Ontvangen 16 januari 2023
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Aan het opschrift wordt toegevoegd «en van de positie van de natuurlijke persoon na opheffing van het faillissement».
II
Aan de beweegredenen wordt toegevoegd «en van de positie van de natuurlijke persoon na opheffing van het faillissement».
III
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding D geplaatst en in de tekst vervalt «van de Faillissementswet».
2. Voor onderdeel D (nieuw) worden een aanhef en drie onderdelen ingevoegd, luidende:
De Faillissementswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Betreft de opheffing als bedoeld in artikel 16 een faillissement van een natuurlijke persoon, dan stelt de rechtbank de gefailleerde alvorens zij de opheffing beveelt, in de gelegenheid een verzoek in te dienen dat de rechtbank bij de opheffing bepaalt dat een vordering ten aanzien waarvan het faillissement werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar is. Het voorgaande geldt ongeacht of de schuldeiser al dan niet in het faillissement is opgekomen en ongeacht of de vordering al dan niet is geverifieerd.
2. De rechter wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid slechts toe indien voldoende aannemelijk is dat toepassing van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in titel III niet tot een meer billijk resultaat zou kunnen lijden.
3. De rechter wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid af, wanneer:
a. voldoende aannemelijk is dat:
1°. de gefailleerde ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan het faillissement niet te goeder trouw is geweest;
2°. de gefailleerde één of meer van zijn uit het faillissement voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen of door zijn doen of nalaten de uitvoering van het faillissement anderszins is belemmerd dan wel gefrustreerd;
3°. het aan de gefailleerde te wijten is dat geen buitengerechtelijke schuldregeling met zijn schuldeisers tot stand is gekomen;
b. de gefailleerd inmiddels is overleden.
3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:
a. vorderingen uit hoofde van een wettelijke onderhoudsplicht;
b. onverminderd het tweede lid, onder a, vorderingen als bedoeld in artikel 358, vierde lid, en
c. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vorderingen.
4. De rechtbank beslist niet als bedoeld in het eerste lid dan nadat zij de gefailleerde, de curator en de schuldeiserscommissie, zo die er is, op een door haar nader te bepalen wijze in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze te geven.
B
In artikel 137f, tweede lid, wordt na «artikelen» ingevoegd «16a».
C
Aan het slot van artikel 195 wordt toegevoegd «, met dien verstande dat als het faillissement een natuurlijke persoon betreft, artikel 16a van overeenkomstige toepassing is».
Dit amendement beoogt de schuldenaar, natuurlijk persoon, na beëindiging van het faillissement een schone lei te bieden. Bij een faillissement van een natuurlijk persoon worden alle middelen van de failliet door de curator aangewend om schuldeisers tegemoet te komen. Het is de meest ingrijpende vorm van schuldenherstructurering van natuurlijk personen. Toch is niet in alle gevallen na het beëindigen van het faillissement een schone lei bereikt. Als een faillissement beëindigd wordt vanwege een gebrek aan baten of wanneer er geen akkoord met schuldeisers kan worden bereikt maar de curator wel alle mogelijke middelen heeft aangewend ontstaat er geen schone lei. Na opheffing kunnen schuldeisers weer van de schuldenaar eisen dat hij de schulden betaalt. Zelfs na een faillissement kan de schuldenaar dus niet door met een frisse start. De dreiging van toekomstige vorderingen blijft bestaan, waardoor de failliet nog jaren in een uitzichtloze situatie kan blijven verkeren. De indiener is van mening dat een faillissement een nieuwe start moet betekenen, zoals ook bij rechtspersonen het geval is.
Momenteel is het mogelijk om vanuit een faillissement een verzoek tot toelating tot de WSNP te doen. Op deze manier zou een schone lei te verkrijgen zijn. Deze route wordt echter zelden toegepast. Het ligt ook in de rede dat voor iemand die failliet is verklaard en waarbij alle beschikbare middelen reeds door de curator zijn aangewend een WSNP weinig zinvol is voor zowel de failliet als de schuldeisers. Er zijn immers geen middelen meer om te verdelen. Een failliet is in deze gevallen meer gebaat bij ondersteuning om een nieuwe toekomst op te bouwen in plaats van nog voor een lange periode in een zwaar WSNP traject terecht te komen.
Mocht een WSNP traject toch billijk zijn, voorziet dit amendement in een grond op basis waarvan de rechter het verzoek tot een schone lei kan weigeren. Ook biedt het amendement bescherming tegen misbruik door te vereisen dat de failliet drie jaar ter goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden of het aan de schuldenaar de wijten is dat er geen minnelijke oplossing voor de schulden is gevonden.
Voorts zorgt het amendement ervoor dat dat de verantwoordelijkheid voor het ontstaan van schulden niet meer exclusief bij de schuldenaar komt te liggen, maar dat er voor (potentiële) schuldeisers ook een prikkel ontstaat om zorgvuldigheid te betrachten bij het verlenen van krediet en constructief mee te denken wanneer er desondanks een problematische schuldensituatie ontstaat of dreigt te ontstaan.
Kat