankelijke gedragswetenschapper. Het hulpverleningsplan van de jeugdige moet vermelden welke medewerker van de jeugdhulpaanbieder bevoegd is tot het nemen van het besluit dat de jeugdige opgenomen wordt omdat hij zich niet houdt aan de vooraf overeengekomen voorwaarden of dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Dat hulpverleningsplan moet tijdens de zitting – en dus voorafgaand aan de eventuele plaatsing- worden overgelegd aan de rechter.
77. De leden van de D66-fractie lezen dat er geen tussenkomst van de rechter is bij schorsing en het intrekken van de schorsing. Toch gaat het dan om maatregelen die gebruikelijk wel bij de rechter worden getoetst. Wie worden er op de hoogte gebracht in het geval van een dergelijke schorsing en in hoeverre is het mogelijk of wenselijk dat op aanvraag een rechter alsnog toetst of (het intrekken van) een schorsing gerechtvaardigd is?
De jeugdhulpaanbieder doet aan de raad voor de kinderbescherming en aan het college van burgemeester en wethouders mededeling van een besluit tot schorsing van een machtiging. De tenuitvoerlegging van de machtiging kan door de jeugdhulpaanbieder worden geschorst, indien het naar zijn oordeel niet langer nodig is te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Schorsing vindt niet plaats dan nadat een gekwalificeerde gedragswetenschapper daarmee heeft ingestemd. De machtiging blijft wel «boven de markt hangen». Dit betekent dat de tenuitvoerlegging – eventueel tijdelijk – kan worden hervat als de jeugdige een terugval heeft. Als criterium voor hervatting geldt vanzelfsprekend dat de tenuitvoerlegging nodig moet zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft, onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Als de jeugdige of diens wettelijk vertegenwoordiger het niet eens is met het intrekken van een schorsing, kan – net als wanneer bij een voorwaardelijke machtiging wordt besloten de jeugdige op te nemen- daarover een beslissing van de kinderrechter worden gevraagd. De rechter kan de intrekking van de schorsing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
78. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering een overzicht kan verstrekken van alle wijzigingen waarbij sprake is van een verzwaring en/of verslechtering ten opzichte van de huidige Jeugdwet en hierbij aangegeven kan worden op welke manier rekening gehouden is met het belang van het kind.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het wetsvoorstel de rechtspositie van jeugdigen versterkt en jeugdigen een betere rechtsbescherming biedt dan thans op grond van de huidige Jeugdwet het geval is. Daarbij zijn onderdelen gedetailleerder beschreven dan in hoofdstuk 6 van de huidige Jeugdwet. Dat is ook gebeurd op advies van ZonMw. Het wetsvoorstel ondersteunt de rechten van jeugdigen. Zo is expliciet opgenomen dat bij het opstellen van het hulpverleningsplan zoveel mogelijk rekening gehouden moet worden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige en dat de jeugdigen een eigen kamer hebben. Dit zijn zaken die nu niet zijn opgenomen in de Jeugdwet. Daarnaast bevat het wetsvoorstel strengere voorschriften voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat betreft vrijheidsbeperkende maatregelen die ook nu worden toegepast. Er zijn twee maatregelen in het wetsvoorstel opgenomen die niet zijn opgenomen in het huidige hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Dit zijn de maatregel dat toezicht kan worden uitgeoefend op een jeugdige en de maatregel dat een jeugdige verplicht kan worden tijdelijk in de eigen kamer te verblijven. Dit lijkt wellicht een verzwaring voor jeugdigen omdat het om nieuwe maatregelen lijkt te gaan. Het zijn echter maatregelen waarvan in de praktijk is gebleken dat zij soms noodzakelijk zijn en dat met die maatregelen noodsituaties kunnen worden voorkomen. Door toezicht uit te oefenen kan bijvoorbeeld snel worden opgemerkt dat een jeugdige zichzelf iets dreigt aan te doen. Het tijdelijk in de eigen kamer verblijven kan in bepaalde gevallen ervoor zorgen dat een jeugdige tot rust komt. Tegen deze achtergrond is voorgesteld deze maatregelen wettelijk te verankeren. Verder bevat het wetsvoorstel de bepaling dat uitsluitend de in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast. De voorwaarden voor het mogen toepassen van deze maatregelen worden ten opzichte van de huidige Jeugdwet verzwaard, zodat die maatregelen daadwerkelijk zo beperkt mogelijk worden toegepast. Tevens wordt hiermee de rechtspositie en de rechtszekerheid van de jeugdige versterkt.
79. Het lid van de BBB-fractie wil hier in zijn algemeenheid opmerken dat er weinig harmonisatie is met andere wetgeving en verzoekt de regering om hier meer aandacht aan te besteden.
Bij het vormgeven van het onderhavige wetsvoorstel is aansluiting gezocht bij de Wvggz en de Wzd. Evenals in de Wvggz en de Wzd is het nee, tenzij-beginsel opgenomen. Ook de vormen van gedwongen zorg of jeugdhulp die zijn toegestaan, komen overeen. Er is wel een verschil in gebruik van bepaalde termen tussen de Jeugdwet en de Wvggz. Zo is het begrip jeugdhulp een kernbegrip in de Jeugdwet, terwijl in de Wvggz de term zorg wordt gehanteerd.
80. De leden van de VVD-fractie zouden graag een gedetailleerd overzicht ontvangen waarin is aangegeven hoe de verschillende onderwerpen die in het onderhavige wetsvoorstel worden geregeld, in de Wvggz en de Wzd worden geregeld, daar de rechtspositie van jeugdigen op basis van deze wetswijziging minder goed lijkt gewaarborgd dan in de huidige Bjj. Welke verschillen zullen er in de praktijk ontstaan inzake de rechtspositie van jongeren nadat onderhavig wetsvoorstel in werking is getreden?
Rechtsbescherming en het versterken van de rechtspositie staat in het wetsvoorstel voorop, net als in de Wvggz en de Wzd. Met het wetsvoorstel is voor veel onderdelen aangesloten bij de Wvggz en de Wzd, maar de rechtspositie van de jeugdige op basis van het wetsvoorstel is niet geheel hetzelfde geregeld als in de Wvggz of de Wzd omdat de betrokken doelgroep anders is. Bij de vormgeving is namelijk rekening gehouden met de wijze waarop jeugdhulp wordt verleend en de specifieke problematiek van de betroken jeugdigen. Ten aanzien van een aantal andere onderdelen is aangesloten bij de al bestaande werkwijzen op grond van de Jeugdwet. Een voorbeeld is de terminologie. Dwang wordt in de Wvggz aangeduid met de term verplichte zorg en in de Wzd met onvrijwillige zorg. In onderhavig wetsvoorstel wordt de term vrijheidsbeperkende maatregelen gebruikt. Dat is de term die op dit moment wordt gebruikt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. De vormen van dwang die mogen worden toegepast op basis van dit wetsvoorstel zijn in principe dezelfde als in de Wvggz en Wzd.
Een ander verschil tussen de Wvggz en Wzd enerzijds en het wetsvoorstel anderzijds, is dat het wetsvoorstel niet de vorm van ambulante dwang kent. Echter, de Jeugdwet bevat wel het instrument van de voorwaardelijke machtiging. Die voorwaardelijke machtiging heeft in de praktijk veel gelijkenissen met de wijze waarop ambulante gedwongen zorg op grond van de Wvggz of de Wzd wordt ingezet: wanneer betrokkene onder de Wvggz of de Wzd bijvoorbeeld gedwongen medicatie in de thuissituatie kan ontvangen, kan daarmee mogelijk een zwaardere vorm van dwang, zoals gedwongen opname, uitblijven. Als er sprake is van een situatie waarin een jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft en er daarbij sprake is van onttrekking aan de benodigde jeugdhulp, lijkt ambulante jeugdhulp veelal niet meer mogelijk. Ondanks dat opname voor deze jeugdigen dan vaak noodzakelijk is geworden, bevat de Jeugdwet de mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging. Als de jeugdige zich houdt aan de voorwaarden hoeft geen opname plaats te vinden. In het geval van een voorwaardelijke machtiging kunnen tevens dwangmaatregelen worden toegepast, bijvoorbeeld urinecontroles als het gaat om een jeugdige met drugsproblematiek.
In het geval van verplichte geestelijke gezondheidszorg op grond van de Wvggz moeten alle vormen van dwang die noodzakelijk zijn voor een betrokken persoon vooraf door de rechter worden getoetst. De zorgverantwoordelijke beslist over de daadwerkelijke toepassing. Voor personen die onder de reikwijdte van de Wzd vallen, wordt het verlenen van dwang beslist aan de hand van het zogeheten stappenplan. De wijze waarop op grond van de Jeugdwet wordt besloten tot dwang is in veel opzichten vergelijkbaar met de Wzd. Net als bij de Wzd is een rechterlijke machtiging noodzakelijk voor een gedwongen opname. Vervolgens worden de overige eventueel benodigde vormen van dwang, in de Jeugdwet «vrijheidsbeperkende maatregelen» genoemd, opgenomen in het zorgplan. In het geval van de Jeugdwet wordt daarvoor de term jeugdhulpverleningsplan gebruikt. De jeugdhulpverantwoordelijke stelt het jeugdhulpverleningsplan op en moet daarbij altijd een andere deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, raadplegen. Verschil met de Wzd is hier dat de jeugdhulpverantwoordelijke die deskundige niet hoeft te raadplegen indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is. Het aantal gekwalificeerde gedragswetenschappers werkzaam in de gesloten jeugdhulp is beperkt en met de gekozen werkwijze wordt in ieder geval bewerkstelligd dat altijd een deskundige met de juiste kwalificaties oordeelt over de benodigde jeugdhulp en eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen. Alleen een deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, mag beslissen over het opnemen van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan.
In de Wzd en de Wvggz is voorzien in een Wzd-functionaris respectievelijk een geneesheer-directeur. Op het gebied van jeugdhulp worden de taken en de rol, die de Wzd-functionaris en de geneesheer-directeur heeft, door de gekwalificeerde gedragswetenschapper en de directeur van de jeugdhulpinstelling vervuld. In de Jeugdwet is de eindverantwoordelijkheid voor jeugdhulp neergelegd bij de jeugdhulpaanbieder. In de jeugdhulpinstellingen worden meerdere disciplines betrokken bij het nemen van kernbeslissingen. Hierdoor wordt de juiste kennis betrokken en wordt voorkomen dat eenzijdig naar de problematiek wordt gekeken. De gekwalificeerde gedragswetenschapper beslist wanneer vrijheidsbeperkende maatregelen bij een specifieke jeugdige noodzakelijk zijn en draagt er zorg voor dat die vrijheidsbeperkende maatregelen zo spoedig mogelijk worden afgebouwd.
In plaats van een crisismaatregel (Wvggz) of inbewaringstelling (Wzd) die de burgemeester voor drie dagen kan opleggen, alsmede de machtiging tot voortzetting van deze twee mogelijkheden voor drie respectievelijk zes weken om iemand met spoed gedwongen zorg te kunnen verlenen, kent de Jeugdwet de spoedmachtiging. De spoedmachtiging op grond van de Jeugdwet heeft een duur van ten hoogste vier weken. Een verschil tussen de crisismaatregel enerzijds en de inbewaringstelling en spoedmachtiging anderzijds is dat de laatste twee slechts zien op de opname en een crisismaatregel ook andere zorgvormen kan behelzen. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de typen machtigingen die door de kinderrechter verleend kunnen worden in het kader van jeugdhulp.
Ten slotte hebben de op grond van de Wzd en de Wvggz ingestelde klachtencommissies tevens de mogelijkheid een schadevergoeding toe te kennen. De op grond van de Jeugdwet ingestelde klachtencommissie hebben die mogelijkheid niet. Indien die klachtencommissie de klacht gegrond verklaart, kan de commissie wel bepalen dat enige tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, geboden is en deze tegemoetkoming vaststellen. Daarnaast kan door middel van een rechterlijke procedure om een schadevergoeding bij de civiele rechter verzocht worden.
81. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten waarom de gesloten jeugdhulp geharmoniseerd wordt met de JJI’s en niet met de Wvggz en/of Wzd. Zij vragen tevens waarom de koppeling wordt gemaakt met straf voor de jongere, in plaats van met zorg voor de jongere.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het wetsvoorstel, anders dan de consultatieversie, geen koppeling legt met justitiële jeugdinrichtingen. Met het wetsvoorstel wordt juist aangesloten bij de Wvggz en de Wzd. Daarom worden met dit wetsvoorstel het nee, tenzij-beginsel en de jeugdhulpverantwoordelijke naar analogie van de Wzd en de Wvggz geïntroduceerd. Ook de vormen van dwang die toegepast mogen worden op basis van de Jeugdwet en het onderhavige wetsvoorstel komen overeen met de vormen van gedwongen zorg die zijn toegestaan op grond van de Wvggz en de Wzd. De in het wetsvoorstel opgenomen regeling voor de vertrouwenspersoon komt (in de kern) overeen met de wijze waarop dat is vormgegeven in de Wzd en de Wvggz.
Kort gezegd, in het wetsvoorstel wordt geen koppeling gelegd met straf voor jongeren. Vrijheidsbeperkende maatregelen mogen nooit worden toegepast met het doel een jeugdige te straffen. Ook mogen jeugdigen niet worden gestraft als zij zich verzetten tegen bijvoorbeeld het doen van urinecontrole. Ook op grond van de huidige Jeugdwet is dat niet toegestaan.
82. De leden van de D66-fractie vinden het positief om te vernemen dat bij de regels zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel is getracht aan te sluiten bij de regels ten aanzien van gedwongen zorg in de Wvggz en in de Wzd. Kan de regering uiteenzetten wat in vergelijkbare gevallen de overeenkomsten en verschillen zijn in de wettelijke voorschriften tussen de Jeugdwet enerzijds en de Wvggz en Wzd anderzijds? Kan de regering daarnaast uiteenzetten wat de reden is voor de eventuele verschillen tussen de genoemde twee wetten en de voorstellen in het wetsvoorstel? Waarom bestaat er bijvoorbeeld in de Jeugdwet geen vergelijkbare functie zoals de Wzd-functionaris in de Wzd?
Rechtsbescherming en het versterken van de rechtspositie staat in het wetsvoorstel voorop, net als in de Wvggz en de Wzd. Met het wetsvoorstel is voor veel onderdelen aangesloten bij de Wvggz en de Wzd, maar de rechtspositie van de jeugdige op basis van het wetsvoorstel is niet geheel hetzelfde geregeld als in de Wvggz of de Wzd omdat de betrokken doelgroep anders is. Bij de vormgeving is namelijk rekening gehouden met de wijze waarop jeugdhulp wordt verleend en de specifieke problematiek van de betroken jeugdigen. Ten aanzien van een aantal andere onderdelen is aangesloten bij de al bestaande werkwijzen op grond van de Jeugdwet. Een voorbeeld is de terminologie. Dwang wordt in de Wvggz aangeduid met de term verplichte zorg en in de Wzd met onvrijwillige zorg. In onderhavig wetsvoorstel wordt de term vrijheidsbeperkende maatregelen gebruikt. Dat is de term die op dit moment wordt gebruikt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. De vormen van dwang die mogen worden toegepast op basis van dit wetsvoorstel zijn in principe dezelfde als in de Wvggz en Wzd.
Een ander verschil tussen de Wvggz enerzijds en Wzd en het wetsvoorstel anderzijds, is dat het wetsvoorstel niet de vorm van ambulante dwang kent. Echter, de Jeugdwet bevat wel het instrument van de voorwaardelijke machtiging. Die voorwaardelijke machtiging heeft in de praktijk veel gelijkenissen met de wijze waarop ambulante gedwongen zorg op grond van de Wvggz of de Wzd wordt ingezet: wanneer betrokkene onder de Wvggz of de Wzd bijvoorbeeld gedwongen medicatie in de thuissituatie kan ontvangen, kan daarmee mogelijk een zwaardere vorm van dwang, zoals gedwongen opname, uitblijven. Als er sprake is van een situatie waarin een jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft en er daarbij sprake is van onttrekking aan de benodigde jeugdhulp, lijkt ambulante jeugdhulp veelal niet meer mogelijk. Ondanks dat opname voor deze jeugdigen dan vaak noodzakelijk is geworden, bevat de Jeugdwet de mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging. Als de jeugdige zich houdt aan de voorwaarden hoeft geen opname plaats te vinden. In het geval van een voorwaardelijke machtiging kunnen tevens dwangmaatregelen worden toegepast, bijvoorbeeld urinecontroles als het gaat om een jeugdige met drugsproblematiek.
In het geval van verplichte geestelijke gezondheidszorg op grond van de Wvggz moeten alle vormen van dwang die noodzakelijk zijn voor een betrokken persoon vooraf door de rechter worden getoetst. De zorgverantwoordelijke beslist over de daadwerkelijke toepassing. Voor personen die onder de reikwijdte van de Wzd vallen, wordt het verlenen van dwang beslist aan de hand van het zogeheten stappenplan. De wijze waarop op grond van de Jeugdwet wordt besloten tot dwang is in veel opzichten vergelijkbaar met de Wzd. Net als bij de Wzd is een rechterlijke machtiging noodzakelijk voor een gedwongen opname. Vervolgens worden de overige eventueel benodigde vormen van dwang, in de Jeugdwet «vrijheidsbeperkende maatregelen» genoemd, opgenomen in het zorgplan. In het geval van de Jeugdwet wordt daarvoor de term jeugdhulpverleningsplan gebruikt. De jeugdhulpverantwoordelijke stelt het jeugdhulpverleningsplan op en moet daarbij altijd een andere deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, raadplegen. Verschil met de Wzd is hier dat de jeugdhulpverantwoordelijke die deskundige niet hoeft te raadplegen indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is. Het aantal gekwalificeerde gedragswetenschappers werkzaam in de gesloten jeugdhulp is beperkt en met de gekozen werkwijze wordt in ieder geval bewerkstelligd dat altijd een deskundige met de juiste kwalificaties oordeelt over de benodigde jeugdhulp en eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen. Alleen een deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, mag beslissen over het opnemen van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan.
In de Wzd en de Wvggz is voorzien in een Wzd-functionaris respectievelijk een geneesheer-directeur. Op het gebied van jeugdhulp worden de taken en de rol, die de Wzd-functionaris en de geneesheer-directeur heeft, door de gekwalificeerde gedragswetenschapper en de directeur van de jeugdhulpinstelling vervuld. In de Jeugdwet is de eindverantwoordelijkheid voor jeugdhulp neergelegd bij de jeugdhulpaanbieder. In de jeugdhulpinstellingen worden meerdere disciplines betrokken bij het nemen van kernbeslissingen. Hierdoor wordt de juiste kennis betrokken en wordt voorkomen dat eenzijdig naar de problematiek wordt gekeken. De gekwalificeerde gedragswetenschapper beslist wanneer vrijheidsbeperkende maatregelen bij een specifieke jeugdige noodzakelijk zijn en draagt er zorg voor dat die vrijheidsbeperkende maatregelen zo spoedig mogelijk worden afgebouwd.
In plaats van een crisismaatregel (Wvggz) of inbewaringstelling (Wzd) die de burgemeester voor drie dagen kan opleggen, alsmede de machtiging tot voortzetting van deze twee mogelijkheden voor drie respectievelijk zes weken om iemand met spoed gedwongen zorg te kunnen verlenen, kent de Jeugdwet de spoedmachtiging. De spoedmachtiging op grond van de Jeugdwet heeft een duur van ten hoogste vier weken. Een verschil tussen de crisismaatregel enerzijds en de inbewaringstelling en spoedmachtiging anderzijds is dat de laatste twee slechts zien op de opname en een crisismaatregel ook andere zorgvormen kan behelzen. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de typen machtigingen die door de kinderrechter verleend kunnen worden in het kader van jeugdhulp.
Ten slotte hebben de op grond van de Wzd en de Wvggz ingestelde klachtencommissies tevens de mogelijkheid een schadevergoeding toe te kennen. De op grond van de Jeugdwet ingestelde klachtencommissie hebben die mogelijkheid niet. Indien die klachtencommissie de klacht gegrond verklaart, kan de commissie wel bepalen dat enige tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, geboden is en deze tegemoetkoming vaststellen. Daarnaast kan door middel van een rechterlijke procedure om een schadevergoeding bij de civiele rechter verzocht worden.
83. De leden van de D66-fractie vragen voorts of is onderzocht of het niet mogelijk was om instellingen met gesloten jeugdhulp volledig onder de Wvggz of de Wzd te laten vallen.
De Wzd heeft betrekking op gedwongen zorg voor psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. De Wvggz heeft betrekking op gedwongen zorg voor personen met een psychische stoornis. Gesloten jeugdhulp wordt verleend aan jeugdigen in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en voor wie de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Dit kunnen jeugdigen zijn met een psychische stoornis, met een verstandelijke beperking maar ook jeugdigen die geen psychische stoornis en ook geen verstandelijke beperking hebben.
84. De leden van de D66-fractie vragen daarnaast welke veranderingen jeugdigen ondervinden als zij vanuit zorg onder de Jeugdwet overstappen naar zorg onder de Wvggz en in hoeverre daar overgangsmaatregelen voor zijn getroffen.
De belangrijkste verandering voor een jeugdige die vanuit een instelling voor gesloten jeugdhulp overstapt naar een jeugd-ggz instelling is dat de jeugdige vooral behandeld zal worden voor zijn of haar psychische problemen en de focus minder zal liggen op ernstige opgroei of opvoed-problemen. Gedwongen zorg in een ggz-instelling betekent in de praktijk dat de jeugdige met dezelfde vrijheidsbeperkende maatregelen geconfronteerd kan worden als tijdens het verblijf in een gesloten jeugdhulpinstelling. Zowel de Wvggz als het onderhavige wetsvoorstel gaan bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen uit van het «nee, tenzij-beginsel». Ingeval gedwongen zorg op grond van de Wvggz noodzakelijk is, dan moet voor die jeugdige een zorgmachtiging op grond van de Wvggz worden aangevraagd. Een op grond van de Wvggz afgegeven zorgmachtiging tot opname schorst een eerdere rechterlijke machtiging op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet zodra de betrokken jeugdige is opgenomen in de ggz-instelling.
85. De leden van de PVV-fractie willen graag een gedetailleerd overzicht ontvangen waarin is aangegeven hoe de verschillende onderwerpen die in dit wetsvoorstel geregeld worden, in de Wzd en Wvggz zijn geregeld (zoals bijvoorbeeld de evaluatie van het hulpverleningsplan). Genoemde leden vragen de regering daarbij deze verschillen duidelijk aan te geven en te motiveren.
Rechtsbescherming en het versterken van de rechtspositie staat in het wetsvoorstel voorop, net als in de Wvggz en de Wzd. Met het wetsvoorstel is voor veel onderdelen aangesloten bij de Wvggz en de Wzd, maar de rechtspositie van de jeugdige op basis van het wetsvoorstel is niet geheel hetzelfde geregeld als in de Wvggz of de Wzd omdat de betrokken doelgroep anders is. Bij de vormgeving is namelijk rekening gehouden met de wijze waarop jeugdhulp wordt verleend en de specifieke problematiek van de betroken jeugdigen. Ten aanzien van een aantal andere onderdelen is aangesloten bij de al bestaande werkwijzen op grond van de Jeugdwet. Een voorbeeld is de terminologie. Dwang wordt in de Wvggz aangeduid met de term verplichte zorg en in de Wzd met onvrijwillige zorg. In onderhavig wetsvoorstel wordt de term vrijheidsbeperkende maatregelen gebruikt. Dat is de term die op dit moment wordt gebruikt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. De vormen van dwang die mogen worden toegepast op basis van dit wetsvoorstel zijn in principe dezelfde als in de Wvggz en Wzd.
Een ander verschil tussen de Wvggz en Wzd enerzijds en het wetsvoorstel anderzijds, is dat het wetsvoorstel niet de vorm van ambulante dwang kent. Echter, de Jeugdwet bevat wel het instrument van de voorwaardelijke machtiging. Die voorwaardelijke machtiging heeft in de praktijk veel gelijkenissen met de wijze waarop ambulante gedwongen zorg op grond van de Wvggz of de Wzd wordt ingezet: wanneer betrokkene onder de Wvggz of de Wzd bijvoorbeeld gedwongen medicatie in de thuissituatie kan ontvangen, kan daarmee mogelijk een zwaardere vorm van dwang, zoals gedwongen opname, uitblijven. Als er sprake is van een situatie waarin een jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft en er daarbij sprake is van onttrekking aan de benodigde jeugdhulp, lijkt ambulante jeugdhulp veelal niet meer mogelijk. Ondanks dat opname voor deze jeugdigen dan vaak noodzakelijk is geworden, bevat de Jeugdwet de mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging. Als de jeugdige zich houdt aan de voorwaarden hoeft geen opname plaats te vinden. In het geval van een voorwaardelijke machtiging kunnen tevens dwangmaatregelen worden toegepast, bijvoorbeeld urinecontroles als het gaat om een jeugdige met drugsproblematiek.
In het geval van verplichte geestelijke gezondheidszorg op grond van de Wvggz moeten alle vormen van dwang die noodzakelijk zijn voor een betrokken persoon vooraf door de rechter worden getoetst. De zorgverantwoordelijke beslist over de daadwerkelijke toepassing. Voor personen die onder de reikwijdte van de Wzd vallen, wordt het verlenen van dwang beslist aan de hand van het zogeheten stappenplan. De wijze waarop op grond van de Jeugdwet wordt besloten tot dwang is in veel opzichten vergelijkbaar met de Wzd. Net als bij de Wzd is een rechterlijke machtiging noodzakelijk voor een gedwongen opname. Vervolgens worden de overige eventueel benodigde vormen van dwang, in de Jeugdwet «vrijheidsbeperkende maatregelen» genoemd, opgenomen in het zorgplan. In het geval van de Jeugdwet wordt daarvoor de term jeugdhulpverleningsplan gebruikt. De jeugdhulpverantwoordelijke stelt het jeugdhulpverleningsplan op en moet daarbij altijd een andere deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, raadplegen. Verschil met de Wzd is hier dat de jeugdhulpverantwoordelijke die deskundige niet hoeft te raadplegen indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is. Het aantal gekwalificeerde gedragswetenschappers werkzaam in de gesloten jeugdhulp is beperkt en met de gekozen werkwijze wordt in ieder geval bewerkstelligd dat altijd een deskundige met de juiste kwalificaties oordeelt over de benodigde jeugdhulp en eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen. Alleen een deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, mag beslissen over het opnemen van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan.
In de Wzd en de Wvggz is voorzien in een Wzd-functionaris respectievelijk een geneesheer-directeur. Op het gebied van jeugdhulp worden de taken en de rol, die de Wzd-functionaris en de geneesheer-directeur heeft, door de gekwalificeerde gedragswetenschapper en de directeur van de jeugdhulpinstelling vervuld. In de Jeugdwet is de eindverantwoordelijkheid voor jeugdhulp neergelegd bij de jeugdhulpaanbieder. In de jeugdhulpinstellingen worden meerdere disciplines betrokken bij het nemen van kernbeslissingen. Hierdoor wordt de juiste kennis betrokken en wordt voorkomen dat eenzijdig naar de problematiek wordt gekeken. De gekwalificeerde gedragswetenschapper beslist wanneer vrijheidsbeperkende maatregelen bij een specifieke jeugdige noodzakelijk zijn en draagt er zorg voor dat die vrijheidsbeperkende maatregelen zo spoedig mogelijk worden afgebouwd.
In plaats van een crisismaatregel (Wvggz) of inbewaringstelling (Wzd) die de burgemeester voor drie dagen kan opleggen, alsmede de machtiging tot voortzetting van deze twee mogelijkheden voor drie respectievelijk zes weken om iemand met spoed gedwongen zorg te kunnen verlenen, kent de Jeugdwet de spoedmachtiging. De spoedmachtiging op grond van de Jeugdwet heeft een duur van ten hoogste vier weken. Een verschil tussen de crisismaatregel enerzijds en de inbewaringstelling en spoedmachtiging anderzijds is dat de laatste twee slechts zien op de opname en een crisismaatregel ook andere zorgvormen kan behelzen. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de typen machtigingen die door de kinderrechter verleend kunnen worden in het kader van jeugdhulp.
Ten slotte hebben de op grond van de Wzd en de Wvggz ingestelde klachtencommissies tevens de mogelijkheid een schadevergoeding toe te kennen. De op grond van de Jeugdwet ingestelde klachtencommissie hebben die mogelijkheid niet. Indien die klachtencommissie de klacht gegrond verklaart, kan de commissie wel bepalen dat enige tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, geboden is en deze tegemoetkoming vaststellen. Daarnaast kan door middel van een rechterlijke procedure om een schadevergoeding bij de civiele rechter verzocht worden.
86. Tevens willen de leden van de PVV-fractie een overzicht ontvangen van de elementen welke uit het oorspronkelijke voorstel geschrapt zijn en welke elementen gehandhaafd zijn.
Het klopt dat een aantal onderdelen die in de consultatieversie van het wetsvoorstel waren opgenomen niet langer deel uit maken van het onderhavige wetsvoorstel. Daarnaast zijn een aantal onderdelen aangepast en een aantal nieuwe onderdelen opgenomen. De meeste aanpassingen hebben plaatsgevonden om de rechtspositie van de jeugdigen verder te versterken. Daarnaast bleek een aantal onderdelen niet langer noodzakelijk omdat het ingediende wetsvoorstel nog uitsluitend een wijziging van de Jeugdwet behelst. Het betreft onderdelen die al in de Jeugdwet zijn opgenomen, betrekking hebben op de Jeugdwet in het algemeen en derhalve buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen of die uitsluitend samenhingen met justitiële jeugdinrichtingen. Het geconsulteerde wetsvoorstel had betrekking op zowel gesloten jeugdhulp als justitiële jeugdinrichtingen. Uit de consultatiereacties kwam naar voren dat er inmiddels geen draagvlak meer is voor een wet met die reikwijdte.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een jeugdige op eigen verzoek tijdelijk in een afzonderlijke en veilige ruimte, anders dan de eigen kamer, kan verblijven. Deze bepaling was niet opgenomen in het geconsulteerde wetsvoorstel en is op verzoek van jeugdigen in het wetsvoorstel opgenomen. De huidige Jeugdwet staat een dergelijke mogelijkheid niet in de weg en ook nu kunnen jeugdigen dit aangeven wanneer zij zijn opgenomen. Verschil is echter dat met de introductie van deze bepaling de jeugdhulpaanbieders ervoor moeten gaan zorgen dat een dergelijke ruimte daadwerkelijk ter beschikking wordt gesteld. Daarbij is in het wetsvoorstel een grondslag opgenomen dat nadere regels gesteld worden over die afzonderlijke en veilige ruimte.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was opgenomen dat in de accommodatie toezicht kon worden uitgeoefend ten behoeve van de ordelijke gang van zaken en de veiligheid in de accommodatie. Dit wordt niet langer mogelijk gemaakt. Het uitoefenen van toezicht vormt een vrijheidsbeperking en in het huidige wetsvoorstel is het uitoefenen van toezicht opgenomen als vrijheidsbeperkende maatregel. Het mag dus niet in zijn algemeenheid wordt uitgeoefend en moet altijd voldoen aan alle voorwaarden die worden gesteld aan het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Voorts is thans toegevoegd dat indien een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel wordt genomen, de jeugdige geïnformeerd moet worden over de klachtwaardigheid ervan en over de mogelijkheid van advies en bijstand van een vertrouwenspersoon.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was insluiting in de eigen kamer opgenomen als mogelijke vrijheidsbeperkende maatregel. Hoewel in eerste instantie werd gedacht dat dit een minder ingrijpende maatregel zou vormen dan insluiting in een afzonderlijke, daarvoor bestemde ruimte, bleek uit de consultatiereacties dat deze maatregel juist schadelijk kan uitpakken. De eigen kamer van de jeugdige moet een voor de jeugdige veilige ruimte zijn en blijven. Daaraan kan afbreuk worden gedaan door insluiting in die kamer toe te staan.
Het insluiten van jeugdigen in een afzonderlijke ruimte wordt op basis van het huidige wetsvoorstel nog wel toegestaan, echter alleen in noodsituaties en alleen in geval van jeugdigen vanaf 12 jaar. Op grond van de huidige Jeugdwet is insluiten toegestaan bij alle jeugdigen voor een periode van maximaal zeven dagen. Met bijgevoegde nota van wijziging wordt de maximale termijn van insluiting teruggebracht tot één dag met daarbij de mogelijkheid om dat eenmaal te verlengen met ten hoogste nog een dag. Dit laatste is slechts mogelijk indien een gekwalificeerde gedragswetenschapper oordeelt dat er nog steeds sprake is van een noodsituatie en dat de insluiting noodzakelijk en geschikt is om die noodsituatie af te wenden.
Ten aanzien van bezoek aan opgenomen jeugdigen was er eerder in voorzien dat indien ouders, stiefouders, de voogd of pleegouders vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen te bezoeken, zij buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moeten worden gesteld. Dit was niet opgenomen in het ingediende wetsvoorstel. Met bijgevoegde nota van wijziging is deze bepaling weer teruggebracht in het wetsvoorstel.
Ook was opgenomen dat uiterlijk binnen zeven dagen een klacht ingediend moest worden tegen een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel. Dit is gewijzigd in een redelijke termijn, net zoals dat nu het geval is op grond van de huidige Jeugdwet. Het is niet altijd mogelijk voor een jeugdige om binnen een korte termijn als zeven dagen een klacht in te dienen. Verder bevatte het geconsulteerde wetsvoorstel de bepaling dat een jeugdige gedurende ten minste gemiddeld acht en een half uur per dag door de week en gedurende ten minste gemiddeld zes uur per dag in het weekeinde moest deelnemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Hieronder werd ook het volgen van onderwijs begrepen. In het wetsvoorstel is niet langer opgenomen dat jeugdigen moeten deelnemen aan gemeenschappelijk activiteiten. Overigens blijft wel altijd de onderwijsplicht gelden. In het wetsvoorstel is thans opgenomen dat een jeugdhulpaanbieder ervoor moet zorgen dat een jeugdige ten minste gedurende zes uur per dag de mogelijkheid krijgt om deel te nemen aan onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte, andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming en gemeenschappelijke activiteiten. Hiermee wordt beter tot uitdrukking gebracht dat een jeugdige er zelf voor mag kiezen niet deel te nemen aan een gemeenschappelijke activiteit. Het aantal uren is teruggebracht naar ten minste zes omdat er ook voldoende tijd en ruimte moet zijn voor jeugdigen om eigen hobby’s en sportactiviteiten te kunnen doen. Het geven van die ruimte past tevens in het streven het leefklimaat in de gesloten accommodaties minder repressief te maken als nu ervaren wordt.
In het geconsulteerde voorstel was opgenomen dat jeugdigen in een groep verblijven van ten minste twee personen. Het wetsvoorstel bevat geen minimale groepsgrootte. In de praktijk doen jeugdigen vaak activiteiten binnen een groep. De grootte van die groep wordt overgelaten aan de jeugdhulpaanbieder. Die kan het beste beoordelen welke groepsgrootte voor de betrokken jeugdigen het beste is. Dit kan ook betekenen dat juist een individueel programma wordt aangeboden. Kortom, door niet langer een minimale groepsgrootte te verplichten, kan ook hier maatwerk worden geboden.
Verder was eerder opgenomen dat het hulpverleningsplan voor de jeugdige binnen drie weken na opname vastgesteld moet worden. In het onderhavige wetsvoorstel is daarvoor een langere termijn opgenomen, te weten zes weken. Op grond van artikel 4.1.3 van de Jeugdwet wordt ook voor hulpverleningsplannen buiten de gesloten jeugdhulp een maximale termijn van zes weken aangehouden. Los daarvan is het juist van belang dat het hulpverleningsplan weloverwogen wordt vastgesteld, waarbij onder meer voldoende gelegenheid worden geboden aan een jeugdige om diens wensen en voorkeuren aan te geven. Het is dan ook juist belangrijk dat er voldoende tijd is om dat plan vast te stellen. Overigens mogen vrijheidsbeperkende maatregelen niet worden toegepast zolang er geen hulpverleningsplan is vastgesteld, tenzij er sprake is van een noodsituatie.
De bepaling dat elke twee weken de voortgang van de uitvoering van het hulpverleningsplan besproken zou moeten worden met de jeugdige is niet langer opgenomen. Dat is omdat het de bedoeling is dat jeugdverleners voortdurend de voortgang van de uitvoering in de gaten houden en continu in contact blijven met de jeugdigen. De bepaling zou ertoe kunnen leiden dat slechts op officieel aangewezen momenten wordt nagedacht over de voortgang.
De volgende onderdelen zijn komen te vervallen of aangepast in verband met de aangepaste reikwijdte van het wetsvoorstel.
Zo was in het geconsulteerde wetsvoorstel inderdaad opgenomen dat een jeugdige in de gelegenheid gesteld moet worden zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden en te beleven. Deze bepaling was noodzakelijk voor de jeugdigen die verblijven in een justitiële jeugdinrichting. In de Jeugdwet is dit recht al opgenomen.
Op grond van artikel 4.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet moet de jeugdhulpaanbieder er zorg voor dragen dat in de accommodatie geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige of ouder. Jeugdhulpaanbieders zijn daartoe verplicht als het jeugdhulp betreft die verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste een etmaal met zich brengt. Deze eis is daarmee tevens van toepassing bij gesloten accommodaties en er is daarom geen noodzaak om een dergelijke bepaling nogmaals op te nemen in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was voorts opgenomen dat de directeur regelmatig overlegt met de jeugdigen over zaken die rechtstreeks hun verblijf raken. Dit was overgenomen uit de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen zodat medezeggenschap vanuit de jeugdigen goed geborgd is. In het geval van jeugdhulp, en daarmee tevens de gesloten jeugdhulp, is de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 van toepassing. Daarin is bepaald dat cliënten en hun vertegenwoordigers in de gelegenheid moeten worden gesteld inspraak uit te oefenen in aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks leven van de cliënten. Op het terrein van de jeugdhulp is op deze wijze de medezeggenschap reeds goed geborgd en is een apart artikel daarvoor niet noodzakelijk. Overigens was anders dan in het geconsulteerde wetsvoorstel in het wetsvoorstel per abuis niet opgenomen dat een jeugdige na opname zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd over de medezeggenschapsregeling. Met de nota van wijziging is dat teruggeplaatst in het wetsvoorstel.
Verder bevatte het geconsulteerde wetsvoorstel de mogelijkheid van bemiddeling bij klachten. In het geval van de jeugdhulp is daarvoor reeds een mogelijkheid opgenomen in het Besluit Jeugdwet en het artikel in het wetsvoorstel is daarom komen te vervallen.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was nog opgenomen dat indien de jeugdige niet de beschikking heeft over kleding en schoeisel, de directeur daarin zou voorzien. Verder was nog opgenomen dat bij regeling regels gesteld konden worden over het toekennen van zakgeld. Het verzorgen van kleding en schoeisel en het eventueel toekennen van zakgeld is echter een onderwerp dat niet alleen aan de orde kan zijn bij gesloten jeugdhulp, maar bij alle instellingen waar kinderen verblijven. Momenteel wordt samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland onderzocht op welke wijze hiermee het beste binnen de jeugdhulp kan worden omgegaan. Omdat het onderwerp van belang is voor jeugdigen in alle instellingen past een eventuele regeling niet binnen de reikwijdte van dit wetsvoorstel dat uitsluitend ziet op gesloten jeugdhulp.
Het geconsulteerde wetsvoorstel introduceerde drie soorten regimes, te weten een beperkt gesloten regime, een gesloten regime, en een hoog beveiligd gesloten regime. De mogelijke introductie van meerdere regimes stuitte op veel weerstand. In het beperkt gesloten regime zouden minder vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast mogen worden dan in de andere regimes. Tijdens de consultatie werd naar voren gebracht dat dit zou leiden tot extra overplaatsingen op het moment dat toch meer maatregelen nodig zouden zijn. Daarnaast zou een verdeling in regimes maatwerk in de weg staan. Derhalve wordt in het wetsvoorstel niet langer een onderscheid gemaakt in regimes en daarbij behorende mogelijkheden van vrijheidsbeperkende maatregelen. Extra overplaatsingen en gebrek aan mogelijkheden voor maatwerk zijn niet in het belang van jeugdigen. Indien een jeugdhulpinstelling zich registreert als gesloten accommodatie is het toegestaan om alle in het wetsvoorstel opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen. Bij iedere maatregel moet wel telkens voldaan worden aan de eisen van het nee, tenzij-beginsel.
Alle maatregelen die eerder waren opgenomen in het zogeheten derde regime zijn komen te vervallen, aangezien deze artikelen uitsluitend betrekking hadden op jeugdigen die zijn opgenomen in een justitiële jeugdinrichting. Ook het hoofdstuk dat zag op disciplinaire straffen is komen te vervallen omdat de reikwijdte van het huidige wetsvoorstel is beperkt tot gesloten jeugdhulp.
Het geconsulteerde wetsvoorstel bevatte een directeur als functionaris die over verschillende zaken kon beslissen. In de jeugdhulpsector werd aangegeven dat een dergelijke werkwijze te weinig flexibiliteit zou bieden. Het is gebruikelijk dat de jeugdhulpaanbieder eindverantwoordelijk is. In justitiële jeugdinrichtingen is er altijd sprake van een directeur. Doordat besloten is het wetsvoorstel alleen nog betrekking te laten hebben op gesloten jeugdhulp, was er niet langer de noodzaak of wens om de directeur als specifieke functionaris op te nemen.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was opgenomen dat de directeur of een jeugdhulpverantwoordelijke een jeugdige aanwijzingen kan geven voor zover die noodzakelijk zijn in het belang van de veiligheid en orde in de gesloten accommodatie of de met de jeugdhulp beoogde doelen, en dat een jeugdige verplicht is de aanwijzingen op te volgen. Dit is niet opgenomen in het huidige wetsvoorstel. Ook dat een jeugdige voor ten hoogste een uur uitgesloten kon worden van het verblijf in de groep of van gemeenschappelijke activiteiten indien het gedrag van een jeugdige verstorend is, maakt niet meer deel uit van het wetsvoorstel. Het betrof mogelijkheden die thans zijn opgenomen in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Binnen de jeugdhulp is er geen noodzaak om formele aanwijzingen te geven. In gesloten accommodaties wordt in de praktijk regelmatig aan jeugdigen gevraagd om iets te doen wat niet specifiek in het hulpverleningsplan is opgenomen, bijvoorbeeld om dingen op te ruimen in de keuken. In het kader van goed met elkaar omgaan, is het dan uiteraard de bedoeling dat de jeugdige daar gehoor aan geeft. Er is echter geen sprake van formele aanwijzingen die moeten worden opgevolgd.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was bepaald dat een vrijheidsbeperkende maatregel er ook op gericht mocht zijn om de orde in de accommodatie te handhaven, strafbare feiten te voorkomen of op te sporen, de vrijheidsbeneming ongestoord ten uitvoer te leggen dan wel om een op grond van het Wetboek van Strafvordering of de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden door de officier van justitie of de rechter-commissaris genomen beslissing uit te voeren. In het huidige wetsvoorstel zijn deze gronden voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen niet langer opgenomen. Dit vloeit eveneens voort uit het feit dat het wetsvoorstel niet langer betrekking heeft op justitiële jeugdinrichtingen.
Het geconsulteerde wetsvoorstel voorzag, indien zou worden gekozen voor het in dat voorstel opgenomen tweede regime, in de mogelijkheid om zogeheten fysiek ingrijpen toe te passen. Daarmee werd fysiek ingrijpen bedoeld dat verder gaat dan het vastpakken of vastpakken en vasthouden. Dit onderdeel is niet langer opgenomen in het wetsvoorstel als gevolg van de keus dat het wetsvoorstel niet langer van toepassing is op jeugdigen die worden opgenomen in een justitiële jeugdinrichting.
De artikelen die zien op gegevensverwerking zijn aangepast in die zin dat die artikelen die betrekking hadden op gegevensverwerkingen in justitiële jeugdinrichtingen en op gegevensuitwisseling tussen jeugdhulpinstellingen en justitiële jeugdinrichtingen niet zijn opgenomen in het huidige wetsvoorstel. Ten slotte was ook het hoofdstuk dat zag op toezicht en handhaving niet langer noodzakelijk, nu het huidige wetsvoorstel slechts betrekking heeft op gesloten jeugdhulp en de nieuwe artikelen ten aanzien van gesloten jeugdhulp deel zullen uitmaken van de Jeugdwet. De al geldende regels voor toezicht en handhaving van de Jeugdwet zijn van toepassing op hoofdstuk 6 van de Jeugdwet en dit wetsvoorstel brengt daarin geen verandering.
87. De leden van de D66-fractie verwijzen naar de wetsbehandeling van de Wvggz en Wzd waarbij snel na de inwerkingtreding ervan reparatiewetgeving moest worden ingediend om de administratieve lasten te beperken en deze wetten goed uitvoerbaar te maken. Kan de regering aangeven of de lessen van deze reparatiewetgeving en de daarbij aangenomen amendementen zijn meegenomen in het onderhavige wetsvoorstel en zo ja, op welke manier?
De lessen van de reparatiewetgeving voor de Wvggz en de Wzd zijn zeker meegenomen in dit wetsvoorstel. Zo bevat het wetsvoorstel niet de eis van een voorafgaande schriftelijke beslissing van de jeugdhulpverantwoordelijke bij het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen in noodsituaties, zoals dat eerder wel was opgenomen in de Wzd. Veel wijzigingen van de reparatiewetgeving van de Wvggz en Wzd zijn niet van toepassing omdat ze bijvoorbeeld betrekking hebben op procedures rondom machtigingen en het bepalen van de wilsbekwaamheid. Onderhavig wetvoorstel ziet primair op het versterken van de rechtspositie van jeugdigen bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen.
88. De leden van de D66-fractie vragen of ook is gekeken hoe tegelijkertijd de administratieve lastendruk kon worden verminderd voor deze professionals ter compensatie van de stijging van die lastendruk als gevolg van dit wetsvoorstel.
Onderzoeksbureau Significant is gevraagd om de lastendruk als gevolg van dit wetsvoorstel in kaart te brengen. Uit hun onderzoek blijkt dat het registreren van vrijheidsbeperkende maatregelen de grootste impact op de administratieve lasten zal hebben. Deze extra registraties zijn echter noodzakelijk omdat daarmee meer inzicht ontstaat over wanneer en in hoeverre dwang wordt toegepast. Op basis van die gegevens kunnen plannen worden ontwikkeld om dwang verder te beperken. Ten aanzien van de Jeugdwet in zijn geheel wordt op verschillende vlakken gewerkt aan het verminderen van lastendruk. In 2019 heeft het traject «[Ont]regel de Zorg» plaatsgevonden om onnodige lastendruk tegen te gaan. Zo zijn er binnen het sociaal domein honderden lokale schrapsessies geweest en was er specifiek voor jeugd ook een Landelijke Schrapweek Jeugd, bestaande uit bijeenkomsten in vijf regio’s. Met het project zijn de volgende mijlpalen behaald:
• Het convenant stoppen met tijdschrijven;
• Goede voorbeelden in kaart van verminderen administratieve lasten;
• Standaardisering informatie-uitwisseling tussen gemeenten en aanbieders via het Model Prestatiecodes Jeugd.
89. De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van goede informatie naar de jongeren en ouders, maar willen ook waken voor een te grote informatiestroom, waardoor betrokkenen geen overzicht meer hebben en de kern van de zaak mogelijk missen. Zou de regering kunnen ingaan op de hoeveelheid informatiemomenten die zullen ontstaan bij een gemiddeld traject voor gesloten jeugdhulp voor jongeren en voor hun ouders als gevolg van dit wetsvoorstel? Zou de regering daarnaast kunnen ingaan op de wijze waarop deze communicatie plaatsvindt en of deze getoetst is om goed aan te sluiten op de wensen van de jongeren en ouders, en of deze communicatie effectief is om hun rechten goed uit te kunnen oefenen?
De gezinsvoogd of soms onderzoeker van de Raad voor de kinderbescherming informeert jeugdigen en ouders vooraf over de gesloten plaatsing van een jeugdige en zij worden betrokken bij de besluitvorming hieromtrent. Het uitgangspunt is dat jeugdigen en ouders zoveel als mogelijk worden geïnformeerd en betrokken. Zo worden de jeugdige en de ouders geïnformeerd over de reden en het voornemen om een verzoek tot gesloten plaatsing in te dienen. De mening van de jeugdige en de ouders wordt ook betrokken bij de besluitvorming. Zodra het besluit is genomen om een verzoek tot gesloten plaatsing in te dienen, worden de jeugdige en diens ouders geïnformeerd over de redenen, hoe het (eventuele) proces bij de rechtbank eruitziet en welke rechten jeugdige en ouders hebben. Nadat de kinderrechter uitspraak heeft gedaan, bespreekt de gezinsvoogd de beslissing met de jeugdige en de ouders en krijgen zij informatie over het vervolg. In situaties waarin onverwijld moet worden ingegrepen, kunnen de momenten waarop jeugdigen en ouders worden geïnformeerd afwijken.
Bij opname in een gesloten jeugdhulpaccommodatie informeert de jeugdhulpverantwoordelijke de jeugdige mondeling en schriftelijk over de geldende huisregels, de klachtenregeling, de mogelijkheden een vertrouwenspersoon in te schakelen en de medezeggenschapsregeling. Verder moeten de jeugdigen altijd mondeling en schriftelijk informatie krijgen over de beslissing om een vrijheidsbeperkende maatregel toe te passen.
De jeugdhulpaanbieder informeert de ouders indien de jeugdige niet onder toezicht is gesteld of de pleegouders, als de jeugdige tijdelijk wordt overgeplaatst of als insluiting wordt toegepast. Ook worden zij geïnformeerd wanneer de jeugdige wordt verplicht om deel te nemen aan jeugdhulpverleningsprogramma’s of wanneer deze geneeskundige behandelingen moet ondergaan. Ieder half jaar ontvangen zij een rapportage over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Ingeval van jeugdigen van zestien jaar en ouder is voorafgaand aan het informeren van ouders, pleegouders of de gecertificeerde instelling de instemming van de jeugdige vereist.
Tijdens het ontwerpen van dit wetsvoorstel ben ik met verschillende betrokkenen in gesprek geweest, waaronder jongeren. Hierbij is ook gesproken over de (behoefte aan) informatievoorziening tijdens de opname. Mede naar aanleiding van die gesprekken is in het wetsvoorstel opgenomen dat jeugdigen schriftelijk geïnformeerd moeten worden over beslissingen tot toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen.
90. De leden van de D66-fractie vragen tenslotte naar de randvoorwaarden waarmee dit wetsvoorstel goed uitvoerbaar is. Is dat overal in Nederland realistisch, kijkend naar de tekorten aan mensen en middelen bij veel jeugdzorginstellingen? Hoe zijn die tekorten meegenomen in de uitvoering van dit wetsvoorstel?
Er is sprake van een krappe arbeidsmarkt. Dit is en blijft ook de komende periode een van de grootste uitdagingen in de jeugdhulp. Het is een complex vraagstuk dat niet op korte termijn is opgelost. De Ministeries van VWS en JenV werken samen met de VNG, jeugdhulpaanbieders, beroepsverenigingen en de vakbonden aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van werken in de jeugdhulp voor potentiële jeugdhulpmedewerkers, aan het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten, het behoud van personeel en het aantrekken van nieuw personeel.
Het terugdringen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen vraagt voldoende geschoold personeel. Daarnaast is continuïteit in de personele bezetting van invloed op de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Continuïteit draagt bij aan het scheppen van een vertrouwensband tussen de medewerkers en de jeugdigen en daarmee aan het verminderen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Gelet op de huidige krapte aan goed opgeleide medewerkers is continuïteit in de personele bezetting dan ook een aandachtspunt voor de gesloten jeugdhulp. Tegelijkertijd is gebleken dat ook in deze omstandigheden de instellingen voor gesloten jeugdhulp er de afgelopen jaren in geslaagd zijn het aantal gedwongen afzonderingen met 61% terug te dringen, zo bleek uit het eindrapport «Ik laat je niet alleen».21
Het kabinet heeft in 2021 eenmalig € 5 mln. beschikbaar gesteld voor de ombouw van de huidige afzonderingsruimten naar kindvriendelijke ruimten en de ontwikkeling van relationele beveiliging: een werkwijze waarbij het bieden van veiligheid niet gebaseerd is op hekken of muren (fysieke beveiliging), maar op de relatie tussen jeugdige en de medewerker van de jeugdhulpinstelling.22
91. De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de regering erkent dat het terugdringen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen vraagt om voldoende geschoold personeel. Ook de Afdeling waarschuwt dat de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel staat en valt bij voldoende geschoold personeel, iets waar op dit moment (en de komende jaren) een groot tekort aan is. De regering noemt dit enkel in één zinnetje een aandachtspunt, maar wat gaat zij concreet doen om het personeelstekort in deze sector aan te pakken? Zeker met het oog op de transformatie naar kleinschalige voorzieningen, waarbij nog meer personeel nodig zal zijn.
Er is sprake van een krappe arbeidsmarkt in de zorg- en welzijnssector en dat geldt ook voor de jeugdhulp. De inzet, kwaliteit en betrokkenheid van jeugdhulpprofessionals is cruciaal voor het leveren van zorg voor jeugdigen en het is de verantwoordelijkheid van werkgevers, opdracht verlenende gemeenten, brancheverenigingen en het Rijk om te investeren in voldoende medewerkers in de jeugdhulp.
In de arbeidsmarktaanpak specifiek voor de jeugdhulp werken VWS en JenV samen met gemeenten en de partijen in het veld aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de jeugdhulp voor potentiële jeugdzorgwerkers, aan het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten, het behoud van personeel en het aantrekken van nieuw personeel. O.a. via projecten van de Arbeidsmarkttafel werken partijen aan het delen van goede voorbeelden en handreikingen op thema’s als o.a. goed werkgeverschap en inwerken en begeleiden.
Daarnaast zal de Hervormingsagenda Jeugd, die momenteel wordt opgesteld, ook vanuit het arbeidsmarktperspectief moeten leiden tot inhoudelijke structurele, lange termijn oplossingen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft op 13 mei 2022 een hoofdlijnenbrief over het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn (TAZ) gestuurd.23 VWS pakt in het TAZ-programma, samen met de partijen in het veld – zoals o.a. werkgevers en werknemers, zorgverzekeraars en beroeps- en brancheverenigingen de uitdagingen op die er liggen op de arbeidsmarkt zorg en welzijn. De aanpak, inclusief de bijbehorende financiële middelen, is bedoeld voor de sector zorg en welzijn, inclusief de jeugdzorg en richt zich op drie programmalijnen: ruimte voor innovatieve werkvormen; ruimte voor behoud van medewerkers door goed werkgeverschap en werkplezier; en ruimte voor leren en ontwikkelen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport stuurt een verdere uitwerking van het programma TAZ, inclusief een financiële paragraaf, in het najaar naar de Tweede Kamer. Tot augustus 2023 is er het huidige SectorplanPlus, dat financieringsmogelijkheden biedt voor opleidingstrajecten voor individuele zorgaanbieders.
92. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het met deze leden eens is dat het aanpakken van de personeelstekorten de hoogste prioriteit zou moeten hebben en een absolute voorwaarde is om dit wetsvoorstel überhaupt uit te voeren. Kan de regering ook de samenhang schetsen tussen personeelstekorten en het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen? In hoeverre hangt per locatie het een met het ander samen? In hoeverre hebben flexcontracten en daardoor steeds wisselende hulpverleners hier invloed op? Is de regering het met deze leden eens dat het verschijnen van constant nieuwe gezichten tot een afbreuk aan vertrouwen kan leiden, en dat deze mogelijk verlatingsangst en trauma tot gevolg kunnen hebben?
Het aanpakken van de arbeidsmarktproblematiek heeft een hoge prioriteit.
Als iemand zorg nodig heeft, zijn een vertrouwd gezicht en continuïteit van professionals van groot belang. Tegelijkertijd is niet altijd te voorkomen dat jeugdigen in het kader van jeugdhulp met meerdere jeugdhulpverleners te maken krijgen. Als een wisseling van behandelaar nodig is, dan is het belangrijk dat er tussen de betrokken zorgverleners een goede overdracht plaatsvindt, zodat de jeugdige hiervan zo min mogelijk nadelige gevolgen zal hebben. Onderbezetting is geen grond op basis waarvan vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast. Ook de huidige Jeugdwet staat dat niet toe. De krapte aan medewerkers staat er niet aan in de weg dat veel jeugdhulpaanbieders actief bezig zijn met het afbouwen van de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo hebben jeugdhulpaanbieders grote stappen gezet in het terugdringen van het aantal insluitingen.
93. De leden van de VVD-fractie lezen dat de vertrouwenspersoon op vaste momenten aanwezig is in de gesloten accommodatie en vragen de regering hoe is gewaarborgd dat de vertrouwenspersoon spreekuur kan houden in de gesloten accommodaties, zodat de jeugdige hem of haar daar eventueel kan opzoeken. Zodat de vertrouwenspersoon vrije toegang heeft indien de jeugdige hiernaar vraagt, en niet enkel op vaste momenten. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat hier sprake van blijft, daar de behoefte aan spreekuur met een vertrouwenspersoon niet altijd constant is en op het ene moment harder nodig is dan op het andere moment.
Ik deel de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat het belangrijk is dat de vertrouwenspersoon vrije toegang heeft. Daarin wordt als volgt voorzien:
• In artikel 4.1.9 van de huidige Jeugdwet is opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder de jeugdigen, ouders en pleegouders tijdig moeten informeren over de mogelijkheid gebruik te maken van de diensten van een vertrouwenspersoon. Tevens is daarin de verplichting opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder een vertrouwenspersoon in de gelegenheid stelt zijn taak uit te oefenen, en dat de jeugdhulpaanbieder er zorg voor moet dragen dat de jeugdigen, ouders en pleegouders zelfstandig, zonder tussenkomst van derden, contact kunnen hebben met een vertrouwenspersoon. In het wetsvoorstel is daarbij opgenomen dat een jeugdige, diens ouders of pleegouders in de gesloten accommodatie een beroep moeten kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Tevens is opgenomen dat de vertrouwenspersoon, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is, vrije toegang heeft tot de jeugdige en geen toestemming van derden behoeft om te spreken met de jeugdige. De vertrouwenspersoon is op vaste tijden aanwezig in een instelling en kan daarnaast altijd, los van die momenten, contact hebben en gesprekken voeren met een jeugdige.
• In artikel 4.1.4 van het Besluit Jeugdwet is al bepaald dat de vertrouwenspersoon vrije toegang heeft tot de gebouwen, terreinen en ruimten van jeugdhulpaanbieders waar jeugdigen zich kunnen bevinden voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is.
94. In het voorgestelde vijfde lid van artikel 6.2.9 is opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke bij het opstellen van het hulpverleningsplan, zoveel mogelijk rekening moet houden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige. De leden van de VVD-fractie vragen aan de regering of dit inhoudt dat het hulpverleningsplan alleen met instemming van de jeugdige kan worden opgesteld. In artikel 4.1.3 lezen genoemde leden dat er sprake is van een hulpverleningsplan dat zowel van de jeugdige als van de ouders overeenstemming behoeft. Is ook de instemming van de ouders hierbij nodig? De leden van de VVD-fractie wensen hier duidelijkheid over van de regering, daar het hen niet duidelijk is hoe de artikelen 4.1.3 en 6.2.9 zich tot elkaar verhouden. Het bovenstaande maakt dat deze leden van mening zijn dat in deze wetswijziging op dit moment sprake is van onduidelijkheid over de formele positie van de jeugdige. Tevens is er onduidelijkheid over wat de formele positie is van de perso(o)n(en) die gezag uitoefenen over de jeugdige. Ook hierover ontvangen de leden van de VVD-fractie graag een reactie.
In het hulpverleningsplan van een jeugdige die verblijft in een gesloten accommodatie moet conform het vijfde lid van artikel 6.2.9 zoveel als mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige, maar er is geen instemming van de jeugdige vereist. Hoofdstuk 6 van de Jeugdwet heeft specifiek betrekking op de gesloten jeugdhulp, die juist nodig is indien de jeugdige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft en de jeugdige zich onttrekt aan of wordt onttrokken aan de benodigde jeugdhulp. In dat geval kan jeugdhulp tegen de wil van de jeugdige of diens ouders aan de orde zijn, als dat noodzakelijk en geschikt is en er tevens geen minder zwaar alternatief kan worden geboden.
Artikel 4.1.3 heeft betrekking op het hulpverleningsplan bij vrijwillige jeugdhulp. In dat geval is overeenstemming met de ouders die het gezag uitoefenen of van de voogd vereist en met de jeugdige als hij of zij 12 jaar of ouder is.
95. In het kader van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de open jeugdhulp vragen de leden van de VVD-fractie de regering in hoeverre maatregelen in de praktijk ook toegepast mogen worden ten aanzien van jongeren zonder een machtiging voor de gesloten jeugdhulp.
Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn maatregelen die tegen de wil van de jeugdige diens rechten beperken. Dat is alleen toegestaan op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp die alleen in geregistreerde accommodaties voor gesloten jeugdhulp uitgevoerd mag worden. Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn derhalve niet toegestaan in open jeugdhulpinstellingen.
96. Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is, de jeugdhulpverantwoordelijke zelf kan beslissen over de opname van vrijheidsbeperkende maatregelen. Wanneer een jeugdhulpverantwoordelijke dus geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is, kan deze jeugdhulpverantwoordelijke geen vrijheidsbeperkende maatregelen opnemen in een hulpverleningsplan zonder de toestemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper. De leden van de VVD-fractie vragen de regering naar aanleiding hiervan hoe de jeugdhulpverantwoordelijke dan wel de verantwoordelijkheid voor toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in het algemeen kan dragen. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie hier een reactie van de regering op.
De jeugdhulpverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdhulp en de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in een gesloten accommodatie. De jeugdhulpverantwoordelijke beoordeelt dat er sprake is van een concrete situatie waarin een bepaalde maatregel toegepast mag worden, zoals opgenomen in het hulpverleningsplan van een jeugdige. Dat is een verantwoordelijkheid die betrekking heeft op de feitelijke uitvoering van het hulpverleningsplan. Die verantwoordelijkheid kan de jeugdhulpverantwoordelijke goed dragen. Bij het opstellen van het plan wordt al nagedacht en vastgelegd welke hulpverleners hiertoe in staat zijn. Op dat moment wordt beoordeeld welke specifieke hulpverleners daartoe bekwaam zijn. De jeugdhulpverantwoordelijke is een hulpverlener die in de dagelijkse praktijk zorg verleent aan de jeugdigen, waardoor diegene juist snel kan beoordelen of extra maatregelen nodig zijn of dat er sprake is van een situatie die met minder ingrijpen kan worden opgelost.
De beslissing over welke vrijheidsbeperkende maatregelen opgenomen worden in het hulpverleningsplan en het daarbij bepalen in welke gevallen die maatregelen aan de orde zijn, is een zwaardere en meer omvattende verantwoordelijkheid dan het uitvoeren van het hulpverleningsplan. Tegen die achtergrond is het noodzakelijk dat altijd een gekwalificeerde gedragswetenschapper beslist over de opname van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan.
97. De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het conceptvoorstel stond dat de jeugdigen op grond van het toenmalige artikel 3.2 in de gelegenheid werden gesteld hun godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden en te beleven (op basis van onder meer artikel 14 IVRK). In het onderhavige wetsvoorstel zien wij deze bepaling niet terug. Klopt het dat in dit wetsvoorstel het recht van de jeugdige op het vrij belijden en beleven van zijn godsdienst of levensovertuiging niet is opgenomen? Wat is hiervan de reden? Hoe wordt het recht op het vrij belijden en beleven van zijn godsdienst of levensovertuiging voor jeugdigen die in een instelling voor gesloten jeugdhulp verblijven dan wél geborgd?
In artikel 4.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet is al de verplichting opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder er zorg voor draagt dat in de accommodatie geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige of ouder. Jeugdhulpaanbieders zijn daartoe verplicht als het jeugdhulp betreft die verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste een etmaal met zich brengt. Deze eis is daarmee tevens van toepassing bij gesloten accommodaties en er is daarom geen noodzaak om een dergelijke bepaling nogmaals op te nemen in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
98. De leden van de GroenLinks-fractie merken tevens op dat in het wetsvoorstel geen expliciete aandacht is voor het behoud van contacten met andere voor de jeugdige belangrijke personen, zoals broertjes en zusjes en grootouders. Hoe wordt geborgd dat de jeugdigen contact kunnen houden met voor hen belangrijke personen (niet zijnde de ouders)? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 8 van het IVRK?
Naast contact met ouders zijn contacten met andere voor de jeugdige belangrijke personen, zoals broers en zussen, opa’s oma’s zeker van belang. Op grond van artikel 37, onderdeel d, van het IVRK heeft ieder kind dat van zijn vrijheid is beroofd het recht op contact met familie, behalve in uitzonderijke omstandigheden. Jeugdhulpaanbieders hebben in de huisregels opgenomen op welke tijden bezoekers op bezoek kunnen komen bij de jeugdigen die zijn opgenomen. Op die tijden kunnen personen die belangrijk zijn voor de jeugdige, zoals broers of zussen, eveneens op bezoek komen. Met bijgevoegde nota van wijziging is aan het wetsvoorstel toegevoegd dat, indien familieleden vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen te bezoeken, de jeugdhulpaanbieder hen buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moet stellen.
In het wetsvoorstel is vastgelegd dat het contact met hun ouders en gezin alleen beperkt kan worden als de instelling vaststelt dat zwaarwegende belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten. Daarvan kan sprake zijn als de opgroei- en opvoedingsproblemen van de jeugdige samenhangen met het gedrag of problematiek van ouders.
99. De leden van de GroenLinks-fractie weten dat uit meerdere rapporten blijkt dat jeugdigen veelal de dupe zijn van discussies tussen de jeugdinstelling, de gecertificeerde instelling en de gemeente over wie het zak- en kleedgeld «moet betalen». In het conceptvoorstel stond dat aan de jeugdige zakgeld kan worden toegekend. Een soortgelijke bepaling is niet terug te vinden in het huidige wetsvoorstel. Waarom niet? Hoe wordt eenduidig geregeld dat de jeugdige zak- en kleedgeld krijgt, van wie en hoeveel, zodat de jeugdige de discussie over wie moet betalen niet hoeft af te wachten?
Ik erken dat zak- en kleedgeld een knelpunt kan zijn. Ook Jeugdzorg Nederland en de VNG bevestigen dat er zich nog steeds met enige regelmaat problemen voordoen rondom zak- en kleedgeld bij jeugdigen die in een instelling verblijven en dat deze problemen voor een groot deel voortkomen uit onduidelijkheid. Samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland worden momenteel verschillende verbeteringen verkend, in het bijzonder een vereenvoudiging van de bestaande handreiking zak- en kleedgeld- voor kinderen met een maatregel voor jeugdbescherming24 en een specifieke wettelijke regeling vergelijkbaar met de pleegvergoeding.
100. Het lid van de fractie van BIJ1 geeft aan dat uit het promotieonderzoek van Jonathan Leipoldt over het sociale klimaat in residentiële jeugdhulp bleek dat een positief, ondersteunend, gestructureerd en zorgzaam klimaat gericht op groei nodig is. Hiervoor moet geïnvesteerd worden in goede residentiële jeugdhulp, naar het voorbeeld van Noorwegen, waar enkel open kleinschalige woongroepen zijn en waar gesloten jeugdzorg niet bestaat.
De nadruk moet wat genoemd lid betreft meer gelegd worden op wonen. De zorg voor deze jongeren kan beter kleinschalig ingericht worden voor een stabielere leefomgeving. Een veilige vaste woonplek waar de behandeling naartoe komt. Hoe dwang en drang wel zou moeten worden teruggedrongen, welke alternatieven passend zijn en hoe we daar gaan komen, is niet aan ons politici. Dit moet door de mensen om wie het gaat bedacht worden, jongeren die helaas deze ervaringskennis hebben moeten opdoen in de gesloten jeugdzorg. Samen met de professionals, want wat hebben zij bijvoorbeeld nodig qua bijscholing?
De oproep van het lid van de fractie van BIJ1 sluit aan bij de brief over de gesloten jeugdhulp waarnaar ik in de inleiding verwezen heb. We gaan investeren in een ombouw van grootschalige, vaak in buitengebieden gelegen, voorzieningen naar kleinschalige voorzieningen die bescherming en veiligheid bieden. En dat gaan we samen doen met ervaringsdeskundigen en professionals.
Terugdringen van dwang vraagt inderdaad een andere manier van werken. Een voorbeeld daarvan is relationele beveiliging. Dat is een manier van beveiliging met de volgende uitgangspunten:
• Een constructieve samenwerkingsrelatie tussen medewerker en jongere, waarbinnen jongeren de ruimte krijgen om te leren met vallen en opstaan.
• De medewerker gaat het contact aan vanuit een basishouding gekenmerkt door zes basiselementen.
• De medewerker is fysiek aanwezig om onveilige situaties te voorkomen of op een gepaste manier in te grijpen om verdere escalatie te voorkomen.
De elf coördinerende gemeenten gesloten jeugdhulp hebben in 2021 samen € 5 mln. uitgekeerd gekregen voor de ombouw van separeerruimten naar kindvriendelijke afzonderingsruimten en de ontwikkeling van relationele beveiliging voor medewerkers in de gesloten jeugdhulp. Het leren werken met relationele beveiliging gaat gepaard met bijscholing van medewerkers.
Artikel I, onderdeel D
Artikel 6.1.4
101. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de risico’s heeft overwogen van de bepaling dat de keuzevrijheid van het geslacht zoveel mogelijk bij de jongere wordt gelegd. Waarom is het nodig dit zo te regelen en hoe verhoudt dit zich tot andere wetten op dit punt? Het komt genoemde leden logischer voor om te bepalen dat het onderzoek in beginsel wordt verricht door een persoon van hetzelfde geslacht als dat van de jeugdige, tenzij gegronde reden bestaat daarvan af te wijken.
Bij het opstellen van dit wetsvoorstel zijn gesprekken gevoerd met ervaringsdeskundigen. Die ervaringsdeskundigen hebben naar voren gebracht dat het belangrijk is dat jeugdigen zelf die keuze mogen maken. Hun keuze is vaak gebaseerd op wat zij hebben meegemaakt voordat zij in de gesloten accommodatie geplaatst waren. Die ervaringen kunnen traumatiserend zijn geweest. Bovendien speelt deze keuzevrijheid ook in op de behoefte van LHBTI+ jongeren. Het heeft daarom de voorkeur dat de jeugdige zelf een positieve keuze maakt dan dat diegene zou moeten aangeven af te willen wijken. De keuze heeft uitsluitend betrekking op de keuze van het geslacht en niet op wie welk onderzoek uitvoert.
Artikel I, onderdeel F
Artikel 6.2.4
102. De leden van de SGP-fractie vragen waarom bij deze verplichting niet een maximumtermijn is opgenomen.
In artikel 6.2.4 van het wetsvoorstel is de verplichting opgenomen dat de jeugdige zo spoedig mogelijk na opname in een gesloten accommodatie op duidelijke en toegankelijke wijze zowel schriftelijk als mondeling wordt geïnformeerd over de huisregels, de klachtenregeling en de mogelijkheden een vertrouwenspersoon in te schakelen. Met bijgevoegde nota van wijziging heb ik daaraan toegevoegd dat jeugdige ook geïnformeerd moet worden over de medezeggenschapsregeling. In het artikel is geen maximumtermijn opgenomen omdat het van de omstandigheden afhangt hoe snel dit kan plaatsvinden. Uitgangspunt is dat een jeugdige meteen bij aankomst wordt geïnformeerd over deze zaken. Echter, soms zal dat niet mogelijk zijn, bijvoorbeeld omdat een jeugdige te emotioneel is om die informatie tot zich te nemen.
Artikel I, onderdeel G
Artikel 6.2.5
103. De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het conceptvoorstel nog stond dat de jeugdige deelneemt aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste gemiddeld acht en een half uur per dag door de week en gedurende ten minste zes uur per dag in het weekeinde. In het onderhavige wetsvoorstel is het aantal uren verlaagd naar ten minste zes uur per dag (artikel 6.2.5). Waarom is ervoor gekozen minder uren op te nemen in het onderhavige wetsvoorstel dan in het oorspronkelijke concept? Hoe ziet de invulling van de overige tijd eruit? Moet de jeugdige dan bijvoorbeeld verplicht op zijn of haar kamer zitten? Mag de jeugdige deze tijd invullen met eigen activiteiten? Hoeveel uur per dag moet de jeugdige op de eigen kamer verblijven? Waarom is er niet voor gekozen hier een maximumaantal uur aan te verbinden?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een jeugdhulpaanbieder ervoor moet zorgen dat een jeugdige ten minste gedurende zes uur per dag de mogelijkheid krijgt om deel te nemen aan onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte, andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming en gemeenschappelijke activiteiten. Hiermee wordt beter tot uitdrukking gebracht dat een jeugdige er zelf voor mag kiezen niet deel te nemen aan een gemeenschappelijke activiteit. Los daarvan geldt de onderwijsplicht.
Het aantal uren is teruggebracht naar zes omdat er ook voldoende tijd en ruimte moet zijn voor jeugdigen om eigen hobby’s en sportactiviteiten te kunnen doen. Het is belangrijk dat jeugdigen de tijd en ruimte krijgen zich te ontwikkelen in hun eigen gebied van interesse. Naast de gemeenschappelijke activiteiten zullen jeugdigen bovendien ook jeugdhulp ontvangen, waarvoor ook voldoende tijd moet zijn. Jeugdigen worden niet verplicht de resterende tijd op de eigen kamer te verblijven. Er is dus ook geen aanleiding hiervoor een maximaal aantal uren op te nemen
104. De leden van de GroenLinks-fractie vinden het onduidelijk of de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen invloed heeft op de mogelijkheid onderwijs te volgen en hoe hiermee bij de belangenafweging rekening moet worden gehouden. Kan een jeugdige die een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd krijgt onderwijs (en bijbehorende stages) blijven volgen en zo niet, hoe ziet de regering dit in het licht van het recht op onderwijs?
Bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen blijft het recht op onderwijs bestaan. Het wetsvoorstel bepaalt dat jeugdhulpaanbieders ervoor moeten zorgen dat een jeugdige kan deelnemen aan het onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte of andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming, alsmede aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste zes uur per dag. Bij andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming kan worden gedacht aan cursussen, stages en arbeidstoeleidingsprojecten. Een jeugdige moet in staat worden gesteld onderwijs te blijven volgen, ook als voor enige tijd een vrijheidsbeperkende maatregel wordt toegepast. Indien nodig kan een (tijdelijk) individueel onderwijsprogramma worden aangeboden. Alleen in het geval van een noodsituatie waarbij het noodzakelijk is dat een jeugdige voor enige tijd in een afzonderingsruimte blijft, kan het voorkomen dat een jeugdige een dag onderwijs mist.
105. Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie in hoeverre er voor elke jeugdige onderwijs op niveau is. Deze leden krijgen vaak signalen dat er enkel onderwijs wordt aangeboden op een lager niveau. Hoe verhoudt zich dit tot het IVRK, waar het recht op onderwijs specifiek onderdeel van is?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder ervoor moet zorgen dat een jeugdige kan deelnemen aan onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte. Indien nodig kan een (tijdelijk) individueel onderwijsprogramma worden aangeboden. Hiermee voldoet het wetsvoorstel aan de eisen van het IVRK.
Goede samenwerking tussen zorg en onderwijs is belangrijk om voor iedere jeugdige een passend onderwijsprogramma te kunnen bieden. Op veel plekken gaat dat al goed, maar geconstateerd is dat dit nog niet overal voldoende lukt. Daarom is eerder een herbezinning aangekondigd in het kader van het residentieel onderwijs, waarover het kabinet in september 2022 de Tweede Kamer nader zal informeren.25
Artikel 6.2.6
106. De leden van de SGP-fractie constateren dat in nadere regels voorwaarden kunnen worden gesteld inzake de afzonderlijke ruimtes. Deze leden vragen op grond van welke nadere voorschriften voorwaarden worden gesteld aan de eigen kamers van de jongeren. Hoe verhouden deze voorschriften zich tot de voorschriften die op grond van het Bouwbesluit aan verschillende soorten kamers worden gesteld?
Het wetsvoorstel regelt dat een jeugdige in de gesloten jeugdhulp altijd over een eigen kamer beschikt. Het wetsvoorstel bevat geen grondslag om nadere regels te stellen aan de eigen kamers. In het huidige Besluit Jeugdwet is al geregeld dat een accommodatie voor gesloten jeugdhulp geschikt moet zijn voor jeugdigen om daar te kunnen verblijven in een veilige, beschermde omgeving, die voldoende privacy biedt.
De jeugdige kan zijn eigen kamer inrichten binnen de grenzen wat mogelijk is. Dit verschilt per locatie. Het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0 bevat een bepaling dat de instellingen ervoor zorgen dat de leefomgeving van de jeugdigen kindvriendelijk, schoon, passend en veilig is. Wat betreft bouwkundige voorschriften is het Bouwbesluit 2012 van toepassing op de gebouwen van de instellingen.
Artikel 6.2.8
107. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten wat het volgens haar betekent indien de jongere niet veilig met het kind kan verblijven in de desbetreffende locatie voor gesloten jeugdhulp. Betekent dit dat in beginsel eerst naar een geschikte locatie gezocht moet worden of wordt dan aangenomen dat een inbreuk gemaakt moet worden op het recht op familieleven? Deze leden vragen eveneens waarom niet duidelijk is omschreven wie de toets op veiligheid uitvoert. Waarom is bijvoorbeeld niet bepaald dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt of een veilige opvoedsituatie van het kind aanwezig is?
Veiligheid voor het kind en de jeugdige moeder staan voorop. De instelling, jeugdhulpverantwoordelijke en gedragsdeskundige zullen hierover in gesprek gaan met de jeugdige moeder om de wensen en mogelijkheden te bespreken. Het verblijf van een kind bij de moeder is in beginsel een recht van de jeugdige moeder. De inzet is dan ook dat de jeugdige moeder samen met het kind in de gesloten accommodatie kan verblijven, tenzij er goede redenen zijn om dit niet toe te staan. Onveiligheid kan ontstaan door gedrag of problematiek van andere opgenomen jeugdigen of van de moeder zelf. Het is mogelijk een klacht in te dienen over de weigering om een kind bij de jeugdige moeder in de gesloten accommodatie te verzorgen en op te voeden.
Een minderjarige moeder krijgt niet van rechtswege gezag over haar kind. De moeder kan een meerderjarigheidverklaring aanvragen op grond van artikel 1:253ha lid 1 van het Burgerlijk Wetboek of er moet op een andere manier voorzien worden in het gezag voor het kind. Als de minderjarige moeder zich meerderjarig wil laten verklaren of als de rechter vragen heeft over de persoon die de voogdij gaat krijgen, dan kan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) verzocht worden een onderzoek te doen naar wie het best belast kan worden met de voogdij over het kind. Kort gezegd is de betrokkenheid van de RvdK al geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Bij jeugdigen die in de gesloten accommodatie verblijven zijn jeugdhulpprofessionals betrokken die zo nodig de RvdK kunnen inschakelen om een onderzoek te doen en een advies aan de rechtbank te geven.
Artikel 6.2.9
108. De leden van de GroenLinks-fractie lezen in artikel 6.2.9 dat de jeugdhulpaanbieder ervoor zorgdraagt dat het hulpverleningsplan, zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen zes weken na opname in de gesloten accommodatie, wordt vastgesteld. In het conceptvoorstel stond een termijn van drie weken. Waarom is de termijn waarbinnen het hulpverleningsplan moet worden vastgesteld, gesteld op zes weken in plaats van drie? Op welke manier is hierbij rekening gehouden met het belang van de jeugdige?
In het wetsvoorstel staat dat de jeugdige betrokken wordt bij de vaststelling van het hulpverleningsplan, maar dit is niet letterlijk terug te lezen bij de wijziging daarvan (artikel 6.2.9, vierde lid). Waarom is dat niet het geval, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Is de regering het met deze leden eens dat inspraak in de behandeldoelen ook leidt tot meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid over het traject? Zo ja, waarom krijgt de jeugdige geen formele inspraakmogelijkheid?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat het hulpverleningsplan binnen zes weken wordt vastgesteld. Om dit zorgvuldig te doen en de jeugdige de mogelijkheid en tijd te bieden zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, familielid of naaste en zijn wensen of voorkeuren te uiten, is een tijdspad gekozen waarbinnen dit redelijkerwijs mogelijk is. Ook de jeugdhulpverantwoordelijke heeft tijd nodig om het plan te bespreken met de jeugdige, ouders, gezaghebbenden, relevante familieleden en een gekwalificeerde gedragswetenschapper indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is. In het voorgestelde artikel 6.2.9, eerste lid, is opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige een hulpverleningsplan moet opstellen. Daarmee wordt de jeugdhulpverantwoordelijke verplicht de jeugdige te betrekken en inspraak te geven. Dat is een verdergaande verplichting voor de jeugdhulpverantwoordelijke dan de verplichting die eerder was opgenomen in het geconsulteerde wetsvoorstel. Daarin was opgenomen dat met de jeugdige overlegd moest worden over het hulpverleningsplan. Verder is in het vijfde lid van artikel 6.2.9 opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke bij het opstellen van het hulpverleningsplan zoveel als mogelijk rekening moet houden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige.
109. De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de regering beredeneerd heeft gekozen voor het al dan niet vermelden van de positie van de ouders in dit wetsartikel. Waarom staan in het derde lid van artikel 6.2.9 bijvoorbeeld wel de ouders vermeld, maar niet in het eerste lid? Waarom worden de ouders niet vermeld in het vijfde lid? Deze leden vragen eveneens of het de bedoeling is dat de jeugdhulpverantwoordelijke ook voorafgaand overlegt met de ouders indien zij geen gezag meer hebben over de jeugdige. Ook vragen zij waarom de evaluatie alleen plaatsvindt samen met de jeugdige, terwijl ook anderen bij de opstelling van het plan relevant waren en een inbreng mochten leveren. Is het verstandig, ook vanuit het belang van het kind, om dit zonder enige wettelijke regeling en garantie over te laten aan de wens van de jongere?
In het wetsvoorstel staat de rechtspositie van de jeugdige centraal. Daarom moet zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige. Tegen deze achtergrond wordt ook voorgesteld dat het hulpverleningsplan primair wordt vastgesteld door de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige en dat de evaluaties van het hulpverleningsplan ook samen met de jeugdige worden gedaan. De ouders worden wel betrokken bij het vaststellen of wijzigen van het hulpverleningsplan, ook als zij geen gezag hebben over het kind. Daarom zijn de ouders wel opgenomen in het derde lid omdat zij zich wellicht ook willen laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, familielid of naaste.
110. Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de termijn waarbinnen het hulpverleningsplan moet worden vastgesteld vrij lang is. Waarom kan dit niet korter? Dit is toch niet in het belang van een kind in nood? Hoe wordt de jeugdige betrokken bij dit plan?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat het hulpverleningsplan zo spoedig mogelijk wordt vastgesteld. Om dit zorgvuldig te doen en de jeugdige de mogelijkheid en tijd te bieden zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, familielid of naaste en zijn wensen of voorkeuren te uiten, is een tijdspad gekozen waarbinnen dit redelijkerwijs mogelijk is. Ook de jeugdhulpverantwoordelijke heeft tijd nodig om het plan te bespreken met de jeugdige, ouders, gezaghebbenden, relevante familieleden en een gekwalificeerde gedragswetenschapper indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is. In vergelijking met de huidige Jeugdwet is nadrukkelijk opgenomen dat zoveel als mogelijk rekening moet worden gehouden met de voorkeuren en wensen van de jeugdige. Tevens wordt voorgesteld de ouders meer te betrekken bij het opstellen van het hulpverleningsplan.
Artikel 6.2.10
111. De leden van de SGP-fractie vragen hoe deze bepaling zich verhoudt tot artikel 6.2.9, achtste lid. Is de regeling over de frequentie dan nog nodig?
In artikel 6.2.9, achtste lid, is opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke het hulpverleningsplan samen met de jeugdige vier weken na aanvang van de uitvoering ervan evalueert en vervolgens ten minste elke twee maanden. In artikel 6.2.10, eerste lid, is opgenomen dat in het hulpverleningsplan moet worden opgenomen wat de frequentie is waarmee en de omstandigheden zijn waaronder het hulpverleningsplan wordt geëvalueerd en het hulpverleningsplan wordt gewijzigd. In artikel 6.2.9 is een minimumeis opgenomen terwijl in het opvolgende artikel 6.2.10 is opgenomen dat benoemd moet worden precies welke frequentie is afgesproken met de betreffende jeugdige. Dat kan vaker zijn dan het minimum.
Artikel I, onderdeel H
Artikel 6.3.1.2
112. Het lid van de BBB-fractie ondersteunt de bedoeling van dit en het voorgaande wetsartikel. Zij vraagt daarbij hoe echter wordt geborgd dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Uiteindelijk draait het hier om de interpretatie van nut en noodzaak. Kan de regering verduidelijken hoe de inzet van de klachtencommissie dit waarborgt?
Het wetsvoorstel heeft als uitgangspunt het nee, tenzij-beginsel voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Door dit expliciet op te nemen in de wet gaat er een dwingende werking van uit. De wens om vrijheidsbeperkende maatregelen terug te dringen wordt ook door de jeugdhulpaanbieders breed gedragen. Tevens kan de klachtencommissie, wanneer de voorwaarden die gesteld worden aan het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen expliciet worden opgenomen in de wettekst, daaraan toetsen.
113. Het lid van de BBB-fractie vraagt voorts met betrekking tot het vijfde lid van dit artikel waarom de gekwalificeerde gedragswetenschapper niet ook moet beoordelen of een minder ingrijpende maatregel mogelijk is.
Het klopt dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper dat moet beoordelen en die eis volgt uit het vijfde lid van artikel 6.3.1.2. In het vijfde lid is opgenomen dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper beoordeelt of de maatregel noodzakelijk en geschikt is om de noodsituatie af te wenden. Geschikt betekent dat er, gelet op het beoogde doel, voor de jeugdige op dat moment geen minder bezwarende alternatieven zijn. Tevens moet de maatregel evenredig zijn en moet redelijkerwijs te verwachten zijn dat de maatregel effectief is.
Artikel 6.3.1.4
114. De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de jeugdhulpverantwoordelijke een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel niet neemt voordat hij – voor zover mogelijk – met de betrokken jeugdige de voorgenomen beslissing heeft besproken in een voor die jeugdige begrijpelijke en toegankelijke taal. Op grond van artikel 6.3.1.4, tweede lid, wordt de beslissing op schrift gezet en voorzien van een schriftelijke motivering. Onduidelijk is of in deze motivering ook wordt aangegeven wat met de visie van de jeugdige is gedaan en, als een beslissing is genomen die niet in het belang van de jeugdige is, een uitleg waarom deze beslissing toch genomen is. Hoe wordt geborgd dat in de beslissing nadrukkelijk wordt ingegaan op wat er met de visie van de jeugdige is gedaan en op welke wijze rekening is gehouden met het belang van de jeugdige, zo vragen genoemde leden.
Op grond van het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0 zal de jeugdhulpverantwoordelijke bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen rekening houden met de visie en het belang van de jeugdige.26 Ook de beginselen die centraal staan in het wetsvoorstel, namelijk het nee, tenzij beginsel en de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, doelmatigheid en veiligheid brengen met zich mee dat rekening dient te worden gehouden met het belang van de jeugdige. Een beslissing die niet in het belang van de jeugdige is, mag dan ook niet worden genomen. Voordat een beslissing tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel wordt genomen, moet de jeugdhulpverantwoordelijke in gesprek gaan met de betreffende jeugdige. In dat gesprek kan de jeugdige zijn of haar visie geven. In de beslissing moet de jeugdhulpverantwoordelijke een motivering opnemen rekening houdend met de visie die de jeugdige in het gesprek naar voren heeft gebracht. Wel is het zo dat de jeugdhulpverantwoordelijke uiteindelijk beslist of een maatregel noodzakelijk, proportioneel en geschikt is, en dat er op dat moment toch geen alternatief voorhanden is waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. Indien een jeugdige vindt dat zijn of haar visie niet goed is meegewogen en het (mede) daarom niet eens is met de beslissing kan diegene daarover een klacht indienen. Jeugdigen moeten actief geïnformeerd worden over de klachtwaardigheid van beslissingen. Een klacht kan betrekking hebben op de onderbouwing van een beslissing. Tevens zullen de beslissingen ter sprake komen bij de regelmatige evaluaties van het hulpverleningsplan. Ten slotte maken de beslissingen deel uit van de informatie die verstrekt moet worden aan de IGJ, zodat er ook extern toezicht plaatsvindt op de zorgvuldigheid van beslissingen.
115. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de klachtwaardigheid pas na vier dagen meegedeeld moet worden. Deze leden vragen hoe die termijn zich verhoudt tot de maximale duur van bijvoorbeeld een isolatie. Zij wijzen er ook op dat bij verlenging binnen twaalf uur een gedragswetenschapper ingeschakeld moet worden. Is het niet wenselijk dat jongeren veel eerder geïnformeerd worden over de klachtwaardigheid en de mogelijkheid van bijstand door een vertrouwenspersoon?
Met de nota van wijziging heb ik voorgesteld de termijn van de insluiting terug te brengen naar één dag, met de mogelijkheid dit eenmalig met nog een dag te verlengen onder de voorwaarde dat er nog steeds sprake is van een noodsituatie waarbij insluiting de enige maatregel is om die noodsituatie af te wenden. Tevens heb ik met de nota van wijziging de termijn van vier dagen waarbinnen de jeugdige geïnformeerd moet worden over de klachtwaardigheid van vrijheidsbeperkende maatregelen laten vervallen. Op de kortst mogelijke termijn zal de jeugdige geïnformeerd moeten worden over de klachtwaardigheid. Soms kunnen zich wellicht omstandigheden voordoen waarbij dit niet meteen kan worden medegedeeld en opgenomen bij de beslissing. In dat geval wordt de jeugdige in ieder geval zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Artikel 6.3.2.1
116. De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over het toezicht. Het wetsvoorstel regelt dat toezicht kan plaatsvinden met behulp van bijvoorbeeld camera’s. Het is deze leden echter niet duidelijk welke vormen van toezicht precies kunnen worden ingezet. Kan de regering hier nader op ingaan en aangeven welke vormen van toezicht mogelijk zijn met dit nieuwe wetsvoorstel? Kan de regering dan voorts aangeven hoe deze vormen van toezicht zich verhouden tot de vereisten van proportionaliteit en de subsidiariteit?
Bij of krachtens algemene maatregel zullen nadere regels worden opgesteld over de voorwaarden waaronder verschillende vormen van toezicht mogen worden toegepast. Het voornemen is om de volgende vormen van toezicht toe te staan: persoonlijk toezicht door de aanwezigheid van een hulpverlener, cameratoezicht of toezicht op het gebruik van communicatiemiddelen. Het uitoefenen van toezicht is een vrijheidsbeperkende maatregel en zal dus altijd moeten voldoen aan het nee, tenzij-beginsel en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat moet iedere keer dat toezicht wordt uitgeoefend bij een jeugdige zorgvuldig worden afgewogen.
117. De leden van de SGP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel en de toelichting niet duidelijk en consistent gesproken wordt van toezicht en elektronisch toezicht. Zij vragen of ook in dit artikel enkel elektronisch toezicht bedoeld is of dat ook andere vormen van toezicht denkbaar zijn. In artikel 6.3.2.4 wordt bijvoorbeeld weer in het bijzonder gesproken van toezicht op telefoongesprekken. Zij vragen of de regering het voorstel op dit punt nog eens wil bezien.
In artikel 6.1.4 van het wetsvoorstel wordt gesproken over elektronisch toezicht. Dit artikel heeft betrekking op de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. Met elektronisch toezicht wordt gedoeld op het monitoren waar de jeugdige zich bevindt of heeft bevonden, door middel van bijvoorbeeld een zogeheten Kansband.27. Bij een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp kan alleen deze vorm van toezicht worden toegepast indien dat als maatregel is opgenomen in de machtiging.
De artikelen 6.3.2.1 en 6.3.2.4 van het wetsvoorstel gaan in op het toezicht dat kan worden uitgeoefend gedurende het verblijf in de gesloten accommodatie, zoals het toezicht op telefoongesprekken, het gebruik van andere communicatiemiddelen en bezoek. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen nog nadere regels worden opgesteld over de voorwaarden waaronder verschillende vormen van toezicht mogen worden toegepast. Het voornemen is om de volgende vormen van toezicht toe te staan: persoonlijk toezicht door de aanwezigheid van een hulpverlener, cameratoezicht of toezicht op het gebruik van communicatiemiddelen. Als een jeugdige is opgenomen, zal elektronisch toezicht in principe niet noodzakelijk zijn.
Artikel 6.3.2.3
118. Het lid van de BBB-fractie vraagt welke waarborgen er zijn bij het verplicht toedienen van medicatie. Waar kan een jeugdige terecht als hij dat niet wil en wie velt daarover dan een oordeel? Het verplicht ondergaan van geneeskundige behandelingen kan in de ogen van genoemd lid alleen worden opgelegd door een arts. Dit lijkt niet zo geregeld in het voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering dit toelichten?
Het verplicht toedienen van medicatie kan een vrijheidsbeperkende maatregel zijn. Het doel van het gedwongen toedienen van medicatie mag uitsluitend zijn:
a. het waarborgen van de veiligheid van een jeugdige of anderen;
b. het afwenden van gevaar voor de gezondheid van een jeugdige of anderen; of
c. het bereiken van de in het hulpverleningsplan opgenomen doelen.
Voordat tot gedwongen toediening kan worden overgegaan, moet eerst worden beoordeeld of wordt voldaan aan het nee, tenzij-beginsel. Dan gaat het erom of er voor de jeugdige geen minder bezwarende alternatieven zijn, of de maatregel evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat de maatregel effectief is. Tevens moet de maatregel zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van de jeugdige. Bovendien moet altijd eerst met de jeugdige worden besproken dat toediening van een medicijn noodzakelijk wordt geacht. Zodoende wordt een jeugdige uitgelegd wat nodig is en wordt de jeugdige ook de gelegenheid geboden te kiezen vrijwillig het medicijn te nemen. Alleen in noodsituaties kan van dat gesprek worden afgezien en kan het gaan om een maatregel die niet is opgenomen in het hulpverleningsplan, omdat dan veelal spoed is geboden. Op deze wijze wordt geborgd dat het gedwongen toedienen van medicatie zoveel als mogelijk wordt tegengegaan.
Ingeval besloten wordt medicatie gedwongen toe te dienen en de jeugdige vindt dat dit onterecht is gedaan, dan kan een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie. Geneeskundige behandelingen, waaronder het toedienen van medicijnen, worden verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige. Verder is met de nota van wijziging toegevoegd dat indien bij het vaststellen van het hulpverleningsplan geneeskundige behandelingen worden overwogen, dat dit moet worden besproken met een arts. Tevens is daarbij opgenomen dat voor het in het hulpverleningsplan opnemen van geneeskundige behandelingen de instemming van een arts verplicht is.
Artikel 6.3.2.5
119. Het lid van de BBB-fractie ziet graag dat hier heel terughoudend mee om wordt gegaan, zeker waar het gaat om kinderen die bijvoorbeeld slachtoffer zijn van seksueel misbruik. Hoe gaat de regering deze jongeren beschermen met dit wetsartikel in het achterhoofd?
Het lid van de BBB-fractie vraagt met betrekking tot het tweede lid van dit artikel wat een redelijke termijn is waarbinnen een klacht moet worden ingediend. Tevens vraagt dit lid waarom de Kinderombudsman niet wordt genoemd als instantie waar een klacht ingediend kan worden.
Het uitgangspunt bij de uitvoering van bepaalde maatregelen, zoals onderzoek aan het lichaam, is dat rekening wordt gehouden met de ervaringen en problematiek van de jeugdige. Om dit tot uitdrukking te brengen, is in het tweede lid van artikel 6.3.2.5 opgenomen dat het onderzoek aan het lichaam verricht dient te worden op besloten plaatsen door, voor zover mogelijk, personen van het geslacht dat de voorkeur heeft van de jeugdige. Bij het opstellen van het hulpverleningsplan wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de voorkeuren en wensen van de jeugdige. Tijdens het opstellen van dit plan kan de jeugdhulpverantwoordelijke met de jeugdige bespreken hoe onderzoek aan het lichaam op een voor de jeugdige veilige manier uitgevoerd zou kunnen worden.
Wat een redelijke termijn is voor het indienen van een klacht, zal afhangen van de concrete omstandigheden van de situatie. Ik acht het wenselijk om voldoende ruimte te bieden aan jeugdigen die eerst tijd nodig hebben voor de verwerking van hun emoties. Tegelijkertijd zie ik hierbij ook het belang van de jeugdhulpaanbieder voor het instellen van een redelijke termijn. Van belang is dat de jeugdhulpaanbieder nog wel in staat is om naar behoren te kunnen reageren op de klacht.
Op grond van artikel 11c, eerste lid, onder b1, van de Wet Nationale ombudsman kan een jeugdige een klacht indienen bij de Kinderombudsman als de jeugdige meent dat een of meer rechten van de jeugdige niet worden geëerbiedigd. Op grond van artikel 11b, tweede lid onder c, van de Wet Nationale ombudsman kan de Kinderombudsman onderzoek instellen naar aanleiding van klachten of zelfs uit eigen beweging. Het klachtrecht waar dit wetsvoorstel in voorziet is aanvullend op de mogelijkheid om te klagen bij de Kinderombudsman. Daar waar de Kinderombudsman de (bredere) taak heeft om te bevorderen dat de rechten van jeugdigen worden geëerbiedigd door bestuursorganen en door privaatrechtelijke organisaties, heeft de klachtencommissie de specifieke taak om te beslissen over de klachten die jeugdigen tijdens hun verblijf in de gesloten jeugdhulp indienen over toegepaste vrijheidsbeperkende maatregelen.
Artikel I, onderdeel I
Artikel 6.4.1
120. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering in dit artikel niet meer positief het bevorderen van verlof en de band met de ouders en het gezin heeft opgenomen, mede in het licht van internationale verdragen. Ook vragen zij waarom de regeling niet zo is geformuleerd dat verlof enkel dan niet wordt toegestaan indien redelijke aanwijzingen bestaan dat de jongere zich niet aan de regels zal houden.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat, naast de mogelijkheden die het hulpverleningsplan biedt om de gesloten accommodatie te verlaten, de jeugdhulpverantwoordelijke een jeugdige verlof kan verlenen om de gesloten accommodatie tijdelijk te verlaten als het verlenen van verlof verantwoord is. Omdat het gaat om een gedwongen plaatsing in een gesloten accommodatie is gekozen voor de formulering dat de instelling de jeugdige verlof kan verlenen. Immers, dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan noodzakelijke jeugdhulp ligt aan de basis van de machtiging gesloten jeugdhulp. In de praktijk maakt het verlof deel uit van het oefenen met vrijheden. Het is niet alleen een kwestie van het houden aan de voorwaarden waaronder het verlof verleend wordt. Het moet in het licht van de doelen uit het hulpverleningsplan verantwoord zijn.
Artikel I, onderdeel M
121. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de jeugdige uiterlijk binnen vier dagen na de beslissing schriftelijk in kennis wordt gesteld van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de vertrouwenspersoon. Waarom wordt een termijn van vier dagen gehanteerd en waarom wordt de jeugdige niet direct schriftelijk op de hoogte gesteld van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand van een vertrouwenspersoon?
Met de nota van wijziging is de termijn van vier dagen waarbinnen de jeugdige geïnformeerd moet worden over de klachtwaardigheid van vrijheidsbeperkende maatregelen komen te vervallen. Een jeugdige moet op de kortst mogelijke termijn worden geïnformeerd. In principe zal de jeugdige meteen op het moment dat de beslissing wordt overhandigd, worden geïnformeerd over de klachtwaardigheid. Soms kunnen zich wellicht omstandigheden voordoen waarbij dit niet meteen kan worden opgenomen bij de beslissing. In dat geval wordt de jeugdige in ieder geval zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
122. In het wetsvoorstel staat dat de klacht binnen een redelijke termijn moet worden ingediend. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat wordt verstaan onder een redelijke termijn. In hoeverre wordt vastgelegd dat rekening moet worden gehouden met de situatie van jongeren bij een eventuele overschrijding van die redelijke termijn?
Dat een klacht binnen redelijke termijn moet worden ingediend, is bewust opgenomen omdat dat de ruimte geeft de termijn te bepalen al naar gelang de omstandigheden van een geval. Het zal per jeugdige verschillen op welk moment de jeugdige toe is aan het indienen van een klacht. Door er een redelijke termijn van te maken kan er altijd beoordeeld worden of de termijn redelijk geacht kan worden in verhouding met de aard of de ernst van de klacht. Soms kunnen jeugdigen jaren na het verlaten van een instelling nog van de gelegenheid gebruik willen maken om een klacht in te dienen. De huidige formulering maakt dit mogelijk.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen