Ontvangen 29 juni 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Aan de beweegreden wordt toegevoegd «, alsmede om een verplichting met betrekking tot het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in het funderend onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs in te voeren».
II
In artikel I wordt na de aanhef een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
In artikel 8 wordt na lid 3a een lid ingevoegd, luidende:
3b. Het bevoegd gezag draagt tevens zorg voor de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef houdt ten minste in dat de bevoegde gezagen, met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich buiten de context van de school onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen.
III
Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
E
Na artikel 155 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Er is een commissie van advies die tot taak heeft om Onze Minister op diens verzoek advies te geven indien Onze Minister dit wenselijk acht omdat hij, vanwege het door het bevoegd gezag niet nakomen van de verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen als bedoeld in artikel 8, lid 3b, overweegt een besluit te nemen als bedoeld in artikel 155 dan wel op grond van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De commissie bestaat uit drie leden die voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 5 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
3. Over de samenstelling, werkwijze en bezoldiging van de commissie worden regels gesteld bij ministeriële regeling.
IV
In artikel II wordt na de aanhef een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
In artikel 11 wordt na lid 4a een lid ingevoegd, luidende:
4b. Het bevoegd gezag draagt tevens zorg voor de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef houdt ten minste in dat de bevoegde gezagen, met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich buiten de context van de school onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen.
V
Aan artikel II wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
D
Na artikel 133 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Er is een commissie van advies die tot taak heeft om Onze Minister op diens verzoek advies te geven indien Onze Minister dit wenselijk acht omdat hij, vanwege het door het bevoegd gezag niet nakomen van de verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen als bedoeld in artikel 11, lid 4b, overweegt een besluit te nemen als bedoeld in artikel 133, dan wel op grond van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De commissie bestaat uit drie leden die voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 5 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
3. Over de samenstelling, werkwijze en bezoldiging van de commissie worden regels gesteld bij ministeriële regeling.
VI
In artikel III wordt na de aanhef een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
Aan artikel 2.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het bevoegd gezag draagt tevens zorg voor de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef houdt ten minste in dat de bevoegde gezagen, met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich buiten de context van de school onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen.
VII
Aan artikel III wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
E
Na artikel 10.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Er is een commissie van advies die tot taak heeft om Onze Minister op diens verzoek advies te geven indien Onze Minister dit wenselijk acht omdat hij, vanwege het door het bevoegd gezag niet nakomen van de verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, overweegt een besluit te nemen als bedoeld in artikel 10.1, dan wel op grond van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De commissie bestaat uit drie leden die voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 5 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
3. Over de samenstelling, werkwijze en bezoldiging van de commissie worden regels gesteld bij ministeriële regeling.
VIII
In artikel IV worden na de aanhef twee onderdelen ingevoegd, luidende:
aA
Na artikel 1.3.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De instellingen schenken aandacht aan de bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van hun studenten. De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef houdt ten minste in dat de instellingen, met inbegrip van degenen die hen formeel en informeel vertegenwoordigen, zich buiten de context van de instelling onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen.
bA
Onder vernummering van onderdeel a1 tot a2 wordt in het eerste lid van artikel 1.4.1 een onderdeel ingevoegd, luidende:
a1. de bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, bedoeld in artikel 1.3.10,
IX
Aan artikel IV, onderdeel A, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
3. In onderdeel c wordt de punt vervangen door «, of».
4. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. niet wordt voldaan aan de verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen, bedoeld in artikel 1.3.10, voor zover de uiting niet is gedaan in het kader van een beroepsopleiding.
X
Aan artikel IV, onderdeel B, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Voordat Onze Minister een beschikking neemt op grond van artikel 6.1.4, eerste lid, onderdeel d, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven bedraagt ten minste drie maanden.
XI
Artikel IV, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst en in de tekst wordt «artikel 6.2.2,» vervangen door «het».
2. Voor onderdeel 1 (nieuw) wordt een aanhef ingevoegd, luidende:
Artikel 6.2.2 wordt als volgt gewijzigd:.
3. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien Onze Minister een besluit neemt op grond van het eerste lid, onder b, omdat niet wordt voldaan aan de plicht het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen, bedoeld in artikel 1.3.10, voor zover de uiting niet is gedaan in het kader van de beroepsopleiding, kan hij besluiten het recht, bedoeld in artikel 1.4.1 te ontnemen voor alle beroepsopleidingen verzorgd door deze instelling.
3. In het vierde lid (nieuw), wordt «eerste en tweede lid» vervangen door «eerste tot en met derde lid».
XII
In artikel IV wordt na onderdeel J een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ja
1. Er is een commissie van advies die tot taak heeft om Onze Minister op diens verzoek advies te geven indien Onze Minister dit wenselijk acht omdat hij, vanwege het door een instelling of niet uit 's Rijks kas bekostigde instelling niet nakomen van de verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen, bedoeld in artikel 1.3.10, overweegt een besluit te nemen op grond van artikel 6.1.4, eerste lid, onderdeel d, 6.2.2, eerste of derde lid, of 11.1, eerste lid, van deze wet dan wel op grond van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De commissie bestaat uit drie leden die voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 5 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
3. Over de samenstelling, werkwijze en bezoldiging van de commissie worden regels gesteld bij ministeriële regeling.
XIII
In artikel VI wordt na de aanhef een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
In artikel 10 wordt na lid 3a een lid ingevoegd, luidende:
3b. Het bevoegd gezag draagt tevens zorg voor de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef houdt ten minste in dat de bevoegde gezagen, met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich buiten de context van de school onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen.
XIV
Aan artikel VI wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
D
Na artikel 123 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Er is een commissie van advies die tot taak heeft om Onze Minister op diens verzoek advies te geven indien Onze Minister dit wenselijk acht omdat hij, vanwege het door het bevoegd gezag niet nakomen van de verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen als bedoeld in artikel 10, lid 3b, overweegt een besluit te nemen als bedoeld in artikel 123, dan wel op grond van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De commissie bestaat uit drie leden die voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 5 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
3. Over de samenstelling, werkwijze en bezoldiging van de commissie worden regels gesteld bij ministeriële regeling.
XV
In artikel VII wordt na de aanhef een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
Na artikel 1.3.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De instellingen schenken aandacht aan de bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van hun studenten. De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef houdt ten minste in dat de instellingen, met inbegrip van degenen die hen formeel en informeel vertegenwoordigen, zich buiten de context van de instelling onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen.
XVI
In artikel VII wordt na onderdeel I een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ia
Na artikel 10.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Er is een commissie van advies die tot taak heeft om Onze Minister op diens verzoek advies te geven indien Onze Minister dit wenselijk acht omdat hij, vanwege het door een instelling of niet uit 's Rijks kas bekostigde instelling niet nakomen van de verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen, bedoeld in artikel 1.3.6, overweegt een besluit te nemen op grond van artikel 10.2, eerste lid, van deze wet dan wel op grond van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De commissie bestaat uit drie leden die voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 5 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
3. Over de samenstelling, werkwijze en bezoldiging van de commissie worden regels gesteld bij ministeriële regeling.
De indieners willen net als in het hoger onderwijs ook in het funderend onderwijs en het mbo bij vertegenwoordigers van de instelling een bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef invoeren. Hierbij valt te denken aan bestuurders en toezichthouders. De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef houdt ten minste in dat de instellingen, met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk om zorg te dragen dat de schoolcultuur in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de universeel aanvaarde mensenrechten waardoor leerlingen een respectvolle, veilige oefenplaats geboden krijgen en leraren in veiligheid hun beroep kunnen uitoefenen. Hierbij is het passend dat zij zich onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen, ook buiten de schoolcontext. Indien de Minister meent dat een instelling zich niet aan deze wettelijke opdracht heeft gehouden, kunnen de uitlatingen of gedragingen die daartoe aanleiding geven, worden voorgelegd aan de Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Deze commissie heeft tot taak de Minister te adviseren ten aanzien van de beoordeling of sprake is van discriminatoire uitlatingen dan wel van uitlatingen die in strijd zijn met de principes van de democratische rechtsstaat. Hiermee ontstaat er ook een instrument om te handhaven op individueel gedrag van de vertegenwoordigers. Bovendien kan de commissie adviseren bij het vermoeden van overtreding van de burgerschapsopdracht.
Van belang is om hierbij te benadrukken dat het de Minister is die al dan niet besluit om een gedraging of uitlating voor te leggen aan de commissie, en daarmee de mogelijkheid behoudt een beter passend instrument te gebruiken. Daarnaast houdt de commissie geen toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. De commissie heeft daarmee een andere functie dan de inspectie in het funderend onderwijs en het mbo.
Van Meenen Paul